Het gesproken Nederlands in Vlaanderen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Het gesproken Nederlands in Vlaanderen"

Transcriptie

1 Chloé Lybaert Het gesproken Nederlands in Vlaanderen Percepties en attitudes van een spraakmakende generatie Proefschrift voorgelegd tot het behalen van de graad van Doctor in de Taalkunde Promotor: Prof. dr. Johan De Caluwe

2

3 Promotor Prof. dr. Johan De Caluwe Vakgroep Taalkunde Copromotor Prof. dr. Jacques Van Keymeulen Vakgroep Taalkunde Decaan Rector Prof. dr. Marc Boone Prof. dr. Anne De Paepe

4

5 Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Vakgroep Taalkunde Chloé Lybaert Het gesproken Nederlands in Vlaanderen: Percepties en attitudes van een spraakmakende generatie Proefschrift voorgelegd tot het behalen van de graad van Doctor in de taalkunde 2014

6

7 Woord vooraf Enkele jaren geleden schreef ik in het dankwoord van mijn masterscriptie hoeveel bloed, zweet en tranen dat werk mij gekost heeft. In vergelijking met dit doctoraatsproefschrift verdwijnt het werk voor mijn masterscriptie echter in het niets. De voorbije vier jaar stonden volledig in het teken van mijn doctoraat. Dagelijks was ik bezig met de vraag hoe de hoogopgeleide Vlaming de Vlaamse taalsituatie, en dan vooral tussentaal, concipieert en percipieert. Gelukkig stond ik er niet alleen voor. In dit woord vooraf wil ik dan ook de kans grijpen om een aantal mensen te bedanken die me tijdens de voorbije jaren hebben geholpen. Al was het maar omdat dit proefschrift er niet was gekomen zonder de steun en raad van verschillende collega s, vrienden en familie. In de eerste plaats wil ik mijn promotor, Johan De Caluwe, bedanken omdat hij de voorbije vier jaar voor me klaar stond wanneer ik het nodig had, omdat hij altijd bereid was te luisteren naar mijn ideeën en omdat hij die ideeën talloze keren versterkt heeft met eigen inzichten. Johan, bedankt voor de goede samenwerking! Ook mijn co-promotor, Jacques Van Keymeulen, en de leden van mijn doctoraatsbegeleidingscommissie, Gunther De Vogelaer en Reinhild Vandekerckhove, verdienen een groot woord van dank. Ik kan niet ontkennen dat de moed me soms in de schoenen zakte toen ik hun feedback bij mijn hoofdstukken las, maar ik heb er bijzonder veel uit geleerd en dankzij hun talrijke tips is deze scriptie ongetwijfeld in waarde toegenomen! Ten derde wil ik mijn informanten bedanken; zonder hen zou dit werk nooit tot stand zijn gekomen. Verder bedank ik graag ook Kathy Rys, Roxane Vandenberghe en Magda Devos voor hun hulp bij de analyse van mijn stimulusmateriaal, Jürgen Jaspers voor zijn bijzonder waardevolle hulp bij mijn kwalitatieve analyse en voor de literatuurtips, Anne-Sophie Ghyselen voor de statistische bijstand, Valérie Bouckaert voor de logistieke ondersteuning, Gitte Callaert voor de lay-out van dit proefschrift en Kaat Opdenacker, Roxane Vandenberghe, Anne-Sophie Ghyselen, Steven Delarue, Inge Van Lancker, Melissa Farasyn en Liesbet Triest voor het nalezen van mijn stukken. Natuurlijk krijgen in dit dankwoord al mijn collega s een eervolle vermelding: Anne- Sophie, Steven, Inge, Kaat, Tim, Liesbeth, Roxane, Tineke, Valerie, Timothy, Johan, Jacques, Melissa en Veronique, bedankt voor het creëren van een aangename en productieve werksfeer en bedankt voor de vaak interessante en leerzame koffie- en v

8 middagpauzes. Een speciaal woordje van dank gaat hierbij uit naar Inge en Steven: het was een plezier om met jullie een kantoor te delen. Tot slot wil ik uiteraard mijn vrienden en familie bedanken. Aan mijn Basseveldse vriendinnen: bedankt voor de gezellige afspraakjes, al bestonden die vaak vooral uit baby talk. Aan mijn Lovendegemse vrienden en vriendinnen: bedankt voor de afleiding en de leuke avondjes uit. Aan mijn vroegere medestudenten: idem! Ook mijn vriend, Ken, mag hier niet onvermeld blijven. Bedankt voor je steun en voor je interesse en vooral om te zijn wie je bent. Natuurlijk gaat het grootste woord van dank uit naar mijn ouders, omdat ze mij aangemoedigd maar nooit verplicht hebben om te studeren en omdat ze mij altijd de vrijheid gegeven hebben die ik nodig had. Belzele, juni vi

9 Lijst van tabellen Tabel 1: Overzicht van de geselecteerde fragmenten 34 Tabel 2: Overzicht van de sprekers per fragment 35 Tabel 3: Sociologische cellen 36 Tabel 4: Volgorde van de fragmenten 42 Tabel 5: Vragenlijst na de interviews (jongste generatie vs. oudste generatie) 46 Tabel 6: Taalgebruik in de fragmenten: verschillen tussen informanten van de jongste generatie en informanten van de oudste generatie 100 Tabel 7: Overzicht van de reacties i.v.m. de regionale herkomst 102 Tabel 8: Geschiktheid van tussentaal per informant 128 Tabel 9: Gewoon praten vs. moeite doen: overzicht van de informanten per fragment 130 Tabel 10: Gewoon praten vs. moeite doen: algemeen overzicht van de informanten 130 Tabel 11: Moeite doen bruikbaarheid in formele situaties 131 Tabel 12: Gewoon praten bruikbaarheid in formele situaties 132 Tabel 13: Moeite doen bruikbaarheid in informele situaties 133 Tabel 14: Gewoon praten bruikbaarheid in informele situaties 133 Tabel 15: Gegevenstabel 'typisch tussentalige kenmerken' 146 Tabel 16: Overzicht van de eigenschappen van tertiaire, secundaire en primaire dialectkenmerken volgens Taeldeman (2006b: 247) 167 Tabel 17: Vermelde kenmerken 189 Tabel 18: Aantal opmerkingen per beluistering 191 Tabel 19: Categorieën van regionale kenmerken 231 Tabel 20: Prototypisch Algemeen Nederlands vs. prototypisch dialect 241 vii

10

11 Lijst van figuren Figuur 1: Dialectgebieden in Vlaanderen 5 Figuur 2: Drie benaderingen tot taalonderzoek (cf. Niedzielski & Preston 2007: 2) 21 Figuur 3: Overzichtskaart informanten 40 Figuur 4: Taalgebruik in de stimulusfragmenten 99 Figuur 5: Regionale herkomst: vergelijking van aantal correcte en foutieve antwoorden 102 Figuur 6: Mindmap dialect 113 Figuur 7: Mindmap Algemeen Nederlands 124 Figuur 8: Mindmap tussentaal 139 Figuur 9: Oordeel over de 'typisch tussentalige' kenmerken 146 Figuur 10: Standaardiseringsideologie vs. ideologie van situationele diaglossie 157 Figuur 11: Aantal vermelde kenmerken per informant: standaardtalig vs. nietstandaardtalig vs. totaal 192 Figuur 12: Aantal vermelde kenmerken per fragment: standaardtalig vs. nietstandaardtalig vs. totaal 194 Figuur 13: Aantal vermelde unieke kenmerken per fragment: standaardtalig vs. niet-standaardtalig vs. totaal 195 Figuur 14: Saillantie taaldomeinen per fragment 197 Figuur 15: Saillantie subdomeinen van de uitspraak per fragment 197 Figuur 16: Niet-standaardtalige woordenschat 199 Figuur 17: Standaardtalige woordenschat 200 Figuur 18: Pronomina 202 Figuur 19: Tussenwerpsels & stopwoordjes 203 Figuur 20: Niet-standaardtalige morfosyntactische kenmerken 206 Figuur 21: Standaardtalige morfosyntactische kenmerken 208 Figuur 22: Vocalen 210 Figuur 23: Consonanten 214 Figuur 24: Articulatie 217 Figuur 25: Spreektempo en intonatie 220 ix

12

13 Inhoudsopgave Woord vooraf v Lijst van tabellen vii Lijst van figuren ix Inhoudsopgave xi Hoofdstuk 1: Inleiding: Taaltoestand in Vlaanderen. Status quaestionis en onderzoeksvragen 1 Inleiding 1 1. Strijd voor het Algemeen Nederlands in Vlaanderen 2 2. Status quaestionis: de huidige Vlaamse taalsituatie 4 3. Het Vlaamse sociolinguïstische onderzoek naar bovenregionaal taalgebruik Onderzoeksvragen Overzicht van deze studie 19 Hoofdstuk 2: Onderzoekskader, onderzoeksopzet & analyse stimulusmateriaal 21 Inleiding: lekenevaluatie van taalgebruik Achtergrondkader Attitudes en labels Percepties Dataverzamelingsmethode Stimulusmateriaal Keuze voor natuurlijk taalgebruik Selectie van de fragmenten Informanten Constanten: opleidingsniveau en moedertaal 36 xi

14 Onafhankelijke variabelen: leeftijd, regionale verdeling en sekse Onderzoeksopzet Structuur van het interview Het interview zelf: begeleidende vragenlijst Vragenlijst achteraf Pilootonderzoek Analyse stimulusmateriaal Het Brabantse tussentaalfragment Fbrtt1 47 Woordenschat 47 Morfosyntaxis 47 Uitspraak Het West-Vlaamse tussentaalfragment Fwvtt 50 Woordenschat 50 Morfosyntaxis 50 Uitspraak Het Brabantse tussentaalfragment Fbrtt2 52 Woordenschat 52 Morfosyntaxis 53 Uitspraak Het Limburgse tussentaalfragment Flitt 54 Woordenschat 54 Morfosyntaxis 54 Uitspraak Het Oost-Vlaamse tussentaalfragment Fovtt 55 Woordenschat 55 Morfosyntaxis 55 Uitspraak Het standaardtalige fragment Fovst 57 Woordenschat 57 Morfosyntaxis 57 Uitspraak Het Brabantse tussentaalfragment Fbrsp 57 Woordenschat 57 Morfosyntaxis 58 Uitspraak 58 xii

15 Hoofdstuk 3: Perceptie en conceptualisering van taalvariatie in Vlaanderen 61 Inleiding Context Typologie van taalrepertoria Het spanningsveld tussen uniformiteit en identiteit: standaardiseringsideologie vs. authenticiteit Standaardiseringsideologie: focus op uniformiteit Authenticiteitsideologie: focus op identiteit (Toekomstige) waardering van standaardisering en authenticiteit Formulering onderzoeksvragen Methodologie Resultaten: prototypisch dialect en Algemeen Nederlands, benoeming van tussentaal Prototypisch Algemeen Nederlands en prototypisch dialect Benoeming van tussentaal en prototypische invulling Resultaten: perceptie van het taalgebruik in de fragmenten Identificatie van het taalgebruik Regio-identificatie Resultaten: perceptie en conceptualisering van de Vlaamse taalsituatie Dialect De geografische dimensie en de verstaanbaarheidsdimensie De situationele dimensie De inspanningsdimensie De leeftijdsdimensie De correctheidsdimensie en de zuiverheidsdimensie De directheidsdimensie De esthetische dimensie Samenvattende conclusies dialect Algemeen Nederlands De geografische dimensie en de verstaanbaarheidsdimensie De situationele dimensie De inspanningsdimensie De correctheidsdimensie, de zuiverheidsdimensie en de normaliteitsdimensie De directheidsdimensie De esthetische dimensie 120 xiii

16 Samenvattende conclusies Algemeen Nederlands Tussentaal De geografische dimensie en de verstaanbaarheidsdimensie De situationele dimensie en de inspanningsdimensie De normaliteitsdimensie De correctheidsdimensie en de zuiverheidsdimensie De directheidsdimensie De esthetische dimensie Samenvattende conclusies tussentaal Vergelijking dialect, Algemeen Nederlands en tussentaal De geografische dimensie De verstaanbaarheidsdimensie De situationele dimensie De inspanningsdimensie De leeftijdsdimensie De correctheidsdimensie en de zuiverheidsdimensie De normaliteitsdimensie De directheidsdimensie De esthetische dimensie Resultaten: oordeel over vier typisch tussentalige kenmerken Tendensen en discussie Uniformiteit vs. authenticiteit Profiel van de informanten Tussentaal als (homogene) variëteit? Het belang en de positie van de standaardtaal Waarom is tussentaal zo wenselijk? De variabiliteit van tussentaal De indexicaliteit van dialect, Algemeen Nederlands en tussentaal Samenvattend besluit 163 Hoofdstuk 4: Saillantie en sociolinguïstische variatie: Een experimentele benadering 165 Inleiding Theoretische inleiding op saillantie Wat is saillantie? Welke factoren werken saillantie in de hand Taaldomein 170 xiv

17 Frequentie van een taalverschijnsel Taalervaringen Situatie Attitudes en verstaanbaarheid Onderzoeksvragen Verwerking van de resultaten Rapportering en bewustzijn van de informanten Analyse van de resultaten Resultaten: overeenstemming met de taalrealiteit Resultaten: microvariatie Overzicht van de behandelde kenmerken Eerste vs. tweede beluistering Bespreking per informant Bespreking per fragment Aantal vermelde kenmerken per fragment Aantal unieke kenmerken per fragment Bespreking per taaldomein & per kenmerk Vergelijking van de taaldomeinen Bespreking per kenmerk met vergelijking REGIONALE HERKOMST van de informanten Bespreking per kenmerk met vergelijking LEEFTIJD van de informanten Bespreking per kenmerk met vergelijking SEKSE van de informanten Algemene tendensen Focus op afwijkingen van de standaardtaal Variatie aan antwoorden Taalinterne factoren Profiel van de informanten Regionale verschillen Leeftijdsverschillen Sekseverschillen Conclusies 235 Hoofdstuk 5: Algemeen besluit 239 Inleiding 239 xv

18 1. Bevindingen Hoe percipieert de modale taalgebruiker taalvariatie in Vlaanderen op een macroniveau? Hoe oordeelt de modale Vlaming over de gevoelswaarde van een bepaald soort taalgebruik en over de geschiktheid ervan voor bepaalde situaties? Welke kennis heeft de modale Vlaming van taalvariatie op microniveau? Suggesties voor verder onderzoek 244 Overzicht van de bijlagen 247 Samenvatting Nederlandstalige samenvatting doctoraat Inleiding Onderzoeksvragen Methodologie Resultaten English summary PhD dissertation Introduction Research questions Methodology Results 255 Bibliografie 259 xvi

19 Hoofdstuk 1: Inleiding: Taaltoestand in Vlaanderen. Status quaestionis en onderzoeksvragen Inleiding In de voorbije jaren is aanzienlijk wat gepubliceerd over de gesproken taal in Vlaanderen, en in het bijzonder over het gebruik van tussentaal, dat we in navolging van Jaspers (2001: ) omschrijven als dat gesproken [taalgebruik] van (sommige) Vlamingen [dat] noch Algemeen Nederlands kan worden genoemd, noch puur dialectisch is, maar ertussen ligt (zie bv. Absillis e.a. 2012b; De Caluwe 2009; De Caluwe e.a. 2013b; Grondelaers & Van Hout 2011a; Plevoets 2008; Van Hoof 2013; Vandekerckhove 2004). In het dagelijkse leven horen we voortdurend tussentaal. Tussentaal wordt in toenemende mate gebruikt 1 en dat is niet alleen in dagelijkse situaties zo, maar ook in de publieke ruimte en in situaties waarin vroeger meer gestreefd werd naar Algemeen Nederlands. Denk maar aan het gebruik van tussentaal door politici (Auman 2009; Van Laere 2003), in reclamespotjes (Van Gijsel e.a. 2008), in Vlaamse fictie (Van Hoof 2013) en bij leerkrachten in het onderwijs (Delarue 2012). De opmars van tussentaal bleef in de voorbije decennia niet onbesproken 2. Rond het einde van de vorige eeuw ontstond nogal wat commotie over de dominantie van tussentaal. De discussie is gestart met Van Istendael (1989), die zich als volgt uitsprak over wat hij Verkavelingsvlaams noemt: Verkavelings-Vlaams, dat is de taal die gesproken wordt in de betere villa s op de verkavelde grond van onze verminkte dorpen. Het is de taal van de jongens en meisjes die naar een deftige school gaan en andere kinderen uitlachen omdat die zo onbeschaafd praten [ ]. Verkavelings-Vlaams, het is de taal van een nieuwsoortig, 1 Onderzoek toont aan dat tussentaal vaker door jongeren wordt gesproken dan door ouderen (Vandekerckhove 2006, 2007; Vandekerckhove & Nobels 2010). 2 Het discours over tussentaal werd o.m. uitgebreid beschreven door Jaspers (2001) en door Absillis e.a. (2012a) 1

20 door en door vals Vlaams zelfvertrouwen, het is de taal die uit minachting voor de spraak van gewone mensen en uit angst voor Nederlands geboren is, een wangedrocht is het, die taal van het nieuwe Vlaanderen, dat blaakt van intellectuele luiheid. Het allerergste is dat het waardeloze Verkavelings-Vlaams steeds vaker door gewone mensen wordt overgenomen (Van Istendael 2005: ). Tussentaal werd door Van Istendael omschreven als een wangedrocht en als een waardeloos taalgebruik ; elders had hij het ook nog over een halftaal en over iets vuils. Ook anderen zijn niet bepaald lovend over tussentaal: het zou gaan om een vorm van taalnormverlaging en -vervalsing, een onvolkomen taaltje of een taal die van een gebrek aan cultuur getuigt; tussentaal wordt ook wel eens denigrerend hamburgertaal, sloddertaal of Koetervlaams genoemd en wordt ook beschouwd als een bedreiging voor de standaardtaal en het normbesef in Vlaanderen en voor de eenheid van het Nederlandse taalgebied (zie o.m. Geeraerts 1993, 1999b; Geeraerts e.a. 2000; Geerts 1989; Goossens 2000; Taeldeman 1992; Taeldeman 1993). Niet alle geluiden over tussentaal zijn echter afkeurend. Zo beschouwt De Caluwe (2002: 62) de opmars van tussentaal bijvoorbeeld als een teken van toegenomen zelfbewustzijn bij Vlamingen en Cajot (1998: 1005) heeft het over een zelfstandige talige grootheid die het resultaat is van een autonome informele taalstandaardisering (zie ook Absillis e.a. 2012a; Grondelaers & Van Hout 2011a; Jaspers 2001). De positieve geluiden wegen echter niet op tegen de negatieve en hebben in het publieke discours (nog?) niet tot een mentaliteitswijziging geleid, zoals Absillis e.a. (2012a) ook al aangaven. Velen kanten zich nog steeds tegen tussentaal. In dit hoofdstuk schetsen we de geschiedenis waartegen we het discours over tussentaal moeten begrijpen ( 1) en beschrijven we hoe de Vlaamse taalsituatie er vandaag uitziet ( 2). We hebben het daarbij over dialectverlies, de virtuele aanwezigheid van een op Nederland geïnspireerde standaardtaal en de alomtegenwoordigheid van tussentaal. Vervolgens geven we een overzicht van het bestaande onderzoek naar supraregionaal taalgebruik in Vlaanderen ( 3). Terwijl tussentaal vroeger bijna uitsluitend onderwerp van verkettering was, is het nu steeds vaker een studieobject. Vanuit het bestaande onderzoek naar taalvariatie en naar tussentaal, gaan we over naar de onderzoeksvragen die in deze studie centraal staan ( 4). 1. Strijd voor het Algemeen Nederlands in Vlaanderen Het verhaal van het standaardiseringsproces van het Nederlands in Vlaanderen werd al vaak verteld (De Groof 2002; Geeraerts e.a. 1999; Grondelaers e.a. 2001; Grondelaers & Van Hout 2011a; Janssens & Marynissen 2008; Van Hoof 2013; Van Hoof & Jaspers 2012; Vandenbussche 2010; Vandenbussche e.a. 2005; Willemyns 2003; Willemyns & Daniëls 2003). Vandaag is het Nederlands een pluricentrische taal; historisch werd het 2

