Onteigening in de gemeenten Weesp en Muiden

Transcriptie

1 VW Onteigening in de gemeenten Weesp en Muiden Aanleg Gooiboog Besluit van 3 mei 2000, nr houdende aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Beschikken bij dit besluit op het verzoek van NS Railinfrabeheer B.V. van 30 september 1999, kenmerk GJZ/GOB/ / , tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ingevolge artikel 72a van de onteigeningswet ten behoeve van de aanleg van de Gooiboog, een verbinding tussen de Gooilijn en de Flevolijn, met bijkomende werken, in de gemeenten Weesp en Muiden. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat heeft de beslissing op het verzoek voorgedragen bij brief van 27 maart 2000, nr. HKW/R 2000/5530, Hoofdkantoor van de Waterstaat, Stafdienst Bestuurlijk Juridische Zaken. Overeenkomstig artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht hebben de in artikel 63 van de onteigeningswet genoemde stukken in de periode van 5 november 1999 tot en met 6 december 1999 op de secretarieën van de gemeenten Weesp en Muiden ter inzage gelegen. Voorafgaand daaraan is de terinzagelegging overeenkomstig artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht aangekondigd in de Staatscourant, nr. 213, de Gooi- en Eembode en de Gooi- en Eemlander, alle van 4 november Belanghebbenden zijn hierbij uitgenodigd voor een hoorzitting in de gemeente Weesp op 3 december In genoemde kennisgeving zijn belanghebbenden voorts op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot het naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen van zienswijzen. De volgende belanghebbenden hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt: 1. de heer M.N. Pronk, eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 5081, 5082 en 5085; de heer W. Nagel namens: 2. mevrouw C. de Vries, eigenaresse van de onroerende zaken met de grondplannummers 1067, 5061 en 5066 en mede-eigenaresse van de onroerende zaken met de grondplannummers 1042 en 5044 en 3. mevrouw M.A. Ridder-Evers, weduwe van de heer P. Ridder Pieterszoon, kadastraal mede-eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 1042 en 5044; 4. de heer A. Mul, pachter van de onroerende zaak met het grondplannummer 1042; de heer Y.A. de Boer, namens: 5. mevrouw J. van Lindenberg- Kreuger, eigenaresse van de onroerende zaak met grondplannummer 1076; 6. de heer P. Vree, eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 1075 en 5076; 7. de heer G. Godschalk, eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 1073, 1074, 5071 en 5073; 8. de heer G.B.P.A.C. Dool, eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 1071 en 5070 en 9. de heer A.J. Klick en mevrouw M.H.A. Klick-Out, eigenaren van de onroerende zaken met de grondplannummers 1070 en 5068; 10. de heer C.J. Bogerd, namens mevrouw C.W. Bogerd- Kuijvenhoven, eigenaresse van de onroerende zaak met grondplannummer 5045; 11. de heer G. den Hartog, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 1079; de heer A. Stork namens: 12. de heer A.H.C. van Hienen, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 1082 en erfpachter van de onroerende zaak met grondplannummer 1072 en 13. de heer A.J. Post, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 1069 en 5064; 14. de heer J.J. Beukeboom, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer Overwegingen Ingevolge artikel 72a van de onteigeningswet kan, zonder voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen nut onteigening vordert, onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de aanleg en verbetering van spoorwegwerken. Reclamant sub 1 stelt onder nader door hem gestelde voorwaarden bereid te zijn mee te werken aan een tijdelijke gebruiksovereenkomst. Voorts hebben de door deze reclamant geformuleerde zienswijzen betrekking op de volgende aspecten: a. het tracé van de werkweg, waarvoor alternatieven zouden bestaan; b. het niet aanbieden van compensatiegronden; c. de gehanteerde grondwaarde; d. de gebruikte kadastrale ondergrond; e. de niet aangegeven breedte van de werkweg; f. het niet aangeven van maatregelen ter voorkoming van grondmechanische problemen ten gevolge van het gebruik van de werkweg. Met name vreest reclamant het dichtdrukken van diens sloot. Naar aanleiding hiervan merken Wij het volgende op. Uit de ter inzage gelegde stukken blijkt, dat de betrokken onroerende zaken als tijdelijk werkterrein zijn benodigd. Blijkens mededeling van de verzoeker om onteigening zullen hierop een sloot en een werkweg worden aangelegd. De verzoeker om onteigening zal de onteigeningsprocedure niet eerder met het starten van de gerechtelijke fase voortzetten, dan nadat gebleken is dat via het minnelijk overleg tussen beide partijen geen overeenstemming kan worden bereikt over de huur van deze gronden, eigendomsoverdracht, beëindiging van gebruiksrechten of een oplossing anderszins. Omdat een dergelijke overeenstemming tussen beide partij- Uit: Staatscourant 7 juni 2000, nr. 108 / pag. 12 1

