Taalattitude in de periferie

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Taalattitude in de periferie"

Transcriptie

1 Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Taalattitude in de periferie De perceptie en attitude van West- Vlamingen tegenover standaardtaal en dialect. Masterscriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Master in de Taal- en Letterkunde: Nederlands Door Pauline De Baets Promotor: Prof. Dr. Johan De Caluwe Vakgroep Nederlandse Taalkunde Academiejaar

2 Dankwoord Eerst en vooral wil ik mijn promotor, professor dr. Johan De Caluwe, bedanken voor zijn hulp. Wanneer ik een vraag of een probleem had, kreeg ik altijd een snel en duidelijk antwoord. Bedankt voor alle tijd en moeite die u hebt vrijgemaakt om mijn thesis te begeleiden. Ik heb veel opgestoken van de inspirerende gesprekken, waarin u me steeds motiveerde om zelf na te denken over problemen waarmee ik geconfronteerd werd en u me zo een dieper inzicht verleend hebt in taalkundige en methodologische problemen. Vervolgens wil ik ook mijn informanten bedanken, die enthousiast hebben meegewerkt aan het onderzoek. Bedankt om tijd vrij te maken voor de interviews. Bedankt ook aan zij die af en toe vroegen hoe het stond met de transcripties van hun interview en met de resultaten en me zo motiveerden om te blijven doorwerken. Ook een heel gemeende dank u aan het Immaculata Instituut in De Panne. Meneer Sevenois, bedankt dat ik in uw school interviews mocht afnemen. Meneer Reynaert, bedankt voor uw interesse in mijn onderzoek en voor uw bereidwillige medewerking en hulp. Ik waardeer het dat ik tijdens uw lessen mijn interviews mocht afnemen en dat u geholpen heeft met het selecteren van de informanten. Ik wil ook mijn vrienden bedanken, voor hun luisterend oor, hun hulp en omdat ze er altijd waren wanneer het even tegenzat. Bedankt voor de vele leuke babbels, voor de gezellige middagpauzes, voor de gezamenlijke momenten in de bibliotheek en voor de motivatiekoffies. Bedankt ook om tijdens pauze het T- woord te vermijden en er zo voor te zorgen dat ontspanning ook echt betekende dat we niet over ons werk praatten. Dan ook bedankt aan Matthias, voor alle steun en (technische) hulp. Bedankt om me wegwijs te helpen in de hel die Excel soms was en om me altijd weer te helpen als er één of ander computerprogramma niet meewerkte. Tenslotte wil ik ook mijn ouders, Nicolas en Anne- Sophie bedanken voor alle hulp en steun die ik van hen gekregen heb, niet alleen tijdens het schrijven van deze thesis, maar tijdens mijn volledige studie. Bedankt om mij te motiveren als het even tegenzat, om altijd te vragen hoe het met mijn aantal woorden stond. Bedankt om enthousiast te luisteren naar mijn eerste resultaten en vaststellingen en om steeds weer interesse te tonen in mijn onderzoek. Verder bedank ik ook graag Valerie Bouckaert voor haar hulp bij het zoeken naar de juiste artikels en boeken en bij uitbreiding iedereen van de vakgroep Nederlandse Taalkunde omdat ze mijn interesse in taalkunde hebben aangewakkerd. 1

3 2

4 Inhoudstafel DANKWOORD INLEIDING TAALSITUATIE IN VLAANDEREN STANDAARDTAAL: ONTSTAAN EN VERSPREIDING Het standaardiseringsproces: algemeen Het standaardiseringsproces in het Nederlandse taalgebied Standaardtaal- ideologie DIALECT West- Vlaams Dialectverlies Algemeen West- Vlaanderen als uitzondering? Dialectrenaissance TUSSENTAAL Definiëring Opkomst van tussentalige variëteiten Opmars van tussentaal TOEKOMSTVOORSPELLINGEN ATTITUDE HET CONCEPT (TAAL)ATTITUDE HET BELANG VAN TAALATTITUDE VOORGAANDE ONDERZOEKEN SOCIOLINGUÏSTISCHE VARIABELEN GENDER LEEFTIJD WOONPLAATS VERWACHTINGEN EN HYPOTHESES METHODOLOGIE GEGEVENSVERWERVING Schriftelijke bevraging Mondelinge interviews FRAGMENTEN Corpus Gesproken Nederlands Bespreking fragmenten Brabants fragment West- Vlaams fragment Standaardtalig fragment INFORMANTEN Leeftijdsgroep Leeftijdsgroep GEGEVENSVERWERKING RESULTATEN SCHRIFTELIJKE ENQUÊTE Algemene resultaten Resultaten per leeftijdsgroep Resultaten per geslacht Conclusie INTERVIEWS Dialect Perceptie Attitude Geschiktheid Beoordeling van de dialectische fragmenten Standaardtaal

5 Perceptie Attitude Geschiktheid Formele omstandigheden Informele omstandigheden Standaardtaal leren Beoordeling van het standaardtalige fragment Tussentaal Eigen taalgebruik Bovenregionaal contact Eigen beoordeling taalgebruik Taalgebruik tijdens het interview CONCLUSIE BIBLIOGRAFIE BIJLAGEN OP PAPIER VRAGENLIJST ENQUÊTE VRAGENLIJST INTERVIEW PROFIEL INFORMANTEN TWEEDE LEEFTIJDSCATEGORIE ANALYSE FRAGMENTEN Legende Brabants fragment West- Vlaams fragment Standaardtalig fragment TRANSCRIPTIES INTERVIEWS Legende Leeftijdsgroep Meisjesgroep Jongensgroep Gemengde groep Leeftijdsgroep V2Inf1: Alicia V2Inf2: Katrijn V2Inf3: Laurie M2Inf1: Robbe M2Inf2 en M2Inf3: Michiel en Ruben Groepsgesprek BIJLAGEN OP CD- ROM FRAGMENTEN Standaardtalig fragment Brabants fragment West- Vlaams fragment INTERVIEWS Eerste leeftijdsgroep Tweede leeftijdsgroep TABELLEN Schriftelijke enquête Interviews

6 0. Inleiding In deze scriptie onderzoeken we de attitudes die West- Vlamingen hebben tegenover hun dialect en de standaardtaal. We willen nagaan wat er waar is van de vermeende trots die West- Vlamingen zouden hebben over hun dialect. Klopt het dat er in West- Vlaanderen minder dialectverlies is? Zijn West- Vlamingen echt trotser op hun dialect en gebruiken ze het daardoor ook in meer omstandigheden? Resulteert die trots en dialectvastheid in een taalonzekerheid wanneer ze de standaardtaal moeten hanteren? We willen nagaan of de woonplaats, de leeftijd en het geslacht van de taalgebruikers een invloed hebben op hun attitudes en percepties. Via een vergelijkend kwalitatief onderzoek, waarbij we de perceptie en attitude van twee verschillende leeftijdsgroepen bevragen, proberen we tot een antwoord te komen op een drieledige onderzoeksvraag: 1) Hoe percipieert de West- Vlaming standaardtaal en dialect en hoe schat hij de geschiktheid van de variëteiten in? Zijn West- Vlamingen inderdaad nog erg dialectvast en resulteert die dialectvastheid in een striktere definitie voor dialect? Kent hij nog meer functionaliteit toe aan dialect of heeft tussentaal ook in de West- Vlaamse periferie al de positie van omgangstaal ingenomen? We gaan ook na of onze informanten nog vanuit een bipolair model denken of veeleer een continuüm hanteren. 2) Wat is de attitude van de informanten tegenover de verschillende variëteiten van het Nederlands? Staan ze positief tegenover hun dialect? We gaan ook na of ze positiever staan tegenover de Brabantse tussentaal dan tegenover hun eigen dialect en hoe ze over de standaardtaal denken. Bestaat de zondagspakmentaliteit nog steeds? En voelt de West- Vlaming zich op zijn gemak wanneer hij de standaardtaal gebruikt of heeft hij te kampen met taalonzekerheid? 3) Zijn de antwoorden op de twee bovenstaande vragen leeftijdsgebonden of veeleer gendergebonden? We gaan na welke van deze twee sociolinguïstische parameters in dit onderzoek de attitude van de informanten het sterkst beïnvloedt. In het eerste hoofdstuk behandelen we de taalsituatie in Vlaanderen, waarbij we eerst nagaan hoe de verhoudingen tussen standaardtaal en dialect nu liggen. We behandelen ook kort de kenmerken en evolutie van het West- Vlaams en gaan dan dieper in op het 5

7 dialectverlies dat sinds de jaren 60 in snel tempo plaatsvindt in Vlaanderen. Vervolgens kijken we kort of er de laatste jaren sprake is van een dialectrenaissance en waaruit die dan bestaat. Daarna definiëren we het concept taalattitude en gaan we na wat het belang van attitude precies is binnen een sociolinguïstisch onderzoek. In het derde hoofdstuk duiden we de sociolinguïstische variabelen waar in dit onderzoek rekening mee gehouden wordt (namelijk sekse, leeftijd en woonplaats). Vervolgens sluiten we af met enkele hypotheses en verwachtingen. Het vijfde hoofdstuk behandelt de methodologie van dit onderzoek. Er wordt uitleg gegeven bij de manier waarop de gegevens verworven zijn, bij de keuze van de informanten en bij de keuze van de gebruikte fragmenten. Het zesde hoofdstuk belicht de resultaten van het onderzoek om vervolgens in het laatste hoofdstuk af te sluiten met een conclusie die een antwoord moet bieden op de gestelde onderzoeksvragen. 6

8 1. Taalsituatie in Vlaanderen In dit hoofdstuk bespreken we de huidige taalsituatie in Vlaanderen. We behandelen eerst de standaardtaal en bekijken hoe die ontstaan en verspreid is. Vervolgens gaan we naar de andere pool van het continuüm en beschrijven we het West- Vlaams. We gaan ook dieper in op het dialectverlies en gaan na of West- Vlaanderen werkelijk een uitzonderingspositie bekleedt. Daarna schetsen we het ontstaan en de verspreiding van tussentaal, om dan te eindigen met enkele toekomstvoorspellingen over de taaltoestand in Vlaanderen. 1.1 Standaardtaal: ontstaan en verspreiding Het standaardiseringsproces: algemeen Heel algemeen kunnen we stellen dat standaardisatie het proces is waarbij er een eenheidstaal ontstaat uit een toestand van dialectverscheidenheid en waarbij er dus gestreefd wordt naar zo weinig mogelijk vormvariatie (Haugen, 1966 en Janssens en Marynissen, 2008). Die uniformiteit wordt vaak institutioneel opgelegd (Milroy, 2001). Standaardisatie gebeurt geleidelijk en bestaat uit vier deelprocessen (Haugen, 1966 en Janssens en Marynissen, 2008): 1) Selectie. Een standaardtaal groeit uit een variëteit die gesproken wordt door een groep met veel prestige. Het dialect van de sociaaleconomische elite wordt zo het prestigedialect of de voorkeursvariëteit. 2) Codificatie. Om de standaardtaal verder te kunnen uitbreiden, moet er eerst een codificatie plaatsvinden. Er worden normen en regels opgesteld voor de vorming en het gebruik van het prestigedialect, er ontstaat een uniforme spelling en er worden woordenboeken en grammatica s geschreven. 3) Functie- uitbreiding. De eenheidstaal moet in alle domeinen kunnen functioneren en moet daarom dus uitgebouwd worden. Waar vroeger vreemde elitetalen (zoals bijvoorbeeld het Latijn) gebruikt werden, vervult de nieuwe standaardtaal nu die rol. 4) Acceptatie. De standaardtaal verspreidt zich over grotere delen van de taalgemeenschap. Hiervoor moet de bevolking de taal uiteraard ook erkennen als de geschikte variëteit voor openbaar taalgebruik. De ideale standaardtaal zou dus een volledig pure variëteit moeten zijn, met voor elk woord slechts één spelling en uitspraak en één grammatica. Die variëteit zou dan ook zo 7

9 stabiel mogelijk moeten zijn, zodat er weinig of geen taalverandering optreedt. Tegelijk moet de standaardtaal dan in zoveel mogelijk omstandigheden gebruikt worden. Deze ideale standaardtaal kan in praktijk echter nooit bereikt worden, omdat er in natuurlijke taal altijd variatie optreedt (Haugen, 1966 en Milroy, 2001) Het standaardiseringsproces in het Nederlandse taalgebied In het Nederlandse taalgebied ontstond de vraag naar een universele taal pas vanaf de late middeleeuwen. Toch was er ook in de vroegere middeleeuwen al sprake van taalcontact en vermenging, vooral dan in de belangrijke handelssteden. Het waren vooral de scribenten die de schrijfnorm aangaven en hoewel zij probeerden om zoveel mogelijk lokale taalkenmerken te vermijden, was er in geschreven taal toch dikwijls sprake van dialectvermenging. Tot de 14 de eeuw was de Vlaamse schrijftaal de meest prestigieuze, maar vanaf de 14 de eeuw nam Brabant een voorttrekkersrol op zich. In de 15 de eeuw kwam ook het Hollands op als prestigedialect. De drang naar een algemene taal ontstond mede door de uitvinding van de boekdrukkunst en door de rederijkerscultuur. Een algemene taal betekende immers een grotere afzetmarkt voor literatuur (Janssens en Marynissen, 2008). Vanaf de 16 de eeuw groeide de aandacht en waardering voor de moedertaal steeds meer, onder impuls van het humanisme en de renaissance. De humanisten probeerden hun moedertaal te zuiveren en te verfijnen om zo een hogere taalcultuur te verkrijgen, terwijl de renaissancisten de moedertaal naar het evenbeeld van het Latijn wilden modelleren door haar meer sierlijkheid en elegantie te geven (Janssens en Marynissen, 2008). Na de scheiding van de Nederlanden ontstond er in het Noorden een nieuw nationaal bewustzijn en een bijhorende nood aan een eenheidstaal. Ook de reformisten hadden een algemene taal nodig om hun ideeën overal te kunnen verspreiden. Het prestigedialect in die periode was Hollands, vermengd met zuidelijke elementen. Die elementen kwamen er enerzijds door de immigratie van invloedrijke Vlamingen en Brabanders en anderzijds door de prestigieuze schrijftraditie (Janssens en Marynissen, 2008). Het echte standaardiseringsproces kwam pas in de 17 de eeuw goed op gang. Holland fungeerde nog steeds als cultureel en economisch centrum en bleef de taal bepalen. Er verschenen belangrijke grammatica s die het Nederlands codificeerden en ook in de 8