21 Nederlands echter veel later een standaardtaal in België dan in Nederland. Vanaf het einde van de zestiende eeuw, maar vooral in de zeventiende en de achttiende eeuw, kwam in het Noorden de Nederlandse standaardtaal tot stand. De provincie Holland gaf daarbij de toon aan, al waren in de standaardtaal ook Vlaamse en Brabantse elementen aanwezig onder invloed van immigranten. Terwijl de Nederlandse standaardtaal zich ontwikkelde in het Noorden, stonden de Zuidelijke Nederlanden nog achtereenvolgend onder Spaanse, Oostenrijkse en Franse heerschappij en dat kwam de ontwikkeling van een Nederlandse standaardtaal in het Zuiden niet ten goede. Tijdens de periode van Franse heerschappij werd het Frans zelfs opgelegd als de enige officiële taal. Na een korte hereniging met de Noordelijke Nederlanden ( ), werd in 1830 België gesticht en als vanzelfsprekend werd het Frans toen de voertaal. Naast het Frans zou in de praktijk nog Nederlands gesproken en geschreven worden, maar dat zou zo sterk verbasterd zijn en overwoekerd worden door gewestelijke taalvormen dat het niet dezelfde status verdiende als het Frans (zie ook Couvreur 1940; De Vooys 1952; Vandenbussche 2010) 3. Vanaf de negentiende eeuw werd gestreden tegen de hegemonie van het Frans in België en tegen de discriminatie van het Nederlands. Die strijd vormde het begin van wat later de Vlaamse Beweging werd genoemd, een beweging die zich onder meer richtte op de wettelijke erkenning van het Nederlands in België en die door allerlei acties en initiatieven een essentiële rol heeft gespeeld in de vernederlandsing van Vlaanderen (Willemyns & Daniëls 2003). Op ideologisch vlak bestond er in de strijd voor de taal van de Vlamingen een tweedeling tussen een groep particularisten en een groep integrationisten. De eersten pleitten voor een autonoom Vlaams standaardiseringsproces op basis van het lokale taalgebruik, de integrationisten wilden daarentegen zoveel mogelijk aansluiten bij de standaardtaal uit Nederland. In de negentiende eeuw werd uiteindelijk gekozen voor de integrationistische agenda 4 en in 1898, met de Gelijkheidswet, werd het Nederlands in België ook erkend als officiële taal naast het Frans (Jaspers & Van Hoof 2013; Vandenbussche e.a. 2005). Het Noord- Nederlands werd van dan af voorgesteld als het te bereiken ideaal in Vlaanderen. Het heeft echter tot in het midden van de twintigste eeuw geduurd voor er op grote schaal initiatieven werden ondernomen om de Vlaming vertrouwd te maken met het noordelijke Nederlands. Vanaf 1950 en tot 1980 kende Vlaanderen volgens Van Hoof & 3 De vermeende verbastering en regionale verbrokkeling van de taal van de Vlamingen werd recent echter in vraag gesteld door o.m. Vosters e.a. (2010); volgens hen was het Nederlands in Vlaanderen niet minder uniform dan het Nederlands in Nederland. 4 Kort samengevat wordt de keuze voor het integrationistische perspectief doorgaans verantwoord met drie motieven: (1) het idee dat een endogene Vlaamse standaardtaal niet groot genoeg zou zijn om de strijd aan te kunnen met het Frans in België; (2) het idee dat het Vlaams al te sterk gecorrumpeerd zou zijn door het Frans om tot standaardtaal te kunnen dienen; (3) het idee dat men met de keuze voor de Noordelijke norm aansluit bij het verleden en bij de talige eenheid in Vlaanderen en Nederland van voor de 80-jarige oorlog (Van Hoof 2013; Willemyns 1996, 2013). 3

22 Jaspers (2012) een periode van hyperstandaardisering, i.e. een doorgedreven propagandistische, grootschalige, gemediatiseerde en decennialang in talloze maatschappelijke sectoren volgehouden ideologisering van het taalgebruik, die met moeite haar gelijke vindt in andere nationale contexten (2012: 97) 5. Tijdens die periode van extreme taalzuivering werd een nagenoeg volledige assimilatie met de noordelijke norm nagestreefd 6 en werd de positie van het Nederlands in Vlaanderen versterkt onder meer door middel van taalprogramma s op radio en televisie, ABN-weken op school en taalrubrieken in kranten. Taalgebruik werd een onderdeel van de missie van de VRT: taalkundigen zagen toe op het taalgebruik van omroepers en in prime time werden taalprogramma s uitgezonden (Jaspers & Van Hoof 2013; Van Hoof 2013; Van Hoof & Jaspers 2012). Vlaamse leerkrachten werden het rolmodel voor de verspreiding van de standaardtaal op school en in het onderwijs werd het belang van Algemeen Nederlands vaak benadrukt. Pas vanaf 1980 wanneer de integrationistische strijd leek uit te doven 7 zien we een toegenomen tolerantie tegenover Vlaamse invloeden in de Nederlandse standaardtaal en werd het bestaan van het Belgisch Nederlands erkend door beleidsmakers. Het Belgisch Nederlands werd vanaf dan beschouwd als een zich ontwikkelende nationale variant van het Nederlands, vergelijkbaar met variatie in het Engels, Frans, Duits, Spaans, enz. (De Caluwe 2000: 54). 2. Status quaestionis: de huidige Vlaamse taalsituatie Hoe is het na enkele decennia van taalstandaardisering vandaag gesteld met de Vlaamse taalsituatie? We mogen er immers niet automatisch van uitgaan dat standaardiseringsinitiatieven ook effectief slagen in hun opzet: language planning initiatives often fail [ ] they often have unintended consequences, and [ ] they are not always well-informed and not always benign to their effects (Coupland & Kristiansen 2011: 22). Traditioneel wordt het huidige Vlaamse taalrepertorium in drie componenten opgedeeld: dialect, tussentaal en standaardtaal (zie bv. Devos 2000) 8. We gaan beknopt in op de status van die drie componenten in het huidige Vlaanderen. 5 Voor een uitgebreide bespreking van die taalzuiveringstraditie in de negentiende eeuw verwijzen we naar Absillis (2009, 2012b); De Groof (2002); Deprez (1999); Willemyns (2003). De twintigste eeuw werd o.m. besproken door De Groof (2002); Jaspers & Van Hoof (2013); Van Hoof (2013); Van Hoof & Jaspers (2012). 6 Er werd wel een uitzondering gemaakt op het vlak van de uitspraak. Afwijkingen van de Noord- Nederlandse uitspraaknorm waren wel toegestaan. 7 Zie ook Van der Horst (2008) over het einde van de standaardiseringscampagnes. 8 Dat het Vlaamse taalrepertorium effectief in drie componenten opgedeeld kan worden, staat echter niet als een paal boven water. Zo is er bv. discussie over de mate waarin tussentaal een duidelijk afgebakende variëteit is (zie bv. Rys & Taeldeman 2007; Willemyns 2005) en werd tot nu toe 4

23 Het Vlaamse taallandschap wordt onder meer gekarakteriseerd door dialecten. In Vlaanderen is sprake van een uitzonderlijk grote dialectdiversiteit: [w]ie zich met gespitste oren op weg begeeft van de Noordzeekust naar de Maaskant, zal vlug genoeg ervaren hoe sterk de dialecten van elkaar verschillen, soms zelfs in die mate, dat ze op een afstand van pakweg dertig kilometer onderling niet meer verstaanbaar zijn, aldus Devos (2006: 35). In het huidige staatkundige Vlaanderen kunnen vier dialectfamilies onderscheiden worden, die van elkaar worden gescheiden door overgangszones, namelijk het West-Vlaams, het Oost-Vlaams, het Brabants en het Limburgs (zie Figuur 1). Figuur 1: Dialectgebieden in Vlaanderen 9 Wanneer we echter kijken naar de taalpraktijk, lijkt de genoemde dialectverscheidenheid ten dode opgeschreven: [d]e prachtige regenboog van dialectvariatie [ ] [is] in Vlaanderen al enkele decennia aan het verbleken (Taeldeman 2000: 15). Dat complexe proces van dialectverlies is geleidelijk aan begonnen, maar heeft zich in de tweede helft van de twintigste eeuw in steeds sneller tempo doorgezet (Ghyselen & Van Keymeulen in druk; Van Keymeulen 1993; Willemyns 1979, 2007). Onderzoek toont aan dat er zowel sprake lijkt te zijn van functieverlies, i.e. het gebruik van de dialecten als communicatiemiddel gaat sterk achteruit, als van structuurverlies of dialectnivellering, i.e. de oude dialecten verliezen een groot deel van hun typische nog maar weinig aandacht besteed aan hoe de gewone taalgebruiker de Vlaamse taalsituatie percipieert. Er is dus nood aan meer onderzoek naar het Vlaamse taalrepertorium (cf. Ghyselen 2011). 9 Geraadpleegd via op 12/12/

24 kenmerken (zie o.m. De Caluwe & Van Renterghem 2011; De Houwer 2003; Kuppens & De Houwer 2003; Taeldeman 1991, 2005; Van Bezooijen 2004; Vandekerckhove 2009a) 10. We moeten echter opmerken dat het proces van dialectverlies niet overal even sterk is. Zo blijkt er een onmiskenbaar regioverschil te zijn. In het Oost-Vlaamse en Brabantse dialectgebied lijkt het dialectverlies het sterkst te zijn. Daar tegenover staat het West- Vlaamse dialectgebied, waar het proces van dialectverlies het traagst verloopt (Devos 2000; Devos & Vandekerckhove 2005; Ooms & Van Keymeulen 2005; Taeldeman 2005; Vandekerckhove 2000; Willemyns 2007, 2008; Willemyns e.a. 2010) 11. Ook binnen een dialectgebied varieert het tempo van dialectverlies, variatie die onder meer zou samenhangen met de leeftijd en de sociale klasse van de taalgebruikers (Devos & Vandekerckhove 2005; Ghyselen & Van Keymeulen in druk; Taeldeman 1991; Willemyns 2008) 12. Naast dialecten wordt in Vlaanderen ook Algemeen Nederlands gesproken. De positie van de standaardtaal in Vlaanderen is echter vrij complex. Het Algemeen Nederlands werd, zoals eerder vermeld, geïmporteerd uit Nederland en heeft zich pas in de twintigste eeuw echt verspreid over Vlaanderen (Goossens 2000; Jaspers & Van Hoof 2013). In Vlaanderen is een Algemeen Nederlands tot stand gekomen dat dicht aanleunt bij het Nederlands dat in Nederland wordt gebruikt (Geeraerts 2001; Goossens 2000; Grondelaers & Van Hout 2011a), maar waarbij tijdens de voorbije decennia in de spreektaal enigszins ruimte is gegroeid voor Vlaamse eigenheid 13. Doorgaans wordt naar 10 Er bestaan twee vormen van dialectnivellering: dialectnivellering in de richting van de standaardtaal of tussentaal, of dialectnivellering waarbij een verder verbreide dialectvariant wint (Hinskens 1993: 56). 11 Wanneer we kijken naar het gerapporteerde gedrag van Vlamingen, valt op dat vooral West- Vlamingen en (iets minder) ook Antwerpenaren nog zeggen dialect te spreken, terwijl het proces van dialectverlies al het verst gevorderd zou zijn bij Limburgers en vooral bij Vlaams-Brabanders en Oost-Vlamingen (Ghyselen & Van Keymeulen in druk; Van Keymeulen 1993; Willemyns 1979). We moeten hierbij echter in gedachten houden dat het gaat om gerapporteerd gedrag: de onderzoekers hebben gevraagd aan de informanten hoe het gesteld is met hun dialectbeheersing. Het gerapporteerde gedrag kan afwijken van het werkelijke taalgedrag omdat het beïnvloed wordt door eigen waarden en opvattingen, door talige kennis, door sociale normen en door het profiel en de sociale achtergrond van de spreker. 12 Dat geldt ook voor West-Vlaanderen, dat traditioneel beschouwd wordt als een homogeen dialectgebied (cf. Vandekerckhove 2000; Willemyns 2000). Willemyns (2008) merkt op dat er binnen West-Vlaanderen sterke verschillen zijn in het taalgedrag. Zo lijkt er in de Westhoek bv. opvallend meer dialect gesproken te worden dan in andere West-Vlaamse regio s. 13 Grondelaers & Van Hout (2011a) geven een overzicht van het beschikbare bewijs dat Vlaanderen en Nederland geen aparte geschreven standaardtaal hebben. Empirisch bewijs daarvoor vinden ze bij Geeraerts e.a. (1999); Grondelaers (2000); Grondelaers e.a. (2001); Grondelaers e.a. (2010). Grondelaers & Van Hout (2011a) vonden onderzoek naar de woordenschat voor voetbal en kledij, naar de voorkeur voor bepaalde voorzetsels en naar het gebruik van er in Nederland en Vlaanderen voldoende om te concluderen dat er sprake is van één schrijftaalnorm die gemeenschappelijk is aan Vlaanderen en Nederland. Ze maken daarbij echter de kanttekening dat de toenadering tussen Nederland en Vlaanderen in Vlaanderen vooral toe te schrijven is aan een 6

25 de Vlaamse norm gerefereerd met de term VRT-Nederlands, naar het taalgebruik dat gesproken wordt op de televisiezender VRT (Delarue 2013; Vandenbussche 2010). Dat VRT-Nederlands is op de openbare omroep vooral te horen tijdens het journaal, wat verklaart waarom Plevoets (2008, 2009, 2012) liever de term Journaalnederlands gebruikt. In de praktijk wordt de standaardtaalnorm echter alleen in de formele spreektaal gevolgd en wordt in de dagelijkse omgang zelden of nooit Algemeen Nederlands gesproken. Hoewel iedereen de standaardtaal begrijpt, zijn er maar weinigen die de standaardtaal ook goed actief beheersen en die er zich spontaan in uitdrukken (Cajot 2010; De Caluwe 2009; Geeraerts & De Schutter 2003; Grondelaers & Van Hout 2011a). Volgens Geeraerts (2001: 243) heerst in Vlaanderen een zondagse-pakmentaliteit tegenover het Algemeen Nederlands: zoals een zondags pak is de hoogste taalnorm iets waarvan de noodzaak buiten kijf staat, maar je er echt goed in voelen, doe je niet. De standaardtaal wordt dus benaderd als iets wat een Vlaming op formele gelegenheden boven moet halen, maar waarin die zich niet echt goed voelt. Dat verklaart waarom de standaardisering in Vlaanderen tot op vandaag soms als onvoltooid wordt gezien (zie bv. Grondelaers e.a. 2001) 14. Tussen de standaardtaal en de dialecten in vinden we een hele reeks intermediaire vormen van taalgebruik die noch Algemeen Nederlands, noch dialectisch zijn en die we hier in navolging van Taeldeman (1992) tussentaal hebben genoemd. Zoals eerder aangegeven, wordt in Vlaanderen heel vaak tussentaal gesproken. Er heerst echter grote onzekerheid over wat tussentaal juist is en uit welke kenmerken het bestaat (Grondelaers & Van Hout 2011a). Typisch voor tussentaal is wel dat het afwijkt van de dialecten doordat lokale dialectismen achterwege gelaten worden (Rys & Taeldeman 2007) en dat het tegelijk ook afwijkt van Algemeen Nederlands door de aanwezigheid van niet-standaardtalige morfosyntactische en fonologische kenmerken. Fonologisch gaat het vooral om dialectische klanken die zich in vrij grote gebieden manifesteren (bv. de Brabantse scherpe uitspraak van de korte i en u). Morfologische en syntactische nietstandaardtaligheden zijn bijvoorbeeld diminuering op -ke, het gebruik van het gijsysteem (met als objects- en bezitsvorm resp. u en uw), de verbuiging van lidwoorden, adjectieven en bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden en het gebruik van afwijzing van Vlaamse woordenschat en niet aan een toename van Nederlandse woordenschat en dat er geen eenduidige stijging kon worden vastgesteld van de termen die in de taaladviezen werden gepropageerd (zie Geeraerts & Grondelaers 1997; Geeraerts e.a. 1999). 14 Volgens De Caluwe (2009) bestaat er naast de virtuele formele standaardtaal wel ook een informelere vorm, maar zou die informele vorm te nauw aansluiten bij de formele standaardtaal en zou die ook amper door een kleine groep beheerst worden. Een groeiende groep Vlamingen zou het volgens De Caluwe (2009) onrealistisch vinden om de lat zo hoog te leggen en zou meer en meer een omgangstaal gebruiken in situaties waar informele standaardtaal verwacht wordt volgens de traditionele taalverhoudingen. 7

26 redundant dat bij voegwoorden en voornaamwoorden. De woordenschat van tussentaal is doorgaans informeel, maar echte dialectwoorden worden niet gebruikt. Voor de regionale oorsprong van tussentaal en de ingrediënten ervan wordt in de literatuur vaak verwezen naar de Brabantse expansiehypothese. Die hypothese slaat op de overname van kenmerken uit de Brabantse streektaal in de taal van andere naburige streken, doorgaans vanuit een soort bewustzijn van Brabantse suprematie (cf. Goossens 1970). In Vlaanderen kan Brabant (en in het bijzonder de stad Antwerpen) sinds de 14 de eeuw zonder veel discussie de regio met de sterkste socio-economische en culturele positie genoemd worden. Die dominante socio-economische, politieke en culturele positie heeft er volgens verschillende taalkundigen toe geleid dat het Brabants zich verspreidt over Vlaanderen en dat andere regio s geneigd zijn om Brabantse kenmerken over te nemen (Ooms & Van Keymeulen 2005; Taeldeman 2009). De Brabantse uitstraling zou er van de veertiende tot de zeventiende eeuw geweest zijn op het niveau van de dialecten: de Brabantse dialecten zouden zich in die periode verspreid hebben over de naburige regio s, zowel in de toenmalige Noordelijke als Zuidelijke Nederlanden. Vandaag zou de Brabantse expansie nog steeds van kracht zijn, maar dan alleen in Vlaanderen en bij supraregionaal taalgebruik. Zo stelt Goossens (2000) bijvoorbeeld dat het Brabants een sturende rol speelt in de ontwikkeling van een informele bovengewestelijke Vlaamse tussenvariëteit en geeft ook Taeldeman (2008) aan dat veel Algemeen Vlaamse tussentaalkenmerken ook in de Brabantse dialecten sterk staan (zie verder ook De Schutter 1998; Goossens 2000; Ooms & Van Keymeulen 2005; Van Der Sijs & Willemyns 2009; Willemyns 2005; Willemyns & Daniëls 2003). Vandaag is Brabantse tussentaal in ieder geval alomtegenwoordig in Vlaanderen. Zo zien we bijvoorbeeld dat in vele ontspanningsprogramma s op de Vlaamse televisie Brabantse tussentaal gesproken wordt, terwijl er voor andere regionale tussentalen minder plaats gereserveerd is (Goossens 2000). De dominantie van Brabantse tussentaal blijkt ook uit de ondertitelingpraktijk in non-fictieprogramma s op tv. Onderzoek van Vandekerkchove, De Houwer & Remael (2007) toont aan dat in non-fictieprogramma s de Brabants-Antwerpse taalvariëteiten minder frequent ondertiteld worden dan de westelijke regiolecten (Vandekerckhove e.a. 2007: 82), wat erop wijst dat televisiemakers ervan uitgaan dat taalgebruikers meer vertrouwd zijn met het Brabants dan met andere regiolecten. Maar hoe sterk het Brabants de ontwikkeling van een bovengewestelijke taal in Vlaanderen stuurt, is nog een controversiële kwestie, waarvoor weinig empirisch bewijs voor handen is. Een genuanceerde visie op de opbouw en stabilisering van Vlaamse tussentaal is nodig voor hierover uitsluitsel kan worden gegeven (cf. Taeldeman 2008). Er heerst niet alleen onzekerheid over de ingrediënten van tussentaal en over de impact van het Brabants op andere regio s, maar ook over hoe het komt dat tussentaal vandaag zo dominant aanwezig is in Vlaanderen. Er werd al vaak gespeculeerd over de oorzaken van de opmars van tussentaal. Die opmars werd aan tal van factoren toegeschreven: sommige factoren zijn speculatiever van aard, terwijl andere op wetenschappelijk onderzoek gebaseerd zijn. We kunnen een onderscheid maken tussen 8

27 twee soorten verklaringen voor de opmars van tussentaal, namelijk (1) verklaringen voor de opmars van tussentaal in de richting van traditioneel dialect en (2) verklaringen voor de opmars van tussentaal in situaties die traditioneel voorbehouden waren voor de standaardtaal. De uitbreiding van tussentaal in de richting van dialect wordt vaak toegeschreven aan een toename van mobiliteit en bovenregionale contacten (zie bv. De Caluwe 2006; Devos & Vandekerckhove 2005; Hoppenbrouwers 1990; Janssens 2004; Taeldeman 1991, 2009; Van De Velde 1996). Bij de gewone mens zou een nood gegroeid zijn om zich buiten het eigen dialectgebied verstaanbaar te maken, een tendens die ook zichtbaar is in andere West-Europese taalgebieden (cf. Vandekerckhove & Britain 2009) 15 en die in de hand gewerkt wordt door de moderne communicatiemedia. Het dialect zou zijn ideale biotoop kwijtgeraakt zijn: de oude besloten gemeenschappen van vroeger, waarin het leven zich in een straal van ongeveer 5 km rond de eigen woonplaats afspeelde, zijn zo goed als verdwenen (Devos & Vandekerckhove 2005: 142). Het dialect werd als communicatiemiddel te beperkt om bovenregionale communicatie te bewerkstelligen en verliest aan prestige (Delarue 2013; Grondelaers & Van Hout 2011a; Van Hoof & Jaspers 2012; Willemyns 2003, 2007) 16. De uitbreiding van tussentaal in de richting van het Algemeen Nederlands zou dan weer onder meer het resultaat zijn van het taalbeleid dat gevoerd werd tijdens de ABNacties en van de manier waarop de exogene standaardtaal tijdens die acties werd gepromoot (Debrabandere 2005; Janssens 2004; Taeldeman 1992; Van De Velde 1996). Taalbeleidsmakers en taalactivisten zouden het volk er iets te expliciet van proberen overtuigen hebben dat het Algemeen Nederlands veel mooier was dan de dialecten. De moedertaal van miljoenen Vlamingen werd verketterd en van de baan geschoven ten voordele van een standaardtaal en daarbij zou volledig voorbij gegaan zijn aan het feit 15 Jaspers & Brisard (2006) merken echter op dat toegenomen mobiliteit geen garantie is voor talige vermenging of regiolectisering en stellen dat in sommige gevallen de grootste diversiteit juist op te merken is in gebieden die het toegankelijkst zijn en waar de meeste intergroep-contacten plaatsvinden (zie ook Kulick 1992). We mogen het verband tussen een toename van bovenregionale contacten en dialectverlies volgens hen dus niet zien als een noodzakelijk verband. 16 Tekenend voor de afkeurende attitudes tegenover de dialecten is ook dat dialect steeds vaker ongeschikt wordt geacht als taal van de opvoeding. Uit verschillende attitudeonderzoeken komt naar voren dat taalgebruikers dialect niet gepast vinden voor communicatie met kinderen en dat ze hun kinderen ook niet in dialect willen opvoeden (Kuppens & De Houwer 2003; Van Bezooijen 2004; Vandekerckhove 2000). Die attitudes worden bevestigd in taalproductieonderzoek van De Houwer (2003) die het taalgebruik in vier Antwerpse gezinnen bestudeerd heeft en daarbij tot de vaststelling komt dat het taalgebruik van de volwassenen veel dialectischer is wanneer ze tegen elkaar praten dan wanneer er met de kinderen wordt gecommuniceerd. Hoe jonger de kinderen waren, hoe standaardtaliger het taalgebruik van de volwassenen overigens werd. Dialect wordt dus steeds minder als moedertaal doorgegeven. Afhankelijk van de regio worden dialectkenmerken soms wel nog in een latere levensfase als een soort tweede taal verworven onder invloed van leeftijdsgenoten, maar dan in een genivelleerde vorm (Jaspers & Vandekerckhove 2009; Kuppens & De Houwer 2006; Rys 2007; Vandekerckhove & Nobels 2010). 9