2 en tot op heden niet is verkregen, blijft de aanwijzing ter onteigening van de gronden noodzakelijk. Met betrekking tot het tracé van de werkweg wordt overwogen, dat zij handelt over de keuze tussen mogelijke alternatieven en dientengevolge in hoofdzaak planologisch van aard is. Dergelijke zienswijzen kunnen worden ingebracht in het kader van de daarvoor bestemde procedures op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De onteigeningswet verplicht de verzoeker om onteigening niet tot het aanbieden van compensatiegronden. Zienswijzen die op dit aspect betrekking hebben, kunnen in de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure dan ook niet zelfstandig beoordeeld worden. Overigens tracht de verzoeker om onteigening deze verzoeken in te willigen doch de beschikbaarheid van gronden die ter compensatie aangeboden kunnen worden is schaars. De hoogte van de grondwaarde of van de schadeloosstelling staat in het kader van de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in de gerechtelijke onteigeningsprocedure. De kadastrale ondergrond, gebruikt voor het opstellen van de onteigeningsstukken welke ter inzage zijn gelegd, is een recente versie van de kadastrale situatie en is als bewijs daarvan gewaarmerkt door de bewaarder van het Kadaster en de Openbare Registers. De verzoeker om onteigening is niet verantwoordelijk voor de gegevens, die op de kadastrale kaarten zijn aangegeven. Niet gebleken is dat in dit geval niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 63 van de onteigeningswet. Inderdaad is het niet mogelijk de breedte van de aan te leggen werkweg ter plaatse uit de betrokken situatietekening af te leiden; deze bedraagt blijkens nadere mededeling van de verzoeker om onteigening 3.50 meter. Deze breedte is gelijk aan de breedte voor de werkwegen elders in het werk waarvoor onteigening wordt verzocht en is als zodanig in de betrokken dwarsprofieltekeningen opgenomen. De verzoeker om onteigening heeft toegezegd dat, indien door het gebruik van de werkweg de draagkracht van de bodem wordt verminderd, passende maatregelen zullen worden getroffen. Daarnaast zal de waterafvoer verzekerd blijven. Namens reclamanten sub 2 en 3 wordt gesteld, dat zij bezwaar hebben tegen de voorgenomen onteigening nu men niet (tijdig) is benaderd voor minnelijk overleg. Vooreerst merken Wij op, dat de onteigening moet worden gezien als een ultimum remedium, waarbij de eis geldt dat ten opzichte van de burger eerst naar dit middel (het starten van de administratieve onteigeningsprocedure) kan en mag worden gegrepen, indien langs minnelijke weg redelijkerwijs niet of niet in de gewenste vorm overeenstemming kan worden bereikt. Daarbij geldt, dat in de procedure op grond van Titel IIa van de onteigeningswet in het algemeen genoegzaam aan deze eis is voldaan, indien voor de terinzagelegging van de onteigeningsbescheiden een aanvang met het minnelijk overleg is gemaakt. Dit overleg dient tot een redelijk punt te worden voortgezet alvorens, na gebleken noodzaak daartoe, de administratieve procedure kan worden ingezet. Daarbij is het wenselijk doch niet noodzakelijk, dat ten tijde van de terinzagelegging van de onteigeningsbescheiden reeds een formeel bod is uitgebracht. Voldoende is, dat sprake is geweest van een redelijke doch vruchteloos gebleken poging om hetgeen onteigend moet worden langs minnelijke weg te verwerven. In dat verband kan ook zonder dat een formeel bod is uitgebracht genoegzaam komen vast te staan dat de verwerving langs minnelijke weg vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort. Een uitzondering doet zich voor bij de verwerving van gronden ten behoeve van de aanleg van grote projecten van nationaal belang, waarin er voor de verzoeker om onteigening mogelijk niet in alle gevallen voldoende ruimte kan zijn om het minnelijk overleg in alle gevallen te voeren zoals hiervoor beschreven. In casu is echter van een dergelijk groot project geen sprake, zodat de aangegeven criteria moeten worden aangehouden voor de beantwoording van de vraag, of er in voldoende mate minnelijk overleg heeft plaatsgevonden. Ons is het navolgende gebleken. De zienswijze richt zich tegen de aanwijzing van de onroerende zaken met de grondplannummers 1042 en 5044, die zijn toegevoegd na een eis van het betrokken waterschap, die pas in een latere fase bekend is geworden en wel vlak vóór het afronden van de onteigeningsstukken. Als gevolg hiervan is het minnelijk overleg over de verwerving van deze onroerende zaken eerst aangevangen nadat de onderhavige procedure met de terinzagelegging van de onteigeningsstukken was gestart. Gelet daarop moet naar Ons oordeel worden geconcludeerd dat er geen sprake is geweest van een redelijke doch vruchteloos gebleken poging om hetgeen onteigend moet worden langs minnelijke weg te verkrijgen, zulks voor het moment van de terinzagelegging van de onteigeningsbescheiden. Het verzoek tot aanwijzing van de onroerende zaken met de grondplannummers 1042 en 5044 dient dan ook te worden afgewezen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermede rekening gehouden. Reclamant sub 4 is pachter van de onroerende zaak met grondplannummer 1042 en heeft dezelfde zienswijze ingebracht als de reclamanten sub 2 en 3. Wij verwijzen dan ook naar hetgeen Wij zojuist naar aanleiding van de zienswijze van deze reclamanten hebben overwogen. Namens reclamanten sub 5 tot en met 9 is een schriftelijke zienswijze naar voren gebracht. Deze is tijdens de hoorzitting toegelicht en aangevuld. De zienswijze heeft betrekking op volgende aspecten: a. de onteigening is voorbarig nu er nog geen onherroepelijk goedgekeurd bestemmingsplan is; b. de noodzaak tot onteigening ontbreekt, aangezien niet c.q. niet genoegzaam is onderhandeld om de eigendom langs minnelijke weg te verwerven. De verzoeker om onteigening kan zich in casu niet verschonen door zich te beroepen op een omvangrijk project van nationaal belang; c. de geboden prijzen zijn daarbij veel te laag; volgens reclamant sub 7 heeft de verzoeker om onteigening geweigerd om het aanbod te specificeren. Door reclamant sub 6 wordt gesteld, dat in een aanbod van de verzoeker geen verschil is gemaakt tussen het aankoopbedrag en de huursom. Tevens zou specificatie afhankelijk zijn gesteld van inschakeling van een deskundige. Ook wenste de verzoeker om onteigening niet in te gaan op een Uit: Staatscourant 7 juni 2000, nr. 108 / pag. 12 2