10 rechtspraak en wetenschappen werd het Nederlands steeds meer gebruikt. Alleen in de universiteiten bleef Latijn de voertaal (Janssens en Marynissen, 2008). In de 17 de en de 18 de eeuw zette de normering van de taal zich voort (Janssens en Marynissen, 2008 en Van der Horst, 2008). De geschreven standaardtaal ontwikkelde zich steeds verder, maar tot aan het einde van de 19 de eeuw was er nog geen gesproken standaard. De benaming Algemeen Beschaafd Nederlands dook tussen 1895 en 1900 voor het eerst op en duidde op de uitspraak van de Hollandse elite. Deze spreeknorm verspreidde zich geleidelijk over Nederland. Tegen de eerste helft van de 20 ste eeuw was het Algemeen Beschaafd Nederlands als norm aanvaard in Nederland (Janssens en Marynissen, 2008). In Vlaanderen was dat veel minder het geval: sinds de scheiding van de Nederlanden maakte Vlaanderen immers een aparte ontwikkeling door. Waar het standaardiseringsproces zich in het Noorden langzaam voltrok, stopte het in het Zuiden. Vlaanderen kende vreemde overheersers en het Nederlands stond onder grote druk van het Frans. Bovendien was Vlaanderen op dat moment een verarmd en agrarisch gebied, waardoor het er niet in slaagde om een autonome standaardisering door te voeren. Er was ook geen Nederlandstalige elite die het standaardiseringsproces kon ondersteunen. De culturele en economische elite sprak Frans en Latijn. Daar komt ook nog bij dat het recht om de eigen taal te gebruiken in maatschappelijke domeinen, door de Vlamingen politiek moest worden afgedwongen. Die politieke taalstrijd kwam pas vanaf de tweede helft van de 19 de eeuw op gang (De Caluwe, 2012 en Janssens en Marynissen, 2008). Onder Willem I werden wel pogingen ondernomen om de Zuidelijke Nederlanden opnieuw te vernederlandsen, maar die stootten op groot protest van de Franstalige elite. Na de onafhankelijkheid van België werd de vrijheid van taalgebruik als principe vastgelegd in de taalwet, maar dat versterkte alleen maar de positie van het Frans. Rond 1840 kwam de Vlaamse beweging echter op, die ijverde voor een Nederlandse taal en zo kwam de taalstrijd langzaam op gang. Een belangrijk discussiepunt binnen de Vlaamse beweging was hoe de Nederlandse taal er moest uitzien. De particularisten wilden een eigen variant van het Nederlands ontwikkelen. Ze waren vooral afkomstig uit het katholieke West- Vlaanderen en stonden huiverachtig tegenover de invoering van de Noord- Nederlandse (en dus protestantse) taal. De integrationisten wilden net wel die taal overnemen, om zo met het Noorden een eenheid te kunnen vormen en beter weerstand te kunnen bieden tegen de Franse cultuur. Uiteindelijk hebben de integrationisten het pleit gewonnen en werd er dus een exogene standaardtaal 9

11 geïmporteerd, die niet uit een Vlaams prestigedialect groeide. Daardoor verliep de verspreiding van de gesproken standaardtaal moeizaam (De Caluwe, 2012 en Janssens en Marynissen, 2008). Ondertussen is de standaardisatie op het vlak van schrijftaal volledig voltooid en ook op lexicaal en morfosyntactisch vlak convergeren het Belgisch- Nederlands en het Nederlands- Nederlands steeds meer (Plevoets et al., 2007 en Willemyns, 2005). De gesproken standaardtaal heeft echter altijd gevoeliger gelegen: het is pas vanaf de jaren 50 en 60 dat ook gesproken Standaardnederlands meer ingeburgerd raakte, hoewel ze voor veel Vlamingen vreemd bleef aanvoelen (Janssens en Marynissen, 2008). Tot de jaren 80 werd er gestreefd naar een bewuste standaardtaalovername. Het taalbeleid propageerde een integratie van Vlaanderen in de Nederlandse taalgemeenschap en legde sterk de focus op de heropvoeding van de Vlamingen. Allerlei taalrubrieken in de media moesten de uitspraak en woordenschat van de Vlamingen zuiveren (De Sutter en Geeraerts, 2003). Er waren campagnes tegen het gebruik van dialectisch taalgebruik en standaardtaal werd gepromoot als een noodzakelijke voorwaarde voor sociale promotie (De Caluwe, 2012). Toch bleef het dialect de informele omgangstaal bij uitstek. In de jaren 90 was er een kentering: de laatste decennia wordt het noordelijk Nederlands niet langer gezien als de norm voor het Belgisch- Nederlands. Het Nederlands wordt dus beschouwd als een pluricentrische taal en de nieuwe Vlaamse norm is nu de taal die gesproken wordt in de media (De Caluwe, 2012). In praktijk is dat VRT- Nederlands echter een bijna onmogelijk ideaal: er is maar een kleine groep mensen die deze norm bereikt en de standaardtaal wordt in heel weinig situaties gesproken (Grondelaers & Van Hout, 2011). We kunnen concluderen dat het merendeel van de Vlamingen een dubbele houding heeft tegenover de standaardtaal: ze accepteren die wel als een noodzaak, maar ze willen ze niet dagelijks gebruiken (Vandekerckhove & Nobels, 2011). Daardoor stappen veel sprekers over op endogene, tussentalige variëteiten (Grondelaers & Van Hout, 2011). Vandaag is de taaltoestand in Vlaanderen dus diaglossisch: standaardtaal en dialect fungeren als de twee polen van een continuüm, waarbinnen zich allerlei tussentalige vormen bevinden (Rys & Taeldeman, 2007; Willemyns, 2005). 10

12 1.1.3 Standaardtaal- ideologie Zoals hierboven al vermeld, wordt een taal tijdens het standaardiseringsproces zo uniform en invariabel mogelijk gemaakt. Standaardisering beïnvloedt echter niet alleen de taal en haar structuur, maar ook de attitudes van de taalgebruiker. Tijdens het standaardiseringsproces verandert immers de manier waarop sprekers denken over taal. Ze ontwikkelen een sterk bewustzijn over correct en incorrect taalgebruik en koppelen een correcte taal aan prestige. Bovendien beschouwen ze de norm als iets doodnormaals en verwachten ze voor die norm geen taalinterne verklaring. De taalgebruikers zijn er zich dus niet bewust van dat hun attitudes gedomineerd worden door de ideologie van de standaardtaal (Garrett, 2010 en Milroy, 2001). Die ideologie uit zich eerst en vooral in een grote nadruk op correctheid (Garrett, 2010 en Milroy, 2001). Wanneer er meerdere varianten bestaan, wordt aangenomen dat er slechts één correct is. Milroy (2001) vermeldt daar ook bij dat sprekers die de norm in vraag stellen of ontkennen, zich eigenlijk buiten de taalgemeenschap plaatsen. Veroordelingen over iemand zijn taal worden als snel geassocieerd met veroordelingen over die persoon zelf. Er is dus een sterke koppeling tussen taal en identiteit (Garrett, 2010 en Milroy, 2001). Dat uit zich ook in een grote bezorgdheid tegenover de standaardtaal: taalgebruikers klagen vaak dat de taal degenereert (Garrett, 2010 en Milroy, 2001). Milroy (2001:538) zegt dat die bezorgdheid een uiting is van het geloof dat de standaardtaal beschermd moet worden: Complaint tradition ( ) has an important role in standard language maintenance. Dialecten worden dan niet alleen gezien als vulgaire en ontoereikende pogingen om de standaardtaal te imiteren, maar ook als een bedreiging voor de standaardtaal (De Caluwe, 2012; Milroy, 2001 en Reker, 2003). Hierdoor zijn taalgebruikers ervan overtuigd dat de standaardtaal behoed moet worden voor dialectische invloeden. Door de jarenlange taalstrijd die aan de standaardisering vooraf ging, is deze overtuiging in Vlaanderen nog versterkt. Dat heeft ertoe geleid dat er in Vlaanderen gedurende jaren een erg restrictieve taalpolitiek werd gevoerd (De Caluwe, 2012). Binnen de ideologie van de standaardtaal gaan de legitimatie van de standaardvariëteit en de stigmatisering van de andere variëteiten immers vaak hand in hand. De standaardtaal verkrijgt dus ook status door de stigmatisering van dialecten (Milroy, 2001). Een volgend opvallend kenmerk van de standaardtaalideologie is dat de sprekers niet alleen de norm zonder enige verklaring overnemen, maar dat ze er ook van overtuigd 11

13 zijn dat die norm zich buiten de spreker bevindt. Om tot correct taalgebruik te komen, heb je begeleiding nodig. De juiste vormen leer je op school en niet tijdens de moedertaalverwerving. De sprekersintuïtie wordt aan de kant geschoven en vervangen door een externe norm (Milroy, 2001). Een laatste uiting van de standaardtaalideologie is dat standaardtaal vaak gekarakteriseerd wordt aan de hand van prestige. Taalgebruikers interpreteren variatie vaak op een waardeschaal van prestige: de ene variëteit is prestigieuzer (en kan dus meer ingezet worden) dan de andere en standaardtaal is dan de meest prestigieuze variëteit (Milroy, 2001). Standaardtaal krijgt een hoge symbolische waarde en wordt gezien als een teken van emancipatie (De Caluwe, 2012). Taalgebruikers zien echter over het hoofd dat een variëteit maar prestige kan krijgen via zijn taalgebruikers. De status van standaardtaal vloeit eerder voort uit de sociaal- economische klasse van haar sprekers dan uit taalinterne kenmerken (Milroy, 2001). Toch blijven taalgebruikers dialecten vaak als plat en onbeschaafd karakteriseren (Reker, 2003). Dergelijke publieke attitudes bewijzen dat de standaardtaalideologie diep ingeworteld zit in de maatschappij (Milroy, 2001). 1.2 Dialect In dit hoofdstuk focussen we op het dialect, een taalvariëteit met een beperkte geografische verspreiding (Janssens en Marynissen, 2008). We behandelen eerst kort het West- Vlaamse dialect en daarna gaan we dieper in op het dialectverlies dat de laatste decennia in een groot tempo in Vlaanderen plaatsvindt. We kijken ook of West- Vlaanderen een uitzonderingspositie inneemt binnen Vlaanderen door zijn tragere dialectverlies West- Vlaams In Vlaanderen onderscheiden we vier dialectfamilies: West- Vlaams, Oost- Vlaams, Brabants en Limburgs. Die indeling in verschillende dialectgebieden is er gekomen door de kolonisatie van de Germanen (Devos, 2006). De oudste laag van het Oost- en West- Vlaams is ontstaan door de kolonisatie van de Saksen, die vanuit het westen naar het binnenland doordrongen en de taal grondig beïnvloedden. Het waren vooral de Ingveonen die in West- Vlaanderen hun sporen nalieten. Hoe meer naar het westen, hoe meer Saksische en Ingveoonse kenmerken er te vinden zijn. Hoe meer naar het oosten, hoe meer Frankische taalkenmerken we nog 12

14 kunnen horen. Waar de Saksen en de Franken op elkaar botsten, ontstond de scheidingslijn tussen Vlaams en Brabants (Devos, 2006). In de vroege middeleeuwen vond er een Frankische expansie plaats, waardoor steeds meer Frankische kenmerken in Oost- Vlaanderen binnendrongen en de ingveonismen steeds meer naar het westen gedreven werden. Die Brabantse expansie zette zich in de late middeleeuwen verder door, waardoor de Saksische kenmerken steeds meer gestigmatiseerd werden (Devos, 2006). In die periode versnipperde het dialectlandschap ook steeds verder. Dat is deels te wijten aan de grote bevolkingsdichtheid en de vele steden in ons gebied. Wanneer er veel mensen op een kleine oppervlakte wonen, ontstaat immers een sterkere behoefte aan taaldifferentiatie. Steden versterken die natuurlijke profileringsdrang nog. Bovendien kende Vlaanderen geen grote volksverhuizingen meer, waardoor er geen nivellering ontstond door taalcontact (Devos, 2006; Devos en Vandekerckhove, 2006). In de middeleeuwen kende het West- Vlaams een aantal vernieuwingen, die niet verspreid raakten in de oostelijke regio s en stond Oost- Vlaanderen onder Brabantse invloed. Hierdoor verscherpten de verschillen tussen het Oost- Vlaams en het West- Vlaams steeds meer. Bovendien drongen de Brabantse vernieuwingen niet door tot het westen, waardoor het West- Vlaams zijn middeleeuwse structuur heeft bewaard (Devos, 2006; Devos en Vandekerckhove, 2006). Door zijn perifere ligging tenslotte is het West- Vlaamse dialect door de eeuwen heen behoorlijk homogeen en conservatief gebleven (Devos, 2006; Devos en Vandekerckhove, 2006) Dialectverlies Algemeen Dialectverlies is het proces waarbij dialecten zowel op functioneel als op structureel vlak terrein verliezen. (Hinskens, 1993; Hoppenbrouwers, 1990 en Janssens en Marynissen, 2008;). Functieverlies betekent dat het dialect in steeds minder omstandigheden gebruikt wordt (Hoppenbrouwers, 1990 en Janssens en Marynissen, 2008), terwijl structuurverlies duidt op de dialectnivellering. Het dialect verliest zijn typische kenmerken en de vormelijke variatie vermindert (Hinskens, 1993; Hoppenbrouwers, 1990 en Janssens en Marynissen, 2008). Dat structuurverlies betekent niet noodzakelijk een convergentie met de standaardtaal: soms worden de 13

15 primaire dialectkenmerken vervangen door een secundaire en ruimer verspreide vormen. In dat geval kan regiolectvorming optreden (Hinskens, 1993 en Janssens en Marynissen, 2008). Dialectverlies is een geleidelijk proces waarvan de snelheid zowel geografisch als sociostratisch kan variëren. Dialectverlies komt eerder voor in het centrum en bij vrouwen, hoogopgeleiden en jongeren (Devos en Vandekerckhove, 2006). De laatste decennia vindt het dialectverlies echter in een hoog tempo plaats, wat te wijten is aan de grote maatschappelijke veranderingen. De ideale biotoop van het dialect was immers een stabiele en besloten samenleving zonder duidelijke sociale stratificatie (Devos en Vandekerckhove, 2006 en Hoppenbrouwers, 1990). Hoppenbrouwers omschrijft het als de wereld van de voetganger (Hoppenbrouwers, 1990:17). Doordat die besloten samenleving verdwenen is, wordt dialect nu steeds meer een taal die alleen nog gebruikt wordt voor informele contacten tussen oudere mensen. Jongeren vervangen steeds meer dialectische elementen door standaardtalige (Hinskens, Hoppenbrouwers en Taeldeman, 1993). Door de beperkte geografische verspreiding van dialecten en omdat er geen gecodificeerde vormen van bestaan, zijn dialecten functioneel gezien in het nadeel. Bovendien daalt zowel het prestige als het gebruik van het dialect ook steeds verder (Hinskens, Hoppenbrouwers en Taeldeman, 1993). Het dialectverlies heeft verschillende oorzaken. Eerst en vooral heeft de toegenomen mobiliteit bijgedragen tot het dialectverlies. Zodra de Vlaming makkelijker toegang heeft tot vervoersmiddelen, breidt zijn leefwereld een stuk uit en nemen de interregionale contacten en dus ook het taalcontact toe. De behoefte om met mensen uit andere streken te communiceren groeit, waardoor het dialect voor een stuk zijn functie verliest (Devos en Vandekerckhove, 2006; Hoppenbrouwers, 1990; Janssens en Marynissen, 2008; Van Keymeulen 1993; Van Ouytsel, 2012). Bij bovenregionale communicatie laat de taalgebruiker immers eerst de primaire dialectkenmerken vallen. Dat zijn opvallende varianten die maar een beperkte geografische verspreiding kennen en die daardoor minder vitaal zijn. Vaak zijn het lexicale elementen. Door het verdwijnen van die primaire kenmerken, vindt er dus al structureel dialectverlies plaats. Secundaire kenmerken daarentegen kennen een grotere ruimtelijke verspreiding en zijn minder opvallend, waardoor ze meer bestand zijn tegen dialectnivellering (Hoppenbrouwers, 1990). Een tweede oorzaak van het dialectverlies is de stijging van het opleidingsniveau. Hoe meer tijd kinderen doorbrengen op school, hoe meer en hoe intensiever ze in 14