28 dat het Algemeen Nederlands voor velen een compleet vreemde taal was waarmee ze weinig affiniteit vertoonden. De standaardtaal zou van bovenaf dus op een te strenge en te schoolmeesterachtige manier opgedrongen zijn aan de Vlamingen, zonder oog voor taalvariatie. Het beeld over de verkettering van de dialecten in de negentiende en de twintigste eeuw is echter iets genuanceerder dan algemeen gesproken wordt aangegeven. Volgens Absillis (2012b) werd er bijvoorbeeld in de negentiende eeuw niet echt een grote aversie tegenover de dialecten uitgedrukt en in de twintigste eeuw is er volgens Van Hoof (2013) sprake van een ambigue houding tegenover de dialecten, die soms getuigt van liefde tegenover de volkstaal en soms van aversie tegenover de dialecten omdat ze een hindernis zouden vormen in de verspreiding van de standaardtaal. De opmars van tussentaal in de richting van de standaardtaal, wordt daarnaast ook soms toegeschreven aan een groeiende economische expansie en een stijging van de welvaart, in combinatie met de verzelfstandiging van Vlaanderen. Door de federalisering van België heeft Vlaanderen op vele vlakken een zelfbestuur verworven en dat zou het zelfbewustzijn van de Vlamingen versterkt hebben (Cajot 2010; De Caluwe 2009; Geeraerts 1993; Grondelaers e.a. 2011; Van der Horst 2008). Dat zelfbewustzijn zou zich concreet geuit hebben in een zekere zelfgenoegzaamheid en regionalisering en in een afkeer tegenover wat van bovenaf werd opgelegd, een attitude die ook op talig vlak tot uiting kwam: Taal is een belangrijk uitdrukkingsmiddel van regionale identiteit. Dat Vlamingen een eigen Vlaamse taal willen, zoals die in tussentaal gestalte krijgt, een taal waarin ze zich op hun gemak voelen en zichzelf herkennen en waarmee ze zich van Nederland kunnen onderscheiden, is een uiting van regionale identificatiedrang. De verzelfstandiging van Vlaanderen heeft het taalautocentrisme bevorderd. Er is de laatste decennia duidelijk een afnemende bereidheid het noordelijke Nederlands in alles te volgen (Janssens 2004: 174). Vlamingen gingen zich dus afzetten van vreemde invloeden zoals de op Noord- Nederland geïnspireerde standaardtaal en gingen zich richten op een eigen Vlaamse norm (zie ook Grondelaers & Van Hout 2011a). Volgens anderen heeft de dominantie van tussentaal niet te maken met een groeiend taalbewustzijn, maar met gevoelens van taalonzekerheid bij Vlamingen. Veel Vlamingen zouden zich onwennig voelen tegenover de standaardtaal en zouden het gebruik ervan liever vermijden. De zondagse-pakmentaliteit, waar we het hierboven al over hadden, wordt dus toegeschreven aan taalonzekerheid (De Schutter 1973; Deprez & Geerts 1977; Geeraerts 2001; Geerts 1985; Lebbe 1997; Taeldeman 1993). In de zoektocht naar een zondebok voor de opmars van tussentaal en het geringe standaardtaalgebruik werd in het verleden tot slot ook wel eens met beschuldigende vinger gewezen naar de jongste generatie taalleerkrachten, die volgens Debrabandere (2005) niet langer bezield zijn met het ideaal om de standaardtaal te verspreiden en te bevorderen. Ook de sociolinguïsten, die tussentaal te expliciet zouden hebben verdedigd 10

29 (zie bv. Goossens 2000) hebben het al moeten ontgelden 17 en hetzelfde geldt voor de commerciële zender VTM waarop het gebruik van tussentaal de spuigaten zou uitlopen (zie bv. Barnard 2008). Bij de bespreking van tussentaal en de opmars en alomtegenwoordigheid ervan moet tot slot nog opgemerkt worden dat tussentaal geen nieuw verschijnsel is. Er is de laatste decennia bijzonder veel over tussentaal geschreven en door die vloed aan publicaties zouden we de indruk kunnen krijgen dat we met een recent verschijnsel te maken hebben, maar dat is zeker niet zo. Willemyns (2005) merkt terecht op dat tussentalige kenmerken altijd al hebben bestaan en dat ook vroeger al tussentaal werd gesproken (zie ook De Caluwe 2012; Goossens 1970, 1975). Wat echter wel nieuw zou zijn, is een verandering in de intentie van de sprekers. Zo zou tussentaal vroeger hoofdzakelijk gesproken worden door dialectsprekers die standaardtaal probeerden te spreken maar daar niet in slaagden. Tussentaal zou voor die sprekers het hoogst bereikbare niveau geweest zijn. In die context werd tussentaal lang gezien als een tijdelijke fase in een leerproces waarvan de standaardtaal het eindpunt moest zijn (cf. interlanguage in de tweedetaalverwerving) (Beheydt 1993; Geeraerts 1999c; Jaspers 2001). Nu zou er echter ook tussentaal gesproken worden door mensen die niet streven naar Algemeen Nederlands (maar het soms wel kunnen spreken). Volgens De Caluwe (2000: 11) is (een vorm van) tussentaal namelijk voor de meeste jongeren [ ] gewoon de thuistaal, en voor de mensen die wel van huis uit nog een dialect hebben meegekregen, is het gewoon de variant waarmee ze zich in de bovenregionale informele communicatie perfect uit de slag kunnen trekken. Sommigen onder hen spreken vrij onbewust tussentaal omdat ze dat nu eenmaal gewoon zijn, anderen zouden wel bewust kiezen voor tussentaal, als een strategische keuze om informeel te spreken. Naar dat laatste fenomeen verwijst Plevoets (2009: 5) met de term hypocorrectie, i.e. minder zorg besteden aan taal dan de spreker zou kunnen. Nu zouden geïntendeerde tussentaal en geïntendeerde standaardtaal dus als verschillende vormen van tussentaal naast elkaar bestaan, terwijl er vroeger uitsluitend sprake leek te zijn van dat laatste type. Dat die hypothese klopt, staat echter niet als een paal boven water. De percepties en intenties van de Vlaming blijven tot op heden namelijk onderbelicht (De Caluwe 2009). Voor we kunnen stellen dat er een verandering is in de intentie van de sprekers, moet immers eerst onderzocht worden hoe een taalkundige leek de Vlaamse taalsituatie percipieert en of die leek wel weet wat tussentaal überhaupt is. Volgens De Caluwe (2009: 9) zijn taalkundigen immers al te snel geneigd om hun kennis en perceptie van de micro- en macrovariatie in Vlaanderen te projecteren op die van taalkundige leken. 17 Dat idee werd intussen al bekritiseerd (zie Willemyns & Vandenbussche 2007). 11

30 3. Het Vlaamse sociolinguïstische onderzoek naar bovenregionaal taalgebruik Het uitgebreide discours waarin tussentaal verketterd en veroordeeld wordt, staat volgens Jaspers (2001: 145) in scherp contrast met de virtuele afwezigheid van tussentaalbeschrijving. Tussentaal zou vaker veroordeeld en geproblematiseerd worden dan het ook effectief bestudeerd wordt. Het beeld van de descriptieve leemte omtrent tussentaal behoeft intussen echter enige bijstelling, zoals Plevoets (2008) ook terecht opmerkt. In wat volgt, geven we een overzicht van de belangrijkste werken over tussentaal in het bijzonder en over supraregionaal taalgebruik in het algemeen 18. We maken daarbij een indeling tussen onderzoekers die aan de Universiteit Gent met hun tussentaalonderzoek bezig zijn, onderzoekers bij wie dat aan de Katholieke Universiteit Leuven gebeurt, onderzoekers die hun tussentaalonderzoek uitvoeren aan de Universiteit Antwerpen, onderzoekers die actief zijn aan de Vrije Universiteit Brussel en onderzoekers aan de Radboud Universiteit Nijmegen 19. Aan de verschillende universiteiten zien we immers verschillende onderzoekstradities. Het Gentse onderzoek naar supraregionaal taalgebruik is geworteld in de dialectologie: de ingrediënten van tussentaal worden in kaart gebracht. Daarnaast wordt sinds kort steeds vaker aandacht besteed aan perceptie- en attitudeonderzoek naar taalvariatie. Aan de KU Leuven is het oudere onderzoek, net als in Gent, geworteld in de dialectologie; recentere onderzoeken gaan uit van de observatie dat er in Vlaanderen sprake zou zijn van een Vlaamse taalkloof (cf. infra). Taalvariatie wordt daarbij geanalyseerd met methodes uit de lexicale semantiek en de kwantitatieve corpustaalkunde. Aan de Universiteit Antwerpen zien we verschillende onderzoekslijnen: vroeger werd nogal wat attitudeonderzoek uitgevoerd naar de opvattingen van Vlamingen tegenover het taalgebruik in het Noorden, recenter zien we ook kwantitatief onderzoek naar de ingrediënten van chattaal en onderzoek naar taalvariatie aan de hand van pragmatische en discoursanalytische methodes. Aan de Radboud Universiteit Nijmegen staan experimentele methodes centraal en worden attitudes tegenover taalvariatie via die experimentele methodes bestudeerd. Aan de Vrije Universiteit Brussel, tot slot, worden vooral beschouwende werken geschreven over de Vlaamse taalsituatie. De meeste tussentaalonderzoeken aan de Universiteit Gent werden uitgevoerd door Taeldeman en De Caluwe of door scriptiestudenten onder hun begeleiding (zie De Caluwe e.a. 2013a voor een overzicht van de scripties die tussen 1982 en 2013 direct of 18 Dit overzicht is deels schatplichtig aan Plevoets (2008) en Van Hoof (2013) die een vergelijkbaar overzicht van het Vlaamse sociolinguïstische onderzoek hebben samengesteld. 19 De Radboud Universiteit Nijmegen is de enige Nederlandse universiteit waaraan onderzoek naar supraregionale taalvariatie in Vlaanderen gebeurt. 12

31 indirect over tussentaal werden geschreven) 20. In verschillende onderzoeken van Gentse taalkundigen werd een poging ondernomen om de ingrediënten van tussentaal in kaart te brengen. Uit die studies komt steeds naar voren dat definiërende kenmerken [ ] niet in de vorm van noodzakelijke en voldoende voorwaarden op te sommen [zijn] (De Caluwe 2006: 19) en dat het onmogelijk is om een exhaustieve en exclusieve opsomming te geven van tussentaalingrediënten: Ze [de opsomming, CL] is niet exhaustief, want afhankelijk van hun dia/regiolectische achtergrond zullen tussentaalsprekers nu eens dit en dan weer een ander kenmerk uit hun dialect of regiolect integreren in hun tussentaal. De ingrediënten zijn ook niet exclusief tussentalig: een aantal verschijnselen dringt niet alleen door in de tussentaal, maar ook in de (informele) standaardtaal van heel wat Vlamingen (De Caluwe 2006: 21). Hoewel er toen niet, en ook nu nog niet, zoiets bestond als dé tussentaal, werden toch overzichten opgesteld van kenmerken die vaak in tussentaal voorkomen. Rys & Taeldeman (2007) geven bijvoorbeeld een overzicht van fonologische kenmerken: tussentaal kenmerkt zich volgens hen op fonologisch vlak onder meer in het gebruik van h-procope (bv. eel i.p.v. heel) en apocope en syncope bij korte functiewoordjes (da i.p.v. dat, as i.p.v. als) en door de aanwezigheid van een regionaal accent waarin vooral uitspraakkenmerken voorkomen die zich in relatief grote gebieden manifesteren (bv. de Brabantse scherpe uitspraak van de korte i en u). Taeldeman (2008) geeft een overzicht van typische morfosyntactische tussentaalkenmerken. Op morfosyntactisch vlak wijkt tussentaal af van de standaardtaal in de aanwezigheid van een aantal dialectogene kenmerken, zoals het gebruik van het ge-systeem bij de pronomonia (bv. ge moet u da nie aantrekken), het gebruik van diminutieven op het suffix -ke (i.p.v. -je) en de aanwezigheid van masculiene adnominale flectie van lidwoorden, voornaamwoorden en adjectieven (bv. nen goeien auto). Tegenwoordig ligt de focus aan de Universiteit Gent steeds vaker op perceptie- en attitudeonderzoek en op de link tussen taalperceptie en taalproductie (cf. De Caluwe e.a. 2013a). Ghyselen (2009, 2010) heeft zich bijvoorbeeld gefocust op de attitudes van West- Vlaamse informanten tegenover Algemeen Nederlands, dialect en tussentaal aan de hand van een indirecte en kwantitatieve aanpak. Uit haar analyse kwamen de klassieke status- en solidariteitsdimensies naar voren (cf. Brown & Gilman 1960; Lambert e.a. 1960): standaardtalige fragmenten scoorden het best op statusgerelateerde kenmerken zoals zelfzekerheid en overtuigingskracht, terwijl tussentalige fragmenten het hoogst scoorden op solidariteitsgerelateerde kenmerken zoals populariteit. Met het huidige onderzoek van Ghyselen wordt aandacht besteed aan het taalrepertorium van de 20 In de jaren 1970 werden onder leiding van Georges De Schutter ook al verschillende scripties geschreven over het Algemeen Nederlands van dialectsprekers uit verschillende gemeentes. 13

32 Vlaamse taalgebruiker en de plaats die tussentaal daarin inneemt (Ghyselen 2011). Door te bestuderen hoe taalgebruikers uit verschillende Vlaamse regio s in verschillende situaties omgaan met tussentaal, dialect en standaardtaal, wordt getracht om de structuur en de dynamiek van het Vlaamse taallandschap in kaart te brengen. Delarue (2011, 2013), tot slot, stelt in zijn onderzoek het taalgebruik en de taalpercepties van leerkrachten in het Vlaamse basis- en secundair onderwijs centraal. Daarbij ligt de nadruk op het spanningsveld dat (b)lijkt te bestaan tussen het rigide taalbeleid van de overheid en de eigenlijke taalpraktijk in de klas: het beleid eist standaardtaal, maar in de praktijk wordt ook vaak tussentaal gebruikt (Delarue 2011). Hoe (bewust) leerkrachten dat doen, welke opvattingen ze daarover hebben en welke ideologieën hun gedrag en percepties reflecteren (Delarue 2013), zijn belangrijke kernvragen in het onderzoek. Ook aan de Katholieke Universiteit Leuven werden pogingen ondernomen om het Vlaamse supraregionale taalgebruik te beschrijven. Goossens, intussen emeritus aan de K.U. Leuven, heeft als een van de eersten het Vlaamse supraregionale taalgebruik bestudeerd (zie bv. Goossens 1970, 1975, 2000). In 1975 heeft Goossens de ontwikkeling van het gesproken Nederlands in Vlaanderen beschreven in het gelijknamige artikel en heeft hij zich aan een voorspelling gewaagd over de niet-dialectische omgangstaal in Vlaanderen. Volgens Goossens was er in de niet-dialectische omgangstaal een dubbele beweging te herkennen, een van het Nederlands weg en een naar het Nederlands toe. Goossens was ervan overtuigd dat de beweging naar het Nederlands toe geleidelijk aan sterker zou worden. In 2000 blikte hij echter terug op die evolutie en moest hij tot de conclusie komen dat de niet-dialectische omgangstaal niet toegenaderd is tot het Algemeen Nederlands en dat zijn voorspelling dus niet volledig is uitgekomen. Van Goossens is verder ook de term Schoon Vlaams, als synoniem voor tussentaal en Verkavelingsvlaams (Goossens 2000). Die term werd in de eerste helft van de twintigste eeuw ook gebruikt voor het taalgebruik van dialectsprekers die een poging deden om Algemeen Nederlands te spreken. Goossens begeleidde tot slot ook onderzoek naar taalvariatie, waaronder het doctoraatsproefschrift van Vandekerckhove (2000), die het dialectverlies in het West-Vlaamse Deerlijk bestudeerde. Daarnaast is ook het onderzoek van belang dat door de onderzoeksgroep rond Geeraerts werd uitgevoerd (zie o.m. De Sutter 2005; Geeraerts 1999a, 2001; Geeraerts e.a. 1999; Geeraerts e.a. 2000; Grondelaers 2000; Tummers 2005; Van Gijsel 2007; Zenner e.a. 2009). Aan de hand van een kwantitatieve en corpusgebaseerde methode werden verschillende aspecten van de Belgisch-Nederlandse grammatica in kaart gebracht. Geeraerts e.a. (1999) maakten een kwantitatieve vergelijking van het gebruik van kleding- en voetbaltermen in schrijftaal in Vlaanderen en Nederland; Grondelaers e.a. (2001) deden iets vergelijkbaars voor het gebruik van voorzetselverbindingen. De belangrijkste vaststelling bij de vergelijking tussen Nederland en Vlaanderen is dat het informele taalgebruik in Vlaanderen een stuk verder afstaat van het meest verzorgde taalgebruik, dan het informele taalgebruik in Nederland, wat door Geeraerts de Vlaamse taalkloof wordt genoemd (cf. Geeraerts 1999a; Geeraerts 2001). 14

33 Aan de KU Leuven werden daarnaast ook verschillende onderzoeken gevoerd naar het taalgebruik in een specifieke context. Geeraerts e.a. (2000) bestudeerden de verschillen tussen het taalgebruik in de soaps Thuis en Familie en kwamen daarbij tot de vaststelling dat in Thuis vaker een tussentaal gesproken wordt die dichter aanleunt bij dialect dan in Familie; het taalgebruik in Familie leunt algemeen gesproken dichter aan bij het Algemeen Nederlands. Zenner e.a. (2009) onderzochten het taalgebruik in de tvserie Expeditie Robinson en stelden vast dat het gebruik van tussentaal correleerde met de formaliteit van de situatie: in conversaties met andere deelnemers werden meer tussentaalkenmerken gebruikt dan wanneer de deelnemers zich rechtstreeks tot de camera richtten. Sinds 2008 kan ook het proefschrift van Plevoets (2008) aan het Leuvense overzicht toegevoegd worden, al beperkt hij zich niet tot taalgebruik in een bepaalde context. Plevoets (2008: 9) voerde een studie uit naar de situationele, regionale en sociale spreiding van een aantal morfosyntactische verschijnselen en kwam daarbij tot de vaststelling dat Vlaamse tussentaal een elaboration of function kent en dat er een evolutie aan de gang is naar meer tussentaal. In die evolutie nemen volgens Plevoets vooral Brabantse sprekers het voortouw. De KU Leuven werd tot slot ook verrijkt door het werk van Impe (2010). Zij deed als een van de enigen 21 onderzoek naar de verstaanbaarheid van tussentaal. Daarbij stelde ze vast dat Vlaams-Brabantsgetinte tussentaal het hoogst scoort op het vlak van verstaanbaarheid, gevolgd door Belgisch-Nederlandse standaardtaal. Tussentaal uit Antwerpen, Limburg en West-Vlaanderen deden het algemeen gesproken minder goed qua verstaanbaarheid. Door Grondelaers, die intussen niet langer werkzaam is aan de KULeuven maar wel aan de Radboud Universiteit Nijmegen, werden recent nog een aantal attitudeonderzoeken uitgevoerd naar taalvariatie in Vlaanderen, doorgaans in samenwerking met Van Hout (Grondelaers ingediend; Grondelaers & Van Hout 2010b, 2011a, 2011b; Grondelaers e.a. 2011). Daaruit kwamen verschillende hypotheses naar voren over de spanningsdimensie tussen Algemeen Nederlands en tussentaal. In Grondelaers & Van Hout (2011a) en Grondelaers e.a. (2011) werd bijvoorbeeld geponeerd dat er in Vlaanderen sprake zou zijn van destandaardisering: de standaardtaal zou verloren gaan. Volgens Grondelaers e.a. (2011) kunnen we de huidige Vlaamse taalsituatie het best beschrijven als een standaardtaalvacuüm. De standaardtaal wordt in de praktijk zelden gesproken; daarom kunnen we er volgens Grondelaers & Van Hout (2011a) van uitgaan dat de standaardtaal niet meer de norm is. Het beste taalgebruik dat volgens hen wel nog wordt gesproken in Vlaanderen is het taalgebruik van 21 Vandekerckhove e.a. (2007) deden wel al een kleinschaliger onderzoek naar de ondertitelingspraktijk op tv, gekoppeld aan de graad van verstaanbaarheid van dat taalgebruik voor de Vlaamse televisiekijker. Daaruit bleek dat de gemiddelde Vlaming Belgisch Standaardnederlands op de televisie beter verstaat dan Brabants getinte tussentaal. Toch leek een ruime meerderheid van de informanten ook de Brabantse tussentaal goed te verstaan. 15