3 voorstel van reclamanten om vooraf een principeregeling te treffen die in een later stadium preciezer zou kunnen worden ingevuld; d. voorstellen om tot bindende vaststelling van de schadeloosstelling te komen zijn door de verzoeker om onteigening afgewezen evenals een voorstel om tot overeenstemming te komen door middeling van de taxaties van wederzijdse deskundigen; e. door de verzoeker om onteigening zijn in eerste instantie andere grondplannummers en oppervlakten genoemd dan opgenomen in de onteigeningsbescheiden. Ook de maatvoering wijkt af, waardoor het aanbod niet meer valide is en alleen al hierdoor geen onderhandelingen kunnen worden gevoerd; f. de hoogte van de schadeloosstelling kan niet worden begroot bij gebrek aan informatie omtrent het huidige geluidsniveau. Hierdoor kan niet worden vastgesteld welke nadelige gevolgen het gebruik van het te maken werk heeft in relatie tot de bestaande situatie. De verzoeker om onteigening heeft een en ander niet inzichtelijk gemaakt; g. de onteigening van de werkterreinen is niet noodzakelijk aangezien ook via tijdelijke verhuring in het gebruik daarvan kan worden voorzien. Ten onrechte is in de onteigeningsbescheiden van deze keuzemogelijkheid voor de eigenaren van de betrokken onroerende zaken geen melding gemaakt. Daarnaast is onteigening niet noodzakelijk omdat de reclamanten bereid zijn het werkterrein te verhuren; h. getwijfeld wordt aan een zorgvuldige kadastrale recherche, aangezien tussen het moment van terinzagelegging van de onteigeningsbescheiden en het tijdstip van bedoelde recherche een periode van bijna 7 maanden ligt; i. reclamant sub 6 vraagt aan te geven of de in het kader van het werk aan te leggen brede sloot onder natuurgebied valt. Naar aanleiding hiervan merken Wij het volgende op. Ad a. Gelet op de praktijk en de jurisprudentie is het, voor het entameren van een onteigening op grond van Titel IIa van de onteigeningswet, niet noodzakelijk dat de planologische procedures op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening volledig zijn afgerond. Wel dienen de eigenaren en/of rechthebbenden voorafgaand of tenminste gelijktijdig aan de terinzagelegging van de onteigeningsbescheiden in de gelegenheid te zijn gesteld om zienswijzen van planologische aard in te brengen in een planologische procedure. Onder de overige overwegingen is de planologische situatie weergegeven. Gelet daarop zijn Wij van mening, dat de zienswijze van reclamanten niet kan leiden tot de conclusie, dat de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure voorbarig is. Ad b. Gebleken is, dat door of namens de verzoeker om onteigening het overleg met reclamanten geruime tijd voor de terinzagelegging van de onteigeningsbescheiden is geopend. Mondelinge noch schriftelijke communicatie heeft tot overeenstemming kunnen leiden aangezien er sprake was en is van zeer aanzienlijke verschillen van inzicht omtrent de hoogte van de schadeloosstelling. Dit in ogenschouw nemende, kon in redelijkheid met de admini-stratieve onteigeningsprocedure worden begonnen. Overigens verwijzen Wij naar hetgeen over dit aspect is overwogen naar aanleiding van de zienswijze van de reclamanten sub 2 en 3. Het minnelijk overleg zal worden voortgezet. Ad c en d. Ten aanzien van de hoogte van de schadeloosstelling verwijzen Wij naar hetgeen hieromtrent is gesteld naar aanleiding van de zienswijze van reclamant sub 1. Ten aanzien van het overige door reclamanten sub 6 en 7 naar voren gebrachte merken Wij het volgende op. Zoals hiervoor ten aanzien van de zienswijzen van reclamanten sub 2 en 3 is overwogen, is het wenselijk doch niet noodzakelijk, dat ten tijde van de terinzagelegging van de onteigeningsbescheiden een formeel bod is uitgebracht. Vereisten aan de totstandkoming of het uitbrengen van een aanbod kunnen in de fase voorafgaand aan de administratieve procedure dan ook niet worden gesteld; dit is anders in de gerechtelijke onteigeningsprocedure, waar artikel 22 van de onteigeningswet eisen stelt aan de specificatie van het aanbod in de dagvaarding. Overigens is hiervoor onder sub b reeds overwogen, dat in casu sprake is geweest van voorafgaand aan de terinzagelegging van de onteigeningsstukken redelijke doch vruchteloos gebleken pogingen om hetgeen onteigend moet worden langs minnelijke weg te verkrijgen. Ad e. Hoewel de onderhandelingen zijn ingezet op basis van de toen beschikbare, nog niet volledig uitgewerkte tekeningen, geven de ter inzage gelegde onteigeningsbescheiden echter volgens de daaraan te stellen eisen nauwkeurig aan, welke gronden voor welke doeleinden nodig zijn. Mocht ondanks verder overleg een minnelijke regeling niet mogelijk blijken, dan zullen deze gegevens bepalend zijn voor de aanbieding, die ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf zal moeten gaan. Ad f. Met betrekking tot deze zienswijze wordt hier vooreerst opgemerkt, dat in het kader van de onderhavige procedure geen zelfstandige uitspraken kunnen worden gedaan over de aan de aanleg van een spoorwegverbinding verbonden aspecten van geluidhinder. De behandeling daarvan dient te geschieden in het kader van de Wet geluidhinder. Ons is echter wel gebleken, dat de verzoeker om onteigening metingen en berekeningen heeft laten verrichten door een extern bureau, ook ten aanzien van de bestaande situatie en dat een en ander met betrokkenen is gecommuniceerd. Ad g. Omtrent het onteigenen voor tijdelijk benodigde werkterreinen wordt opgemerkt dat, zoals in paragraaf , laatste alinea van de mede ter inzage gelegde zakelijke beschrijving is opgenomen, de verzoeker om onteigening de onteigeningsprocedure niet eerder met het starten van de gerechtelijke fase zal voortzetten, nadat gebleken is dat via het minnelijk overleg tussen de betrokkenen geen overeenstemming kan worden bereikt over huur van deze gronden, eigendomsoverdracht, beëindiging van gebruiksrechten of anderszins. Omdat een dergelij- Uit: Staatscourant 7 juni 2000, nr. 108 / pag. 12 3