16 contact komen met het AN. Bovendien bevinden middelbare scholen en universiteiten zich meestal buiten het eigen dorp, waardoor het interregionaal contact opnieuw toeneemt (Devos en Vandekerckhove, 2006; Hoppenbrouwers, 1990; Janssens en Marynissen, 2008; Van Keymeulen 1993; Van Ouytsel, 2012). Een derde vernieuwing die het dialectverlies in de hand heeft gewerkt, is het ontstaan van de moderne media en communicatiemiddelen. Via radio en later via de televisie komen taalgebruikers dagelijks in contact met standaardtaal en met sprekers uit andere regio s. Hierdoor raken Vlamingen meer gewoon aan de standaardtaal en horen ze die niet meer alleen op school (Hoppenbrouwers, 1990; Janssens en Marynissen, 2008; Van Keymeulen 1993; Van Ouytsel, 2012). Een volgende oorzaak ligt in de veranderende sociale netwerken. De gesloten plattelandsgemeenschap verdwijnt en de sociale stratificatie neemt toe. Beschaafd taalgebruik wordt gezien als een middel om een hogere sociale status te bereiken en het dialect wordt teruggedrongen naar minder prestigieuze situaties (Devos en Vandekerckhove, 2006; Reker, 2003 en Van Ouytsel, 2012). Als vijfde trigger voor het dialectverlies ziet Van Ouytsel (2012) de veranderende positie van de vrouw. Vrouwen zijn geneigd om meer standaardtaal te spreken en wanneer zij een belangrijkere rol in de maatschappij hebben, neemt ook de verspreiding van standaardtaal toe. Als laatste oorzaak ten slotte is er de industrialisering en verstedelijking. De plattelandscultuur wordt geleidelijk aan verdrongen door de uitdeinende stedelijk cultuur. Bovendien daalt de werkgelegenheid in de landbouw en stijgt het belang van de industrie. Daardoor gaan veel plattelandsbewoners in de stad werken, wat opnieuw zorgt voor meer interregionale contacten. Stedelijke vernieuwingen worden zo ook sneller geïntroduceerd op het platteland (Hoppenbrouwers, 1990 en Van Ouytsel, 2012). Door deze zes maatschappelijke veranderingen daalt het dialectgebruik bij alle klassen (Van Keymeulen, 1993). De dialecten groeien steeds meer naar elkaar toe en staan onder steeds grotere invloed van de standaardtaal (Devos en Vandekerckhove, 2006). Bovendien geven ouders hun dialect minder door aan hun kinderen. Dialect wordt teruggedrongen naar minder prestigieuze omstandigheden en er wordt steeds meer gekozen voor een vervangend regiolect of voor de standaardtaal (Reker, 2003) West- Vlaanderen als uitzondering? West- Vlaanderen wordt vaak als het laatste dialectvaste bastion van Vlaanderen gezien: het dialect heeft er immers nog een vrij stevige positie. West- Vlamingen zouden veel 15

17 meer dialect gebruiken en ook nog een betere dialectkennis hebben (Van Ouytsel, 2012 en Vandekerckhove, 1993). Hoewel kinderen niet meer in het dialect worden opgevoed, gebruiken veel jongeren dialect toch nog als dagelijkse omgangstaal (Devos en Vandekerckhove, 2006; Ghyselen, 2012; Van Ouytsel, 2012 en Vandekerckhove, 1993). West- Vlamingen hebben ook nog meer de intentie om dialect te spreken en bestempelen hun eigen taalgebruik ook vaker als dialectisch (Ghyselen, 2012). Niet alleen wordt er dus nog meer dialect gesproken in West- Vlaanderen, bovendien zijn West- Vlamingen zich ook bewuster van de afstand tussen standaardtaal en dialect. Dat zorgt ervoor dat een West- Vlaams regiolect niet als een variëteit van de standaardtaal wordt beschouwd. West- Vlamingen zouden hierdoor nog meer vanuit een bipolair model redeneren, waarbij het West- Vlaamse dialect en het AN als twee onderscheiden variëteiten worden beschouwd (De Caluwe, 2009). Wanneer er toch structureel dialectverlies optreedt en primaire dialectkenmerken vervangen worden, wordt geopteerd voor algemeen West- Vlaamse kenmerken in plaats van voor standaardtalige elementen. Standaardtalige woorden die toch kunnen binnendringen in het lexicon, worden vaak dialectisch uitgesproken (Ghyselen, 2012). Een eerste oorzaak voor die dialectvastheid is uiteraard de perifere ligging van West- Vlaanderen. Doordat West- Vlaanderen verder ligt van het centrum, blijft het gevrijwaard van Brabantse en standaardtalige invloeden. Een volgende verklaring is de geringe verstedelijking. West- Vlaanderen is veel langer agrarisch gebleven en kende daardoor ook een grotere honkvastheid. Er gingen immers minder mensen naar steden om daar in industriële sector te werken. Een derde oorzaak voor het dialectbehoud is dat West- Vlaanderen veel minder inwijking heeft gekend dan de andere provincies. Dat is gunstig voor het behoud van de traditionele dialecten, aangezien er geen dialectnivellering optrad door taalcontact. Hierdoor zijn de dialecten ook homogener gebleven. Dat is de laatste verklaring: het West- Vlaamse dialect is zo homogeen dat het in de hele provincie bruikbaar is. Daardoor ontstaat er minder snel regiolectvorming (Devos en Vandekerckhove, 2006). Toch is het fout om te stellen dat er in West- Vlaanderen helemaal geen dialectverlies zou zijn. Hoewel de loyaliteit tegenover de eigen streek nog sterk leeft, wordt het dialect toch steeds meer gezien als onbeschaafd en ongepast waardoor dialectgebruik dus sociaal gemarkeerd wordt (Devos en Vandekerckhove, 2006; Ghsyelen, 2012 en Van Ouytsel, 2012). Bovendien is er een kentering bezig, waarbij de hogere klassen steeds 16

18 meer afstappen van het dialect en zich proberen te onderscheiden via hun taalgebruik (Devos en Vandekerckhove, 2006). Er treedt steeds meer diaglossie op, waarbij sprekers gebruik maken van een continuüm van standaardtalige en minder standaardtalige variëteiten en steeds minder jongeren hebben het dialect als moedertaal. Tussentaal wordt ook steeds meer gebruikt als omgangstaal. Er is bovendien niet alleen sprake van functioneel dialectverlies, maar ook van structuurverlies. Het is dan vooral het lexicon dat onderhevig is aan dialectnivellering (Ghyselen, 2012). We kunnen dus concluderen dat ook in West- Vlaanderen het proces van dialectverlies op gang komt, maar dat dialect er voorlopig nog erg populair is, waardoor ook de volgende generatie vermoedelijk nog zal opgroeien in een dialectrijke omgeving (Devos en Vandekerckhove, 2006) Dialectrenaissance Hoewel de kennis en het gebruik van de dialecten steeds verder afneemt, neemt de aandacht en de belangstelling voor de dialecten net meer toe. De laatste jaren zijn er verschillende cultuurproducten (zoals stripverhalen, muziek, films, ) in het dialect verschenen (Janssens en Marynissen, 2008; Hoppenbrouwers, 1990 en Van Ouytsel, 2012). Er lijkt een steeds groter publiek interesse te hebben in dialect en ook de gewone taalgebruiker voelt de drang om het dialect als cultuurgoed te beschermen (Hoppenbrouwers, 1990). Een eerste mogelijke verklaring voor die hernieuwde interesse is het feit dat er door de democratisering en informalisering van de maatschappij meer tolerantie is tegenover niet- standaardtalige varianten. Een volgende (en belangrijkere) verklaring is dat de hernieuwde aandacht er net door het verdwijnen van de dialecten komt. Taalgebruikers willen zich over het dialect ontfermen en het als cultuurgoed beschermen (Janssens en Marynissen, 2008). Een laatste verklaring is dat de standaardisering intussen voldoende ver gevorderd is, waardoor het dialect minder gestigmatiseerd wordt (Van Ouytsel, 2012). Een belangrijke kanttekening bij deze groeiende belangstelling is dat de waardering voor het dialect wel passief blijft: ze zorgt er niet voor dat mensen opnieuw meer dialect spreken. De taalgebruikers willen hun dialect wel bewaren, maar ze voeden er toch hun kinderen niet mee op waardoor ze uiteindelijk zelf bijdragen tot het verdwijnen van de dialecten(hoppenbrouwers, 1990 en Janssens en Marynissen, 2008). 17

19 1.3 Tussentaal Definiëring Tussentaal is een variëteit die vooral in informele situaties gesproken wordt door mensen die geen dialect meer willen of kunnen spreken. Ze bevat zowel standaardtalige als regionale kenmerken en kan dus noch dialect, noch standaardtaal genoemd worden (Willemyns, 2005; Taeldeman, 2008). Ondanks die regionale kenmerken, zijn tussentalige variëteiten toch voor heel Vlaanderen verstaanbaar (Goossens, 2000; De Caluwe, 2009). Goossens (2000) definieert tussentaal als de moedertaal van de dialectlozen en de doeltaal van de dialectsprekenden. Hij benoemt daarmee twee vormen van tussentaal: enerzijds is er de tussentaal als geïntendeerde standaardtaal die gesproken wordt door mensen die de standaardtaal niet voldoende beheersen, maar anderzijds is er ook intentionele tussentaal. Daarbij kiest een taalgebruiker er bewust voor om tussentaal te gebruiken, omdat hij noch het dialect, noch de standaardtaal geschikt acht. We kunnen dus concluderen dat tussentaal een gesproken variëteit is van het Nederlands, die vooral voor informelere gesprekken gebruikt wordt en die zowel regionale als standaardtalige kenmerken integreert. Er is (voorlopig) geen sprake van een uniforme tussentaal: hoewel er steeds meer Brabantse kenmerken aanwezig zijn, kennen de tussentalige variëteiten nog steeds veel variatie. We mogen dus niet spreken over dé tussentaal (De Caluwe, 2009) Opkomst van tussentalige variëteiten Over de reden voor het ontstaan van tussentalige variëteiten bestaat geen eensgezindheid onder taalkundigen. Grosso modo kunnen we twee verklarende tendensen onderscheiden. De eerste groep ziet tussentaal als een overgangsfase binnen het standaardiseringsproces. Zij zien de opkomst van tussentaal vooral als een gevolg van de latere standaardisering in Vlaanderen (Grondelaers en Van Hout, 2011; Devos, 2001). Tijdens die standaardisering werden de dialecten zwaar gestigmatiseerd, waardoor de taalgebruikers in korte tijd afstand deden van hun dialect. Het dialectverlies gebeurde in een enorm snel tempo en vond zowel op functioneel als op structureel vlak plaats. De gewone taalgebruiker had echter nog onvoldoende kennis van de standaardtaal, waardoor hij in regiolectische en tussentalige variëteiten strandde (Devos, 2001). 18

20 Tussentaal wordt hier dus beschouwd als geïntendeerde standaardtaal. De opkomst van tussentaal zou dan eerder te wijten zijn aan te weinig taalpedagogische inspanningen dan aan een natuurlijke behoefte van de taalgebruikers (Goossens, 2000). De tweede groep schrijft het ontstaan van tussentaal net wel toe aan een reële behoefte van de taalgebruikers. Door het snelle dialectverlies zou er een behoefte zijn ontstaan aan een informele omgangstaal. Het Algemeen Nederlands kan die leemte niet vullen omdat ze als vreemd en stijf ervaren wordt (De Caluwe, 2002; Jaspers, 2001; Willemyns, 2005). Er ontstaat een taal waarbinnen ruimte is voor de eigen inbreng van de Vlaamse spreker en die zich dus tussen de exogene standaardtaal en de endogene dialecten bevindt (De Caluwe, 2009). Deze tussenvorm wordt vooral gebruikt in de regio s waar het dialectverlies het eerst optrad. In Vlaanderen was Brabant de eerste regio waar het dialectverlies zo grondig plaatsvond en waar dus ook de eerste dialectvervangende taal is ontstaan. Bovendien is Brabant momenteel het culturele centrum van Vlaanderen, waardoor de Brabantse omgangstaal een grote aantrekkingskracht uitoefent op de rest van Vlaanderen (Willemyns, 2005). Deze stroming taalkundigen ziet de ontwikkeling van tussentaal dus eerder als een antwoord op natuurlijke en reële behoeften van de taalgebruikers dan als geïntendeerde standaardtaal. De opkomst van tussentaal wordt hier dan ook beschouwd als een proces van informele en autonome standaardisatie (De Caluwe, 2002; Slembrouck en Van Herreweghe, 2004). Taeldeman (2008) ten slotte combineert beide oorzaken. Hij noemt zowel de negatieve houding tegenover de exoglossische taalnorm als de stigmatisering van de dialecten en de gebrekkige beheersing van de standaardtaal als oorzaak voor het ontstaan van tussentaal. Door de negatieve houding die de Vlamingen tegenover de standaardtaal hebben, is ze nooit doorgedrongen in alle lagen van de bevolking en heeft ze haar elitair karakter behouden. Vlamingen stappen nu massaal af van hun regionaal taalgebruik, maar ze willen hun dialect niet vervangen door de standaardtaal omdat die als stijf ervaren wordt. Hierdoor ontstaat de behoefte aan een informele omgangstaal en tussentaal is er in geslaagd om aan die vraag te beantwoorden (Taeldeman, 2008) Opmars van tussentaal Tussentaal kent een steeds grotere functionaliteit: het gebruik van tussentaal neemt toe en tussentalige variëteiten treden alsmaar meer op in situaties waarin vroeger standaardtaal gebruikt werd (Slembrouck en Van Herreweghe, 2004; Willemyns, 2005). 19

21 Bovendien zijn er ook steeds meer stabiliserende tendensen waar te nemen: de Brabantse tussentaal heeft de hoogste status en kent dus ook de grootste verspreiding. Daardoor is het merendeel van de terugkerende kenmerken in tussentaal van Brabantse oorsprong (Grondelaers & Van Hout, 2011). Ook veelzeggend is dat het vooral jongeren en hoogopgeleiden zijn die voor tussentalige variëteiten kiezen. Zij spelen immers een voorhoederol bij taalveranderingen (Taeldeman, 2008). Veel van die jongeren zijn opgevoed in tussentaal, omdat het dialect tijdens de standaardisering zo zwaar gestigmatiseerd werd. Hun ouders probeerden wel om AN te praten, maar beheersten de standaardtaal nog niet voldoende en zijn dus gestrand in een tussentaal die geen dialect meer is, maar die ook nog geen volledige standaardtaal genoemd kan worden (De Caluwe, 2002; De Caluwe, 2012 en Vancompernolle, 2012). De positie van de tussentaal wordt ook nog eens versterkt door de informalisering en democratisering van de omgangsvormen en de media. Op televisie is steeds meer tussentaal te horen en er zijn steeds minder omstandigheden waarin nog formele taal gebruikt wordt (De Caluwe, 2002; De Caluwe, 2012; Vancompernolle, 2012 en Willemyns, 2005). Door die informalisering van de maatschappij ontstaat er een steeds grotere discrepantie tussen het taalgebruik in formele en informele situaties (De Caluwe, 2012). Ten slotte is er de laatste jaren ook een verschuiving te zien in het taalbeleid: Belgisch- Nederlands wordt meer gezien als een aparte, nationale variëteit (De Caluwe, 2012 en Geeraerts, 2001). Het Nederlands wordt steeds meer beschouwd als een pluricentrische taal met twee nationale variëteiten (De Caluwe, 2012). Een bewijs daarvan vinden we onder andere in de recente uitgave van het Prisma (2009). Woorden waarvan het gebruik beperkt is tot België of Nederland, worden nu als Belgisch Nederlands of als Nederlands Nederlands aangeduid. Vroeger werd alleen de Belgische variant als regionaal gemarkeerd. Ook Van Dale zou van plan zijn om dit systeem te volgen in de nieuwe uitgave (De Caluwe, 2012). De Vlamingen kiezen dus steeds vrijer uit een continuüm van taalvariëteiten en veranderen van variëteit volgens de situatie (De Caluwe, 2012), waarbij tussentaal is uitgegroeid tot de informele omgangstaal bij uitstek. 1.4 Toekomstvoorspellingen Door de steeds groeiende aanwezigheid van tussentaal in het Vlaamse taallandschap, groeit het besef dat geen enkel standaardiseringsproces er zal in slagen om alle sociale en regionale variatie weg te werken (Slembrouck en Van Herreweghe, 2004 en 20