34 leerkrachten, taalgebruik waarin veelal een regionaal accent hoorbaar is. Uit attitudeonderzoek bleek echter dat geen enkel regionaal accent voor alle regio s als het meest prestigieuze gold en ook tussentaal leek niet gunstig geëvalueerd te worden. Daaruit concluderen Grondelaers & Van Hout (2011a: 236) dat de norm zou verdwijnen en dat er geen vervanger zou komen voor die norm. Aan de Universiteit Antwerpen vormde het Vlaamse bovenregionale taalgebruik onder meer het onderzoeksdomein van Deprez (zie bv. Deprez 1981, 1999; Deprez & Geerts 1977). Hij nam als een van de eersten een zeer neutrale en zelfs gunstige attitude aan tegenover tussentaal. Op basis van attitudeonderzoek toonde Deprez aan dat Vlamingen niet wilden spreken zoals Nederlanders en dat ze hun eigen, Vlaamse, identiteit wilden uitdrukken in hun taalgebruik. Ook Vandekerckhove (2004, 2005a) heeft bijgedragen tot het onderzoek naar tussentaal. Zij heeft de pronominale aanspreekvormen van het gesproken Nederlands in kaart gebracht aan de hand van het Corpus Gesproken Nederlands en ze kwam daarbij tot de conclusie dat in informele situaties een niet-standaardtalig pronominaal systeem dominant is (bv. gebruik van ge, gij). Op basis van een analyse van de voornaamwoorden en verkleinwoorden bij taalgebruikers in Brabant en Limburg kwam ze ook tot de vaststelling dat jongeren algemeen gesproken meer tussentaal spreken dan ouderen (Vandekerckhove 2005b). De laatste jaren wordt aan de universiteit van Antwerpen ook steeds meer aandacht besteed aan de interactie tussen gesproken en geschreven taal, aan de hand van onderzoek naar chattaal. Chattaal biedt volgens Vandekerckhove (2009b) immers een doorkijkje naar de spreektaal van jongeren. Uit onderzoek blijkt dat in chattaal vaak verschillende talige codes door elkaar worden gebruikt en dat het mondelinge repertoire van een persoon erin gereflecteerd wordt. Zo komen in chattaal vaak dialectische en tussentalige kenmerken voor (De Decker & Vandekerckhove 2012b; Vandekerckhove 2009b). Ook Jaspers hield zich aan de Universiteit Antwerpen bezig met onderzoek naar supraregionale taalvariatie (Jaspers 2001; Jaspers & Brisard 2006; Jaspers & Van Hoof 2013; Van Hoof & Jaspers 2012). In een aantal beschouwende artikels beschreef Jaspers het discours over tussentaal en wierp hij verklaringen op voor de dominantie ervan (zie Jaspers 2001; Jaspers & Brisard 2006). In 2013 promoveerde Van Hoof (2013), onder begeleiding van Jaspers, op een sociolinguïstisch onderzoek naar taalgebruik in fictieseries op de Vlaamse openbare omroep ( ). Daarin concludeerde ze onder meer dat tegenwoordig minder standaardtaal wordt gesproken in fictieseries dan twintig jaar geleden en dat er spreektaliger en tussentaliger wordt gesproken. De meest felbesproken bijdrage aan het discours over tussentaal van de Universiteit Antwerpen is tot slot wellicht De Manke Usurpator. Over Verkavelingsvlaams (Absillis e.a. 2012b) waarin een aantal onderzoeken en opiniërende stukken over tussentaal werden 16

35 gebundeld 22. In de bundel worden de alomtegenwoordigheid van tussentaal en de geringe aanwezigheid van standaardtaal nog eens benadrukt en wordt een pleidooi gevoerd voor een meer realistischer beeld van de Vlaamse taalsituatie. Aan de Vrije Universiteit Brussel, tot slot, is tussentaal vooral het onderwerp van studie bij Willemyns. Van hem zijn enkele beschouwende werken waarin hij de geschiedenis van het Nederlands in Vlaanderen in het algemeen beschrijft en waarin hij de opmars van tussentaal in een breder historisch kader plaatst (Van Der Sijs & Willemyns 2009; Willemyns 2003, 2007; Willemyns & Daniëls 2003). Willemyns (2005) betoogt ook dat Verkavelingsbrabants een preciezere term is om tussentaal te benoemen, omdat het gaat om een taalvorm die zowel in het lexicon als in de morfosyntaxis veel Brabantse kenmerken vertoont (zie ook Willemyns 2008). Ook het onderzoek van Vandenbussche is relevant; hij heeft Vlaamse standaardiseringsgeschiedenis historisch doorgelicht (zie bv. Deumert & Vandenbussche 2003a, 2003b, 2003c; Vandenbussche 2007, 2010; Vandenbussche e.a. 2005). 4. Onderzoeksvragen De jongste jaren werd tussentaal intensief wetenschappelijk onderzocht (cf. 3). In het onderzoek naar tussentaal in Vlaanderen lag de focus tot nu toe echter vrijwel uitsluitend op de studie van het taalgedrag en werd minder aandacht besteed aan de percepties van de gewone Vlaming (cf. de conclusies van Plevoets 2008: 179). Er werden wel al enkele onderzoeken uitgevoerd die attitudes en opvattingen van Vlamingen centraal stelden, maar daarin werd doorgaans gebruik gemaakt van een zuiver kwantitatieve aanpak: de reacties van taalgebruikers werden in kaart gebracht door middel van een schriftelijk matched- of mixed-guise-experiment waarin een aantal gerichte vragen over het prestige, de integriteit en de attractiviteit van verschillende taalvariëteiten werden gesteld (cf. Ghyselen 2009, 2010; Ghyselen & De Vogelaer 2013; Lambert e.a. 1960). Een kwantitatieve analyse is uiteraard interessant omdat het mogelijk wordt om correlaties bloot te leggen tussen bepaalde talige variabelen en intra- of extralinguïstische factoren, zoals de taalomgeving van een bepaalde variabele of sociale kenmerken van de persoon die de variabele gebruikt (Chambers 2009). Maar door middel van een kwantitatieve analyse wordt abstractie gemaakt van de sociale taalrealiteit en van de manier waarop sociale betekenissen tot stand komen (Coupland 2007: 7) en krijgen we geen zicht op wat de verklaring is van bepaalde attitudes en percepties van taalgebruikers. In Vlaanderen werden nog geen studies gevoerd waarin aan de hand van een interview direct gepolst wordt naar de opvattingen van taalgebruikers tegenover 22 Zie ook een website waarop artikels en commentaren over tussentaal uit het publieke discours verzameld worden. 17

36 verschillende vormen van supraregionaal taalgebruik en waarvan de resultaten op een kwalitatieve manier worden geanalyseerd. Er is nood aan een systematisch uitgewerkte kwalitatieve studie naar de percepties en attitudes van de gewone Vlaming tegenover hedendaags taalgedrag (De Caluwe 2009; Grondelaers & Van Hout 2011a; cf. ook de conclusies van Plevoets 2008: 179): There seems to be a major gap between the academic focus on the make-up of the linguistic repertoire of many Flemings and on the functional distribution of several varieties constituting that repertoire on the one hand and the folk perceptions of these matters on the other hand. This should be point of interest for any future research dealing with the position and perception of linguistic codes in Flanders (Vandekerckhove & Cuvelier 2007: 254). Aan de hand van dit onderzoek willen we een antwoord formuleren op de vraag hoe de modale, niet-taalkundig geschoolde jonge Vlaming supraregionale taalvariatie in Vlaanderen percipieert en evalueert en of die Vlaming kennis heeft van wat door taalkundigen tussentaal wordt genoemd. Specifiek wordt een antwoord gezocht op de volgende onderzoeksvragen: 1) Hoe percipieert de modale taalgebruiker taalvariatie in Vlaanderen op een macroniveau? Hanteert de gewone taalgebruiker een model met alleen dialect en standaardtaal of worden daarnaast nog een of meerdere intermediaire taallagen onderscheiden? Kennen en gebruiken taalkundige leken het concept tussentaal en zien die leken tussentaal als een duidelijk herkenbare variëteit waar ze voor kunnen kiezen? Gaat het daarbij om een homogene variëteit of percipiëren Vlamingen tussentaal als heterogeen? En is de standaardtaal een welomschreven variëteit daarnaast? 2) Hoe oordeelt de modale Vlaming over de gevoelswaarde van een bepaald soort taalgebruik en over de geschiktheid ervan voor bepaalde situaties? In dit onderzoek willen we ook peilen naar de affectieve oordelen die Vlamingen hebben over verschillende soorten taalgebruik: welke waarden en kenmerken associeert de taalgebruiker met bepaalde soorten taalgebruik (cf. Fairclough 2001; Milroy & Gordon 2003)? Bovendien willen we proberen te achterhalen in welke situaties de modale Vlaming het gebruik van tussentaal gepast vindt en of die Vlaming wat dat betreft anders staat tegenover verschillende regionale versies van tussentaal. Vindt de modale Vlaming tussentaal alleen geschikt voor de meest informele situaties of is tussentaal ook of alleen aanvaardbaar in formele situaties? En is tussentaal geschikt voor lokale conversaties (of enkel) voor gesprekken met bovenregionale contacten? 3) Welke kennis heeft de modale Vlaming van de taalvariatie op microniveau? Tot slot willen we een antwoord krijgen op de vraag welke kennis de modale Vlaming heeft van taalvariatie op een microniveau: aan de hand van welke taalverschijnselen karakteriseert een taalkundige leek taalgebruik als standaardtalig, dialectisch of iets daartussenin? Om die onderzoeksvraag te beantwoorden, willen we in de praktijk 18

37 nagaan welke variabelen saillant zijn voor de informanten. Wanneer we de saillantie van de vermelde kenmerken vergelijken, gaan we daarbij na wat het verband is met het taaldomein: baseert een leek zijn oordeel vooral op morfosyntactische kenmerken, of wegen fonologische en lexicale kenmerken even sterk of zelfs sterker door? We kijken ook of de verschillende taaldomeinen veel interne variatie vertonen en of er interpersoonlijke variatie is in de perceptie van de taalgebruikers. Om de onderzoeksvragen te beantwoorden werden tachtig informanten onderworpen aan een interview waarin ze het taalgebruik in een aantal audiofragmenten moesten beoordelen en hun antwoorden moesten motiveren. De informanten kregen expliciete vragen over hun percepties en attitudes tegenover het taalgebruik in de fragmenten en tegenover de Vlaamse taalsituatie in het algemeen; de gerapporteerde percepties en attitudes van de informanten staan centraal (cf. Niedzielski & Preston 2000, 2007; Preston 2010c). 5. Overzicht van deze studie In hoofdstuk 2 gaan we dieper in op het theoretische kader waarbinnen we deze studie kunnen situeren en op de gebruikte onderzoeksmethode. We bespreken het onderzoeksdomein attitudes en percepties komen beknopt aan bod en we gaan in op de dataverzamelingsmethode en de taalkundige analyse van het gebruikte stimulusmateriaal. In hoofdstuk 3 en 4 worden de onderzoeksresultaten besproken. Het onderzoek levert enerzijds inzichten in de globale perceptie en categorisering van de Vlaamse taalsituatie door de informanten, gegevens die we op een kwalitatieve manier analyseren. Anderzijds krijgen we door de interviews ook een beeld van welke kenmerken opvallend zijn voor de informanten en door hoeveel informanten die kenmerken worden opgemerkt. Die gegevens lenen zich tot een kwantitatieve analyse. In hoofdstuk 3 zullen we een antwoord formuleren op de vraag hoe de modale taalgebruiker taalvariatie in Vlaanderen percipieert op een macroniveau en hoe die Vlaming oordeelt over de gevoelswaarde van Algemeen Nederlands, tussentaal en dialect en over de geschiktheid ervan voor bepaalde situaties. We schetsen de ideologische context waarin we dit onderzoek kunnen kaderen en geven een gedetailleerde analyse van de opvattingen van de informanten over Algemeen Nederlands, tussentaal en dialect. We zullen daarbij aantonen dat er slechts weinig situaties zijn waarvoor AN de enige geschikte variëteit is volgens de informanten en dat de gerapporteerde overtuigingen van de informanten niet te verzoenen zijn met de fel bediscussieerde standaardiseringsideologie, waarbij de standaardtaal beschouwd wordt als het ideaal en als de enige geschikte variëteit voor publieke, formele en bovenregionale communicatie. In hoofdstuk 4 staat de vraag centraal welke kennis de modale Vlaming heeft van taalvariatie op microniveau en welke variabelen saillant zijn voor de informanten. Na een theoretische inleiding over saillantie, waarin we het concept zullen definiëren en problematiseren, gaan we aan de hand van een kwantitatieve analyse in 19

38 op welke kenmerken uit het stimulusmateriaal saillant zijn voor de informanten. We zullen daarbij aantonen dat er saillantieverschillen zijn tussen de onderzochte taaldomeinen en dat er regio-, leeftijds- en genderverschillen zijn in de perceptie van taalvariatie. In het besluit in hoofdstuk 5, tot slot, worden de belangrijkste bevindingen van deze studie nog eens op een rijtje gezet en worden enkele suggesties gegeven voor vervolgonderzoek. 20

39 Hoofdstuk 2: Onderzoekskader, onderzoeksopzet & analyse stimulusmateriaal Inleiding: lekenevaluatie van taalgebruik Op een abstract niveau kunnen we drie mogelijke benaderingen tot taalonderzoek onderscheiden, hier visueel weergegeven in Figuur 2 (cf. Hoenigswald 1966; Niedzielski & Preston 2000, 2007; Preston 1989a, 1999). Bovenaan in de figuur vinden we de taalproductie (a): wat mensen zeggen. Onderaan vinden we opmerkingen over en reacties op taalgebruik en taalgerelateerde onderwerpen (b), geordend volgens een continuüm van bewustzijn. Links treffen we bewuste reacties aan (b 1 ): wat mensen zeggen over taal, een onderwerp dat vaak centraal staat in folk linguistics 23. Rechts (b n ) ligt de nadruk op onderbewuste, automatische processen: hoe mensen reageren op wat gezegd wordt, doorgaans onderwerp van analyse in sociaal-psychologische onderzoeken naar taalattitudes. Figuur 2: Drie benaderingen tot taalonderzoek (cf. Niedzielski & Preston 2007: 2) 23 Er wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen folk linguistics als een onderzoeksdomein waarin directe en bewuste attitudes centraal staan ( overt responses ) en taalattitudeonderzoek als domein waarin indirect uitgedrukte attitudes centraal staan ( covert responses ) (cf. Preston 2011). In de praktijk kunnen we die domeinen niet scherp scheiden en kunnen taalattitudes die indirect geëliciteerd werden bv. ook deel uitmaken van folk linguistics. 21

40 Tussen de verschillende componenten van de driehoek bestaat een ingewikkelde wisselwerking. Zo moeten onderliggende redenen voor de taalproductie vaak gezocht worden in onderbewuste of bewuste attitudes en percepties en spelen percepties ook doorgaans een rol bij de vorming van attitudes (Giles e.a. 1991; Thomas 2002). Niedzielski & Preston (2007: 2) merken dan ook op dat we geen scherpe grens kunnen trekken tussen de verschillende componenten van de driehoek. Toch is het van belang om enigszins een onderscheid te behouden, want impliciete en expliciete attitudes zijn bijvoorbeeld niet altijd gelijklopend (zie bv. Kristiansen 2006). Zoals al uit hoofdstuk 1 is gebleken, werd in de voorbije decennia in Vlaanderen aanzienlijk wat onderzoek verricht naar tussentaal, maar lag de focus daarbij bijna uitsluitend op taalgedrag: de productie van tussentaal en de ingrediënten ervan werden in kaart gebracht (De Caluwe 2009; Lemahieu 2008; Lybaert 2010; Plevoets 2008; Van Gijsel e.a. 2008). Onderzoek naar de perceptie van tussentaal is tot nu toe echter het verwaarloosde stiefzusje, hoewel in de constructie van betekenis in talige interactie de hoorder even belangrijk is als de spreker (Bakhtin 1986; Gumperz 1982). In dit onderzoek staat de vraag centraal hoe de gewone Vlaming supraregionale taalvariatie percipieert. In dit hoofdstuk zullen we dieper ingaan op het theoretische kader waarbinnen we deze studie kunnen situeren en op de gebruikte onderzoeksmethode. In 1 bespreken we beknopt het onderzoeksdomein; attitudes, percepties en het labelen van taalgebruik komen aan bod. In 2 wordt de dataverzamelingsmethode besproken en wordt de gebruikte eliciteringstechniek, het stimulusmateriaal en de selectie van de populatie toegelicht. In 3 geven we een gedetailleerde taalkundige analyse van het stimulusmateriaal. 1. Achtergrondkader 1.1. Attitudes en labels Wat een attitude is, valt moeilijk in één zin te beschrijven; het gaat immers om een complex fenomeen dat verschillende componenten bevat. Eenvoudig gezegd zouden we een attitude kunnen definiëren als een evaluatieve oriëntatie ten aanzien van een bepaald object, maar met een dergelijke definitie gaan we voorbij aan de veelzijdigheid van het concept. Een wijdverspreide visie op attitudes is immers dat ze uit drie componenten zouden bestaan, namelijk een cognitieve, affectieve en behavioristische component: Attitudes are cognitive insofar as they contain or comprise beliefs about the world, and the relationships between objects of social significance [ ]. Attitudes are affective in that they involve feelings about the attitude object. This affective aspect of attitudes is a barometer of favourability and unfavourabilitity [ ]. Thirdly, the behavioural component of attitudes concerns the predisposition to act in certain 22

41 ways, and perhaps in ways that are consistent with our cognitive and affective judgements (Garrett 2010: 23). Over de status van die drie componenten en hun onderlinge relatie heerst echter twijfel (Garrett 2010: 24). De grootste controverse bestaat tussen een mentalistische en een behavioristische visie (Agheyisi & Fishman 1970) 24. Volgens de mentalisten is een attitude een hypothetische construct dat niet direct waarneembaar is maar dat kan worden afgeleid uit waarneembare responsen die worden opgeroepen door stimuli (Van Der Pligt & Devries 1995: 13). Met bepaalde stimuli kunnen responsen opgeroepen worden bij taalgebruikers, waaruit hun attitude tegenover verschillende taalvariëteiten kan worden afgeleid. Een attitude is dus, om het in de woorden van Allport (1935) te zeggen, a mental and neural state of readiness, organized through experience, exerting a directive or dynamic influence upon the individual's responses to attitude objects or situations with which it is related (Allport 1935: 45). Attitudes zouden volgens de mentalisten niet direct afleidbaar zijn uit het gedrag van individuen. Daar ligt het grote verschil met de behavioristen; volgens hen zijn attitudes wel afleidbaar uit gedrag: there wouldn t be much point in studying attitudes if they were not, by and large, predictive of behaviour (Gass & Seiter 1999: 41). We moeten volgens de behavioristen alleen het menselijke gedrag observeren om de attitudes van iemand te achterhalen. Volgens hen is het overbodig om aan de hand van stimuli responsen op te roepen. Op de behavioristische visie is echter al veel kritiek geuit (zie o.m. Garrett 2010: 24-25). Doorgaans komt uit die kritiek naar voren dat attitudes en gedrag niet noodzakelijk met elkaar overeenstemmen. We zijn ons bewust van de tegenstrijdige visies tegenover de relatie tussen attitude en gedrag. Attitude- en perceptieonderzoek is op zich problematisch omdat de attitudes en percepties van een persoon nauwelijks rechtstreeks onderzocht kunnen worden en altijd bevraagd moeten worden. Dat probleem staat echter niet centraal in deze studie 25. Onze focus ligt op de gerapporteerde percepties en attitudes van de informanten (microen macrovariatie): wat hebben de informanten expliciet te zeggen over taalvariatie in Vlaanderen in het algemeen en over tussentaal in het bijzonder. Daarnaast willen we ook een inzicht krijgen in attitudes die niet rechtstreeks door de informanten werden gerapporteerd, maar die we kunnen afleiden uit de manier waarop ze over taalvariatie praten en taalgebruik labelen. Met de term label verwijzen we naar alle benamingen die de informanten geven aan verschillende vormen van taalgebruik. Het gaat zowel 24 We ontkennen hiermee niet dat er nog andere benaderingswijzen tot het concept attitude bestaan, we bespreken hier echter alleen de mentalistische en behavioristische visie omdat die het wijdst verspreid zijn. 25 Voor een uiteenzetting van die discussie verwijzen we naar relevante literatuur ter zake: Agheyisi & Fishman (1970), Ajzen & Fishbein (1980), De Valck (2007), Garrett (2010), Van Der Pligt & Devries (1995). 23