4 ke overeenstemming op voor partijen acceptabele voorwaarden tot op heden niet is verkregen, blijft de aanwijzing ter onteigening van deze gronden noodzakelijk. Ad h. Ten aanzien van deze zienswijze verwijzen Wij naar hetgeen hieromtrent is overwogen naar aanleiding van de zienswijze van reclamant sub 1. Naar Ons oordeel zijn de kadastrale gegevens niet dermate gedateerd, dat de verzoeker om onteigening daarvan in redelijkheid geen gebruik zou kunnen maken; bij tussentijdse controle is één afwijking in de eigendomstoestand geconstateerd, waarmee in de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken rekening is gehouden. Ad i. De vraag van reclamant sub 6 wordt negatief beantwoord; de maatvoering is conform de door het betrokken waterschap geformuleerde eisen. Deze eisen hebben uitsluitend betrekking op een verantwoord herstel van de waterhuishouding in relatie tot de aanleg van het werk. Namens reclamante sub 10 wordt er bevreemding over uitgesproken dat de verzoeker om onteigening niet wilde ingaan op haar voorstel om een regeling te treffen voor verhuur van de (voor werkterrein) benodigde oppervlakten. In verband hiermee verwijzen Wij naar hetgeen hiervoor naar aanleiding van de zienswijze van reclamanten sub 5 tot en met 9, ad g, is opgemerkt. Er zal voor beide partijen sprake moeten zijn van acceptabele voorwaarden. Het overleg zal worden voortgezet. De door reclamant sub 11 ingebrachte zienswijzen hebben betrekking op de volgende facetten: 1. er is onvoldoende overleg geweest en er is geen voldoende voorstel gedaan; 2. de onroerende zaak van reclamant wordt onbereikbaar. Ad 1. Met betrekking tot deze zienswijze wordt opgemerkt, dat de verzoeker om onteigening het minnelijk overleg is gestart met de rechtsvoorganger van reclamant. Uit het overleg van 3 september 1999 met reclamant is de wens tot compensatie naar voren gekomen hetgeen thans wordt onderzocht; de verzoeker om onteigening doet pogingen een perceel ten behoeve van reclamant te verwerven zodat een aanbod in geld nog niet opportuun is. Op 14 oktober 1999 is aan reclamant een schriftelijk voorstel voor de grondruiling toegezonden. Daarnaast heeft de reclamant zijn instemming mede afhankelijk gesteld van de mogelijkheid enige overhoeken te huren van de verzoeker om onteigening. Dit alles in aanmerking nemend, zijn Wij niet van mening, dat er geen redelijke poging is ondernomen om tot een minnelijke regeling te komen. Het overleg met en ten behoeve van reclamant zal worden voortgezet, doch aangezien een volledige oplossing op ruilbasis nog niet is gerealiseerd blijft de aanwijzing van de betrokken onroerende zaak ter onteigening noodzakelijk. Ad 2. Bij de uitwerking zal rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van het overblijvende. Namens de reclamanten sub 12 en 13 wordt opgemerkt, dat in overleg met onder andere de verzoeker om onteigening getracht wordt een passende oplossing te vinden. Gelet op de gecompliceerdheid van de zaak is echter nog geen overeenstemming bereikt. Namens de verzoeker om onteigening wordt de bereidheid uitgesproken om tot een minnelijke oplossing te komen. Wij constateren, dat deze zienswijze niet gericht is tegen de voorgenomen onteigening en het daarvoor opgestelde plan. Het minnelijk overleg dient te worden voortgezet. Aangezien nog geen overeenstemming is bereikt, blijft de aanwijzing ter onteigening van de betrokken onroerende zaken noodzakelijk. Reclamant sub 14 verzoekt aan te geven, of er voor de bestemming natuurgebied binnen het kader van dit werk kan worden onteigend. Hierover is namens de verzoeker om onteigening meegedeeld, dat in het onteigeningsverzoek voor het onderhavige werk geen oppervlakten zijn opgenomen, die een dergelijke bestemming hebben of zullen krijgen. Overige overwegingen In een besluit tot aanwijzing van 13 juli 1993 heeft de provincie Noord-Holland de gemeente Weesp verplicht een bestemmingsplan vast te stellen voor een deel van de Nieuwe Keverdijkse Polder waardoor het planologisch mogelijk zou moeten worden de Gooiboog aan te leggen. De gemeente Weesp heeft hiertegen beroep ingesteld maar dit beroep is op 6 november 1996 ongegrond verklaard. Het bestemmingsplan Gooiboog is inmiddels op 20 mei 1998 vastgesteld en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord- Holland op 1 december Door een aantal belanghebbenden is bij de Raad van State een voorlopige voorziening gevraagd, doch dit verzoek is afgewezen. In de gemeente Muiden zal slechts een deel van de werkweg worden aangelegd, inclusief een overbrugging. Het betreft hier tijdelijke werken. De realisering hiervan zal plaatsvinden door toepassing van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het rijksbeleid richt zich op terugdringing van de bereikbaarheids- en leefbaarheidsproblemen en op het behoud en versterking van de spoorweginfrastructuur. Dit beleid is verwoord in de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening (1988) en de Vierde Nota Ruimtelijke Ordeningextra (VINEX ) van In het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV II) is het lange termijnbeleid voor verkeer en vervoer nader geconcretiseerd. Een van de hoofddoelstellingen van het SVV II is een verschuiving van weg- naar spoorvervoer. In het Nationaal Milieubeleidsplan-plus van 1990 wordt eveneens gepleit voor een vergroting van de capaciteit van het openbaar vervoer en de realisering daarvan op korte termijn. In 1988 is door de Nederlandse Spoorwegen het toekomstplan Rail 21 opgesteld. Dit plan is door de Rijksoverheid geaccepteerd als basis voor de toekomstige ontwikkeling van het spoorvervoer in Nederland en is inmiddels in uitvoering. Het daarop volgende Tweede faseplan heeft geresulteerd in het Tweede Tactische Pakket. Het project Gooiboog is opgenomen in het realisatieprogramma Spoorwegennet Personenvervoer van het Meerjarenprogramma Uit: Staatscourant 7 juni 2000, nr. 108 / pag. 12 4