22 Grondelaers en Van Hout, 2010). Over welke plaats tussentaal zal innemen in het veranderende taallandschap, is nog geen eensgezindheid. Grosso modo kunnen we vier mogelijke toekomstvoorspellingen onderscheiden. Een eerste mogelijkheid is dat de dialecten volledig teruggedrongen worden en dat tussentaal geleidelijk zal opschuiven naar de norm. In dat geval zou tussentaal slechts een tijdelijk tussenstadium vormen tussen de standaardtaal en de dialecten. In dit scenario boet de standaardtaal niet in aan kwaliteit, maar ontstaat er een nieuwe diglossie in Vlaanderen met een informele en een formele standaardtaal, waarbij de informele standaardtaal dan meer regionale of tussentalige elementen bevat (Devos, 2001; Geeraerts, 2001; Geeraerts en De Sutter, 2003 en Goossens, 2000). Een tweede mogelijkheid is dat tussentaal de plaats zal innemen van het Belgisch- Nederlands. De standaardtaal verliest dan terrein en schuift op in de richting van de tussentaal. Er zou dan een destandaardisatie plaatsvinden (Geeraerts, 2001 en Geeraerts en De Sutter, 2003). Een derde mogelijk scenario is dan dat de situatie ongeveer stabiel blijft. Dat zal gebeuren wanneer de taalgebruikers zich niet identificeren met de standaardtaal, maar ze wel accepteren als officiële norm. De standaardtaal zal dan blijven bestaan in heel formele omstandigheden, terwijl de tussentaal dan gebruikt wordt in minder formele situaties (Geeraerts, 2001; Geeraerts en De Sutter, 2003 en Grondelaers en Van Hout, 2011). Een laatste mogelijkheid is dat Vlaanderen een diaglossische taalsituatie zou ontwikkelen, waarbij er een taalcontinuüm ontstaat in Vlaanderen met de standaardtaal en tussentaal als twee polen (Taeldeman, 2008 en Willemyns, 2005). Hierbij zou een lagere variant van tussentaal dan de plaats innemen van de dialecten en dus de regionale identiteit uitdrukken (Grondelaers en Van Hout, 2011), terwijl de standardtaal de norm blijft voor formele omstandigheden. Dit scenario kan alleen werkelijkheid worden als de taalgebruiker de standaardtaal niet als afstandelijk en exogeen beschouwt, maar er een positieve houding tegenover heeft (Taeldeman, 2008). Om zekerheid te krijgen over de richting waarin onze taal evolueert, is het belangrijk om de attitude van de taalgebruikers te kennen. Die attitude speelt immers een doorslaggevende rol bij de keuze voor een bepaalde taalvariëteit. Het enige dat we nu met zekerheid kunnen zeggen, is dat de Vlaamse taalontwikkeling zich de komende jaren zal blijven afspelen in het continuüm tussen standaardtaal en tussentaal (De Caluwe, 2002). 21

23 2 Attitude In dit hoofdstuk proberen we een beknopt overzicht te geven van de belangrijkste deelconcepten waaruit taalattitudes kunnen bestaan, maar gaan we niet in detail in op de talrijke discussies rond het begrip. Er bestaat immers geen eenduidige en algemene omschrijving van het begrip (taal)attitude. Het is dan ook vooral onze bedoeling om een duidelijk referentiekader te scheppen door kort weer te geven wat attitude is en waarom het belangrijk is om de attitudes van de taalgebruiker te onderzoeken. 2.1 Het concept (taal)attitude Taal en taalvariatie dragen sociale betekenis en lokken dus vaak verschillende reacties uit. Taalattitudes zijn steeds aanwezig in ons taalgebruik, maar worden niet altijd openlijk uitgesproken. Hoewel het vooral de negatieve attitudes zijn die in het oog springen, vinden we toch op elk niveau van de taal allerlei attitudes van taalgebruikers terug (Garrett, 2010; Knops en Van Hout, 1988). Het is hier niet mogelijk om een volledig overzicht te geven van de bestaande discussies over attitude, maar we willen toch even de fundamentele kenmerken van taalattitudes schetsen. Heel algemeen kunnen we stellen dat attitudes sociale constructies zijn die aangeleerd worden (Garrett, 2010; Knops en Van Hout, 1988). Attitudes kunnen op twee manieren aangeleerd worden: enerzijds verwerven kinderen attitudes door het gedrag van anderen en door de gevolgen van dat gedrag te observeren, anderzijds ervaren ze ook zelf de consequenties van hun eigen gedrag (Garrett, 2010). Net omdat taalattitudes al op zo n jonge leeftijd aangeleerd worden, zijn ze erg stabiel. Toch kan er een verandering optreden in de (taal)attitude: door ervaring of door nieuwe kennis kan een spreker zijn attitudes aanpassen (Garrett, 2010; Münsterman, 1988). Een verandering in attitude kan ook gepaard gaan met een verandering in het gedrag (Münsterman, 1988) Concreet bestaat een attitude uit drie deelcomponenten, namelijk uit een cognitieve, een affectieve en een conatieve component. De cognitieve component verwijst naar de meningen en overtuigingen die iemand heeft tegenover een bepaald object. Cognitieve aspecten worden verworven. Dat kan zowel op basis van eigen ervaringen of door uitspraken van mensen die als deskundigen gezien worden. De affectieve component bevat dan de gevoelens die iemand heeft tegenover het object. Deze gevoelens zijn verbonden aan en beïnvloed door de cognitieve component. De conatieve component 22

24 ten slotte vloeit voort uit de vorige twee en bevat de wil om een bepaald gedrag na te streven of een bepaalde actie te ondernemen (Garrett, 2010 en Hoppenbrouwers, 1990). Deze drie componenten zitten vervat in een attitude, maar wegen niet altijd even zwaar door en staan niet altijd in een gelijke relatie met elkaar (Garrett, 2010 en Hoppenbrouwers, 1990). Het is dan ook fout om te veronderstellen dat de attitude en het gedrag van iemand in een simpele en directe relatie tot elkaar staan (Garrett, 2010 en Münstermann, 1988). Het gedrag van mensen kan immers altijd afwijken van hun (gerapporteerde) attitudes (Garrett, 2010; Hoppenbrouwers, 1990 en Münsterman en Van Hout, 1988). Knops en Van Hout (1988) vermelden ook nog dat taalattitudes altijd verweven zijn met andere attitudes en factoren. Hoppenbrouwers (1990) behandelt ook nog het concept etniciteit. Hij verklaart dat als het samenhorigheidsgevoel dat streekgenoten kunnen ontlenen aan hun cultureel erfgoed. Dat samenhorigheidsgevoel kan soms sterker zijn dan de uniformiserende tendensen tijdens het standaardiseringsproces en kan ervoor zorgen dat regionale talen langer blijven bestaan. Wanneer die etniciteit gekoppeld wordt aan een sterke en actieve inzet voor de eigen taal, kan er een taalideologie ontstaan. 2.2 Het belang van taalattitude Taalattitude is vooral belangrijk om taalgedrag en variatie adequaat te kunnen verklaren (Boves en Gerritsen, 1995; Munstermann en Van Hout, 1988; Knops en Van Hout, 1988 en Vancompernolle, 2012). Voor die verklaringen hebben we immers de beoordelingen van sprekers nodig. Bovendien hebben taalattitudes een grotere verklarende kracht dan de sociolinguïstische variabelen omdat ze achterliggende beweegredenen kunnen blootleggen (Knops en Van Hout, 1988). Taalattitudes beïnvloeden de taalkeuzes van sprekers omdat ze er niet alleen voor zorgen dat de taalgebruiker op een bepaalde manier reageert op taalgedrag van anderen, maar ook dat hij kan anticiperen op reacties van anderen. Attitudes spelen dan ook een belangrijke rol bij de profilering en positionering van sprekers (Garrett, 2010 en Vancompernolle, 2012). Taalattitude heeft dus een bepalende rol in de interactie tussen een taalgebruiker en zijn sociale omgeving. Zo kan een taalgebruiker kiezen voor de prestigevariëteit om meer status te verwerven, maar kan hij ook voor een streektaal kiezen om zijn solidariteit met zijn streek te tonen (Knops en Van Hout, 1988). Taalattitude kan dan ook tot taalaccomodatie leiden. Taalaccomodatie is het proces 23

25 waarbij taalgebruikers hun taal aanpassen wanneer ze in gesprek gaan met anderen. Ofwel vindt er dan convergentie plaats, waarbij de verschillen in taalgebruik zo klein mogelijk gemaakt worden, ofwel vindt er divergentie plaats. Divergentie wil net de verschillen benadrukken. Taal wordt immers niet alleen gebruikt om een boodschap over te brengen, maar ook om een eigen identiteit uit te drukken. Sprekers willen via hun taal uitdrukken dat ze bij een bepaalde groep horen, of willen net divergeren binnen de groep om hun eigenheid te bewaren. Taalattitudes spelen een grote rol bij accommodatieprocessen. Attitudes zijn dus zowel bij de perceptie als bij de productie van taal belangrijke factoren (Garrett, 2010). Ook taalverandering kan beïnvloed worden door de attitudes van de taalgemeenschap: varianten die sterk gestigmatiseerd zijn, zullen sneller verdwijnen. Attitude kan zelfs een belangrijke rol spelen bij het verdwijnen van talen: wanneer een bepaalde variëteit steeds als negatief gezien wordt, zullen ouders die taal niet meer doorgeven aan hun kinderen (Garrett, 2010). Uit attitudes kunnen bovendien ook sociale stereotypes ontstaan. Wanneer de gelijkenissen binnen een bepaalde (taal)groep uitvergroot worden, kan er sociale categorisatie plaatsvinden (Garrett, 2010). Wanneer een bepaalde taalvariëteit gelinkt wordt aan prestige en intelligentie, zullen ook de sprekers van die taalvariëteit als prestigieus beschouwd worden. Omgekeerd kunnen sprekers van een niet- prestigieuze variëteit dan met negatievere kenmerken gelinkt worden. Opnieuw worden taal en identiteit dan sterk aan elkaar gekoppeld (Garrett, 2010). Zo kan bijvoorbeeld het stereotype van de onderontwikkelde en boerse dialectspreker ontstaan, dat dan in scherp contrast staat met de intelligente en welgestelde standaardtaalspreker. Dergelijke sociale stereotypes kunnen dikwijls emotioneel beladen zijn en kunnen ook dienen om een groepsideologie te creëren. De hierboven besproken standaardtaalideologie bedient zich ook vaak van deze sociale stereotypes. De stereotypes zijn bovendien erg diep ingeworteld en zijn daardoor moeilijk te veranderen. Als een spreker dus een bepaalde taalvariëteit gebruikt, kan hij een mening uitlokken over zijn identiteit en over de groep waartoe hij behoort. Net om die meningen te kunnen achterhalen, hebben we de visies en percepties nodig van de gewone taalgebruikers (Garrett, 2010). 24

26 2.3 Voorgaande onderzoeken Recente perceptie- en attitudeonderzoeken hebben vooral de Brabantse expansie bevestigd. Zo zien jongeren geen onderscheid meer tussen het Brabantse dialect en de informele tussentaal. Ook vinden ze Brabants geschikter om in de media te gebruiken dan andere dialecten. Vrouwen staan positiever tegenover Brabants, maar ook tegenover standaardtaal (Vancompernolle, 2012). Opmerkelijk is dat West- Vlamingen volgens Vancompernolle (2012) Brabants in het algemeen geschikter vinden dan hun eigen dialect. Dat zou komen door het feit dat Brabants meer te horen is in de media, terwijl West- Vlaams alleen binnen de eigen provincie gesproken en begrepen wordt. Wel waarderen ze de standaardtaal meer dan hun leeftijdsgenoten uit andere provincies: ze verkiezen die als enige boven de formele tussentaal. Bovendien blijkt ook dat de West- Vlaamse jongeren nog meer dialect kennen en gebruiken dan de anderen en dat er dus minder dialectverlies is (Vancompernolle, 2012). Uit het onderzoek van Van Ouytsel (2012) blijkt dat de stellingen over tussentaal bevestigd worden: de Vlaamse jongeren hebben allemaal tussentaal als moedertaal en dialect en standaardtaal worden alleen nog in speciale omstandigheden gebruikt. Tussentaal neemt volgens zijn onderzoek dan de functies van de dialecten over. Bij West- Vlamingen is de dialectbeheersing nog vrij goed, maar opvallend is dat het dialect vooral buitenshuis verworven wordt. Ook spreken jongens meer en beter dialect. Dialect wordt nog positief gewaardeerd en draagt volgens de jongeren bij tot de gezelligheid van het gesprek. Tegenover standaardtaal is de houding minder positief. Er is sprake van een zondagspakmentaliteit tegenover de standaardtaal: ze wordt alleen gebruikt als de situatie echt formeel wordt en bovendien voelt de spreker er zich niet comfortabel bij (Van Ouytsel, 2012). Willemyns (2000) onderzocht de dialectkennis en het dialectgebruik bij Kortrijkse jongeren en kwam tot de conclusie dat er nog steeds een grote dialectkennis is, maar dat jongeren steeds minder dialect gebruiken. Ze ruilen hun dialect in voor een omgangstaal. Ook het gebruik van standaardtaal stijgt naarmate de informanten jonger zijn. Willemyns ziet hier een evolutie in de richting van het binnenland in, omdat de informanten afstappen van hun dialect en dus meer standaardtalige kenmerken in hun taalgebruik invoegen. Uit een later onderzoek (2008) blijkt dat er in de Westhoek het meest westelijke en dus meest perifeer gelegen deel van West- Vlaanderen bijna geen Brabantse invloed op de tussentaal is. De informanten spreken daar een taal die zich 25

27 tussen het AN en het West- Vlaams bevindt. Ze gebruiken dus een West- Vlaamse tussentaal, die vrij blijft van Brabantse kenmerken. Ze komen bovendien ook weinig in contact met standaardtaal en moeten die amper actief gebruiken (Willemyns, 2008). Hoppenbrouwers (1990) vermeldt ten slotte nog dat er in de periferie van het taalgebied vaak taalonzekerheid is. Taalgebruikers uit perifere gebieden vinden van zichzelf dat ze slecht praten en vermijden vaak bepaalde taalvormen uit angst om fouten te maken. In dit onderzoek willen we nagaan of de bovenstaande conclusies uit voorgaande onderzoeken bevestigd worden. 26

28 3 Sociolinguïstische variabelen 3.1 Gender Binnen het taalgebruik kunnen we genderverschillen onderscheiden: mannen en vrouwen gebruiken taal elk op hun eigen manier. Zo zijn vrouwen gevoeliger voor prestigefactoren en gebruiken ze dus vaker standaardtaal. Ze willen hun prestige uit hun taalgebruik halen en koppelen taal aan sociale competenties (Brouwer, 1989). Van Compernolle (2012), Boves en Gerritsen (1995) en Janssens en Marynisen (2008) geven ook nog aan dat er een verschil is in taalgebruik tussen vrouwen die in steden wonen en vrouwen die op het platteland wonen. In steden gebruiken de vrouwen meer standaardtaal, terwijl vrouwen op het platteland dialectvaster zijn. Vrouwen zouden een nettere taal gebruiken omdat ze meer prestige moeten halen uit hun taal en omdat vrouwen meer instaan voor de opvoeding van de kinderen (Hoppenbrouwers, 1990 en Janssens en Marynissen, 2008). Bovendien worden meisjes langer op de bestaande normen gewezen, waardoor ze een nettere taal ontwikkelen (Janssens en Marynissen, 2008). Mannen daarentegen staan positiever tegenover niet- standaardtalige varianten en gebruiken die dan ook meer. Dialect is voor hen sociaal aantrekkelijker, omdat het loyaliteit tegenover de groep uitdrukt (Brouwer, 1989). Mannen hebben dan ook een betere actieve kennis van het dialect en zijn in het algemeen ook dialectvaster (Van Compernolle, 2012). Een intrigerende vraag is nu of de vrouwen door de toegenomen emancipatie en hun verbeterde maatschappelijke positie ook minder standaardtalige vormen gebruiken. Ze zouden op regionale varianten kunnen overstappen net om hun emancipatiesucces uit te drukken. Recente onderzoeken die aantoonden dat het vooral jonge vrouwen zijn die Poldernederlands en tussentaal waarderen en gebruiken, wijzen alvast in die richting (Janssens en Marynissen, 2008). 3.2 Leeftijd Wanneer we rekening houden met de leeftijd van de informanten, moet er een onderscheid gemaakt worden tussen een real time- onderzoek en een apparent time- onderzoek. Bij apparent time vergelijk je het taalgebruik van informanten uit twee verschillende leeftijdsgroepen en trek je daaruit conclusies over taalverandering. Je gaat 27