42 over het gebruik van taalnamen zoals Algemeen (Beschaafd) Nederlands als om associaties zoals mooi Nederlands. Door de manieren te onderzoeken waarop taalkundige leken taalvariatie labelen, kunnen we een inzicht verwerven in hoe die leken de taalsituatie percipiëren (i.e. hoe zien ze de realiteit?) en hoe ze denken over taalvariatie en over verschillende talen en variëteiten (Cornips e.a. te verschijnen). Onderzoek naar labelen helpt ons ook om inzicht te krijgen in wat Cornips e.a. (te verschijnen) de politics of representation noemen (cf. Bucholtz & Hall 2004): [L]abelling is an unavoidably political act. It consists of identifying an object s quality or its properties as opposed to other known qualities and properties that are already hierarchized or ordered in keeping with existing quality-standards of various kinds (appropriateness, beauty, educatedness, and so on). In labelling, therefore, we find attempts at defining what an object or a practice is and where its place is in existing symbolic hierarchies. Met andere woorden, we krijgen niet alleen een beter begrip van hoe taalgebruikers staan tegenover een bepaalde variëteit, maar ook van wat de verhouding is van die variëteit tegenover andere variëteiten in het continuüm. De ene variëteit zal daarbij meer en zwaarder geladen labels krijgen dan de andere. Door aandacht te besteden aan gemarkeerde talen en variëteiten krijgen we ook inzicht in wat voor de taalgebruikers routine of default-taalgebruik is en welk taalgebruik ongelabeld is (Agha 2005b; Hanks e.a. 2009; Jaspers 2010). Bij uitbreiding krijgen we zelfs zicht op hoe gedacht wordt over mensen die geassocieerd worden met bepaalde vormen van taalgebruik, want attitudes tegenover bepaalde variëteiten hangen samen met attitudes tegenover mensen die bepaalde variëteiten spreken (Preston 2002; Stroud 2004). Als we weten welke attitudes taalgebruikers hebben tegenover verschillende variëteiten, zegt dat tot slot ook iets over wat de mensen zelf spreken en/of willen spreken, al moeten we wel voorzichtig omspringen met de relatie tussen taalattitudes en taalgedrag (cf. infra; zie ook Allport 1935; Berthele 2002; De Valck 2007; Garrett 2010; Hassal e.a. 2008) Percepties Onlosmakelijk verbonden met de attitudes van een individu en de manier waarop taalgebruik gelabeld wordt, zijn de percepties van dat individu. Het begrip perceptie is een term die in de taalkundige literatuur vaak verschillende invullingen krijgt en die we hier in navolging van Preston (1989a, 1999, 2002) definiëren als de mate waarin een individu verschillende variëteiten herkent en begrijpt en waar dat individu grenzen tussen verschillende taalvariëteiten situeert. Zoals uit hoofdstuk 1 is gebleken, is er een leemte op het vlak van perceptieonderzoek in Vlaanderen. Aan de hand van dit onderzoek willen we die leemte invullen door op macroniveau te onderzoeken hoe taalgebruikers hun taalrepertorium structureel percipiëren en op microniveau te kijken welke kennis een taalkundige leek heeft van fonologische, lexicale en morfosyntactische 24

43 varianten die zorgen voor taalverscheidenheid. Daarmee kadert deze perceptuele studie binnen het domein folk linguistics, waarin het standpunt van de taalkundige leek centraal staat (Garrett 2010; Hoenigswald 1966; Niedzielski & Preston 2000). Folk linguistics en de perceptuele dialectologie werden ontwikkeld als reactie op taalattitudeonderzoek waarin geen aandacht werd besteed aan de conceptualisering en perceptie van de taalsituatie door de informanten. Preston beschouwt de studie van percepties namelijk als een essentiële stap voor een goed begrip van attitudes (Preston 1989a: 3-4), een opvatting die recent ook door Soukup (2009) 26 werd geformuleerd: What exactly is the subject of the stereotypes recorded with regards to a certain speech sample regional or social dialect features identified by the listeners, a speaker s tone of voice or timbre, intonation or speech rate, or something else [ ]: did the speaker simply remind a listener of a friend, family member, celebrity? (Soukup 2009: 56) Zij stelt dus dat het moeilijk is om de resultaten van attitudeonderzoek te interpreteren zonder inzicht in hoe de informanten de onderzochte taalsituatie conceptualiseren. Hoewel taalattitudeonderzoek ongetwijfeld nuttig is gebleken om bepaalde attitudes te eliciteren, wordt er te weinig aandacht besteed aan de kwestie of de informanten al dan niet herkennen welke variëteit gesproken wordt (zie bv. Edwards 1999; Preston 1989b, 1999; Soukup 2009; Williams e.a. 1999). Een belangrijke stap in onderzoek naar attitudes, is dus om eerst een algemeen beeld te krijgen van welke taalvariëteiten gewone mensen onderscheiden. Er is nood aan een soort mental map van regionale en stilistische variatie en aan een psychologisch bewustere sociolinguïstiek (Edwards 1999: 108). 26 Soukup (2009: 56) maakt de kritische bedenking dat het misschien niet echt nodig is om een variëteit te herkennen en te plaatsen alvorens er een evaluatie van te kunnen maken. Ze verwijst daarbij naar onderzoek over de esthetische differentiatie tussen taalvariëteiten. Hiervan werden de eerste systematische studies uitgevoerd door Giles (Giles 1970; Giles e.a. 1975; Giles & Powesland 1975; Trudgill & Giles 1978). Uit die studies kwamen vrij uniforme resultaten naar voren: standaardvariëteiten werden consequent hoger gewaardeerd dan regionale en dialectische variëteiten. Zo kwamen Giles, Bourhis & Davies (1975) tot de inherent value hypothesis. Die hypothese is gebaseerd op het idee dat bepaalde taalvariëteiten klanken hebben die intrinsiek aangenamer zijn om naar te luisteren en dat die klanken geaccepteerd werden als standaard. Als we hiervan uitgaan, dan is het inderdaad niet nodig eerst een taalvariëteit te herkennen en te plaatsen alvorens er een evaluatie aan te kunnen koppelen. Die theorie werd echter aan de kant geschoven in het voordeel van de imposed norm hypothesis, waarbij men ervan uitgaat dat de standaardtaal onder invloed van culturele normen beschouwd wordt als de aangenaamste variëteit. Het is dus aangewezen om toch aandacht te besteden aan de herkenning van taalvariëteiten als we de validiteit van de onderzoeksresultaten niet in de weg willen staan (Preston 1989a; Soukup 2009: 56; Williams e.a. 1999). 25

44 2. Dataverzamelingsmethode Om de onderzoeksvragen te beantwoorden, hebben we gekozen voor een directe aanpak: er werden tijdens een interview aan tachtig informanten rechtstreeks taalgerelateerde vragen gesteld over het taalgebruik in zeven stimulusfragmenten en over taalvariatie in Vlaanderen in het algemeen (zie bv. Mackinnon 1981; Pinget 2009; Sharp e.a. 1973). De voorbije decennia werd geregeld kritiek geformuleerd op methodes die een directe aanpak hanteren en waarbij overt knowledge centraal staat (Briggs 1995; Garrett 2010; Kristiansen & Coupland 2011; Labov 1966; Lambert e.a. 1960). Zo zouden via een directe aanpak alleen overt beliefs uitgedrukt worden 27 en die zouden weinig of geen verklarende kracht hebben in processen van taalverandering, terwijl dat wel zo is voor covert beliefs (zie Grondelaers & Kristiansen 2013; Kristiansen 1998, 2001). Via een directe aanpak zou de kans ook reëel zijn dat informanten sociaal wenselijke antwoorden geven, die niet noodzakelijk corresponderen met de ware mening van de informanten: antwoorden op vragen waarvan de bedoeling voor de respondent duidelijk is, blijken systematisch vertekend te worden door de behoefte van de respondent om een beeld van zichzelf te presenteren dat in alle opzichten aan de heersende sociale normen voldoet (Knops 1983: 294). Dat gegeven hoeft op zich echter geen nadeel te vormen, maar beslaat net een interessant onderzoeksdomein: much that is said [ ] is subverted by stereotypes of communicators and communicative functions. That impurity, however, is a part of the folk wisdom and reasoning we seek to discover (Niedzielski & Preston 2000: 30). Volgens Niedzielski & Preston (2000: 43) zijn de overtuigingen van taalkundige leken net het interessantst, omdat de attitudes en percepties van de spraakgemeenschap erbij in rekening worden gebracht. Een direct onderzoek kan ongetwijfeld een meerwaarde bieden en leiden tot een beter en diepgaander inzicht in de denkwereld van taalkundige leken. Binnen een directe onderzoeksmethode kiezen voor het interview als bevragingsmethode, schept nog een aantal bijkomende voordelen tegenover indirecte onderzoeksmethodes. Het grootste voordeel is dat de informanten niet gestuurd worden in hun antwoorden door vragenlijsten met meerkeuzeopties, maar dat ze vrijuit kunnen antwoorden op de vragen. Dankzij die methode kan de interviewer de interviewsituatie bovendien observeren en waar nodig bijsturen of zaken verduidelijken. In wat volgt, gaan we dieper in op de gebruikte stimulusfragmenten ( 2.1), het profiel van de informanten ( 2.2), het onderzoeksopzet ( 2.3) en de concrete structuur van het interview ( 2.4). 27 De kritiek dat we door middel van een directe aanpak niet tot indirecte attitudes kunnen komen, kan worden ondervangen door een interactionele discoursanalytische aanpak (Liebscher & Dailey- O'Cain 2009). Uit de manier waarop informanten over taalgebruik rapporteren en de manier waarop taalvariëteiten gelabeld worden, kan immers veel afgeleid worden over de onderliggende attitudes van taalgebruikers. 26

45 2.1. Stimulusmateriaal Tijdens het interview werden aan de informanten een aantal geluidsfragmenten voorgelegd, die voornamelijk bedoeld waren als vertrekpunt voor een gesprek over tussentaal, standaardtaal en de Vlaamse taalsituatie in het algemeen. In deze paragraaf motiveren we onze keuze voor het gebruikte stimulusmateriaal: hoe werd het materiaal geselecteerd en aan welke criteria moesten de fragmenten voldoen om gebruikt te worden voor het onderzoek en om als tussentaal of standaardtaal gecategoriseerd te worden. Voor een gedetailleerde taalkundige analyse van het stimulusmateriaal zelf en voor een overzicht van de fragmenten en de sprekers verwijzen we naar Keuze voor natuurlijk taalgebruik Tijdens de voorbije decennia werden verschillende onderzoeken gevoerd naar attitudes van taalgebruikers tegenover taalvariatie in Vlaanderen (zie bv. Ghyselen 2010; Impe & Speelman 2007). Daarvoor werd doorgaans gebruik gemaakt van indirecte onderzoeksmethodes waarbij het onderzoeksdoel niet geëxpliciteerd werd aan de informanten en waarbij de focus werd gelegd op een ander aspect dan taal, maar waarvan de resultaten wel werden geïnterpreteerd in het kader van taalattitudes (bv. de matched-guise- of mixed-guisetechniek 28 ). Er werd daarbij bijna altijd gewerkt met fragmenten die speciaal voor het onderzoek werden geconstrueerd, en dus niet met spontaan en reëel taalgebruik. Onderzoekers deden dat om controle te hebben over zoveel mogelijk variabelen in de onderzoekssituatie (bv. het gespreksonderwerp, de stemkwaliteit en de persoonlijkheid van de spreker), zodat verschillen in perceptie en evaluatie ondubbelzinnig toegeschreven konden worden aan het taalgebruik van de spreker(s): The major principle underlying this technique is that there is adequate control of every other variable in the experimental situation such as the voice quality of the speaker, content of text, and most especially, personality of speaker other than the actual language variety, then whatever evaluations are made of the speaker must be prompted mainly by the judge s general reaction to the speakers of that particular language, rather than by his reaction to the specific speaker in the experimental situation. And so, if there is any significant uniformity in the evaluation reactions of 28 De matched-guisetechniek houdt in dat de informanten een aantal opnames van een persoon beluisteren die een bepaalde tekst een aantal keren leest. De opnames verschillen maar in een aspect van elkaar (bv. regionaal accent). Aan de respondenten wordt gezegd dat ze luisteren naar opnames van een aantal verschillende personen en dus niet naar verschillende opnames van een en dezelfde persoon die verschillende guises aanneemt. Na elke opname moeten de informanten de sprekers beoordelen op een aantal dimensies. De informanten zijn er zich dus wel van bewust dat het om een attitudeonderzoek gaat, maar ze weten niet wat ze juist beoordelen (Garrett 2010: 41). Er bestaan verschillende varianten op die techniek, o.m. de verbal-guisetechniek, waarin de verschillende taalvariëteiten ingesproken worden door verschillende sprekers (Garrett 2010) en de mixed-guisetechniek waarin een combinatie wordt gebruikt van de twee. 27

46 any group of judges, such reactions are said to represent the stereotyped impressions of that group toward the speakers of the particular language or variety (Agheyisi & Fishman 1970: 146). Het nadeel aan geconstrueerde fragmenten is echter dat ze meestal hoorbaar afwijken van reëel taalgebruik, waardoor de attitudes van de sprekers meer gericht zijn op een onbestaande vorm van taalgebruik dan op feitelijke realisaties van natuurlijke taal (Deprez 1981). In dit onderzoek willen we zicht krijgen op de percepties en attitudes van Vlamingen tegenover de reële taalsituatie en daarom hebben we ook gekozen voor natuurlijk taalgebruik als elicitatiemateriaal. Dat heeft echter een impact op de aard van de fragmenten. Terwijl het bij geconstrueerde fragmenten mogelijk is om factoren als stemkwaliteit, accent, persoonlijkheid en onderwerp onder controle te houden, is dat niet of althans minder zo bij natuurlijke fragmenten. Dat hoeft niet noodzakelijk een probleem te vormen omdat de stimulusfragmenten vooral werden gebruikt als vertrekpunt voor een inzicht in algemenere opvattingen en attitudes van de informanten over taal. Bovendien hoeven niet alle mogelijk interfererende factoren een grote impact te hebben op de onderzoeksresultaten. Bij indirect onderzoek wordt aan de informanten gevraagd om de sprekers te beoordelen en niet het taalgebruik, waardoor bijvoorbeeld de stemkwaliteit of het accent een grote impact kunnen hebben (zie bv. Ghyselen 2010; Grondelaers e.a. 2010). Bij direct onderzoek daarentegen vragen we expliciet aan de informanten om niet de spreker maar wel het taalgebruik te evalueren, waardoor bijvoorbeeld die stemkwaliteit van minder belang is. Het blijven voor de informanten natuurlijk bewust en vooral onbewust mogelijk interfererende factoren, maar de impact is kleiner dan bij indirect onderzoek omdat aan de informanten effectief wordt gevraagd om niet op die zaken te letten. Bij de keuze van de fragmenten hebben we er wel naar gestreefd om een aantal factoren constant te houden, maar het is natuurlijk onhaalbaar om spontane fragmenten te vinden waarin alle factoren constant blijven. We zijn ons hiervan bewust, maar dat is het offer dat we moesten maken ten voordele van onze keuze voor natuurlijk stimulusmateriaal. De keuze voor natuurlijk taalgebruik heeft ook voordelen voor het saillantieexperiment, waarvan de resultaten besproken worden in hoofdstuk 4. Heel vaak wordt bij dat soort experimenten gebruik gemaakt van gemanipuleerde korte geluidsfragmenten, waarna aan de informanten gevraagd wordt om die fragmenten te evalueren volgens verschillende criteria, afhankelijk van de focus van het onderzoek (zie bv. Campbell-Kibler 2007; Long & Preston 2002; Niedzielski 2001). Door per fragment te werken met één talige variabele (of zelfs specifieke kenmerken van die variabele, bv. de realisatie van -t in korte functiewoordjes zoals dat, wat (Ghyselen 2010)) wordt het mogelijk om het effect van die variabele op de perceptie van de informanten te bestuderen, terwijl andere variabelen constant worden gehouden: [t]he implied assumption is that, ceteris paribus, if the judgments differ in correlation with a controlled changing of stylistic variants, those variants are indeed perceptually contrastive and, thus, distinctive semiotic resources to listeners (Soukup 2011: 350). Op basis van 28

47 dergelijk onderzoek kan inderdaad nagegaan worden of een kenmerk in isolatie saillant is of niet en of er verschillen zijn in opvallendheid van bijvoorbeeld fonologische en morfologische kenmerken. Uit dat soort onderzoek hebben we bovendien geleerd dat taalkundige leken überhaupt in staat zijn om gedetailleerde taalkundige verschijnselen te percipiëren, en dat die informatie dus niet alleen hoorbaar is voor het getrainde oor van taalkundigen (Edwards 1999: 108). Maar dat soort studies blijft doorgaans beperkt in reikwijdte, aangezien er maar een variabele per keer wordt bestudeerd, geselecteerd en vaak ook gemanipuleerd door de onderzoeker (Soukup 2009; 2011: 350). Onder meer Auer (2007: 12) en Kerswill & Williams (2002: 184) suggereren echter dat het interessanter is om het totaalbeeld van een variëteit te bestuderen omdat het dat totaalbeeld is dat percepties en attitudes oproept bij taalgebruikers. De onderzoeksopzet die we in dit onderzoek hebben gebruikt, werd specifiek ontworpen met het doel een collectie talige kenmerken te identificeren, die voor Vlamingen indicatief zijn voor nietstandaardtalig dan wel standaardtalig taalgebruik Selectie van de fragmenten Voor dit onderzoek werken we met informanten uit 4 gebieden: het Oost-Vlaamse, West-Vlaamse, Brabantse en Limburgse dialectgebied. Om alle informanten bij het onderzoek te betrekken, en om geen groepen van informanten te bevoordelen of te benadelen, wilden we tussentaalfragmenten selecteren uit alle vier die gebieden. Daarnaast wilden we ook standaardtaligere fragmenten selecteren, omdat de focus in dit onderzoek ligt op het spanningsveld tussen standaardtaal en tussentaal, en [a]ls een verklaring van substandaard-taalgebruik een analyse inhoudt van de situaties waarin dergelijk taalgebruik voorkomt, dan brengt dat onvermijdelijk ook een analyse mee van de standaardtalige context, de moderne premissen waarop die gestoeld is, en van de sociale structuren en machtsverhoudingen die zo n standaardisering de facto begeleiden, aldus Jaspers & Brisard (2006: 65). Aan de lijst met vier tussentaalfragmenten moest dus nog een standaardtalig fragment toegevoegd worden en een tussentaalfragment dat relatief dicht aanleunt bij de standaardtaal. Tot slot wilden we ook een tussentaalfragment uit een fictiereeks gebruiken, omdat tussentaal vaak gekoppeld wordt aan het taalgebruik uit soaps (zie ook de term 'Soapvlaams' als synoniem voor tussentaal, cf. Geeraerts 2001) en omdat de gemiddelde Vlaming dat soort geacteerde tussentaal vaak te horen krijgt via de televisie. Zo komen we tot een totaal van zeven fragmenten die aan de informanten ter beluistering werden voorgelegd: vier tussentalige fragmenten uit de verschillende dialectgebieden, een standaardtalig fragment, een subtiel tussentalig Brabants fragment en een fragment uit een soap. De meeste fragmenten werden geselecteerd uit het Corpus Gesproken Nederlands (CGN). Het Corpus Gesproken Nederlands bevat een verzameling van transcripties van 29

48 ongeveer negenhonderd of negen miljoen woorden hedendaags Nederlands, waarvan een derde afkomstig uit Vlaanderen en twee derde uit Nederland 29. De fragmenten uit het CGN bevatten een schat aan spontane variatie, gespreid over veel verschillende situaties, en zijn dus bijzonder geschikt voor beoordeling door informanten. Omdat we in ons onderzoek de percepties en attitudes van Vlamingen tegenover Belgisch- Nederlandse standaardtaal en tussentaal wilden achterhalen, gebruikten we alleen het Vlaamse deel van het corpus. Het CGN is gestratificeerd in een aantal subcorpora die componenten worden genoemd, waaronder de componenten spontane conversaties, interviews met leraren Nederlands, lessen en voorgelezen teksten. De fragmenten die werden gebruikt voor dit onderzoek, zijn hoofdzakelijk afkomstig uit component a: spontane conversaties ('face-to-face'). We wilden namelijk de perceptie en attitude van Vlamingen kennen tegenover natuurlijk en spontaan gesproken taalgebruik. Omdat we echter ook standaardtalige fragmenten wilden laten beoordelen, en omdat in geen van de spontane conversaties (informele) standaardtaal leek te worden gesproken, werden ook fragmenten geselecteerd uit de CGN-componenten met interviews, meer bepaald de component interviews en discussie uitgezonden op radio en televisie en de component interviews met leraren Nederlands 30. Voor de selectie van de fragmenten werd de volgende methodologie toegepast: alle sprekers werden geordend volgens geboorteregio. De sprekers uit het Brabantse, Limburgse, Oost-Vlaamse en West-Vlaamse dialectgebied werden in aparte bestanden opgeslagen. Daarna werden die bestanden gefilterd op woonregio. De sprekers waarbij de woonregio niet overeenstemde met de geboorteregio werden geschrapt. De lijst met sprekers uit het Oost-Vlaamse dialectgebied bevat bijvoorbeeld alle sprekers die geboren en getogen zijn in dat gebied. We werken dus enkel met sprekers waarvan het taalgebruik hoofdzakelijk in één gebied vorm heeft gekregen. Daarna werd voor die sprekers nagegaan in welk(e) fragment(en) uit component a, b en f ze aan bod kwamen. Bij de spontane conversaties werd ook opgezocht wie de gesprekspartner was en of die persoon in dezelfde provincie geboren en getogen is. Van alle fragmenten die aan die criteria beantwoordden, werden de transcripties en audio-opnames opgezocht en beluisterd. Uit die fragmenten werden er dan een aantal geselecteerd. Bovendien werd nog een fragment gebruikt uit de televisieserie Thuis. Hiervoor werd een fragment gekozen dat niet voorkwam in het CGN omdat daarin geen fragmenten en transcripties van soaps opgenomen werden. Een fragment werd als tussentaal gecategoriseerd wanneer het op het vlak van uitspraak vooral afweek van de standaardtaal door dialectkenmerken die zich in vrij grote gebieden manifesteren (bv. de Brabantse scherpe uitspraak van de korte i en u), en 29 geraadpleegd op 20/10/ Het gaat hier om Fbrtt2 en Fovst. 30