5 Infrastructuur en Transport en staat vermeld in het Tweede Tactische Pakket. Door de Gooiboog wordt een rechtstreekse verbinding tussen Almere en Hilversum/Utrecht gerealiseerd, waardoor de overstap te Weesp vervalt en een aanzienlijke reistijdverkorting wordt bereikt. Ook is het mogelijk het aantal treinen richting Flevolijn te verhogen. De uitvoering van het werk is gepland in de periode Het moet in het belang van de verbetering van de spoorweginfrastructuur noodzakelijk worden geacht, dat NS Railinfrabeheer B.V. de eigendom verkrijgt van de in dit besluit genoemde onroerende zaken. De door reclamanten naar voren gebrachte zienswijzen worden, met uitzondering van de zienswijze van de reclamanten sub 2 en 3 (grondplannummers 1042 en 5044), niet van zodanig gewicht geacht dat op grond daarvan het verzoek, om een koninklijk besluit ex artikel 72a van de onteigeningswet te bevorderen, moet worden afgewezen. Beslissing Gelet op de onteigeningswet; Gehoord de Raad van State, advies van 13 april 2000, nr. W /V, en gezien het nader rapport van Onze voornoemde minister van 27 april 2000, nr. HKW/R 2000/6723, Hoofdkantoor van de Waterstaat, Stafdienst Bestuurlijk Juridische Zaken; Hebben Wij goedgevonden en verstaan: Ten behoeve van de aanleg van de Gooiboog, een verbinding tussen de Gooilijn en de Flevolijn, met bijkomende werken, in de gemeenten Weesp en Muiden zullen ten algemenen nutte en ten name van NS Railinfrabeheer B.V. worden onteigend de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekeningen welke ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet op de secretarieën van de gemeenten Weesp en Muiden ter inzage hebben gelegen als: Uit: Staatscourant 7 juni 2000, nr. 108 / pag. 12 5

