JANTIENE DE RUIJTER P4RAPPORT ICHZELF INVESTEREN HERKENNING EIGEN IDENTITEIT ZEGGENSCHAP ARBORGING N IDENTITEIT ZEGGENSCHAP INNIG LEREN KENNEN

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "JANTIENE DE RUIJTER P4RAPPORT ICHZELF INVESTEREN HERKENNING EIGEN IDENTITEIT ZEGGENSCHAP ARBORGING N IDENTITEIT ZEGGENSCHAP INNIG LEREN KENNEN"

Transcriptie

1 HERKENNING EIGEN IDENTITEIT JANTIENE DE RUIJTER P4RAPPORT INVLOED MENTAAL EIGENAARSCHAP UITOEFENEN BIJ WOONCONSUMENTEN ICHZELF INVESTEREN ARBORGING N IDENTITEIT ZEGGENSCHAP G LEREN IDENTITEIT KENNEN ERVARENINNIG LEREN KENNEN ZEGGENSCHAP INNIG LEREN KENNEN

2 MENTAAL EIGENAARSCHAP BIJ WOONCONSUMENTEN Een verkenning van bepalende mechanismen voor de bevordering van mentaal eigenaarschap tijdens het ontwikkelproces van woningen Jantiene de Ruijter TU Delft, Faculteit Bouwkunde, afdeling Real Estate & Housing MSc Thesis COLOFON STUDENT Jantiene de Ruijter ADRES Verkadestraat 37, 2613 ZK Delft TELEFOONNUMMER 0031 (0) UNIVERSITEIT Technische Universiteit Delft FACULTEIT Bouwkunde AFSTUDEERRICHTING Real Estate & Housing AFSTUDEERLAB Urban Area Development HOOFDMENTOR Agnes Franzen TWEEDE MENTOR Sake Zijlstra DERDE MENTOR Ruud Binnekamp MENTOR BLAUWHOED Merel Putman GECOMMITTEERDE Filip Geerts DATUM 3 oktober

3 VOORWOORD Dit rapport omvat het onderzoeksvoorstel, theoretisch kader en empirisch en operationeel kader van mijn masterthesis voor het afstudeer-laboratorium Urban Area Development als onderdeel van de master Real Estate & Housing aan de faculteit Bouwkunde van de TU Delft. Het onderzoek beslaat het gehele academische jaar en kent vijf peilmomenten (P1 tot en met P5), waarvan dit rapport betrekking heeft op de P4. Graag wil ik Gerard Wigmans, Agnes Franzen, Sake Zijlstra, Ruud Binnekamp, Peter Barendse en Merel Putman bedanken voor de enthousiaste en informatieve begeleiding. Daarnaast wil ik in het bijzonder mijn vader, Peter de Ruijter, bedanken voor zijn steun en kritische reflectie. Delft, oktober 2013 Jantiene de Ruijter 3