49 wanneer het weinig strikt lokale dialectismen bevatte (Rys & Taeldeman 2007). Daarnaast moesten in de tussentaalfragmenten ook nog een aantal typische morfologische en syntactische niet-standaardtaligheden voorkomen (bv. gebruik van ge of gij, adnominale flexievormen op -n, diminutiefvormen op -ke). De woordenschat in de tussentaalfragmenten moest informeel zijn, maar echte dialectwoorden mochten niet gebruikt. Een fragment werd als standaardtalig beschouwd als het op geen van de vermelde punten afwijkingen vertoonde van de standaardtaal. Bij de selectie van de fragmenten werden ook de volgende criteria in overweging genomen: A. Gespreksonderwerp Er werd gekozen voor inhoudelijk verschillende fragmenten om het onderzoek aangenamer te maken voor de informanten; ze horen niet voortdurend hetzelfde. Door de keuze voor spontaan taalgebruik is het overigens moeilijk om van de verschillende taalvariëteiten fragmenten te vinden over hetzelfde onderwerp. Alle onderwerpen moesten wel in de privésfeer liggen (en dus bv. niet over school, sollicitaties of politiek gaan). B. Vlotheid De vlotheid van het taalgebruik (het aantal haperingen, aarzelingen, herhalingen en versprekingen) werd enigszins onder controle gehouden. We hebben met die factor in die mate rekening gehouden dat we geen fragmenten hebben geselecteerd met te veel aarzelingen en woordafbrekingen en waarin sprekers door elkaar spreken. Er werd geen vlotheidsindex berekend voor het taalgebruik (cf. Impe & Speelman 2007), omdat er nog geen overtuigende bewijzen zijn dat een dergelijke index ook effectief werkt. C. Snelheid Met het spreektempo werd ook rekening gehouden. Fragmenten waarin zo snel gesproken werd dat het taalgebruik onverstaanbaar werd, werden achterwege gelaten. Anderzijds hebben we, rekening houdend met de beperkte omvang van de fragmenten, geen sprekers geselecteerd die zo traag praten dat we in een minuut geen representatief staal van het taalgebruik konden weergeven. We hebben het spreektempo in de geselecteerde fragmenten telkens ook berekend (zie Tabel 1). In de fonetische literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen articulatiesnelheid en spreeksnelheid (cf. Laver 1995: 158). Bij de articulatiesnelheid wordt de duur van de stiltes niet meegenomen in de berekening, bij de spreeksnelheid wel. Bij allebei wordt niet-taalkundig spraakmateriaal, zoals gevulde pauzes en het rekken van syllabes meegeteld (Laver 1995: 539). In deze analyse hebben we de spreeksnelheid geregistreerd, omdat volgens ons ook de stiltes bijdragen tot de perceptie van het spreektempo. Spreektempo kan worden uitgedrukt in woorden, lettergrepen of fonemen per seconde. Het aantal woorden en lettergrepen per seconde meten is voor de vergelijking van fragmenten in dezelfde taal een goede manier, maar is ongeschikt voor het vergelijken van verschillende talen omdat de ene taal langere woorden of lettergrepen heeft dan de andere (Marsi 1999). Het meten van 31

50 spreeksnelheid in aantal fonemen per seconde levert problemen op want [a]ls je sneller gaat spreken, produceer je minder fonemen en neemt je uitspraaksnelheid dus niet evenredig toe (Marsi 1999: 191). We hebben er dus voor gekozen om hier het aantal woorden en het aantal syllaben per seconde te registreren. Het aantal woorden werd geteld op basis van een transcriptie in orthografisch schrift, het aantal syllaben op basis van een transcriptie in fonologisch schrift (zie bijlage 2). D. Stemkwaliteit De stemkwaliteit is een factor die we onmogelijk onder controle konden houden, noch op een wetenschappelijk verantwoorde manier konden evalueren. We weten immers bijzonder weinig over de factoren die bij de evaluatie van de stemkwaliteit een rol spelen. Het enige wat we konden doen, is de fragmenten testen op voorhand, bijvoorbeeld bij een groep collega s of studenten of tijdens een pilootonderzoek, en dat is hier ook effectief gebeurd (zie 2.4.3). Sprekers met een onaangenaam of opvallend stemgeluid werden niet geselecteerd. E. Afstand tot de standaardtaal We hebben er bewust voor gekozen om de afstand tot de standaardtaal van het taalgebruik in de verschillende fragmenten niet constant te houden (zie bv. Impe 2006). We wilden immers percepties en attitudes van informanten tegenover verschillende taalvariëteiten meten en niet alle dialecten en regiolecten verschillen in dezelfde mate van de standaardtaal. Als we de afstand tot de standaardtaal van de verschillende fragmenten constant willen houden, moeten we van de fragmenten waarin het taalgebruik ver van de standaardtaal ligt een gekuist fragment nemen. Dan zouden we opnieuw afstappen van ons doel om spontaan taalgebruik te gebruiken. F. Taalgebruik van één spreker centraal Hoewel de gebruikte stimulusfragmenten steeds geselecteerd werd uit gesprekken of interviews, werden alleen fragmenten gekozen waarin (hoofdzakelijk) één spreker aan bod kwam. Het oordeel van de informanten is dus steeds ondubbelzinnig toe te schrijven aan het taalgebruik van die ene spreker 31. G. Sociologisch profiel van de spreker Het sociologische profiel van de sprekers in het stimulusmateriaal constant houden, is een moeilijke onderneming. We hebben in de selectie van de fragmenten alleen met het geslacht en de regionale herkomst van de sprekers rekening gehouden. We hebben ernaar gestreefd dat de persoon die in het fragment het langst aan bod kwam en 31 Fbrsp vormt hierop een uitzondering, een fragment afkomstig uit een soap. In dat fragment komen twee sprekers ongeveer even lang aan bod. Om het geacteerde karakter van het fragment naar voren te laten komen, was het echter noodzakelijk om een dialoog tussen twee sprekers te selecteren. 32

51 waarvan het taalgebruik dus door de informanten werd geëvalueerd, een vrouw was. Als in een fragment toch ook een man aan bod kwam, dan is dat alleen als gesprekspartner van de vrouw die centraal staat en dan komt die persoon hoegenaamd niet langer dan een zin aan het woord. Het enige criterium dat we hebben gehanteerd met betrekking tot de regionale herkomst, is dat een spreker in hetzelfde dialectgebied (het Oost- Vlaamse, West-Vlaamse, Brabantse of Limburgse dialectgebied) geboren en getogen was en dat hij/zij er nog steeds woont. De uiteindelijke set van zeven fragmenten van ongeveer een minuut kwam tot stand na bespreking met een aantal collega s met verschillende regionale herkomst en na een pilootstudie waarin tien fragmenten voorgelegd werden aan een aantal proefpersonen. De fragmenten en sprekers in Tabel 1 en Tabel 2 werden uiteindelijk geselecteerd. 33

52 fragm. code titel bron duur # wrdn # syllaben # wrdn per sec. F1 Fbrtt1 32 Istanbul CGN: FV (5:40-7:03) F2 Fwvtt Zingen CGN: FV (2:20-3:23) F3 Fbrtt2 Honden- CGN: FV tentoonstelling (5:44-6:55) F4 Flitt Fuif CGN: FV (1:44-2:44) F5 Fovtt Joker CGN: FV (0:43-1:31) F6 Fovst Lezen CGN: FV (3: 40-4: 44) F7 Fbrsp Nieuwjaarscadeau Youtube (0:17-1:17) # syllaben per sec. taalgebruik sprekers 62 sec Brabantse V40234 & V40235 tussentaal sec West-Vlaamse V40236 & V40237 tussentaal 61 sec (subtiele) Brabantse V40147 & V40100 tussentaal 63 sec Limburgse V40034 & V40179 tussentaal 48 sec Oost-Vlaamse V40203 & V40202 tussentaal 64 sec Standaardtaal V40134 & V sec (Brabants gekleurde) tussentaal/soaptaal Tabel 1: Overzicht van de geselecteerde fragmenten Acteurs Karolien De Beck & Monika Van Lierde F staat voor fragment; de volgende twee letters staan voor de afkomst van de spreker: ov = Oost-Vlaamse dialectgebied, wv = West-Vlaamse dialectgebied, br = Brabantse dialectgebied, li = Limburgse dialectgebied; de laatste twee letters staan voor het soort taalgebruik dat gesproken wordt: tt = tussentaal, st = standaardtaal, sp = soaptaal; Als de letterreeks gevolgd wordt door een cijfer, dan is dat omdat er meerdere fragmenten zijn met dezelfde code. Met de term soaptaal verwijzen we hier letterlijk naar geacteerde tussentaal zoals het in een soap te horen is. We gebruiken de term hier niet in de betekenis van de term Soapvlaams die vaak als synoniem voor tussentaal wordt gebruikt. 32 Beide sprekers zijn afkomstig uit de provincie Antwerpen, hetzelfde geldt voor Fbrtt2. In Fbrsp is één van de sprekers uit de provincie Vlaams-Brabant afkomstig, de andere uit de provincie Antwerpen

53 spreker fragment bron geslacht regio 34 opleiding jaar V40234 Fbrtt1 CGN: FV (5:40-7:03) V Brabant hoger onderwijs 1939 V40235 Fbrtt1 CGN: FV (5:40-7:03) V Brabant universiteit 1933 V40236 Fwvtt CGN: FV (2:20-3:23) V West-Vlaanderen universiteit 1974 V40237 Fwvtt CGN: FV (2:20-3:23) V West-Vlaanderen hoger onderwijs 1972 V40147 Fbrtt2 CGN: FV (5:44-6:55) V Brabant hoger onderwijs 1954 V40100 Fbrtt2 CGN: FV (5:44-6:55) V Brabant universiteit 1976 V40034 Flitt CGN: FV (1:44-2:44) V Limburg hoger onderwijs 1976 V40179 Flitt CGN: FV (1:44-2:44) M Limburg hoger onderwijs 1976 V40203 Fovtt CGN: FV (0:43-1:31) V Oost-Vlaanderen ASO 1981 V40202 Fovtt CGN: FV (0:43-1:31) M Oost-Vlaanderen universiteit 1978 V40134 Fovst CGN: FV (3:40-4:44) V Oost-Vlaanderen hoger onderwijs 1954 V40100 Fovst CGN: FV (3:40-4:44) V Brabant universiteit 1976 Karolien De Beck Monika van Lierde Fbrsp Youtube (0:17-1:17) V Antwerpen hoger onderwijs?? Fbrsp Youtube (0:17-1:17) V Brabant?? 1969 Tabel 2: Overzicht van de sprekers per fragment Met regio verwijzen we naar de plaats waar die persoon geboren en opgegroeid is. Er werden alleen sprekers geselecteerd die in dezelfde regio geboren en getogen zijn

54 Concreet werd gewerkt met zeven fragmenten met een lengte tussen 48 en 64 seconden en een gemiddelde lengte van seconden. De fragmenten bevatten tussen 161 en 256 woorden, met een gemiddeld aantal van woorden. De geselecteerde fragmenten werden taalkundig geanalyseerd 35 (zie 3) Informanten De steekproef bestaat uit tachtig informanten, die variëren in leeftijd, regio en sekse. De factoren opleidingsniveau en moedertaal werden constant gehouden. Aan de hand van die factoren werden sociologische cellen gecreëerd waarmee we wilden garanderen dat onze steekproef representatief is (zie Tabel 3). We zijn in eerste instantie geïnteresseerd in een totaalbeeld van de perceptie van de onderzochte taalvariëteiten en willen pas in een tweede fase kijken of we informanten kunnen groeperen en of er eventueel verschillen zijn die aan leeftijd, geslacht of afkomst kunnen worden toegeschreven (voor literatuur over de relatie tussen het individu en de groep, zie Horvath & Sankoff 1987; Walker & Meyerhoff 2013; Wolfram & Beckett 2000). In wat volgt, bespreken we de verschillende parameters die we hebben gebruikt om de informanten in groepen in te delen (zie bijlage 4 voor een overzicht van de informanten). moedertaal Nederlands opleiding hoog (niet-taalkundig) geschoold geboorte sekse man vrouw man vrouw regio OV WV B L OV WV B L OV WV B L OV WV B L aantal: Tabel 3: Sociologische cellen Constanten: opleidingsniveau en moedertaal In dit onderzoek staat de perceptie van hoogopgeleide Vlamingen centraal. De beperking tot één opleidingsniveau is in de eerste plaats ingegeven vanuit praktische overwegingen, namelijk de onmogelijkheid om voldoende interviews te kunnen doen om ook die factor in het onderzoek op te nemen. We hebben specifiek voor hoogopgeleiden gekozen omdat dat de normerende gemeenschap zou zijn op het vlak van prestigieus taalgebruik. Als we de huidige en toekomstige taaltoestand in 35 Voor we aan de slag gingen met de fragmenten, werden de transcripties gebruiksklaar gemaakt: alle overbodige tekens (o.m. cijfers, haakjes) werden verwijderd uit de oorspronkelijke CGNtranscripties tot we als resultaat een vlot leesbare tekst kregen. Ook de markeringen die in de transcripties van het CGN waren aangebracht voor dialectwoorden (*d), afgebroken woorden (*a), weergave van de uitspraak en versprekingen (*u), niet goed verstaanbare woorden (*x), zwaar dialectische woorden (*z) en woorden uit een vreemde taal (*v) werden verwijderd. Wat door het CGN als dialectisch werd gemarkeerd, is dat immers niet altijd (meer). Een overzicht van de ongemarkeerde transcripties in dialoogvorm en per spreker, is terug te vinden in bijlage 1. Alle fragmenten werden vervolgens ook fonetisch getranscribeerd. 36

55 Vlaanderen willen begrijpen, moeten we voor alles percepties en attitudes van dat opleidingsniveau in kaart brengen. De hoger opgeleide middenklasse zou ook een belangrijke rol spelen in taalverandering, aldus Willemyns (2007: 269). Hoger opgeleide informanten zijn doorgaans mobieler en hebben meer supraregionale contacten, wat op zich al een interessant gegeven is in het licht van dit perceptieonderzoek naar supraregionaal taalgebruik. Bovendien zouden hoger opgeleide informanten door hun scholing niet alleen een betere beheersing hebben van de standaardtaal, ze zouden ook een verfijnder gevoel hebben voor stijlverschillen, aldus Plevoets (2008: 154) 36. Concreet moesten informanten van de jongste generatie 37 (ten minste) geslaagd zijn voor de eerste bachelor van een opleiding aan een universiteit of van een hogeschoolopleiding van het langere type (met master). Informanten van de oudere generatie moesten een universitair diploma op zak hebben of een hogeschooldiploma van het langere type (met master) 38. In dit onderzoek staan percepties centraal van taalkundige leken. De term taalkundige leek wordt hier gebruikt voor mensen die geen taalkundige opleiding genoten hebben, i.e. niet-taalkundigen (taal- en letterkunde, logopedische of audiologische wetenschappen, vertaler-tolk). In de praktijk kunnen we echter geen scherp onderscheid maken tussen taalkundigen en niet-taalkundigen. Er is veeleer sprake van een continuüm van professionele taalkundigen naar mensen zonder enige metatalige competentie (Davies 2012). Naast opleiding zijn immers ook onder meer de interesses, opvoeding, vriendenkring en hobby s bepalend voor de kennis, percepties en attitudes van de informanten. Wat de talige achtergrond van de informanten betreft, stelden we maar een specifieke eis: de moedertaal van zowel de informant zelf als die van zijn of haar ouders moest het Nederlands zijn. We focussen niet op het taalgebruik van Vlamingen die een andere taal als moedertaal hebben, omdat we dan in een ander onderzoeksgebied terechtkomen. Verder werden geen eisen gesteld aan het soort taalgebruik waarmee de informanten werden opgevoed (dialect, tussentaal, standaardtaal). 36 Plevoets (2009) formuleerde de hypothese dat in Vlaanderen alleen hoogopgeleiden met een cultureel georiënteerd beroep (bv. politici) standaardtaal spreken, terwijl hoogopgeleiden met een economisch georiënteerd beroep geen standaardtaal spreken, omdat ze dat niet willen ( hypocorrectie ). In dit onderzoek werd geen rekening gehouden met dat verschil. 37 In bespreken we de leeftijdsgroepen waarmee we hebben gewerkt. 38 We zijn er ons wel degelijk van bewust dat we hierbij moeten opletten niet anachronistisch te werk te gaan. Dankzij de democratisering van het onderwijs genieten nu meer mensen een hogere opleiding, terwijl dat vijftig jaar geleden nog niet zo was. Onze oudste informanten hebben echter ten vroegste een hogere opleiding genoten tijdens de jaren 1980, toen de democratisering van het onderwijs al ver gevorderd was. 37

56 Onafhankelijke variabelen: leeftijd, regionale verdeling en sekse De variabelen leeftijd, regionale herkomst en sekse werden niet constant gehouden. Wat leeftijd betreft, wilden we met dit onderzoek focussen op de inzichten en attitudes van de jongere generaties Vlamingen, die via school en media voldoende in contact zijn gekomen met standaardtaal, maar die in de praktijk bijzonder weinig standaardtaal gebruiken. Met die opzet in het achterhoofd werden twee groepen informanten geselecteerd: een groep informanten geboren tussen 1988 en 1991 (op moment van interview tussen 19 en 23 jaar) en een groep die geboren is tussen 1961 en 1970 (op moment van interview tussen 41 en 50 jaar). Die twee leeftijdsgroepen werden gekozen omdat we een onderscheid wilden maken tussen taalgebruikers die op het hoogtepunt van hun carrière staan en rond de 41 tot 50 jaar zijn en taalgebruikers die nog aan hun carrière moeten beginnen en tussen 19 en 23 jaar zijn 39 : gedragen die twee groepen zich anders en hebben ze een andere perceptie van het taalgebruik in Vlaanderen? We hebben specifiek voor studenten rond de leeftijd van twintig jaar gekozen als jongste leeftijdsgroep omdat die leeftijd cruciaal zou zijn in de vorming van attitudes (Williams e.a. 1999: 347) en omdat studenten potentieel een grote invloed hebben op taalveranderingsprocessen, aldus Cajot (2012): Het belang van de (studerende) jeugd kan m.i. in het raam van het zich voltrekkende taalvormingsproces (vaak ook standaardiseringsproces genoemd [ ]) niet genoeg beklemtoond worden. Door de verregaande integratie van het hoger onderwijs [ ] zijn in de steden Gent, Leuven, Antwerpen, gedeeltelijk ook Brussel en Hasselt enorme studentenpopulaties geconcentreerd [ ]. Hier worden dialecten, regiolecten en voltooide Vlaamse omgangstalen vermengd, genivelleerd en verder geconformeerd aan de vigerende algemene contouren van het Verkavelingsvlaams. [ ] Hier vormt zich de spraakmakende gemeente van morgen (Cajot 2012: 51). Omdat we ervan uitgaan dat de percepties en attitudes van 40-jarigen en 50-jarigen niet aanzienlijk van elkaar zullen verschillen, namen we voor de oudste groep informanten een marge van tien jaar. Voor de jongere groep namen we een kleinere marge, omdat we de groep zo homogeen mogelijk wilden houden en omdat er in die levensfase veel veranderingen optreden. Concreet kozen we voor de leeftijd van 19 jaar (geboren in 1991) als beginleeftijd omdat we ook rekening wilden houden met het opleidingsniveau van de informanten (de informanten moesten geslaagd zijn voor hun eerste jaar aan de hogeschool of universiteit). De maximumleeftijd was 22 jaar (geboren in 1988) omdat dat 39 Per definitie is er binnen die groep nog een theoretische kans op age grading (Cheshire 1987: 3), met andere woorden: er zijn leeftijdsspecifieke taalkenmerken die niets met taalverandering te maken hebben, maar gewoon typisch zijn voor een bepaalde leeftijdsgroep (Ghyselen 2009). Dat moet echter nog worden onderzocht. We moeten daarbij in gedachten houden dat age grading een vrij zeldzaam fenomeen is, en dat ook onderzoek van Ghyselen (2009) naar attitudes van West- Vlaamse informanten tegenover Brabantse tussentaal geen age-gradingpatronen blootgelegd heeft. 38