6 Gemeente Weesp grasland F 1463 ± 7 88 Ligging deelpercelen niet GED VG bekend. 1/1 eigendom: HOOGHEEMRAAD- SCHAP AMSTEL, GOOI EN VECHT, koop/optieovereenk. art 10 lid 2d wet voorkeursrecht gemeenten grasland F /1 eigendom: NAGEL, GIJSBERTUS HENDRIK, overig water F /1 eigendom: WATERSCHAP overig water F /1 eigendom: WATERSCHAP grasland F /1 eigendom: BEUKEBOOM, JACOBUS JOANNES, i.a.g.g.g.m. WENNEKER, CATHA- RINA JOANNA MARIA, grasland F /1 eigendom: BUREAU BEHEER LANDBOUWGRONDEN, grasland F /1 eigendom: BUREAU BEHEER LANDBOUWGRONDEN, grasland F /1 eigendom: PRONK, STEPHA- NUS GERARDUS, grasland F /1 eigendom: BUREAU grasland F /1 eigendom: VEER VAN DER, EGBERTJE, g.m. MEIJER, ARIE, grasland F /1 eigendom: BUREAU BEHEER LANDBOUWGRONDEN, grasland F /1 eigendom: BUREAU BEHEER LANDBOUWGRONDEN, overig water F /1 eigendom: WATERSCHAP grasland F /1 eigendom: VEER VAN DER, EGBERTJE, g.m. MEIJER, ARIE, grasland F /1 eigendom: PRONK, STEPHA- NUS GERARDUS, grasland F /1 eigendom: HOEK VAN DEN, MARIA GEERTRUIDA MAGDA- LENA, g.m. VENNEMAN, NICOLAAS grasland F /1 eigendom: BLEIJENBERG, GER- RIT JAN, BUSSUM i.a.g.g.g.m. HEUGENS, JOHANNA HENDRIKA, BUSSUM Uit: Staatscourant 7 juni 2000, nr. 108 / pag. 12 6

7 grasland F /1 eigendom: HOEK VAN DEN, MARIA GEERTRUIDA MAGDA- LENA, g.m. VENNEMAN, NICOLAAS grasland F /1 eigendom: BUREAU BEHEER LANDBOUWGRONDEN, grasland F /1 eigendom: HOEK VAN DEN, MARIA GEERTRUIDA MAGDA- LENA, g.m. VENNEMAN, NICOLAAS grasland F /1 eigendom: VENNEMAN, NICO- LAAS ROELOF, o.h.v.g.m. KESTELOO, MAGDALENA, grasland F /1 eigendom: BLEIJENBERG, GER- RIT JAN, BUSSUM i.a.g.g.g.m. HEUGENS, JOHANNA HENDRIKA, BUSSUM grasland F /1 eigendom: HOEK VAN DEN, MARIA GEERTRUIDA MAGDA- LENA, g.m. VENNEMAN, NICOLAAS grasland F /1 eigendom: TINHOLT, HEND- RIK CORNELIS, i.a.g.g.g.m. KREUGER, DIRKJE, grasland F /1 eigendom: TINHOLT, TEUNIS, i.a.g.g.g.m. LINDENBERG VAN, ALIDA, grasland F /1 eigendom: VRIES DE, CATHARINA, grasland F /1 eigendom: BUREAU grasland F /1 eigendom: POST, ANTOON JACOBUS, i.a.g.g.g.m. TINHOLT, WILLEMPJE, grasland F /2 eigendom: KLICK, ARIE JAN, b.e.g.g.g.m. OUT, MARIA HELENA ANNA, 1/2 eigendom: OUT, MARIA HELENA ANNA, b.e.g.g.g.m. KLICK, ARIE JAN, F /1 eigendom: DOOL, GERARDUS BERNARDUS PIETER ARIE CORNE- LIS, g.m. KEPPEL, BARBARA, Uit: Staatscourant 7 juni 2000, nr. 108 / pag. 12 7