29 er dan van uit dat het taalgebruik van de oudste groep op een bepaald moment gestabiliseerd is. Bij real- time onderzoek bevraag je dezelfde groep informanten op verschillende momenten om daaruit dan conclusies te trekken uit het taalgebruik (Boves en Gerritsen, 1995 en Chambers en Trudgill, 1998). In dit onderzoek bevragen we het werkelijke taalgebruik van twee verschillende groepen van informanten op dit moment, maar zonder de ambitie om daar conclusies over taalverandering uit te trekken. Wij gaan veeleer de age- graded taalverandering na, waarbij we nagaan welke invloed leeftijd heeft op het taalgebruik. Age- graded taalverandering maakt deel uit van een accommodatie- en acculturatieproces, waarbij kinderen en jongeren zich steeds meer aanpassen aan het taalgebruik van volwassenen. Ze laten daarbij bepaalde taalkenmerken die typisch zijn voor jongerentaal vallen. Kenmerken die toch behouden blijven, zijn vaak voorbodes van taalverandering (Chambers en Trudgill, 1998). Wij onderzoeken de verschillen tussen het taalgebruik van 18- jarigen en dat van mensen die ouder zijn dan 21 jaar. We moeten er ons dus bewust van zijn dat er in het taalgebruik van de 18- jarigen ook nog sporen van jongerentaal te vinden zullen zijn en dat niet elk verschil tussen de twee leeftijdsgroepen ook werkelijk een verschil in taalverandering weerspiegelt. Bij de oudste leeftijdsgroep kunnen we er wel van uitgaan dat ze de jongerentaal ontgroeid zijn en dat hun taal dus gevormd is. 3.3 Woonplaats In dit onderzoek houden we niet alleen rekening met de leeftijd en sekse van de informanten, maar ook met hun woonplaats. De jongste informanten wonen en leven allemaal in de Westhoek en dus in de uiterste periferie van Vlaanderen. De oudere groep woont al minstens vier jaar buiten West- Vlaanderen en het merendeel ervan woont in centrumsteden, zoals Gent en Leuven. Dat betekent niet alleen dat ze meer supraregionale contacten hebben, maar ook dat ze meer beïnvloed zullen worden door taalveranderingen uit het (Brabantse) taalcentrum. Zoals in hoofdstuk één al beschreven is, draagt bovenregionaal contact bij tot dialectverlies. Ook is er meer dialectverlies (en dus tussentaalgebruik) in de steden, wat opnieuw zou moeten zorgen voor een groter dialectverlies bij de oudere groep. We willen nagaan of een verhuizing naar centralere steden inderdaad zorgt voor een toename van standaardtaal of tussentaal. 28

30 4 Verwachtingen en hypotheses Uit het literatuuronderzoek dat besproken is in de vorige hoofdstukken kunnen we enkele hypotheses en verwachtingen formuleren: 1) Hoewel uit de onderzochte literatuur blijkt dat jongeren een grotere voorkeur hebben voor de tussentaal, lijkt het hier toch waarschijnlijk dat de jongste groep nog het meest dialect zal gebruiken. Ze zijn immers opgegroeid in de periferie van West- Vlaanderen, die nog erg dialectvast schijnt te zijn. Bovendien hebben ze weinig tot geen bovenregionaal contact en komen ze dus weinig in contact met de standaardtaal. De oudere leeftijdsgroep leeft al minstens vier jaar in een centrumstad in een andere provincie en zal dus waarschijnlijk steeds minder dialect gebruiken. We gaan er immers van uit dat het dialectgebruik omgekeerd evenredig zal zijn aan de hoeveelheid interregionaal contact. 2) Ondanks het feit dat dit onderzoek focust op informanten die in een dialectvaste periferie opgegroeid zijn, denken we toch dat er dialectverlies merkbaar zal zijn. We verwachten dat dialect vooral een heel informele en groepsbevorderende omgangstaal zal zijn die enkel gebruikt wordt tussen West- Vlamingen, maar dat er verder weinig dialect zal gesproken worden. 3) We verwachten dat vooral voor de jongste groep de Brabantse tussentaal geen alternatief zal zijn voor de standaardtaal. De meeste Brabantse kenmerken zijn immers exogeen en staan dus even ver van het West- Vlaamse dialect als de standaardtalige kenmerken. Toch verwachten we ook een negatieve houding tegenover de standaardtaal, zeker bij de jongste groep die amper in contact komt met het AN. 4) Uit genderstudies en onderzoek blijkt dat vrouwen negatiever staan tegenover dialect. Het lijkt dus logisch dat de vrouwen een voorkeur zullen hebben voor standaardtaal en tussentalige variëteiten. De mannen zullen dan weer een positievere houding hebben tegenover dialectisch en regionaal taalgebruik. 5) Door de toegenomen aandacht voor het dialect verwachten we dat de attitude tegenover dialectische variëteiten redelijk positief zal zijn en dat dialect als gezellig en authentiek zal gelabeld worden. We verwachten echter niet dat die dialectrenaissance ook zal resulteren in meer dialectgebruik. 6) West- Vlamingen gebruiken nog meer dialect en zouden zich daardoor sterker bewust zijn van de afstand tussen dialect en de standaardtaal. Hierdoor wordt 29

31 een West- Vlaams regiolect niet als een variëteit van het AN beschouwd en hebben West- Vlamingen dus een striktere visie op standaardtaal. We denken dus dat onze informanten eerder vanuit een bipolair model zullen redeneren, waarbij standaardtaal en dialect dan de twee polen vormen. 30

32 5 Methodologie 5.1 Gegevensverwerving 1 Om tot een goed beeld te komen van de attitudes van West- Vlamingen tegenover hun dialect en de standaardtaal, hebben we gekozen voor kwalitatieve interviews. Veeleer dan een wijd en algemeen beeld te geven, wilden wij focussen op de specifieke attitudes van onze informanten en op eventueel achterliggende redenen en oorzaken Schriftelijke bevraging Vóór het mondelinge interview plaatsvond, werden de informanten eerst schriftelijk bevraagd. Ze moesten een korte vragenlijst invullen, waarin al oppervlakkig gepeild werd naar hun taalsituatie en - attitude. Aan de hand van de Likert- schaal moesten de informanten aangeven of ze akkoord gingen met gegeven stellingen. Op de antwoorden van die vragenlijst werd dan tijdens het gesprek dieper ingegaan. De schriftelijke vragenlijsten waren dan ook vooral bedoeld als instrument om de gesprekken vlotter te laten verlopen Mondelinge interviews Het tweede deel van het onderzoek bestond uit mondelinge interviews met open vragen. Er werd voor mondelinge interviews gekozen omdat er zo verduidelijking en bijsturing mogelijk was. De informanten zijn immers allemaal taalkundige leken en zijn dus niet vertrouwd met de typische terminologie. Ze gaven dat ook zelf aan: ( ) ik weet het eigenlijk niet. da's een automatisme. goeie vraag eigenlijk. 'k heb daar zelf nog nooit over nagedacht. (V2Inf1: #00:01:43-8#) ( ) ja awel dat was ook zo'n beetje die begrippen da'k niet zo goed wist. want standaardtaal ja spreek ik nu standaardtaal? (V2Inf4: #00:09:50-6#) Hierdoor is het soms moeilijker om een bepaald antwoord te definiëren of te nuanceren. In het gesprek kon dieper ingegaan worden op de antwoorden van de respondenten en konden ze hun mening staven met voorbeelden en imitaties. Wanneer de informanten tegenstrijdige antwoorden gaven, kon daar ook dieper op ingegaan worden. De informanten kregen geen keuzemogelijkheden en mochten dus vrij antwoorden. Het interview was een direct onderzoek: de informanten wisten dat er naar hun attitude tegenover standaardtaal en dialect gepeild werd. Vóór het interview werd 1 De schriftelijke vragenlijst en de gebruikte vragenlijst voor de interviews zijn als 31

33 ook nog eens duidelijk gemaakt dat er niet gevraagd werd naar kennis, maar naar hun eigen mening en dat er dus geen foute antwoorden mogelijk waren. Tijdens het interview overliepen we samen met de informant(en) de antwoorden die in de schriftelijke enquête gegeven werden. We stelden bijkomende vragen en gaven de informanten de ruimte om hun antwoord beter te duiden. We bevroegen zowel de geschiktheid van de verschillende variëteiten als de eventuele connotaties en hun gevoelens bij die variëteiten. De informanten moesten ook zeggen in welke omstandigheden ze bepaalde variëteiten zelf gebruikten. Vervolgens kregen ze drie korte fragmenten te horen waarover ze opnieuw hun mening moesten geven. Voor de beluistering van de fragmenten werd duidelijk vermeld dat de informanten zich vooral op het taalgebruik moesten concentreren en niet zozeer op de inhoud. De fragmenten dienden vooral om hun gegeven antwoorden te toetsen en zo sociaal wenselijke antwoorden weg te filteren. De informanten moesten het taalgebruik uit de fragmenten benoemen en aangeven voor welke omstandigheden het taalgebruik volgens hen geschikt was. Aangezien het niet de bedoeling was dat ze actief kenmerken uit het fragment haalden, werd elk fragment slechts één maal beluisterd. Bij de jongste groep informanten werden de interviews in groepen van telkens ongeveer tien jongeren afgenomen. Zo ontstond de mogelijkheid tot discussie en konden jongeren elkaars antwoord ook corrigeren: ( ) als ik iets op mijn profielpagina zet van Facebook of zo let ik daar wel op dat da redelijk algemeen Nederlands is. (M1Inf1 : #00:11:22-3#) (gelach) da's echt geen waar é (M1Inf2: #00:11:31-2#) Dankzij deze opmerkingen en correcties op elkaar, is de kans op sociaal wenselijke antwoorden kleiner. Bovendien konden we dankzij de groepsgesprekken meer informanten ondervragen. Om te achterhalen of er genderverschillen waren, werden de groepen volgens geslacht opgedeeld. De eerste groep bestond uit alleen maar meisjes, de tweede groep uit jongens en de derde groep was gemengd. De interviews gebeurden tijdens de lessen Nederlands. Om toch de schoolse (en dus normerende) omgeving te omzeilen, was er geen leerkracht tijdens de gesprekken aanwezig. De jongeren zaten ook in een cirkel in plaats van aan hun banken en mochten spreken zonder eerst het woord te moeten vragen. 32

34 Bij de oudere groep vond er één gemengd groepsgesprek plaats en één duogesprek. De andere interviews waren individueel. Dat was vooral om praktische redenen zo. Er werden opnieuw evenveel mannen als vrouwen geïnterviewd. 5.2 Fragmenten De gebruikte fragmenten zijn allemaal afkomstig uit het Corpus Gesproken Nederlands (CGN). Eerst bespreken we kort wat het CGN precies is en vervolgens behandelen we de geselecteerde fragmenten Corpus Gesproken Nederlands Het Corpus Gesproken Nederlands is een corpus met Nederlandstalige spraakfragmenten. In totaal bevat het corpus zo n 10 miljoen woorden, goed voor 900 uur spraak. Ongeveer één derde van het corpus bestaat uit Belgisch Nederlands (De Caluwe, 2012 en Van Eerten, 2007). Het project dat een samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen was - werd opgestart in 1998 en in 2004 afgerond. De belangrijkste reden om een spraakcorpus aan te leggen was van technologische aard. Men wilde immers een corpus voorhanden hebben om zo de positie van het Nederlands binnen de spraaktechnologie te kunnen versterken. Ook vanuit taalkundige hoek was er vraag naar zo n corpus: tot de start van het project hadden taalkundigen immers alleen maar corpora met geschreven taal tot hun beschikking (Oostdijk, 2004 en Van Eerten, 2007). Het corpus zelf is erg divers: er zijn voorgelezen teksten, spontane conversaties, lessen en fragmenten van radio en televisie in opgenomen. Ook de lengte van de fragmenten is erg uiteenlopend (Oostdijk, 2004 en Van Eerten, 2007). Hoewel het corpus als een standaardtalig corpus bedoeld was, bevatten veel fragmenten regionale kenmerken (De Caluwe, 2012). Het corpus is dan ook eerder een spiegel van de huidige taalsituatie geworden dan een perfect standaardtalig corpus Bespreking fragmenten2 Tijdens het interview moesten de informanten drie fragmenten beoordelen. Die zijn allemaal afkomstig uit het Corpus Gesproken Nederlands. Het gaat steeds om spontaan taalgebruik en hoewel de gespreksonderwerpen verschillen, kaderen ze allemaal binnen 2 De fragmenten zelf staan op de bijgevoegde cd- rom. Een transcriptie van de drie fragmenten bevindt zich in bijlage. 33

35 de privésfeer. Elk fragment duurt ongeveer een halve minuut. De fragmenten zijn ook inhoudelijk neutraal: er zijn geen verwijzingen naar de leeftijd, identiteit of afkomst van de sprekers Brabants fragment Het eerste fragment was een spontaan gesprek tussen een Brabants koppel, waarbij zowel de jongen als het meisje te horen zijn. Er is een duidelijk accent hoorbaar, maar er wordt geen typische dialectwoordenschat gebruikt. Dit was het langste fragment, omdat dit het fragment was het met laagste spreektempo West- Vlaams fragment Ook in dit fragment is er dialectisch gekleurde taal te horen, maar worden er geen duidelijk dialectwoorden gebruikt. Het gaat opnieuw om spontaan taalgebruik, deze keer tussen een moeder en haar dochter. In het geselecteerde stuk is enkel de dochter te horen. Het spreektempo van dit fragment lag erg hoog, waardoor het fragment iets korter is Standaardtalig fragment Dit fragment is het meest standaardtalige. Het gaat opnieuw om spontaan taalgebruik, waarbij een man een verhaal vertelt. Hoewel de taal dicht aanleunt bij Algemeen Nederlands is er toch nog een licht accent waarneembaar. 5.3 Informanten Het gevoerde onderzoek is een vergelijkend onderzoek, waarbij we nagaan of de taalattitudes van West- Vlamingen veranderen wanneer ze in een andere provincie wonen of werken. Om die reden hebben we dan ook twee groepen informanten ondervraagd Leeftijdsgroep 1 De eerste groep die ondervraagd werd, is een groep jongens en meisjes uit het zesde middelbaar in het Immaculata Instituut in De Panne. Ze volgen allemaal een ASO- opleiding en zijn afkomstig van de Westkust of Westhoek. Het grootste deel van hun (sociale) leven speelt zich dan ook af in West- Vlaanderen. Uit drie klassen werden telkens 10 leerlingen geselecteerd door de leerkracht Nederlands. De leerlingen konden op voorhand wel aangeven of ze interesse hadden om deel te nemen aan het interview, 34