57 de leeftijd is waarop de meeste informanten ten vroegste afstudeerden in 2011 (het jaar waarin de interviews werden afgenomen). Na het beëindigen van de studies vinden er veel veranderingen plaats beginnen te werken, samenwonen, trouwen, een gezin starten waardoor de groep te heterogeen zou worden als we de bovenmarge van die groep informanten zouden verhogen. De percepties van die twee groepen informanten wilden we vergelijken volgens de apparent-time methode, zoals ook bijvoorbeeld Labov (1966) en Van Bezooijen (2001) dat gedaan hebben. In dergelijke studies werden de spraakkenmerken van mensen van verschillende leeftijden op een punt in de tijd met elkaar vergeleken vanuit het idee dat iedere leeftijdsgroep de spraakkenmerken vertegenwoordigt van een andere periode en dat het spraakgedrag van de jongste sprekers aangeeft in welke richting de taal zich ontwikkelt (Van Bezooijen 2001: 59). In dit onderzoek hebben we de schijnbare-tijdsbenadering gebruikt om een inzicht te krijgen in de sociale betekenis van tussentaal voor de verschillende leeftijdsgroepen en in welke features door de informanten het vaakst werden opgemerkt. Alle informanten zijn afkomstig uit Vlaanderen, evenredig verdeeld over het Oost- Vlaamse, West-Vlaamse, Brabantse en Limburgse dialectgebied (cf. Devos 2000) 40. Er werd naar gestreefd zowel mensen uit de stad als van het platteland aan bod te laten komen, al moet worden opgemerkt dat die scheiding niet meer zo scherp is als vroeger. We hebben bij het selectieproces andere criteria gehanteerd voor de jongere en de oudere generatie. Voor de jongere generatie hebben we gezocht naar informanten die in hetzelfde dialectgebied geboren en getogen zijn, en er nog steeds wonen 41. Aangezien de informanten van die generatie tussen 19 en 22 jaar zijn, is dat een haalbaar criterium. Voor de oudere generatie was dat echter praktisch onhaalbaar. Daar hebben we als indelingscriterium gekeken waar de informanten geboren en opgegroeid zijn. Of ze intussen in een andere regio wonen of niet, doet niet ter zake. We moeten er immers rekening mee houden dat we in de mobiele maatschappij van vandaag steeds minder mensen vinden die hun volledige leven in een streek verblijven. Dat mag echter geen probleem vormen voor ons onderzoek. We willen namelijk een representatief beeld geven van onze maatschappij en die maatschappij is nu eenmaal dynamisch. Tot slot kunnen we over de sekseverdeling van de informanten kort zijn: de helft van de informanten zijn mannen en de helft vrouwen, zo kunnen we nagaan of er gendergerelateerde verschillen zijn in de gerapporteerde percepties en attitudes van de informanten. 40 Van twee informanten (OVVJ2 & LMJ4) geldt dat ze uit een overgangsgebied afkomstig zijn. We gaan ervan uit dat dat geen significante invloed zal hebben op de onderzoeksresultaten. De regionale herkomst van een persoon is hoe dan ook een relatief gegeven. Zo werden ook informanten geïnterviewd wiens ouders of levenspartner uit een ander dialectgebied afkomstig zijn. Dat is nu eenmaal een weerspiegeling van de realiteit. 41 Studenten die in een andere provincie op kot gingen, vormen een uitzondering op die regel. 39

58 2.3. Onderzoeksopzet Figuur 3: Overzichtskaart informanten Het onderzoeksopzet bestaat uit een interview van ongeveer 45 minuten waarin zeven geluidsfragmenten ter beluistering voorgelegd werden aan tachtig informanten met verschillend sociaal profiel. Aan de informanten werd gevraagd om het taalgebruik in de fragmenten te beoordelen. Daarbij werd benadrukt dat het niet om een kennistest ging, maar dat we alleen geïnteresseerd waren in de mening van de informanten. De informanten wisten dus dat het interview over taal ging, maar het precieze onderzoeksdoel werd niet duidelijk gemaakt. Het inleidende gesprek met de informanten zag er telkens ongeveer als volgt uit: Ik laat je straks een aantal fragmentjes beluisteren waarvan ik verwacht dat je het taalgebruik beoordeelt, aan de hand van een aantal vragen die ik zal stellen. Bij het beluisteren van de fragmentjes is het belangrijk dat je weet dat het interview over het taalgebruik van de sprekers gaat, en dus niet over de stemkwaliteit van de sprekers, de geluidskwaliteit van de fragmenten of de inhoud van de fragmenten. Het is dus de bedoeling dat je bij het beluisteren van de fragmenten alleen op het taalgebruik van de sprekers let. In sommige fragmenten komen twee sprekers aan bod; het taalgebruik van de persoon die het langst aan bod komt, staat centraal. Je krijgt de fragmentjes twee keer te horen, na elke beluistering zal ik je een aantal vragen stellen. Alles verloopt mondeling, na het interview geef ik je nog een schriftelijk vragenlijstje dat je zelf kan invullen. Een belangrijke opmerking vooraf: 40

De ideologische positie van Algemeen Nederlands in Vlaanderen De standaardiseringsideologie onder druk?

De ideologische positie van Algemeen Nederlands in Vlaanderen De standaardiseringsideologie onder druk? De ideologische positie van Algemeen Nederlands in Vlaanderen De standaardiseringsideologie onder druk? Chloé Lybaert TET 67 (1): 97 134 DOI: 10.5117/TET2015.1.LYBA Abstract The ideological position of

Nadere informatie

Taalvariatie in Vlaanderen: attitudes en percepties van West-Vlaamse jongeren

Taalvariatie in Vlaanderen: attitudes en percepties van West-Vlaamse jongeren Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Taalvariatie in Vlaanderen: attitudes en percepties van West-Vlaamse jongeren Lobke Tyberghien Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de Taal-

Nadere informatie

KU LEUVEN FACULTEIT LETTEREN BLIJDE INKOMSTSTRAAT 21 BUS LEUVEN, BELGIË

KU LEUVEN FACULTEIT LETTEREN BLIJDE INKOMSTSTRAAT 21 BUS LEUVEN, BELGIË KU LEUVEN FACULTEIT LETTEREN BLIJDE INKOMSTSTRAAT 21 BUS 3301 3000 LEUVEN, BELGIË do s Waarom hebben we de standaardtaal verstaan? e. (Vandekerckhove, 2014: 104) regiolect en Ook zij gebruiken de term

Nadere informatie

Perceptie van tussentaal in het gesproken Nederlands in Vlaanderen een experimentele benadering van saillantie. Chloé Lybaert *

Perceptie van tussentaal in het gesproken Nederlands in Vlaanderen een experimentele benadering van saillantie. Chloé Lybaert * Perceptie van tussentaal in het gesproken Nederlands in Vlaanderen een experimentele benadering van saillantie Chloé Lybaert * Abstract In this paper, the results of a salience experiment in Flanders are

Nadere informatie

Mense va mijne leeftijd

Mense va mijne leeftijd Aanpak Design Resultaten Mense va mijne leeftijd Generatiegebonden tussentaalgebruik in Expeditie Robinson Eline Zenner en Dirk Geeraerts Conclusie Onderzoeksvraag Is er een verschil in de manier waarop

Nadere informatie

ZIJN BRABANTSE BV S DE NIEUWE ROLMODELLEN VOOR DE VLAAMSE STANDAARDSPRAAK?

ZIJN BRABANTSE BV S DE NIEUWE ROLMODELLEN VOOR DE VLAAMSE STANDAARDSPRAAK? ZIJN BRABANTSE BV S DE NIEUWE ROLMODELLEN VOOR DE VLAAMSE STANDAARDSPRAAK? ATTITUDES EN PERCEPTIES VAN STUDENTEN TAAL- EN LETTERKUNDE TEGENOVER DE VLAAMSE TAALNORM Lara Timmermans Stamnummer: 01300186

Nadere informatie

In maart 2012 vond in Aalter de vierde Vlaamse Dialectendag van

In maart 2012 vond in Aalter de vierde Vlaamse Dialectendag van 118 Overgangsdialecten op de kaart In maart 2012 vond in Aalter de vierde Vlaamse Dialectendag van Variaties vzw plaats, met als thema Overgangsdialecten. Onderstaande tekst is een samenvatting van de

Nadere informatie

Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen.

Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen. 1 Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen. De particularisten pleitten voor een eigen Nederlands pleitten,

Nadere informatie

Taalattitude in de periferie

Taalattitude in de periferie Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Taalattitude in de periferie De perceptie en attitude van West- Vlamingen tegenover standaardtaal en dialect. Masterscriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte

Nadere informatie

Masarykova univerzita Filozofická fakulta. Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky. Nizozemský jazyk a literatura

Masarykova univerzita Filozofická fakulta. Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky. Nizozemský jazyk a literatura Masarykova univerzita Filozofická fakulta Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky Nizozemský jazyk a literatura Bc. Terézia Orviská Wat wilt ge nu eigenlijk zeggen? Aanspreekvormen in Nederlandse

Nadere informatie

tussentaal.book Page 1 Tuesday, October 8, :23 AM Over de talige ruimte tussen dialect en standaardtaal in Vlaanderen

tussentaal.book Page 1 Tuesday, October 8, :23 AM Over de talige ruimte tussen dialect en standaardtaal in Vlaanderen tussentaal.book Page 1 Tuesday, October 8, 2013 11:23 AM Tussentaal Over de talige ruimte tussen dialect en standaardtaal in Vlaanderen tussentaal.book Page 2 Tuesday, October 8, 2013 11:23 AM tussentaal.book

Nadere informatie

Taalgebruik op de radio Tussentaal en code-switching bij presentatoren

Taalgebruik op de radio Tussentaal en code-switching bij presentatoren FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP NEDERLANDSE TAALKUNDE ACADEMIEJAAR 2009-2010 Taalgebruik op de radio Tussentaal en code-switching bij presentatoren Verhandeling voorgelegd tot het behalen van

Nadere informatie

DAT ANNABEL ALTIJD TE LAAT KOMT, DAAR KOM IK ECHT ZOT VAN.

DAT ANNABEL ALTIJD TE LAAT KOMT, DAAR KOM IK ECHT ZOT VAN. DAT ANNABEL ALTIJD TE LAAT KOMT, DAAR KOM IK ECHT ZOT VAN. OVER HET GEBRUIK VAN KOMEN ALS KOPPELWERKWOORD IN VLAANDEREN Amber Van Overbeke Stamnummer: 01306045 Promotor: Prof. dr. Johan De Caluwe Copromotor:

Nadere informatie

Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek

Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek Marc van Oostendorp M.van.Oostendorp@umail.LeidenUniv.NL 29 november 2004 Variatielinguïstiek Wat is variatielinguïstiek? De studie van taalvariatie

Nadere informatie

Ronde 1. Jongeren warm maken voor taalvariatie. 1. Inleiding. 2. Didactische tools taalvariatie

Ronde 1. Jongeren warm maken voor taalvariatie. 1. Inleiding. 2. Didactische tools taalvariatie Ronde 1 Matthias Lefebvre Universiteit Gent Contact: matthias.lefebvre@ugent.be Jongeren warm maken voor taalvariatie 1. Inleiding Vlaamse middelbare scholen contacteren de redactie van het Woordenboek

Nadere informatie

Algemeen Nederlands? k Weet kik nie of dak da wel kan

Algemeen Nederlands? k Weet kik nie of dak da wel kan Algemeen Nederlands? k Weet kik nie of dak da wel kan Een correlationeel sociolinguïstisch onderzoek naar de standaardtaalcompetentie en -productie van Ieperlingen Elyn Louagie Promotor: Prof. dr. Jacques

Nadere informatie

DE EVOLUTIE VAN TUSSENTAAL OP TELEVISIE: Een vergelijking van het taalgebruik in Schipper naast Mathilde met de taal gesproken in F.C.

DE EVOLUTIE VAN TUSSENTAAL OP TELEVISIE: Een vergelijking van het taalgebruik in Schipper naast Mathilde met de taal gesproken in F.C. Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Nederlandse Taalkunde DE EVOLUTIE VAN TUSSENTAAL OP TELEVISIE: Een vergelijking van het taalgebruik in Schipper naast Mathilde met de taal gesproken in F.C.

Nadere informatie

Een kritische terugblik op honderd jaar taalzorg en taaladvisering in Vlaanderen. En wat brengt de toekomst?

Een kritische terugblik op honderd jaar taalzorg en taaladvisering in Vlaanderen. En wat brengt de toekomst? Ronde 8 Peter Debrabandere Katholieke Hogeschool VIVES Contact: peter.debrabandere@vives.be Een kritische terugblik op honderd jaar taalzorg en taaladvisering in Vlaanderen. En wat brengt de toekomst?

Nadere informatie

DOEL EN INHOUD VEREISTEN VERPLICHTE LITERATUUR

DOEL EN INHOUD VEREISTEN VERPLICHTE LITERATUUR DOEL EN INHOUD FF: NI05_24 Taalvariatie (wintersemester 2015) Sofie Royeaerd Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky Arna Nováka 1 602 00 Brno CZ sofie.royeaerd@gmail.com Het Nederlands kan worden

Nadere informatie

Standaardtaal of tussentaal op televisie

Standaardtaal of tussentaal op televisie Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Nederlandse Taalkunde Academiejaar 2011 2012 Standaardtaal of tussentaal op televisie Een onderzoek naar het taalgebruik van presentatoren in tv-magazines Verhandeling

Nadere informatie

TUSSENTAAL OP DE VLAAMSE RADIO

TUSSENTAAL OP DE VLAAMSE RADIO TUSSENTAAL OP DE VLAAMSE RADIO EEN ONDERZOEK NAAR CODE-SWITCHING EN TAALATTITUDES BIJ VLAAMSE RADIOPRESENTATOREN Robbe Schepens Stamnummer: 01302724 Promotor: Prof. dr. Johan De Caluwe Masterproef voorgelegd

Nadere informatie

Intralinguale ondertiteling op de Vlaamse televisie: een spiegel voor de taalverhoudingen in Vlaanderen?

Intralinguale ondertiteling op de Vlaamse televisie: een spiegel voor de taalverhoudingen in Vlaanderen? Intralinguale ondertiteling op de Vlaamse televisie: een spiegel voor de taalverhoudingen in Vlaanderen? Reinhild Vandekerckhove, Annick De Houwer en Aline Remael* 1. Inleiding In januari 2005 ging aan

Nadere informatie

Een analyse van de ondertitelingswijze van tussentaal in Vlaamse realityseries

Een analyse van de ondertitelingswijze van tussentaal in Vlaamse realityseries Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Taalkunde, afdeling Nederlands Academiejaar 2013-2014 Intralinguale ondertiteling van tussentaal Een analyse van de ondertitelingswijze van tussentaal in Vlaamse

Nadere informatie

IK DENK ZO ALTIJD EEN BEETJE AAN DA TUSSENTAALTJE OP TV!

IK DENK ZO ALTIJD EEN BEETJE AAN DA TUSSENTAALTJE OP TV! FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE Academiejaar 2011-2012 IK DENK ZO ALTIJD EEN BEETJE AAN DA TUSSENTAALTJE OP TV! EEN ONDERZOEK NAAR PERCEPTIE VAN TAALVARIATIE BIJ LEERKRACHTEN NEDERLANDS IN WEST- VLAANDEREN

Nadere informatie

Het gesproken Nederlands in Vlaanderen

Het gesproken Nederlands in Vlaanderen Het gesproken Nederlands in Vlaanderen Percepties en attitudes tegenover standaardtaal en tussentaal van Oost- en West-Vlaamse studenten. Promotor: Prof. Dr. Johan De Caluwe Academiejaar 2008-2009 Masterproef,

Nadere informatie

Regiolectisering en de opkomst van tussentaal in Vlaanderen

Regiolectisering en de opkomst van tussentaal in Vlaanderen Regiolectisering en de opkomst van tussentaal in Vlaanderen 61 Johan De Caluwe & Evelien Van Renterghem Abstract In this paper we will investigate the relation between regiolect formation and the emergence

Nadere informatie

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 27

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 27 De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie 07-11-13 / 15:06 Pag. 27 Kaart 7. Toon wast zich, uit Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten, deel 1 (68b). Kaart 8. Eduard kent zichzelf goed,

Nadere informatie

Hoe schoon vinden taalgebruikers het Schoon Vlaams?

Hoe schoon vinden taalgebruikers het Schoon Vlaams? Gertie Heymans Masterscriptie Master Taal- en Letterkunde: Nederlands-Engels Hoe schoon vinden taalgebruikers het Schoon Vlaams? Een perceptie- en attitudeonderzoek over tussentaal Promotor: Prof. Dr.

Nadere informatie

Ronde 3. Voer je eigen taalonderzoek! 2. Onderzoek is hot. 1. Inleiding

Ronde 3. Voer je eigen taalonderzoek! 2. Onderzoek is hot. 1. Inleiding Ronde 3 Matthias Lefebvre Katholieke Hogeschool VIVES, campus Tielt Contact: matthias.lefebvre@vives.be Voer je eigen taalonderzoek! 1. Inleiding In 2010 heb ik voor het programmaboek van deze conferentie

Nadere informatie

Educatief Professioneel (EDUP) - C1

Educatief Professioneel (EDUP) - C1 Educatief Professioneel (EDUP) - C1 Voor wie? Voor hogeropgeleide volwassenen (18+) die willen functioneren in een uitdagende kennis- of communicatiegerichte functie: in het hoger onderwijs, als docent

Nadere informatie

Ma leidster, oe moe k ik da doen? Een onderzoek naar het (tussen)taalgebruik van kinderen in de jeugdbeweging.

Ma leidster, oe moe k ik da doen? Een onderzoek naar het (tussen)taalgebruik van kinderen in de jeugdbeweging. Inge Van Lancker Beroepsactiviteiten: In 2011 studeerde ik af als Master in de taal- en letterkunde: Nederlands - Spaans aan Universiteit Gent. Nu volg ik de Specifieke lerarenopleiding: taal- en letterkunde

Nadere informatie

Wilt u laten weten wat u van deze TLPST vond? Hebt u tips voor de volgende aflevering? Mail ons:

Wilt u laten weten wat u van deze TLPST vond? Hebt u tips voor de volgende aflevering? Mail ons: Lesbrief 54: januari 2019 Wilt u laten weten wat u van deze TLPST vond? Hebt u tips voor de volgende aflevering? Mail ons: redactie@onzetaal.nl. Alarm! 3660 talen worden bedreigd! Uit een recent onderzoek

Nadere informatie

Woord vooraf. In dit woord vooraf zou ik graag enkele mensen bedanken. Mijn oprechte dank gaat uit naar

Woord vooraf. In dit woord vooraf zou ik graag enkele mensen bedanken. Mijn oprechte dank gaat uit naar Woord vooraf In dit woord vooraf zou ik graag enkele mensen bedanken. Mijn oprechte dank gaat uit naar mijn promotor, Prof. Dr. Johan De Caluwe, voor het aanreiken van het onderwerp van deze onderzoekspaper

Nadere informatie

Taalaccommodatie in Vlaanderen

Taalaccommodatie in Vlaanderen Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Marjon Van den Bussche Taalaccommodatie in Vlaanderen Onderzoek naar het taalgebruik van Oostendse jongeren in verschillende contactsituaties Masterproef, voorgedragen

Nadere informatie

Tellen met Taal. Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten. Marco René Spruit

Tellen met Taal. Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten. Marco René Spruit Tellen met Taal Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten Marco René Spruit Taalkundige afstand Iedereen weet dat de afstand tussen Amsterdam en Utrecht kleiner is dan de afstand tussen

Nadere informatie

Communicatie- en informatiewetenschappen Faculteit der Letteren Rijksuniversiteit Groningen 4 juli 2011

Communicatie- en informatiewetenschappen Faculteit der Letteren Rijksuniversiteit Groningen 4 juli 2011 Communicatie- en informatiewetenschappen Faculteit der Letteren Rijksuniversiteit Groningen 4 juli 2011 1615793 Scriptiebegeleider: dr. H. Mazeland Tweede lezer: prof. dr. C.M. de Glopper Voorwoord Soms

Nadere informatie

TUSSENTAAL IN DE SLIMSTE MENS TER WERELD

TUSSENTAAL IN DE SLIMSTE MENS TER WERELD TUSSENTAAL IN DE SLIMSTE MENS TER WERELD EEN ANALYSE VAN HET TAALGEBRUIK VAN PRESENTATOR ERIK VAN LOOY VAN VROEGER TOT NU Aantal woorden: 26.201 Merel Vanoverbeke Studentennummer: 01402079 Promotor(en):

Nadere informatie

PERCEPTIE VAN BELGISCH-NEDERLANDSE SYNTAXIS

PERCEPTIE VAN BELGISCH-NEDERLANDSE SYNTAXIS PERCEPTIE VAN BELGISCH-NEDERLANDSE SYNTAXIS Lisanne De Gendt Stamnummer: 01304996 Promotor: Prof. dr. Timothy Colleman Copromotor: Dr. Anne-Sophie Ghyselen Masterproef voorgelegd voor het behalen van de

Nadere informatie

TAALGEBRUIK IN RECLAME Over tussentaal, standaardtaal en code-switching in Vlaamse radiospots

TAALGEBRUIK IN RECLAME Over tussentaal, standaardtaal en code-switching in Vlaamse radiospots FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE Vakgroep Nederlandse Taalkunde Academiejaar 2011-2012 TAALGEBRUIK IN RECLAME Over tussentaal, standaardtaal en code-switching in Vlaamse radiospots Verhandeling voorgelegd

Nadere informatie

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991.

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991. De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie 07-11-13 / 15:06 Pag. 47 47 Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991. De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie 07-11-13 / 15:06

Nadere informatie

Taalvariatie in het secundair onderwijs

Taalvariatie in het secundair onderwijs Taalvariatie in het secundair onderwijs Een vergelijking van luistertestscores van leerlingen uit de tweede graad ASO op fragmenten in de standaardtaal en fragmenten in de tussentaal Anne Geladé Masterproef

Nadere informatie

Tussentaal in de Vlaamse media Een onderzoek naar het taalgebruik van televisiepresentatoren

Tussentaal in de Vlaamse media Een onderzoek naar het taalgebruik van televisiepresentatoren Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Elien Lefevere Tussentaal in de Vlaamse media Een onderzoek naar het taalgebruik van televisiepresentatoren Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Nadere informatie

Tussentaal in Expeditie Robinson. contextgerichte of sprekergerichte variatie?