8 grasland F /1 eigendom bel. met recht van erfpacht: DE STAAT (FINANCIEN, DOMEINEN), 'S-GRAVENHAGE 1/1 recht van erfpacht: HIENEN VAN, ADRIANUS HERMANUS CORNELIS, Einddatum recht: i.a.g.g.g.m. WAHLEN, CORNELIA GERARDA MARIA, 1/1 recht van erfpacht: HIENEN VAN, ADRIANUS HERMANUS CORNELIS, wijziging t.a.v. de erfpachtscanon i.a.g.g.g.m. WAHLEN, CORNELIA GERARDA MARIA, grasland F /1 eigendom: GODSCHALK, GORUS, i.a.g.g.g.m. MAAREN VAN, PIETERNELLA GERARDA, grasland F /1 eigendom: GODSCHALK, GORUS, i.a.g.g.g.m. MAAREN VAN, PIETERNELLA GERARDA, grasland F /1 eigendom: VREE, PETER, i.a.g.g.g.m. MULDERS, ANNA JOHANNA, grasland F /1 eigendom: KREUGER, JANNIGJE, i.a.g.g.g.m. LINDENBERG VAN, HIJMEN, grasland F /1 eigendom: BUREAU diversen en overige F 1204GED onb. Ligging deelpercelen niet gronden bekend. 1/1 eigendom: HOOGHEEMRAADSCHAP AMSTEL, GOOI EN VECHT, grasland F 1204GED onb. Ligging deelpercelen niet bekend. 1/1 eigendom: RIDDERLIJKE DUIT- SCHE ORDE BALIJE VAN, F /1 eigendom: WESSELOO, DIRK ALBERTUS, akkerbouwland F /2 eigendom: HEER DE, JOHANNA, ABCOUDE 1/2 eigendom: STEL VAN DER, DIRK, ABCOUDE Uit: Staatscourant 7 juni 2000, nr. 108 / pag. 12 8

9 erf en tuin F /1 eigendom: KRUISTUM VAN, MARINUS, grasland F /1 eigendom: HIENEN VAN, ADRIANUS HERMANUS CORNELIS, i.a.g.g.g.m. WAHLEN, CORNELIA GERARDA MARIA, verharde wegen F /1 eigendom: WATERSCHAP overig water F /1 eigendom: WATERSCHAP spoorwegen F /1 eigendom: N.V grasland F /1 eigendom: N.V spoorwegen F /1 eigendom: N.V grasland F /1 eigendom: N.V grasland F /1 eigendom: N.V grasland F /1 eigendom: N.V verharde wegen F /1 eigendom: N.V grasland F /1 eigendom: N.V grasland F /1 eigendom: N.V grasland F /1 eigendom: N.V grasland F /1 eigendom: N.V grasland F /1 eigendom: N.V verharde wegen F /1 eigendom: N.V. Uit: Staatscourant 7 juni 2000, nr. 108 / pag. 12 9

10 verharde wegen F /1 eigendom: N.V spoorwegen F /1 eigendom: N.V grasland F /1 eigendom: N.V grasland F /1 eigendom: N.V spoorwegen F /1 eigendom: N.V overig water F /1 eigendom: WATERSCHAP grasland F 1463 ± 7 88 Ligging deelpercelen niet GED VG bekend. 1/1 eigendom: HOOGHEEMRAADSCHAP AMSTEL, GOOI EN VECHT, koop/optieovereenk. art 10 lid 2d wet voorkeursrecht gemeenten grasland F /1 eigendom: KUIJVENHOVEN, CORNELIA WIL- LEMINA, overig water F /1 eigendom: WATERSCHAP grasland F /1 eigendom: B.V. ONROERENDE GOEDEREN MAAT- SCHAPPIJ "DE OMVAL", AMSTER- DAM grasland F /1 eigendom: PRONK, STEPHANUS GERARDUS, grasland F /1 eigendom: BUREAU grasland F /1 eigendom: BLEIJENBERG, GER- RIT JAN, BUSSUM i.a.g.g.g.m. HEUGENS, JOHANNA HENDRIKA, BUSSUM overig water F /1 eigendom: WATERSCHAP grasland F /1 eigendom: BLEIJENBERG, GER- RIT JAN, BUSSUM i.a.g.g.g.m. HEUGENS, JOHANNA HENDRIKA, BUSSUM Uit: Staatscourant 7 juni 2000, nr. 108 / pag

11 grasland F /1 eigendom: BUREAU grasland F /1 eigendom: BLEIJENBERG, GER- RIT JAN, BUSSUM i.a.g.g.g.m. HEUGENS, JOHANNA HENDRIKA, BUSSUM grasland F /1 eigendom: HOEK VAN DEN, MARIA GEERTRUIDA MAGDA- LENA, g.m. VENNEMAN, NICOLAAS grasland F /1 eigendom: BUREAU grasland F /1 eigendom: BLEIJENBERG, GER- RIT JAN, BUSSUM i.a.g.g.g.m. HEUGENS, JOHANNA HENDRIKA, BUSSUM grasland F /1 eigendom: VENNEMAN, NICOLAAS ROELOF, o.h.v.g.m. KESTELOO, MAGDALENA, grasland F /1 eigendom: TINHOLT, HEND- RIK CORNELIS, i.a.g.g.g.m. KREUGER, DIRKJE, grasland F /1 eigendom: TINHOLT, TEUNIS, i.a.g.g.g.m. LINDENBERG VAN, ALIDA, grasland F /1 eigendom: VRIES DE, CATHARINA, grasland F /1 eigendom: BUREAU grasland F /1 eigendom: BUREAU grasland F /1 eigendom: POST, ANTOON JACOBUS, i.a.g.g.g.m. TINHOLT, WILLEMPJE, grasland F 324 BP /1 eigendom: BUREAU BEHEER LANDBOUWGRONDEN, grasland F /1 eigendom: VRIES DE, CATHARINA, grasland F /1 eigendom: MUL, AART, i.a.g.g.g.m. TINHOLT, ELISABETH MARRETJE, Uit: Staatscourant 7 juni 2000, nr. 108 / pag