36 maar het was de leerkracht die uiteindelijk besliste wie er deelnam. Dat zorgde er uiteraard voor dat de ene leerling gemotiveerder was dan de andere en dat niet elke leerling even productief meewerkte aan het onderzoek. Er werd gekozen voor drie groepen van tien mensen, omdat er zo voldoende informanten waren en er ruimte ontstond voor discussie. Door de groep beperkt te houden, konden we toch iedereen bij het gesprek betrekken. Tijdens het gesprek konden de informanten elkaar corrigeren en ze gaven dan ook duidelijk aan wanneer ze niet akkoord gingen met een antwoord. Via discussie en bevraging van de schriftelijke enquête hebben we geprobeerd om elke leerling zoveel mogelijk te laten deelnemen aan het gesprek Leeftijdsgroep 2 3 De tweede groep bestaat uit mannen en vrouwen die 21 jaar of ouder zijn en die opgegroeid zijn in de Westhoek, maar al minstens 4 jaar buiten West- Vlaanderen wonen, werken of studeren. Deze informanten hebben dus veel bovenregionaal contact. Ze volgen allemaal een academische master of hebben die al behaald en zijn dus hooggeschoold. Alle informanten zijn taalkundige leken, wat dus betekent dat ze geen taalkundige opleiding volgen of gevolgd hebben. Deze groep heeft wel op vrijwillige basis deelgenomen aan het onderzoek. Er vonden vier individuele interviews plaats (drie vrouwen en één man) en één dubbelinterview met twee broers. Daarnaast werd er opnieuw een groepsinterview afgenomen, waaraan vier vrouwen en drie mannen deelnamen. Alle gesprekken gebeurden in een informele omgeving. 5.4 Gegevensverwerking De gegevens die via de schriftelijke enquêtes verzameld zijn, werden in tabellen gegoten. Op basis van die tabellen hebben we dan gemiddeldes berekend, waarna de gegevens geïnterpreteerd en verwerkt zijn. Alle mondelinge interviews zijn getranscribeerd. We hebben ervoor gekozen om op een pragmatische manier te transcriberen en dus versprekingen en redundanties niet uit te typen, maar waarbij er ook nog geen interpretatie gebeurd is. Vervolgens zijn de transcripties ontleed en zijn de antwoorden in tabellen geplaatst. Zo kunnen we nagaan of er terugkerende tendensen zijn in de antwoorden van de informanten en kunnen we 3 Een uitgebreidere profielbeschrijving van deze groep informanten zit in bijlage. 35

37 de verschillen tussen de twee leeftijdsgroepen beter nagaan. De bekomen resultaten van de schriftelijke en van de mondelinge bevraging worden in het volgende hoofdstuk gepresenteerd en ontleed. Bij het transcriberen van de interviews zijn we wel op enkele moeilijkheden gestoten: bij de jongste groep informanten is het niet mogelijk om individueel te ontleden wie wat zegt. We kenden de informanten niet persoonlijk en het is dus onmogelijk om op basis van hun stem alleen te herkennen wie aan het woord is. Het zou beter geweest zijn om bij de groepsgesprekken ook te werken met filmopnames. Bij het groepsgesprek met de oudere groep ten slotte, zijn de laatste minuten van het gesprek niet meer opgenomen. Gelukkig werd daar geen nieuwe informatie meer in gegeven; het zijn vooral de afronding van het gesprek en het bedanken van de informanten die verloren zijn gegaan. 36

38 6 Resultaten 6.1 Schriftelijke enquête In dit onderdeel bespreken we de resultaten van de schriftelijke enquête. We geven eerst de algemene resultaten weer en kijken daarna naar de resultaten per leeftijdsgroep, per geslacht en ten slotte per leeftijd en geslacht. Daarna formuleren we enkele korte conclusies Algemene resultaten Wie dialect spreekt, wordt sneller in de groep opgenomen Ik schaam me voor mijn dialect Ik ben trots op mijn dialect Thuis spreek ik dialect Ik voel me op mijn gemak als ik dialect spreek Ik voel me op mijn gemak als ik AN spreek Ik spreek veel standaardtaal Ik spreek regelmatig dialect Ik heb veel contact met mensen uit andere provincies Ik vind van mezelf dat ik goed dialect kan spreken Ik vind van mezelf dat ik goed AN kan spreken 0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4,0 4,5 5,0 Grafiek 1: algemene resultaten enqûete In bovenstaande grafiek staan de gemiddelde scores van de stellingen uit de schriftelijke enquête. De informanten moesten op een Likert- schaal aanduiden in welke mate ze akkoord gingen met de uitspraken, waarbij een 5 staat voor helemaal akkoord en 1 voor helemaal niet akkoord. Van deze scores hebben we dan het gemiddelde genomen en gebruikt voor deze grafiek. Wat opvalt is dat deze grafiek de dialectvastheid van West- Vlaanderen toch gedeeltelijk bevestigt. Zowel de stelling Ik vind van mezelf dat ik 37

39 goed dialect kan spreken als de stelling Ik spreek regelmatig dialect behalen behoorlijke hoge scores (respectievelijk 3 en 3,6). Ook de stelling Thuis spreek ik dialect krijgt een 3. Die dialectvastheid resulteert in een grote trots over hun dialect. De informanten geven ook aan dat ze zich op hun gemak voelen als ze dialect spreken. Beide stellingen halen een score van 3,7 op 5. Opmerkelijk is wel dat dialect voor de informanten blijkbaar geen voorwaarde is om bij de groep te horen. Toch lijkt die dialectvastheid de beheersing en het gebruik van standaardtaal niet in de weg te staan. Zowel de stelling Ik spreek veel standaardtaal als de stelling Ik vind van mezelf dat ik goed AN kan spreken halen hogere scores dan de stellingen over dialect. Ondanks die goeie beheersing van de standaardtaal, voelen de informanten zich toch niet volledig op hun gemak wanneer ze standaardtaal spreken Resultaten per leeftijdsgroep In de onderstaande grafiek staan de resultaten van de schriftelijke enquête per leeftijdsgroep. Leeftijd 1 staat voor de 18- jarigen, terwijl leeftijd 2 de oudere groep is. Per leeftijd hebben we de gemiddelde score berekend voor elke vraag. Uit deze grafiek blijkt duidelijk dat er een verschil is in taalattitude tussen de twee leeftijdsgroepen. De jongsten hechten meer belang aan dialect dan de ouderen. Voor hen is dialect belangrijker om bij de groep te horen en ze zijn ook trotser op hun dialect. Bovendien spreken ze veel meer dialect dan de oudere groep en geven ze ook aan dat ze thuis meer dialect spreken. De 18- jarigen geven zichzelf ook een significant hogere score voor hun dialectkennis dan de oudere groep. Het is dan ook niet echt verrassend dat ze minder standaardtaal spreken en er zich ook minder bij op hun gemak voelen. Opmerkelijk is wel dat de we bij de jongste groep ook een hogere score vinden voor bij de stelling Ik schaam me voor mijn dialect. Deze stelling heeft zowel bij de jongste als bij de oudere leeftijdsgroep de laagste score: er gaan dus het minst informanten mee akkoord. 38

40 Wie dialect spreekt, wordt sneller in de (vrienden)groep opgenomen Ik schaam me voor mijn dialect Ik ben trots op mijn dialect Thuis spreek ik dialect Ik voel me op mijn gemak als ik dialect spreek Ik voel me op mijn gemak als ik AN spreek Ik spreek veel standaardtaal Ik spreek regelmatig dialect Ik heb veel contact met mensen uit andere provincies Ik vind van mezelf dat ik goed dialect kan spreken Ik vind van mezelf dat ik goed AN kan spreken Leeftijd 1 Leeftijd 2 0,00 1,00 2,00 3,00 4,00 5,00 Grafiek 2: resultaten enquête per leeftijd Om de gegevens adequaat te interpreteren, hebben we ook bij elke stelling de standaardafwijking berekend. Zo kunnen we zien in welke mate de gegeven antwoorden op één lijn zitten. In het algemeen valt de afwijking goed mee, maar er zijn toch enkele uitschieters. Zo is er bij de tweede leeftijd een erg grote eensgezindheid over uitspraken 3 en 5 (Ik spreek veel dialect en Ik heb veel contact met mensen uit een andere provincie), waar er bij de jongere groep net een grotere afwijking is. Bij de oudste groep is er meer verdeeldheid bij de stellingen Ik ben trots op mijn dialect, Ik voel me op mijn gemak als ik dialect spreek en Wie dialect spreekt, wordt sneller in de groep opgenomen. Bij de jongste groep zien we de hoogste standaardafwijking bij de stelling Ik spreek thuis dialect. 39

41 Wie dialect spreekt, wordt sneller in de groep opgenomen Ik schaam me voor mijn dialect Ik ben trots op mijn dialect Thuis spreek ik dialect Ik voel me op mijn gemak als ik dialect spreek Ik voel me op mijn gemak als ik AN spreek Ik spreek veel standaardtaal Leeftijd 2 Leeftijd 1 Ik spreek regelmatig dialect Ik heb veel contact met mensen uit andere provincies Ik vind van mezelf dat ik goed dialect kan spreken Ik vind van mezelf dat ik goed AN kan spreken 0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2 1,4 1,6 Grafiek 3: Standaardafwijking van de resultaten per leeftijd Resultaten per geslacht In onderstaande grafiek bespreken we resultaten per geslacht. De verschillen tussen de jongens en meisjes zijn duidelijk minder opvallend dan die tussen de twee leeftijdsgroepen. Wel hechten de jongens meer belang aan het dialect om bij de groep te horen en voelen ze zich meer op hun gemak als ze dialect spreken. Ze vinden ook dat ze beter dialect spreken. De jongens zeggen van zichzelf dat ze meer en beter AN spreken dan de meisjes. Opmerkelijk en tegen de verwachtingen in is dat de meisjes meer aangeven dat ze thuis dialect spreken en dat ze ook zeggen dat ze meer dialect spreken. De kans is groot dat die antwoorden uit een strengere taalvisie voortkomen: de meisjes geven immers ook aan dat ze minder goed AN en minder goed dialect spreken dan de jongens. De meisjes gaan wel iets meer akkoord met de stelling Ik voel me op mijn gemak als ik AN spreek. Bij het dialect voelen ze zich minder op hun gemak. 40

42 Wie dialect spreekt, wordt sneller in de (vrienden)groep opgenomen Ik schaam me voor mijn dialect Ik ben trots op mijn dialect Thuis spreek ik dialect Ik voel me op mijn gemak als ik dialect spreek Ik voel me op mijn gemak als ik AN spreek Ik spreek veel standaardtaal Jongens Meisjes Ik spreek regelmatig dialect Ik heb veel contact met mensen uit andere provincies Ik vind van mezelf dat ik goed dialect kan spreken Ik vind van mezelf dat ik goed AN kan spreken 0,0 1,0 2,0 3,0 4,0 5,0 Grafiek 4: resultaten enquête per geslacht Ook voor de resultaten per geslacht hebben we de standaardafwijking berekend (zie grafiek 5). De afwijking is in het algemeen behoorlijk klein, wat dus betekent dat de antwoorden niet ver uit elkaar liggen. Bij de meisjes is die afwijking het grootste bij de vragen Wie dialect spreekt, wordt sneller in de groep opgenomen en bij Ik vind van mezelf dat ik goed dialect kan spreken. De eensgezindheid was het grootste bij Ik spreek veel standaardtaal. Bij de jongens was er meer verdeeldheid bij de stellingen over dialect. De standaardafwijking bij Ik vind van mezelf dat ik goed AN kan spreken is het kleinste. 41

Masarykova univerzita Filozofická fakulta. Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky. Nizozemský jazyk a literatura

Masarykova univerzita Filozofická fakulta. Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky. Nizozemský jazyk a literatura Masarykova univerzita Filozofická fakulta Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky Nizozemský jazyk a literatura Bc. Terézia Orviská Wat wilt ge nu eigenlijk zeggen? Aanspreekvormen in Nederlandse

Nadere informatie

Ronde 3. Voer je eigen taalonderzoek! 2. Onderzoek is hot. 1. Inleiding

Ronde 3. Voer je eigen taalonderzoek! 2. Onderzoek is hot. 1. Inleiding Ronde 3 Matthias Lefebvre Katholieke Hogeschool VIVES, campus Tielt Contact: matthias.lefebvre@vives.be Voer je eigen taalonderzoek! 1. Inleiding In 2010 heb ik voor het programmaboek van deze conferentie

Nadere informatie

DAT ANNABEL ALTIJD TE LAAT KOMT, DAAR KOM IK ECHT ZOT VAN.

DAT ANNABEL ALTIJD TE LAAT KOMT, DAAR KOM IK ECHT ZOT VAN. DAT ANNABEL ALTIJD TE LAAT KOMT, DAAR KOM IK ECHT ZOT VAN. OVER HET GEBRUIK VAN KOMEN ALS KOPPELWERKWOORD IN VLAANDEREN Amber Van Overbeke Stamnummer: 01306045 Promotor: Prof. dr. Johan De Caluwe Copromotor:

Nadere informatie

DIALECT EN TAALVERWERVING

DIALECT EN TAALVERWERVING DIALECT EN TAALVERWERVING In diverse regio s in Nederland spreken kinderen, naast het algemeen beschaafd Nederlands, een streektaal of dialect. In de oostelijke mijnstreek is dit ook het geval. Vaak wordt

Nadere informatie

Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen.

Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen. 1 Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen. De particularisten pleitten voor een eigen Nederlands pleitten,

Nadere informatie

Ge G sc s h c i h edeni n s s v an a n he h t Ned e er e l r a l n a d n s d Stand n a d ardi d satie

Ge G sc s h c i h edeni n s s v an a n he h t Ned e er e l r a l n a d n s d Stand n a d ardi d satie Geschiedenis van het Nederlands Standaardisatie A.Inleiding standaardisatie & deelprocessen (theorie) STANDAARDISATIE = Guy Janssens en Ann Marynissen, Het Nederlands vroeger en nu. Leuven/Voorburg (2005)²,

Nadere informatie

Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek

Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek Marc van Oostendorp M.van.Oostendorp@umail.LeidenUniv.NL 29 november 2004 Variatielinguïstiek Wat is variatielinguïstiek? De studie van taalvariatie

Nadere informatie

DE EVOLUTIE VAN TUSSENTAAL OP TELEVISIE: Een vergelijking van het taalgebruik in Schipper naast Mathilde met de taal gesproken in F.C.

DE EVOLUTIE VAN TUSSENTAAL OP TELEVISIE: Een vergelijking van het taalgebruik in Schipper naast Mathilde met de taal gesproken in F.C. Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Nederlandse Taalkunde DE EVOLUTIE VAN TUSSENTAAL OP TELEVISIE: Een vergelijking van het taalgebruik in Schipper naast Mathilde met de taal gesproken in F.C.

Nadere informatie

Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes

Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes Geeraerts, Dirk. 2001. "Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes". Ons Erfdeel 44: 337-344. Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes Dirk Geeraerts

Nadere informatie

Taalvariatie in Vlaanderen: attitudes en percepties van West-Vlaamse jongeren

Taalvariatie in Vlaanderen: attitudes en percepties van West-Vlaamse jongeren Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Taalvariatie in Vlaanderen: attitudes en percepties van West-Vlaamse jongeren Lobke Tyberghien Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de Taal-

Nadere informatie

Een kritische terugblik op honderd jaar taalzorg en taaladvisering in Vlaanderen. En wat brengt de toekomst?

Een kritische terugblik op honderd jaar taalzorg en taaladvisering in Vlaanderen. En wat brengt de toekomst? Ronde 8 Peter Debrabandere Katholieke Hogeschool VIVES Contact: peter.debrabandere@vives.be Een kritische terugblik op honderd jaar taalzorg en taaladvisering in Vlaanderen. En wat brengt de toekomst?

Nadere informatie

x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x

x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Jaarplan GESCHIEDENIS Algemene doelstellingen Eerder gericht op kennis en inzicht 6 A1 A2 A3 A4 A5 Kunnen hanteren van een vakspecifiek begrippenkader en concepten, nodig om zich van het verleden een wetenschappelijk

Nadere informatie

Communicatie- en informatiewetenschappen Faculteit der Letteren Rijksuniversiteit Groningen 4 juli 2011

Communicatie- en informatiewetenschappen Faculteit der Letteren Rijksuniversiteit Groningen 4 juli 2011 Communicatie- en informatiewetenschappen Faculteit der Letteren Rijksuniversiteit Groningen 4 juli 2011 1615793 Scriptiebegeleider: dr. H. Mazeland Tweede lezer: prof. dr. C.M. de Glopper Voorwoord Soms

Nadere informatie

Ronde 1. Jongeren warm maken voor taalvariatie. 1. Inleiding. 2. Didactische tools taalvariatie

Ronde 1. Jongeren warm maken voor taalvariatie. 1. Inleiding. 2. Didactische tools taalvariatie Ronde 1 Matthias Lefebvre Universiteit Gent Contact: matthias.lefebvre@ugent.be Jongeren warm maken voor taalvariatie 1. Inleiding Vlaamse middelbare scholen contacteren de redactie van het Woordenboek

Nadere informatie

Moet er nog dialect zijn?