4 SAMENVATTING INLEIDING ONDERZOEK Dit onderzoek betreft een eerste verkenning van de bevordering van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen. Er wordt ingegaan op wat mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten nu eigenlijk is, wat de onderliggende motieven zijn voor gevoelens van eigenaarschap, welke elementen de ontwikkeling van de conditie kunnen bevorderen en beïnvloeden en wat de mogelijke effecten hiervan zijn. PROBLEEMSTELLING EN DOELSTELLING Door de kanteling van een aanbieders- naar een vragersmarkt, wordt door ontwikkelende partijen in Nederland in toenemende mate tegemoet gekomen aan de wensen van woonconsumenten, door het bieden van consumentwaarde en betrokkenheid aan de voorkant van het ontwikkelproces, teneinde een gezond bedrijfsresultaat te kunnen garanderen en de haalbaarheid van ontwikkelprojecten te waarborgen. Vanwege de relevant geachte en toenemende betrokkenheid van woonconsumenten is in de afgelopen jaren het fenomeen mentaal eigenaarschap in de belangstelling gekomen. Mentaal eigenaarschap wordt verondersteld de gewenste betrokkenheid van woonconsumenten verder te vergroten. Echter, in de ontwikkelpraktijk is weinig bekend over de psychologie van eigenaarschap. Bovendien bevindt theorievorming over het fenomeen zich in een vroeg stadium. Zodoende bestaat er een grote behoefte aan verder theoretisch en empirisch onderzoek als basis voor de door de ontwikkelende partijen gewenste omslag naar de praktijk. Het onderzoek heeft daarom als doel de wetenschappelijke en maatschappelijke kennislacune met betrekking tot mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten te verkleinen door een eerste aanzet tot theorievorming over de bevordering van de mentale conditie bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen. Het onderzoek heeft een sterk verkennend karakter vanwege de afwezigheid van diepgaande kennis over mentaal eigenaarschap in de ontwikkelpraktijk en het vroege stadium van theorievorming. ONDERZOEKSVRAAG EN TOEGEPASTE METHODEN Vanuit een persoonlijk perspectief, de wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie en de beperkte tijd is gekozen om het onderzoek voornamelijk te concentreren op een verkenning van de bepalende mechanismen die individueel en collectief mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten kunnen bevorderen tijdens het ontwikkelproces van woningen. Dit leidt tot de volgende hoofdvraag: Wat zijn de dominante mechanismen die mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten bevorderen tijdens het ontwikkelproces van woningen? Voor de beantwoording van de onderzoeksvraag zijn zowel kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeksmethoden gehanteerd. Een eerste literatuurstudie bood een overzicht van het probleemveld en gaf aanleiding tot de exploratie van de elementen die verantwoordelijk worden geacht voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen. Een eerste idee van de afbakening van het onderzoek is daarbij ontstaan. Zodoende werden eveneens de ontwikkelvormen voor woningen verkend die door ontwikkelende partijen in de Nederlandse vragersmarkt worden gehanteerd, om in een later stadium van het onderzoek te kunnen onderzoeken in hoeverre door toedoen van bepalende elementen de mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten per ontwikkelvorm voor woningen kan verschillen. Op basis van de theoretische verkenning is een eerste theoretisch model van de afhankelijkheidsrelatie van de elementen gemaakt, die verantwoordelijk werden geacht voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten. Het theoretisch onderzoek gaf aanleiding tot verkennende interviews met deskundigen uit de vastgoedsector en gebiedsontwikkeling, welke op hun beurt leidde tot de afbakening van de bepalende mechanismen die verantwoordelijk werden geacht voor de bevordering van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen. Op basis van de empirische verkenning is het theoretisch model van de afhankelijkheidsrelatie van de elementen verder aangepast. Tenslotte zijn de bevindingen uit de interviews in de laatste fase van het onderzoek verder onderbouwd en uitgebreid middels een voorkeursmeting tijdens een expertmeeting, waarin werd bepaald in hoeverre volgens het expertpanel door toedoen van de afgebakende mechanismen de mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten per ontwikkelvorm voor woningen kan verschillen. Aan deze meeting namen deskundigen deel die in de tweede fase van het onderzoek waren geïnterviewd. De voorkeursmeting leidde tot de uiteindelijke afbakening van mechanismen en een verkennend beeld van 4