12 grasland F /2 eigendom: KLICK, ARIE JAN, b.e.g.g.g.m. OUT, MARIA HELENA ANNA, 1/2 eigendom: OUT, MARIA HELENA ANNA, b.e.g.g.g.m. KLICK, ARIE JAN, overig water F /1 eigendom: WATERSCHAP F /1 eigendom: DOOL, GERARDUS BERNARDUS PIETER ARIE CORNELIS, g.m. KEPPEL, BARBARA, grasland F /1 eigendom: GODSCHALK, GORUS, i.a.g.g.g.m. MAAREN VAN, PIETERNELLA GERARDA, grasland F 1500 BP /1 eigendom: BEUKHOF, JAN, i.a.g.g.g.m. ECK VAN, MARIA EMMETJE HENDRIKA, grasland F /1 eigendom: GODSCHALK, GORUS, i.a.g.g.g.m. MAAREN VAN, PIETERNELLA GERARDA, overig water F /1 eigendom: WATERSCHAP grasland F /1 eigendom: GRIFFIOEN, JOANNES GERARDUS ANTONIUS, i.a.g.g.g.m. AL, MARIA THERESIA, grasland F /1 eigendom: VREE, PETER, i.a.g.g.g.m. MULDERS, ANNA JOHANNA, overig water F /1 eigendom: WATERSCHAP grasland F /1 eigendom: GRIFFIOEN, JOANNES GERARDUS ANTONIUS, i.a.g.g.g.m. AL, MARIA THERESIA, grasland F /1 eigendom: BRUGGEN VAN, WILHELMUS PETRUS JOSEPH, grasland F /1 eigendom: BRUIJNE, CORNELIS, i.a.g.g.g.m. HOOIJER, GERRITJE, Uit: Staatscourant 7 juni 2000, nr. 108 / pag

13 grasland F 1573 BP /1 eigendom: PRONK, NICOLAAS MARTINUS, i.a.g.g.g.m. GALESLOOT, SOPHIA MARIA, Zakelijk recht als bedoeld in art.5,lid 3,onder b,van de belemm wet privaatr op ged. van perceel: PROVINCIAAL ELECTRICI- TEITSBEDRIJF VAN NOORD-HOL- LAND, AMSTERDAM ZUIDOOST grasland F /1 eigendom: PRONK, NICOLAAS MARTINUS, i.a.g.g.g.m. GALESLOOT, SOPHIA MARIA, erf en tuin F /1 eigendom: KRUISTUM VAN, MARINUS, overig water F /1 eigendom: WATERSCHAP grasland F /1 eigendom: PRONK, NICOLAAS MARTINUS, i.a.g.g.g.m. GALESLOOT, SOPHIA MARIA, grasland F /1 b.p.-recht: NV NEDERLANDSE GASUNIE, GRONINGEN 1/1 eigendom bel. met b.p.-recht: NV NEDERLANDSE GASUNIE, GRONINGEN overig water F /1 eigendom: WATERSCHAP F /1 eigendom: ENERGIE NOORD WEST N.V., AMSTERDAM spoorwegen F /1 eigendom: N.V. NEDER- LANDSE SPOORWEGEN, spoorwegen F /1 eigendom: N.V verharde wegen F /1 eigendom: N.V grasland F /1 eigendom: N.V spoorwegen F /1 eigendom: N.V spoorwegen F /1 eigendom: N.V. Uit: Staatscourant 7 juni 2000, nr. 108 / pag

14 grasland F /1 eigendom: N.V grasland F /1 eigendom: N.V grasland F /1 eigendom: N.V verharde wegen F /1 eigendom: N.V grasland F /1 eigendom: N.V verharde wegen F /1 eigendom: N.V spoorwegen F /1 eigendom: N.V verharde wegen F /1 eigendom: N.V grasland F /1 eigendom: N.V grasland F /1 eigendom: N.V spoorwegen F /1 eigendom: N.V spoorwegen F /1 eigendom: N.V. Van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente MUIDEN Nr. Te Van het perceel, kadastraal bekend Gemeente Muiden verharde wegen G 654 BP /1 eigendom: N.V grasland G 804 BP, /1 eigendom: VERENIGING MW TOT BEHOUD VAN NATUUR- MONUMENTEN IN NEDERLAND, 'S-GRAVELAND Uit: Staatscourant 7 juni 2000, nr. 108 / pag

15 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift aan de Raad van State zal worden gezonden. s-gravenhage, 3 mei Beatrix. De Minister van Verkeer en Waterstaat, T. Netelenbos. Publicatie ex artikel 9 van de Wet openbaarheid van bestuur. Op het advies van de Raad van State is van toepassing artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State. Uit: Staatscourant 7 juni 2000, nr. 108 / pag