Moet er nog dialect zijn? FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE Studiegebied Taal- en Letterkunde: Nederlands Natascha Derese Rolnummer 0514749 Moet er nog dialect zijn? Onderzoek naar het dialectverlies in Vlaams-Brabant en de

Nadere informatie

Het gesproken Nederlands in Vlaanderen

Het gesproken Nederlands in Vlaanderen Het gesproken Nederlands in Vlaanderen Percepties en attitudes tegenover standaardtaal en tussentaal van Oost- en West-Vlaamse studenten. Promotor: Prof. Dr. Johan De Caluwe Academiejaar 2008-2009 Masterproef,

Nadere informatie

ZIJN BRABANTSE BV S DE NIEUWE ROLMODELLEN VOOR DE VLAAMSE STANDAARDSPRAAK?

ZIJN BRABANTSE BV S DE NIEUWE ROLMODELLEN VOOR DE VLAAMSE STANDAARDSPRAAK? ZIJN BRABANTSE BV S DE NIEUWE ROLMODELLEN VOOR DE VLAAMSE STANDAARDSPRAAK? ATTITUDES EN PERCEPTIES VAN STUDENTEN TAAL- EN LETTERKUNDE TEGENOVER DE VLAAMSE TAALNORM Lara Timmermans Stamnummer: 01300186

Nadere informatie

wel rijp voor een ruimere maatschappelijke rol?

wel rijp voor een ruimere maatschappelijke rol? Is de Vlaams-Belgische Gebarentaal wel rijp voor een ruimere maatschappelijke rol? April 1998 Auteurs: Myriam Vermeerbergen Mieke Van Herreweghe Voorafgaande opmerking Deze tekst werd geschreven in de

Nadere informatie

Algemeen Nederlands? k Weet kik nie of dak da wel kan

Algemeen Nederlands? k Weet kik nie of dak da wel kan Algemeen Nederlands? k Weet kik nie of dak da wel kan Een correlationeel sociolinguïstisch onderzoek naar de standaardtaalcompetentie en -productie van Ieperlingen Elyn Louagie Promotor: Prof. dr. Jacques

Nadere informatie

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw Latijn en Grieks in de 21ste eeuw Kiezen voor Latijn en/of Grieks? Als leerling in het laatste jaar van de basisschool sta jij voor een belangrijke keuze. Welke studierichting moet je gaan volgen in het

Nadere informatie

Taalaccommodatie in Vlaanderen

Taalaccommodatie in Vlaanderen Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Marjon Van den Bussche Taalaccommodatie in Vlaanderen Onderzoek naar het taalgebruik van Oostendse jongeren in verschillende contactsituaties Masterproef, voorgedragen

Nadere informatie

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 27

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 27 De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie 07-11-13 / 15:06 Pag. 27 Kaart 7. Toon wast zich, uit Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten, deel 1 (68b). Kaart 8. Eduard kent zichzelf goed,

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997 6.10.1. Inleiding De term ongeval kan gedefinieerd worden als 'elk onverwacht en plots voorval dat schade berokkent of gevaar oplevert (dood, blessures,...) of als ' een voorval dat onafhankelijk van de

Nadere informatie

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld Samenvatting Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld om hen heen. Zo hebben vele mensen een natuurlijke neiging om zichzelf als bijzonder positief te beschouwen (bijv,

Nadere informatie

Taalvariatie in het secundair onderwijs

Taalvariatie in het secundair onderwijs Taalvariatie in het secundair onderwijs Een vergelijking van luistertestscores van leerlingen uit de tweede graad ASO op fragmenten in de standaardtaal en fragmenten in de tussentaal Anne Geladé Masterproef

Nadere informatie

Standaardtaal of tussentaal op televisie

Standaardtaal of tussentaal op televisie Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Nederlandse Taalkunde Academiejaar 2011 2012 Standaardtaal of tussentaal op televisie Een onderzoek naar het taalgebruik van presentatoren in tv-magazines Verhandeling

Nadere informatie

Een analyse van de ondertitelingswijze van tussentaal in Vlaamse realityseries

Een analyse van de ondertitelingswijze van tussentaal in Vlaamse realityseries Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Taalkunde, afdeling Nederlands Academiejaar 2013-2014 Intralinguale ondertiteling van tussentaal Een analyse van de ondertitelingswijze van tussentaal in Vlaamse

Nadere informatie

Regiolectisering en de opkomst van tussentaal in Vlaanderen

Regiolectisering en de opkomst van tussentaal in Vlaanderen Regiolectisering en de opkomst van tussentaal in Vlaanderen 61 Johan De Caluwe & Evelien Van Renterghem Abstract In this paper we will investigate the relation between regiolect formation and the emergence

Nadere informatie

PERCEPTIE VAN BELGISCH-NEDERLANDSE SYNTAXIS

PERCEPTIE VAN BELGISCH-NEDERLANDSE SYNTAXIS PERCEPTIE VAN BELGISCH-NEDERLANDSE SYNTAXIS Lisanne De Gendt Stamnummer: 01304996 Promotor: Prof. dr. Timothy Colleman Copromotor: Dr. Anne-Sophie Ghyselen Masterproef voorgelegd voor het behalen van de

Nadere informatie

IK DENK ZO ALTIJD EEN BEETJE AAN DA TUSSENTAALTJE OP TV!

IK DENK ZO ALTIJD EEN BEETJE AAN DA TUSSENTAALTJE OP TV! FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE Academiejaar 2011-2012 IK DENK ZO ALTIJD EEN BEETJE AAN DA TUSSENTAALTJE OP TV! EEN ONDERZOEK NAAR PERCEPTIE VAN TAALVARIATIE BIJ LEERKRACHTEN NEDERLANDS IN WEST- VLAANDEREN

Nadere informatie

Zakelijk Professioneel (PROF) - B2

Zakelijk Professioneel (PROF) - B2 Zakelijk Professioneel (PROF) - B2 Voor wie? Voor hogeropgeleiden die hun taalvaardigheid in het Nederlands zullen moeten bewijzen op de werkvloer in Vlaanderen, Nederland of in een buitenlands bedrijf

Nadere informatie

Resultaten voor België Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor België Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997 6.10.1. Inleiding De term ongeval kan gedefinieerd worden als 'elk onverwacht en plots voorval dat schade berokkent of gevaar oplevert (dood, blessures,...) of als ' een voorval dat onafhankelijk van de

Nadere informatie

1.1. Kennis en inzicht in verband met het historisch referentiekader

1.1. Kennis en inzicht in verband met het historisch referentiekader 1. Kennis en Inzicht 1.1. Kennis en inzicht in verband met het historisch referentiekader 1. verduidelijken de begrippen generatie, decennium, eeuw, millenium aan de hand van historische evoluties, vertrekkend

Nadere informatie

Taalverandering. 19. Taalverandering. Opdracht 19.1

Taalverandering. 19. Taalverandering. Opdracht 19.1 19. Taalverandering Opdracht 19.1 Vraag: Noem twee voorbeelden van varianten in het Nederlands (of in een andere taal) die steeds meer gebruikt lijken te gaan worden. Geef een lexicale en een andere variant.

Nadere informatie

Poldernederlands en Verkavelingsvlaams: afscheid van het AN

Poldernederlands en Verkavelingsvlaams: afscheid van het AN Poldernederlands en Verkavelingsvlaams: afscheid van het AN Het gaat goed met onze taal. Het aantal sprekers groeit elke dag: steeds meer immigranten voeden hun kinderen in het Nederlands op en ook het

Nadere informatie

Nederlands havo 2019-II

Nederlands havo 2019-II Tekst 3 De onderstaande tekst is een column op Neerlandistiek, een online tijdschrift voor taal- en letterkundig onderzoek. WhatsAppachtig taalgebruik (1) Onlangs kreeg ik een mailtje doorgestuurd waarin

Nadere informatie

Een attitudeonderzoek bij scholieren uit Tongeren en omgeving naar hun houding tegenover het Standaardnederlands, de tussentaal en het dialect

Een attitudeonderzoek bij scholieren uit Tongeren en omgeving naar hun houding tegenover het Standaardnederlands, de tussentaal en het dialect Université de Liège Faculté de Philosophie et Lettres Département de Langues et Littératures modernes Een attitudeonderzoek bij scholieren uit Tongeren en omgeving naar hun houding tegenover het Standaardnederlands,

Nadere informatie

6. Vroegere en huidige thuistaal van leerkrachten Nederlands

6. Vroegere en huidige thuistaal van leerkrachten Nederlands 6. Vroegere en huidige thuistaal van leerkrachten Nederlands Hoofdstuk 3 gaf een indicatie van de hoeveelheid aandacht die in de dagelijkse klaspraktijk naar uitspraak gaat. In hoofdstuk 4 en 5 werd beschreven

Nadere informatie

SOCIALE EN BURGERSCHAPSCOMPETENTIE

SOCIALE EN BURGERSCHAPSCOMPETENTIE Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs Guimardstraat 1, 1040 Brussel SOCIALE EN BURGERSCHAPSCOMPETENTIE Algemene vorming op het einde van de derde graad secundair onderwijs Voor de sociale

Nadere informatie

Samenvatting in het Nederlands

Samenvatting in het Nederlands Samenvatting in het Nederlands Hoofdstuk 1. Dit boek beschrijft een sociolinguïstisch onderzoek op het Friese Waddeneiland Ameland. In meer dan één opzicht kan de taalsituatie hier uniek genoemd worden.

Nadere informatie

Ruimtelijke kwaliteit in cultuurhistorisch perspectief. Masterclass Schipborg 21 juni 2011

Ruimtelijke kwaliteit in cultuurhistorisch perspectief. Masterclass Schipborg 21 juni 2011 Ruimtelijke kwaliteit in cultuurhistorisch perspectief Masterclass Schipborg 21 juni 2011 Drie thema s 1. Burgers aan de macht (over besluitvorming en sociale duurzaamheid vroeger en nu) 2. Nostalgie van

Nadere informatie

Taalvariatie. Dr. Janneke Diepeveen m.m.v. Johanna Ridderbeekx, Agnes Dilliën, Rita Van Elsen en Gabri van Sleeuwen

Taalvariatie. Dr. Janneke Diepeveen m.m.v. Johanna Ridderbeekx, Agnes Dilliën, Rita Van Elsen en Gabri van Sleeuwen Taalvariatie Dr. Janneke Diepeveen m.m.v. Johanna Ridderbeekx, Agnes Dilliën, Rita Van Elsen en Gabri van Sleeuwen Projectinformatie Gemeenschappelijk project: Examples and new models for learning and

Nadere informatie

TUSSENTAAL OP DE VLAAMSE RADIO

TUSSENTAAL OP DE VLAAMSE RADIO TUSSENTAAL OP DE VLAAMSE RADIO EEN ONDERZOEK NAAR CODE-SWITCHING EN TAALATTITUDES BIJ VLAAMSE RADIOPRESENTATOREN Robbe Schepens Stamnummer: 01302724 Promotor: Prof. dr. Johan De Caluwe Masterproef voorgelegd

Nadere informatie

FACTS & FIGURES Participatie aan erfgoedactiviteiten Mathijs De Baere

FACTS & FIGURES Participatie aan erfgoedactiviteiten Mathijs De Baere Inleiding Erfgoed is een brede en overkoepelende term waarbinnen roerend, onroerend en immaterieel erfgoed wordt onderscheiden. Deze drie categorieën zijn in de praktijk sterk verweven met elkaar, maar

Nadere informatie

Vakoverschrijdende eindtermen/ontwikkelingsdoelen globaal voor het secundair onderwijs

Vakoverschrijdende eindtermen/ontwikkelingsdoelen globaal voor het secundair onderwijs t Gasthuys Stedelijk Museum Aalst op schoolmaat (16+) Eindtermen 3 de graad secundair onderwijs 1. inleiding In de tijdelijke tentoonstelling Aalst 1815-1830. Geschiedenis van een provinciestad tijdens

Nadere informatie

De evolutie van het ledenaantal van de politieke partijen in Vlaanderen,

De evolutie van het ledenaantal van de politieke partijen in Vlaanderen, Marc Hooghe Joris Boonen De evolutie van het ledenaantal van de politieke partijen in Vlaanderen, 1970-2014 Centrum voor Politicologie KU Leuven 30.10.2014 Open VLD telt volgens de meest recente cijfers

Nadere informatie

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Juli 2013 De evolutie van de werkende beroepsbevolking te Brussel van demografische invloeden tot structurele veranderingen van de tewerkstelling Het afgelopen

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Medisch-Sociale Wetenschappen Optie Beheer & Beleid Academiejaar 2003-2004

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Medisch-Sociale Wetenschappen Optie Beheer & Beleid Academiejaar 2003-2004 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Medisch-Sociale Wetenschappen Optie Beheer & Beleid Academiejaar 2003-2004 STUDIE NAAR DE RELEVANTIE VAN MISSION STATEMENTS IN VLAAMSE

Nadere informatie

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010 FORUM Maart Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt 9-8e monitor: effecten van de economische crisis In steeg de totale werkloosheid in Nederland met % naar 26 duizend personen. Het werkloosheidspercentage

Nadere informatie

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Auteur: Ruben Brondeel i.s.m. Prof. A. Buysse Onderzoeksvraag Tijdens het proces van een echtscheiding

Nadere informatie

In maart 2012 vond in Aalter de vierde Vlaamse Dialectendag van

In maart 2012 vond in Aalter de vierde Vlaamse Dialectendag van 118 Overgangsdialecten op de kaart In maart 2012 vond in Aalter de vierde Vlaamse Dialectendag van Variaties vzw plaats, met als thema Overgangsdialecten. Onderstaande tekst is een samenvatting van de

Nadere informatie

Marijke van der Wal en Eep Francken, reds Standaardtalen in beweging

Marijke van der Wal en Eep Francken, reds Standaardtalen in beweging Review 107 Marijke van der Wal en Eep Francken, reds Standaardtalen in beweging Amsterdam: Stichting Neerlandistiek VU. 2010. 217 pp. ISBN 978-3-89323-763-0 De titel van het boek Standaardtalen in beweging,

Nadere informatie

MODERNE VREEMDE TALEN - ASO DUITS Het voorliggende pakket eindtermen beantwoordt aan de decretale situatie waarbij in de basisvorming in de derde

MODERNE VREEMDE TALEN - ASO DUITS Het voorliggende pakket eindtermen beantwoordt aan de decretale situatie waarbij in de basisvorming in de derde MODERNE VREEMDE TALEN - ASO DUITS Het voorliggende pakket eindtermen beantwoordt aan de decretale situatie waarbij in de basisvorming in de derde graad ASO, Duits als tweede moderne vreemde taal kan worden

Nadere informatie

Vrijdag 18 november 2011 Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR Jubileum 25 jaar Fevlado-Diversus - Gent

Vrijdag 18 november 2011 Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR Jubileum 25 jaar Fevlado-Diversus - Gent Vrijdag 18 november 2011 Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR Jubileum 25 jaar Fevlado-Diversus - Gent Geachte aanwezigen, Dames en heren, Feest vieren is onlosmakelijk

Nadere informatie

Vragenlijst deelnemers Vlaams Lerend Netwerk STEM SO

Vragenlijst deelnemers Vlaams Lerend Netwerk STEM SO Vragenlijst deelnemers Vlaams Lerend Netwerk STEM SO 1. Persoonlijke gegevens Naam school:.. Provincie school: o Antwerpen o Limburg o Oost- Vlaanderen o Vlaams- Brabant o West- Vlaanderen Wat is je functie?