5 mate waarin mentaal eigenaarschap door toedoen van deze mechanismen bij de ontwikkelvormen kan voorkomen. De theoretische, empirische en operationele bevindingen zijn tenslotte verwerkt in de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek. CONTEXT MENTAAL EIGENAARSCHAP Mentaal eigenaarschap is de cognitieve en affectieve conditie waarin individuen het gevoel hebben dat het doelwit van eigendom van hen is: het is van MIJ of van ONS. De conceptuele kern betreft een individueel of collectief gevoel van bezit ( MIJN of ONS ) van een materieel of immaterieel object. Mentaal eigenaarschap wordt daarom gedefinieerd als de cognitieve en affectieve conditie waarin één of meerdere individuen zich eigenaar voelen van een materieel of immaterieel object. MENTAAL EIGENAARSCHAP De cognitieve en affectieve conditie waarin één of meerdere individuen zich eigenaar voelen van een materieel of immaterieel object Het individuele gevoel reflecteert een relatie tussen een individu en object door persoon-object interactie, waardoor een nauwe band wordt ervaren tussen de zelf en het object en deze een deel wordt van de verlengde zelf. Daarentegen ontstaan collectieve gevoelens door een interactieve dynamiek, gebaseerd op persoon-objectinteracties, anderen-object-interacties en persoon-tot-persoon-interacties, waarbij individuen tot een enkele en gedeelde mind-set komen met betrekking tot een gevoel van eigenaarschap voor een object. Daarbij is de notie van een collectief besef bij groepsleden van ONS (collectieve identificatie) de sleutel tot de differentiatie tussen mentaal eigenaarschap op individueel en groepsniveau. Verder is mentaal eigenaarschap een afgeleide van vormen van eigenaarschap met economische waarde en intellectuele eigendommen. Echter, waar dit juridisch eigendom door de maatschappij in het algemeen erkend wordt, alsook de bijbehorende gespecificeerde en door het rechtssysteem beschermde rechten, wordt mentaal eigenaarschap slechts erkend door individuen die dit voelen (emoties en opvattingen). Hierdoor kan het fenomeen ook bestaan in afwezigheid van juridisch eigendom. De effecten van mentaal eigenaarschap hebben betrekking op een drietal samenhangende aspecten, namelijk gedragingen van individuen, de kwaliteit van (participatieve) benaderingen voor gewenste veranderingen en de resultaten van deze activiteiten. Allereerst worden een groot aantal positieve maar ook negatieve individuele en collectieve gedragingen geassocieerd met de mentale conditie. Positieve gedragingen zijn onder meer burgerschap, persoonlijke opoffering en het nemen van risico, alsmede verantwoordelijkheidsgevoel en beheer (zoals een zorgvuldige en duurzame omgang met het gebied, de investering in de toekomstige kwaliteit van een gebied en blijvende betrokkenheid). Negatieve gedragingen betreffen onder meer claimgedrag (van object), obsessie (voor object) en materialisme. Daarnaast draagt mentaal eigenaarschap bij betrokkenen van een activiteit door positieve gedragingen bij aan een hogere kwaliteit van participatieve benaderingen en wordt in het geval van gebiedsontwikkelingen verondersteld dat de conditie verantwoordelijk is voor de haalbaarheid van projecten. Dit leidt tenslotte weer tot duurzamere en relevantere veranderingen (zoals maatschappelijke en ruimtelijke waardencreatie in de vorm van een hoge sociale waarde, gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van een gebied) die beter inspelen op de specifieke belangen en omstandigheden en worden opgenomen in het denken en doen van de betrokkenen. ONTWIKKELVORMEN VOOR WONINGEN Met betrekking tot het ontwikkelproces van woningen worden, op basis van uiteenlopende gradaties van keuzevrijheid en zeggenschap, vijf ontwikkelvormen worden onderscheiden, namelijk particulier opdrachtgeverschap (PO), collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO), mede-opdrachtgeverschap (MO), consumentgerichte ontwikkeling (CGO) en serieproductie (SP). BASIS THEORIE Om de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap in beeld te brengen zijn verschillende theorieën bestudeerd, zowel toegespitst op mentaal eigenaarschap in het algemeen, als op de conditie in relatie tot participatie en gebiedsontwikkeling in het bijzonder. Hierdoor is gekomen tot een opbouw van de ontwikkeling, welke allereerst is vertaald naar een algemeen theoretisch model voor zowel het individuele als het collectieve niveau die de versimpelde afhankelijkheidsrelatie van de bepalende elementen weergeeft. In het model wordt verondersteld dat de ontwikkeling van de individuele en collectieve mentale bestaat uit: (1) één of meerdere persoonlijke innerlijke motieven 5