Tussentaal in Expeditie Robinson. contextgerichte of sprekergerichte variatie? Theoretische achtergrond Design Resultaten Tussentaal in Expeditie Robinson contextgerichte of sprekergerichte variatie? Conclusie Onderzoeksvraag Hoe interageren sprekergerichte features en contextgerichte

Nadere informatie

De appel valt niet ver van de boom: afstanden berekenen tussen taalvariëteiten

De appel valt niet ver van de boom: afstanden berekenen tussen taalvariëteiten [Taalwerk] De appel valt niet ver van de boom: afstanden berekenen tussen taalvariëteiten Tom Ruette 1. Afstanden en categorieën De appel valt niet ver van de boom,

Nadere informatie

Dr. Geert Driessen Radboud Universiteit Nijmegen

Dr. Geert Driessen Radboud Universiteit Nijmegen Dr. Radboud Universiteit Nijmegen g.driessen@its.ru.nl www.geertdriessen.nl Grote verschillen in uitkomsten qua vitaliteit Fries, streektalen en dialecten Uiteenlopende oorzaken: peiljaar demografische

Nadere informatie

Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen

Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen Samenvatting Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen Negen casestudies naar de verwerving van het Engels, Duits en Zweeds door volwassen moedertaalsprekers

Nadere informatie

Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes

Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes Geeraerts, Dirk. 2001. "Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes". Ons Erfdeel 44: 337-344. Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes Dirk Geeraerts

Nadere informatie

6. Vroegere en huidige thuistaal van leerkrachten Nederlands

6. Vroegere en huidige thuistaal van leerkrachten Nederlands 6. Vroegere en huidige thuistaal van leerkrachten Nederlands Hoofdstuk 3 gaf een indicatie van de hoeveelheid aandacht die in de dagelijkse klaspraktijk naar uitspraak gaat. In hoofdstuk 4 en 5 werd beschreven

Nadere informatie

Tussentaal in tekenfilms

Tussentaal in tekenfilms FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP NEDERLANDSE TAALKUNDE ACADEMIEJAAR 2010-2011 Tussentaal in tekenfilms Een onderzoek naar tussentaalkenmerken, codewisseling en sociolinguïstische parameters

Nadere informatie

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld Samenvatting Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld om hen heen. Zo hebben vele mensen een natuurlijke neiging om zichzelf als bijzonder positief te beschouwen (bijv,

Nadere informatie

Educatief Professioneel (EDUP) - C1

Educatief Professioneel (EDUP) - C1 Educatief Professioneel (EDUP) - C1 Voor wie? Voor hogeropgeleide volwassenen (18+) die willen functioneren in een uitdagende kennis- of communicatiegerichte functie: in het hoger onderwijs, als docent

Nadere informatie

Taalverandering. 19. Taalverandering. Opdracht 19.1

Taalverandering. 19. Taalverandering. Opdracht 19.1 19. Taalverandering Opdracht 19.1 Vraag: Noem twee voorbeelden van varianten in het Nederlands (of in een andere taal) die steeds meer gebruikt lijken te gaan worden. Geef een lexicale en een andere variant.

Nadere informatie

ENKEL STANDAARDNEDERLANDS IN DE NT2-KLAS? OVER DE KLOOF TUSSEN TAALBELEID EN TAALREALITEIT

ENKEL STANDAARDNEDERLANDS IN DE NT2-KLAS? OVER DE KLOOF TUSSEN TAALBELEID EN TAALREALITEIT VAKGROEP VERTALEN, TOLKEN EN COMMUNICATIE ONDERZOEKSGROEP MULTIPLES ENKEL STANDAARDNEDERLANDS IN DE NT2-KLAS? OVER DE KLOOF TUSSEN TAALBELEID EN TAALREALITEIT Chloé Lybaert 20 april 2017 RADIO GAGA LINKEROEVER

Nadere informatie

Taal en communicatie - profielwerkstuk

Taal en communicatie - profielwerkstuk Taal en communicatie profielwerkstuk Op weg naar een onderzoek Op weg naar een onderzoeksverslag Als voorbeeld: een experimenteel onderzoek: de kracht van Twitter je kunt me volgen op Twitter: @roblepair

Nadere informatie

Educatief Startbekwaam (STRT) - B2

Educatief Startbekwaam (STRT) - B2 Educatief Startbekwaam (STRT) - B2 Voor wie? Voor hogeropgeleide volwassenen (18+) of jongeren (16+) aan het einde van het secundair of voortgezet onderwijs in het buitenland die starten met een studie

Nadere informatie

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde Luisteren - kwalitatieve niveaucriteria en zinsbouw tempo en articulatie Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben o.a. betrekking op zeer betrekking op betrekking op betrekking

Nadere informatie

Poldernederlands en Verkavelingsvlaams: afscheid van het AN

Poldernederlands en Verkavelingsvlaams: afscheid van het AN Poldernederlands en Verkavelingsvlaams: afscheid van het AN Het gaat goed met onze taal. Het aantal sprekers groeit elke dag: steeds meer immigranten voeden hun kinderen in het Nederlands op en ook het

Nadere informatie

Project: 8216 In opdracht van Platform Amsterdam Samen

Project: 8216 In opdracht van Platform Amsterdam Samen Vervolgevaluatie Project: 8216 In opdracht van Platform Amsterdam Samen drs. Lonneke van Oirschot drs. Jeroen Slot dr. Esther Jakobs Weesperstraat 79 Postbus 658 1018 VN Amsterdam 1000 AR Amsterdam Telefoon

Nadere informatie

DISCOURSEN OVER TAALVARIATIE IN VLAANDEREN

DISCOURSEN OVER TAALVARIATIE IN VLAANDEREN DISCOURSEN OVER TAALVARIATIE IN VLAANDEREN ANALYSE VAN KRANTENARTIKELS UIT DE STANDAARD TUSSEN 2010 EN 2017 Aantal woorden: 18.401 Milan Van Hulle Studentennummer: 01400609 Promotor: Dr. Chloé Lybaert

Nadere informatie

5,2. Spreekbeurt door een scholier 1862 woorden 26 februari keer beoordeeld. Nederlands

5,2. Spreekbeurt door een scholier 1862 woorden 26 februari keer beoordeeld. Nederlands Spreekbeurt door een scholier 1862 woorden 26 februari 2002 5,2 92 keer beoordeeld Vak Nederlands dialect (v. Gr. dialektos = spreken, gesprek), regionaal gebonden taalvariant die niet als standaardtaal

Nadere informatie

Talige variatie in Vlaanderen: het (tussen)taalgebruik van kinderen in de jeugdbeweging

Talige variatie in Vlaanderen: het (tussen)taalgebruik van kinderen in de jeugdbeweging Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Nederlandse Taalkunde Talige variatie in Vlaanderen: het (tussen)taalgebruik van kinderen in de jeugdbeweging Promotor: prof. dr. Johan De Caluwe Academiejaar:

Nadere informatie

Samenvatting in het Nederlands

Samenvatting in het Nederlands Samenvatting in het Nederlands Hoofdstuk 1. Dit boek beschrijft een sociolinguïstisch onderzoek op het Friese Waddeneiland Ameland. In meer dan één opzicht kan de taalsituatie hier uniek genoemd worden.

Nadere informatie

Journal of Nobility Studies

Journal of Nobility Studies Journal of Nobility Studies virtus 20 2013 virtus 20 2013 Coen Wilders * Soeverein ten dienste van de Habsburgse dynastie 232 Luc Duerloo, Dynasty and Piety. Archduke Albert (1598-1621) and Habsburg Political

Nadere informatie

Kan ik het wel of kan ik het niet?

Kan ik het wel of kan ik het niet? 1 Kan ik het wel of kan ik het niet? Hieronder staan een aantal zogenaamde kan ik het wel, kan ik het niet-schalen. Deze hebben betrekking op uw taalvaardigheid in zowel het Nederlands als het Engels.

Nadere informatie

DIALECT EN TAALVERWERVING

DIALECT EN TAALVERWERVING DIALECT EN TAALVERWERVING In diverse regio s in Nederland spreken kinderen, naast het algemeen beschaafd Nederlands, een streektaal of dialect. In de oostelijke mijnstreek is dit ook het geval. Vaak wordt

Nadere informatie

Diverser personeel. Mooi, en dan? Dr. Mtinkheni Gondwe

Diverser personeel. Mooi, en dan? Dr. Mtinkheni Gondwe Diverser personeel. Mooi, en dan? Dr. Mtinkheni Gondwe Strategische Beleidsadviseur Team Kennis & Innovatie 16 april 2019 Homogene samenlevingen zijn verleden tijd 2 Reacties op diversiteit Interculturaliteit

Nadere informatie

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw Latijn en Grieks in de 21ste eeuw Kiezen voor Latijn en/of Grieks? Als leerling in het laatste jaar van de basisschool sta jij voor een belangrijke keuze. Welke studierichting moet je gaan volgen in het

Nadere informatie

Onderwijs in een meertalige Brusselse omgeving Inhoud Stad en onderwijs: topdown bottom up

Onderwijs in een meertalige Brusselse omgeving Inhoud Stad en onderwijs: topdown bottom up Onderwijs in een meertalige Brusselse omgeving BEO-studiedag 16 maart 212 - Rudi Janssens Inhoud Stad en onderwijs Politiek-institutionele context Pedagogische context Demografisch-geografische context

Nadere informatie

Masarykova Univerzita Filozofická fakulta. Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky. Nizozemský jazyk a literatura

Masarykova Univerzita Filozofická fakulta. Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky. Nizozemský jazyk a literatura Masarykova Univerzita Filozofická fakulta Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky Nizozemský jazyk a literatura Bc. Lýdia Kleknerová Allee, da meende nu toch nie Substandaardtaalgebruik in de

Nadere informatie

PROSODIE EN VREEMDETAALVERWERVING. ACCENTDISTRIBUTIE IN HET FRANS EN HET NEDERLANDS ALS VREEMDE TAAL

PROSODIE EN VREEMDETAALVERWERVING. ACCENTDISTRIBUTIE IN HET FRANS EN HET NEDERLANDS ALS VREEMDE TAAL UNIVERSITÉ CATHOLIQUE DE LOUVAIN FACULTÉ DE PHILOSOPHIE ET LETTRES DÉPARTEMENT D ÉTUDES GERMANIQUES PROSODIE EN VREEMDETAALVERWERVING. ACCENTDISTRIBUTIE IN HET FRANS EN HET NEDERLANDS ALS VREEMDE TAAL

Nadere informatie

In de afgelopen decennia heeft ongehuwd samenwonen overal in Europa. toegenomen populariteit van het ongehuwd samenwonen is onderdeel van

In de afgelopen decennia heeft ongehuwd samenwonen overal in Europa. toegenomen populariteit van het ongehuwd samenwonen is onderdeel van Nederlandse samenvatting (summary in Dutch) De verschillende betekenissen van ongehuwd samenwonen in Europa: Een studie naar verschillen tussen samenwoners in hun opvattingen, plannen en gedrag. In de

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Het managen van weerstand van consumenten tegen innovaties

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Het managen van weerstand van consumenten tegen innovaties Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Het managen van weerstand van consumenten tegen innovaties De afgelopen decennia zijn er veel nieuwe technologische producten en diensten geïntroduceerd op de

Nadere informatie

Kan-beschrijvingen ERK A2

Kan-beschrijvingen ERK A2 Kan-beschrijvingen ERK A2 Lezen Ik kan zeer korte, eenvoudige teksten lezen. Ik kan specifieke voorspelbare informatie vinden in eenvoudige, alledaagse teksten zoals advertenties, folders, menu's en dienstregelingen

Nadere informatie

Toegepaste Taalkunde Academisch Nederlands

Toegepaste Taalkunde Academisch Nederlands Academisch Nederlands Toegepaste Taalkunde (TTK) Dr. Uus (Eugenia) Knops Probleem Toenemende kloof mbt taalvaardigheid (vooral schrijfvaardigheid) Nederlands tussen instroom - uitstroom / markteisen Gebrek

Nadere informatie

Sociolinguïstiek en sociale psychologie:

Sociolinguïstiek en sociale psychologie: Sociolinguïstiek en sociale psychologie: Nieuwe methodes voor attitudemeting Laura Rosseel, Dirk Geeraerts, Dirk Speelman OG Kwantitatieve Lexicologie en Variatielinguïstiek Inleiding sinds de jaren 1960

Nadere informatie

Zakelijk Professioneel (PROF) - B2

Zakelijk Professioneel (PROF) - B2 Zakelijk Professioneel (PROF) - B2 Voor wie? Voor hogeropgeleiden die hun taalvaardigheid in het Nederlands zullen moeten bewijzen op de werkvloer in Vlaanderen, Nederland of in een buitenlands bedrijf

Nadere informatie

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Onderzoek naar het gebruik van metaforen door kinderen werd populair in

Nadere informatie

VLAAMSE TUSSENTAAL OP TELEVISIE:

VLAAMSE TUSSENTAAL OP TELEVISIE: Academiejaar 2006-2007 VLAAMSE TUSSENTAAL OP TELEVISIE: EEN ANALYSE VAN HET FICTIEVE REPORTAGEPROGRAMMA Promotor: Prof. Dr. Johan De Caluwe Verhandeling voorgelegd aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte

Nadere informatie

maatschappijwetenschappen pilot vwo 2016-I

maatschappijwetenschappen pilot vwo 2016-I Aanwijzing voor de kandidaat Als in een vraag staat dat je een hoofd- of kernconcept moet gebruiken, dan gebruik je in het antwoord die elementen uit de omschrijving van het hoofd- of kernconcept die nodig

Nadere informatie

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Samenvatting Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Stabiliteit en verandering in gerapporteerde levensgebeurtenissen over een periode van vijf jaar Het belangrijkste doel van dit longitudinale,

Nadere informatie

ONDERWIJSVORMEN EN SCHOOLSE PRESTATIES. Dockx J., De Fraine B. & Vandecandelaere M.

ONDERWIJSVORMEN EN SCHOOLSE PRESTATIES. Dockx J., De Fraine B. & Vandecandelaere M. ONDERWIJSVORMEN EN SCHOOLSE PRESTATIES Dockx J., De Fraine B. & Vandecandelaere M. ONDERWIJSVORMEN EN SCHOOLSE PRESTATIES Dockx J., De Fraine B. & Vandecandelaere M. Promotor: B. De Fraine Research paper

Nadere informatie

Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur

Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur Hoewel kinderen die leren praten geen moeite lijken te doen om de regels van hun moedertaal

Nadere informatie

HoorzittingCommissieBrussel & De VlaamseRand

HoorzittingCommissieBrussel & De VlaamseRand HoorzittingCommissieBrussel & De VlaamseRand DE GEVOLGEN OP DIVERSE DOMEINEN ONDERZOEK INSTROOM VLAAMSE RAND UITGEVOERD IN OPDRACHT VAN DE PROVINCIE VLAAMS-BRABANT ELINE DEBLAERE PIN VZW Onderzoek InstroomVlaamseRand

Nadere informatie

Programma Publiekssymposium 15 juni 2013

Programma Publiekssymposium 15 juni 2013 Programma Publiekssymposium 15 juni 2013 Leiden University Centre for Linguistics Universiteit Leiden Programma Publiekssymposium Prescriptivisme Wie is de baas over de taal? 15 juni 2013 Welkom bij ons

Nadere informatie

Wa Gertje, ik versta da nie wa Mega Mindy zegt

Wa Gertje, ik versta da nie wa Mega Mindy zegt Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Wa Gertje, ik versta da nie wa Mega Mindy zegt Een onderzoek naar het taalgebruik in kinderprogramma s vroeger en nu Scriptie voorgedragen tot het behalen van de graad

Nadere informatie

SAMENVATTING Het doel van dit proefschrift is drieledig. Ten eerste wordt inzicht verschaft in het gebruik van directe-rede-constructies (bijvoorbeeld Marie zei: Kom, we gaan! ) door sprekers met afasie.

Nadere informatie

(STANDAARD)NEDERLANDS: DE SLEUTEL TOT INTEGRATIE IN VLAANDEREN?

(STANDAARD)NEDERLANDS: DE SLEUTEL TOT INTEGRATIE IN VLAANDEREN? (STANDAARD)NEDERLANDS: DE SLEUTEL TOT INTEGRATIE IN VLAANDEREN? EEN SOCIOLINGUÏSTISCH-ETNOGRAFISCHE STUDIE NAAR DE IMPLEMENTATIE VAN HET NT2-BELEID BIJ VOLWASSEN NIEUWKOMERS EN DE EFFECTEN ERVAN OP HUN

Nadere informatie

10. Een geval apart? De Vlaamse taalsituatie vanuit Europees perspectief. Anne-Sophie Ghyselen (Universiteit Gent)

10. Een geval apart? De Vlaamse taalsituatie vanuit Europees perspectief. Anne-Sophie Ghyselen (Universiteit Gent) 10. Een geval apart? De Vlaamse taalsituatie vanuit Europees perspectief Anne-Sophie Ghyselen (Universiteit Gent) Wat je in dit hoofdstuk te weten zult komen: Hoewel de Vlaamse situatie een uniek variationeel-linguïstisch

Nadere informatie

Verhaal van verandering

Verhaal van verandering Belgische Ashoka Fellow Ashoka : Kun je ons iets vertellen over je familie en waar je bent opgegroeid? Ingrid : Ik ben opgegroeid in Antwerpen, een belangrijke stad in Vlaanderen, België. Ik heb een oudere

Nadere informatie

DE TAAL VAN JONGE ZOTTEN

DE TAAL VAN JONGE ZOTTEN Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Nederlandse taalkunde DE TAAL VAN JONGE ZOTTEN Sociolinguïstisch onderzoek naar het taalgebruik van Zottegemse kinderen uit het eerste en het tweede leerjaar.

Nadere informatie

Meertaligheid in een monoculturele schoolcontext Oprit 14 naar een schooltraject zonder snelheidsbeperkingen

Meertaligheid in een monoculturele schoolcontext Oprit 14 naar een schooltraject zonder snelheidsbeperkingen Meertaligheid in een monoculturele schoolcontext Oprit 14 naar een schooltraject zonder snelheidsbeperkingen Loes Vandenbroucke & Noël Clycq Oprit 14 onderzoek Doel: Verklaren van (problematische) schoolloopbanen

Nadere informatie

Reikt de Vlaamse tussentaal verder dan de grens met Nederland?

Reikt de Vlaamse tussentaal verder dan de grens met Nederland? Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Katrien Adriaensen Reikt de Vlaamse tussentaal verder dan de grens met Nederland? Een exploratief onderzoek naar tussentaal in Noord-Brabant Masterscriptie voorgelegd

Nadere informatie

TAALGEBRUIK EN TAALPERCEPTIE OP KETNET

TAALGEBRUIK EN TAALPERCEPTIE OP KETNET TAALGEBRUIK EN TAALPERCEPTIE OP KETNET EEN ONDERZOEK NAAR DE TAALNORM, HET TAALGEVOEL EN DE TAALWERKELIJKHEID Marte Van Rijckeghem Stamnummer: 01203224 Promotor: Prof. dr. Johan De Caluwe Masterproef voorgelegd

Nadere informatie

EEN NIEUWE BELGISCH- NEDERLANDSE UITSPRAAKNORM

EEN NIEUWE BELGISCH- NEDERLANDSE UITSPRAAKNORM EEN NIEUWE BELGISCH- NEDERLANDSE UITSPRAAKNORM LAAGOPGELEIDEN EN HUN PERCEPTIES VAN EN ATTITUDES TEGENOVER HET GESPROKEN NEDERLANDS IN VLAANDEREN Lisa Trogh Studentennummer: 01402545 Promotor: prof. dr.

Nadere informatie

Wat stelt de doorlichting vast? Enkele voorbeelden:

Wat stelt de doorlichting vast? Enkele voorbeelden: Werken aan leerlijnen De nieuwe leerplannen zijn nu van kracht in het basisonderwijs, in de eerste en de tweede graad. Dit is een geschikt moment om leerlijnen opnieuw te bekijken of uit te werken. Wat

Nadere informatie

Kernachtig communiceren

Kernachtig communiceren Kernachtig communiceren De draad van mijn verhaal Generaliseren en concretiseren Hoofd en bijzaken Werken met tijdlijnen Verbaliseren en visualiseren De kern van mijn boodschap Taalpatronen Samenvatten

Nadere informatie

Kongo in de geschiedenisleerboeken, 1960-heden: Dé Waarheid? Beel...

Kongo in de geschiedenisleerboeken, 1960-heden: Dé Waarheid? Beel... 1 sur 5 6/09/2008 21:57 Kongo in de geschiedenisleerboeken 1960-heden Dé Waarheid? Beeldvorming over de (de)kolonisatie van Kongo in Vlaamse wereldoriëntatie- en geschiedenisleerboeken lager en secundair

Nadere informatie

Woord vooraf. Ik hoop dat ik met dit eindwerk mijn bijdrage heb kunnen leveren aan het onderzoek naar tussentaal.

Woord vooraf. Ik hoop dat ik met dit eindwerk mijn bijdrage heb kunnen leveren aan het onderzoek naar tussentaal. Woord vooraf Met deze masterscriptie die handelt over het taalgebruik in Vlaamse films rond ik mijn vier jaar durende opleiding aan de faculteit taal- en letterkunde van de UGent af. Hier zou ik graag

Nadere informatie

Maatschappelijk Formeel (FORM)- B1

Maatschappelijk Formeel (FORM)- B1 Maatschappelijk Formeel (FORM)- B1 Voor wie? Voor jongeren (16+) of volwassenen (18+) die zelfstandig willen functioneren in meer formele contexten in de Nederlandse of Vlaamse samenleving. Hoe wordt er

Nadere informatie

gesubsidieerde audiovisuele producties/ projecten en andere projecten binnen de audiovisuele sector nihil

gesubsidieerde audiovisuele producties/ projecten en andere projecten binnen de audiovisuele sector nihil Pascal Smet Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel Bevoegdheid : ar (2009-heden) onderwijs en vorming audiovisuele nihil nihil Bevoegdheid : ar (2009-heden) jeugd audiovisuele

Nadere informatie