Nadere informatie

Tellen met Taal. Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten. Marco René Spruit

Tellen met Taal. Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten. Marco René Spruit Tellen met Taal Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten Marco René Spruit Taalkundige afstand Iedereen weet dat de afstand tussen Amsterdam en Utrecht kleiner is dan de afstand tussen

Nadere informatie

Wat stelt de doorlichting vast? Enkele voorbeelden:

Wat stelt de doorlichting vast? Enkele voorbeelden: Werken aan leerlijnen De nieuwe leerplannen zijn nu van kracht in het basisonderwijs, in de eerste en de tweede graad. Dit is een geschikt moment om leerlijnen opnieuw te bekijken of uit te werken. Wat

Nadere informatie

3. De CNaVT-profielen

3. De CNaVT-profielen 3. De CNaVT-profielen 3.1. Welke profielen zijn er? In een eerste fase werd bij studenten Nederlands als Vreemde Taal en hun docenten via een schriftelijke vragenlijst gepeild naar de behoeften en motieven

Nadere informatie

Het gesproken Nederlands in Vlaanderen

Het gesproken Nederlands in Vlaanderen Chloé Lybaert Het gesproken Nederlands in Vlaanderen Percepties en attitudes van een spraakmakende generatie Proefschrift voorgelegd tot het behalen van de graad van Doctor in de Taalkunde Promotor: Prof.

Nadere informatie

5,2. Spreekbeurt door een scholier 1862 woorden 26 februari keer beoordeeld. Nederlands

5,2. Spreekbeurt door een scholier 1862 woorden 26 februari keer beoordeeld. Nederlands Spreekbeurt door een scholier 1862 woorden 26 februari 2002 5,2 92 keer beoordeeld Vak Nederlands dialect (v. Gr. dialektos = spreken, gesprek), regionaal gebonden taalvariant die niet als standaardtaal

Nadere informatie

Educatief Startbekwaam (STRT) - B2

Educatief Startbekwaam (STRT) - B2 Educatief Startbekwaam (STRT) - B2 Voor wie? Voor hogeropgeleide volwassenen (18+) of jongeren (16+) aan het einde van het secundair of voortgezet onderwijs in het buitenland die starten met een studie

Nadere informatie

Sociaal kapitaal en gezondheid. Annelien Poppe Evelyn Verlinde Prof. dr. Sara Willems Prof. dr. Jan De Maeseneer

Sociaal kapitaal en gezondheid. Annelien Poppe Evelyn Verlinde Prof. dr. Sara Willems Prof. dr. Jan De Maeseneer Sociaal kapitaal en gezondheid Annelien Poppe Evelyn Verlinde Prof. dr. Sara Willems Prof. dr. Jan De Maeseneer Inhoudstafel Sociaal kapitaal: definitie Sociaal kapitaal bij financieel kwetsbare welzijnszorggebruikers

Nadere informatie

ALVAST HEEL ERG BEDANKT VOOR UW MEDEWERKING!

ALVAST HEEL ERG BEDANKT VOOR UW MEDEWERKING! OVER HET ONDERZOEK Beste leraar, Dit onderzoek gaat in op de die u bij de leerlingen ontwikkelt tijdens de geschiedenisles, en het beslissingsproces dat daaraan voorafgaat. Met die informatie kan toekomstig

Nadere informatie

Onderzoek over het spreken van het Frans door de inwoners van Vlaanderen

Onderzoek over het spreken van het Frans door de inwoners van Vlaanderen Onderzoek over het spreken van het Frans door de inwoners van Vlaanderen Onderzoek uitgevoerd voor de vzw: Association pour la Promotion de la Francophonie en Flandre September 2009 Dedicated Research

Nadere informatie

Taalzorg in Vlaanderen. Over chaos, schijnemancipatie en de taalmengtafel

Taalzorg in Vlaanderen. Over chaos, schijnemancipatie en de taalmengtafel 8. Taalbeschouwing Indien ook Surinaams-Nederlandse en Nederlands-Nederlandse woorden in een met het RBBN vergelijkbaar model worden beschreven, zouden we eindelijk over een beschrijving van de woordenschat

Nadere informatie

Intralinguale ondertiteling op de Vlaamse televisie: een spiegel voor de taalverhoudingen in Vlaanderen?

Intralinguale ondertiteling op de Vlaamse televisie: een spiegel voor de taalverhoudingen in Vlaanderen? Intralinguale ondertiteling op de Vlaamse televisie: een spiegel voor de taalverhoudingen in Vlaanderen? Reinhild Vandekerckhove, Annick De Houwer en Aline Remael* 1. Inleiding In januari 2005 ging aan

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief NOVEMBER 2011 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand

Nadere informatie

De impact van supersterbedrijven op de inkomensverdeling

De impact van supersterbedrijven op de inkomensverdeling VIVES BRIEFING 2018/05 De impact van supersterbedrijven op de inkomensverdeling Relatief verlies, absolute winst voor werknemers Yannick Bormans KU Leuven, Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen,

Nadere informatie

Hoe schoon vinden taalgebruikers het Schoon Vlaams?

Hoe schoon vinden taalgebruikers het Schoon Vlaams? Gertie Heymans Masterscriptie Master Taal- en Letterkunde: Nederlands-Engels Hoe schoon vinden taalgebruikers het Schoon Vlaams? Een perceptie- en attitudeonderzoek over tussentaal Promotor: Prof. Dr.

Nadere informatie

Standaard Eurobarometer 84. Die publieke opinie in de Europese Unie

Standaard Eurobarometer 84. Die publieke opinie in de Europese Unie Die publieke opinie in de Europese Unie Opiniepeiling besteld en gecoördineerd door de Europese Commissie, Directoraat-generaal Communicatie. Dit werd opgesteld voor de Vertegenwoordiging van de Europese

Nadere informatie

Tussentaal in tekenfilms

Tussentaal in tekenfilms FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP NEDERLANDSE TAALKUNDE ACADEMIEJAAR 2010-2011 Tussentaal in tekenfilms Een onderzoek naar tussentaalkenmerken, codewisseling en sociolinguïstische parameters

Nadere informatie

Inhoud Deel I Wat is sociologie? Sociologie, een eerste omschrijving Sociologie als wetenschap Weerstanden tegen sociologie

Inhoud Deel I Wat is sociologie? Sociologie, een eerste omschrijving Sociologie als wetenschap Weerstanden tegen sociologie Inhoud I Deel I 1 Wat is sociologie?.... 3 1.1 Sociologie, een eerste omschrijving.... 4 1.2 Sociologie als wetenschap... 6 1.3 Weerstanden tegen sociologie.... 8 1.4 Sociologie en verpleegkunde... 9 1.5

Nadere informatie

DIALECTVERLIES IN VLAAMS-BRABANT:

DIALECTVERLIES IN VLAAMS-BRABANT: DIALECTVERLIES IN VLAAMS-BRABANT: ENKELE RECENTE GEGEVENS Natascha Derese & Rik Vosters* 1. Inleiding Het is ironisch: een stuk over dialectverlies opdragen aan een onderzoeker die nagenoeg zijn hele carrière

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/42748

Nadere informatie

Onderwijs in een meertalige Brusselse omgeving Inhoud Stad en onderwijs: topdown bottom up

Onderwijs in een meertalige Brusselse omgeving Inhoud Stad en onderwijs: topdown bottom up Onderwijs in een meertalige Brusselse omgeving BEO-studiedag 16 maart 212 - Rudi Janssens Inhoud Stad en onderwijs Politiek-institutionele context Pedagogische context Demografisch-geografische context

Nadere informatie

Checklist: Lees- en spellingproblemen en meertaligheid

Checklist: Lees- en spellingproblemen en meertaligheid 170185/1536 April 2017 Checklist: Lees- en spellingproblemen en meertaligheid In te vullen door: school (leerkracht/ib er) in overleg met ouders, eventueel met iemand die als tolk kan fungeren. Als er

Nadere informatie

Samenleven in Diversiteit in cijfers: Taalkennis, taalgebruik en taalbeleid

Samenleven in Diversiteit in cijfers: Taalkennis, taalgebruik en taalbeleid Samenleven in Diversiteit in cijfers: Taalkennis, taalgebruik en taalbeleid Cijfers uit de survey Achtergrondvariabelen Geboorteland Gemiddelde tijd in België Opleidingsniveau Taalkennis Taalgebruik Cijfers

Nadere informatie

VLAAMSE TUSSENTAAL OP TELEVISIE:

VLAAMSE TUSSENTAAL OP TELEVISIE: Academiejaar 2006-2007 VLAAMSE TUSSENTAAL OP TELEVISIE: EEN ANALYSE VAN HET FICTIEVE REPORTAGEPROGRAMMA Promotor: Prof. Dr. Johan De Caluwe Verhandeling voorgelegd aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte

Nadere informatie

Checklist: Lees- en spellingproblemen en meertaligheid

Checklist: Lees- en spellingproblemen en meertaligheid Checklist: Lees- en spellingproblemen en meertaligheid In te vullen door: school (leerkracht/ib er) in overleg met ouders, eventueel met iemand die als tolk kan fungeren. Als er bij kinderen voor wie Nederlands

Nadere informatie

Evolutie van het arbeidsongevallenrisico in de privésector in België tussen 1985 en 2013

Evolutie van het arbeidsongevallenrisico in de privésector in België tussen 1985 en 2013 Evolutie van het arbeidsongevallenrisico in de privésector in België tussen 1985 en 2013 Verschillende factoren bepalen het aantal arbeidsongevallen. Sommige van die factoren zijn meetbaar. Denken we daarbij

Nadere informatie

19 juni 2014. I. Het Taalunieverdrag

19 juni 2014. I. Het Taalunieverdrag 19 juni 2014 Reactie van de Taalunie op de standpunten van vzw Vereniging van Vlaamse Leerkrachten, vzw Algemeen-Nederlands Verbond en stichting Nederlands in het artikel Het Nederlandse Taalbeleid in

Nadere informatie

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol?

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol? Hoe word ik beter in geschiedenis? Als je beter wilt worden in geschiedenis moet je weten wat er bij het vak geschiedenis van je wordt gevraagd, wat je bij een onderwerp precies moet kennen en kunnen.

Nadere informatie

Sint-Jan Berchmanscollege

Sint-Jan Berchmanscollege Sint-Jan Berchmanscollege Infobrochure Klassieke Talen (2de en 3de graad ASO) Leerlingprofiel Je leest graag, je wil je taalvaardigheid versterken, en je hebt interesse in cultuur en maatschappij? Een

Nadere informatie

EEN NIEUWE BELGISCH- NEDERLANDSE UITSPRAAKNORM

EEN NIEUWE BELGISCH- NEDERLANDSE UITSPRAAKNORM EEN NIEUWE BELGISCH- NEDERLANDSE UITSPRAAKNORM LAAGOPGELEIDEN EN HUN PERCEPTIES VAN EN ATTITUDES TEGENOVER HET GESPROKEN NEDERLANDS IN VLAANDEREN Lisa Trogh Studentennummer: 01402545 Promotor: prof. dr.

Nadere informatie

Profilering derde graad

Profilering derde graad Profilering derde graad De leerling heeft in de eerste en de tweede graad de gelegenheid gehad om zijn of haar interesses te ontdekken. Misschien heeft hij of zij al enig idee ontwikkeld over toekomstige

Nadere informatie

Taaltaken, verwerkingsniveaus, tekstsoorten, tekstkenmerken en strategieën

Taaltaken, verwerkingsniveaus, tekstsoorten, tekstkenmerken en strategieën 1 Bijlage 3. Eindtermen moderne vreemde talen: Frans of Engels van de tweede graad bso (eerste en tweede leerjaar) Taaltaken, verwerkingsniveaus, tekstsoorten, tekstkenmerken en strategieën LUISTEREN met

Nadere informatie

Leeronderzoek BORSTKANKERSCREENING

Leeronderzoek BORSTKANKERSCREENING Leeronderzoek BORSTKANKERSCREENING De harde cijfers In Vlaanderen krijgen jaarlijks 4000 vrouwen borstkanker! Provincie Antwerpen: 1 op 9 vrouwen krijgt borstkanker voor haar 75ste levensjaar! 1 op 3 vrouwen

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief SEPTEMBER 2011 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand

Nadere informatie

Vreemd accent op de Vlaamse televisie: hot or not?

Vreemd accent op de Vlaamse televisie: hot or not? Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Lies Devos Vreemd accent op de Vlaamse televisie: hot or not? Een onderzoek naar de attitudes tegenover exogeen getint Nederlands op de Vlaamse televisie Masterproef voorgelegd

Nadere informatie

AN, BN, NN en een snuifje SN. Regionale variatie in het Nederlands

AN, BN, NN en een snuifje SN. Regionale variatie in het Nederlands . Taalbeschouwing Van Ginneken, J. (2000). Verborgen verleiders. Hoe de media je sturen. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Willy Smedts K.U. Leuven Contact: willy.smedts@arts.kuleuven.be Ronde 6 AN, BN, NN en

Nadere informatie

TUSSENTAAL IN DE SLIMSTE MENS TER WERELD

TUSSENTAAL IN DE SLIMSTE MENS TER WERELD TUSSENTAAL IN DE SLIMSTE MENS TER WERELD EEN ANALYSE VAN HET TAALGEBRUIK VAN PRESENTATOR ERIK VAN LOOY VAN VROEGER TOT NU Aantal woorden: 26.201 Merel Vanoverbeke Studentennummer: 01402079 Promotor(en):

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief JANUARI 2012 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand

Nadere informatie

Meertaligheid: misverstanden en vooroordelen

Meertaligheid: misverstanden en vooroordelen MEERTALIGHEID: DEFINITIES MEERTALIGHEID: MISVERSTANDEN EN VOOROORDELEN WEERLEGD Team Taal en meertaligheid Perfecte beheersing van de verschillende talen Het afwisselend kunnen gebruiken van meer dan één

Nadere informatie

Voel jij wat ik bedoel? www.psysense.be 17/5/2008

Voel jij wat ik bedoel? www.psysense.be 17/5/2008 Voel jij wat ik bedoel? www.psysense.be 17/5/2008 Gevoel en emoties / definitie Emoties: in biologische zin: affectieve reacties. Prikkeling van dit systeem geeft aanleiding tot allerlei lichamelijke reacties.

Nadere informatie

Sint-Jan Berchmanscollege

Sint-Jan Berchmanscollege Sint-Jan Berchmanscollege Infobrochure Klassieke Talen (2de en 3de graad ASO) Leerlingprofiel Je leest graag, je wil je taalvaardigheid versterken, en je hebt interesse in cultuur en maatschappij? Een

Nadere informatie

Enquête noden van de scholen. Eerste verwerking

Enquête noden van de scholen. Eerste verwerking Enquête noden van de scholen Eerste verwerking Verwerking van formulieren ingediend op 27/9/16 46 enquêtes werden ingediend/verwerkt Achtergrond mooi verspreid over de 4 componenten van STEM Man/vrouw

Nadere informatie

ASO - studierichtingen in VIA-TIENEN

ASO - studierichtingen in VIA-TIENEN ASO - studierichtingen in VIA-TIENEN De onderwijsvorm ASO is een breed algemeen vormende doorstroomrichting waarin de leerlingen zich voorbereiden op een academische of professionele bacheloropleiding.

Nadere informatie

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, handelende in de hoedanigheid van bestuursorgaan, hierna te noemen: de Minister;

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, handelende in de hoedanigheid van bestuursorgaan, hierna te noemen: de Minister; CONVENANT INZAKE DE NEDERLANDSE ERKENNING VAN DE REGIONALE NEDERSAKSISCHE TAAL Partijen, De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, handelende in de hoedanigheid van bestuursorgaan, hierna

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief APRIL 2011 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand van

Nadere informatie

Woordenschatverwerving & taalontwikkelend lesgeven

Woordenschatverwerving & taalontwikkelend lesgeven Woordenschatverwerving & taalontwikkelend lesgeven Wilma van der Westen Project Docenten aan zet bij taal in alle vakken Utrecht 7 november 2012 Even voorstellen: Bestuurslid Het Schoolvak Nederlands HSN

Nadere informatie