6 van een individu en bij meerdere individuen (groep) gecombineerd met het sociaalidentiteit motief, voor het ontstaan van de conditie, (2) de vrijwillige individuele of gedeelde ervaringen met het object voor de bevordering van de conditie en (3) beïnvloedende factoren die het ontstaan en de bevordering van de conditie beïnvloeden. Dit resulteert in (4) een individuele of gedeelde cognitieve en affectieve conditie, die (5) verschillende effecten kan hebben in de vorm van individuele of groepsgedragingen. ONTWIKKELING MENTAAL EIGENAARSCHAP PERSOONLIJKE INNERLIJKE MOTIEVEN PERSOONLIJKE ERVARINGEN SOCIAAL-IDENTITEIT MOTIEF GEDEELDE ERVARINGEN MENTAAL EIGENAARSCHAP INDIVIDUELE CONDITIE INDIVIDUELE GEDRAGINGEN EFFECTEN GEDEELDE CONDITIE GROEPSGEDRAGINGEN BEÏNVLOEDING MENTAAL EIGENAARSCHAP INDIVIDUELE FACTOREN GROEPSFACTOREN OBJECTFACTOREN PROCESFACTOREN CONTEXTUELE FACTOREN De individuele en collectieve condities zijn verder uitgewerkt in twee theoretische modellen, die de versimpelde afhankelijkheidsrelatie van de verschillende elementen van de processen afzonderlijk van elkaar weergeven en zich concentreren op de ontwikkeling en beïnvloeding. In het model voor de ontwikkeling van de individuele conditie wordt verondersteld dat het proces bestaat uit: (1) de persoonlijke innerlijke motieven doeltreffend zijn en uitwerking hebben op object, eigen identiteit hebben door object en eigen plek hebben door object en zich thuis voelen, (2) de persoonlijke ervaringen ofwel mechanismen controle hebben over object, zichzelf investeren in object en innig leren kennen van object, (3) de beïnvloedende factoren, bestaande uit individuele factoren, objectfactoren, procesfactoren en contextuele factoren. De ontwikkeling en beïnvloeding dragen samen bij aan de individuele mentale cognitieve en affectieve conditie, bestaande uit bewustzijn, gedachten en overtuigingen met betrekking tot het object en gevoelens van vreugde, plezier, voldoening, effectiviteit en competentie door het object. Verder wijkt het model voor de ontwikkeling van de collectieve conditie op een aantal punten af van het individuele proces, doordat: (1) een groepsmotief is toegevoegd aan de benodigde persoonlijke motieven, het sociaalidentiteit motief, (2) de ervaringen gedeeld zijn, (3) naast individuele factoren ook groepsfactoren een rol spelen en tenslotte (4) er sprake is van een gedeelde cognitieve en affectieve conditie. VERRIJKING EN TOETSING THEORIE ELEMENTEN ONTWIKKELING MENTAAL EIGENAARSCHAP Op basis van empirisch onderzoek in de vorm van diepte-interviews met deskundigen uit de vastgoedsector en gebiedsontwikkeling zijn de ontwikkelde theoretische concepten verrijkt door en getoetst aan de praktijk. Er werd zo een eerste aanzet gedaan tot specifieke theorievorming over mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen. Uit de interviews kwam naar voren dat de verantwoordelijke elementen voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten enerzijds betrekking hebben op vier kernervaringen (ofwel mechanismen) van woonconsumenten met objecten voor zowel de individuele als collectieve mentale conditie en anderzijds op vier beïnvloedende kernfactoren voor de individuele mentale conditie en vijf beïnvloedende kernfactoren voor de collectieve mentale conditie. Deze elementen zijn opgenomen in aangepaste theoretische modellen uit het theoretisch kader. De vier ervaringen betreffen (samen) invloed uitoefenen op object, zichzelf/ons investeren in object, (samen) innig leren kennen van object, en eigen/gedeelde identiteit ervaren door object. Van deze ervaringen werden de deelaspecten zeggenschap en keuzevrijheid (invloed uitoefenen) het relevants geacht. Ook het deelaspect herkenning eigen identiteit 6

7 (ervaren identiteit) werd verondersteld een belangrijke bijdrage te leveren. Daarnaast omvatten de vier beïnvloedende kernfactoren voor beide mentale condities individuele factoren, objectfactoren, procesfactoren en contextuele factoren, aangevuld met groepsfactoren voor de collectieve mentale conditie. Van deze factoren werd communicatie als onderdeel van de groepsfactoren het belangrijkst geacht en werden de individuele factoren en groepsfactoren als randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de mentale conditie verondersteld. Verder werd verondersteld dat niet alle elementen aan de orde zijn bij de verschillende ontwikkelvormen die worden ingezet in de huidige vragersmarkt. VERDERE TOETSING THEORIE De ontwikkelde theoretische concepten op basis van de interviews zijn verder getoetst en gerelateerd aan de ontwikkelvormen voor woningen die momenteel worden gehanteerd in de vragersmarkt. Dit gebeurde op basis van empirisch en operationeel onderzoek in de vorm van een expertmeeting, waarbij zowel een ontwikkeld onderzoeksinstrument (mentaal eigenaarschap meter) voor een voorkeursmeting met betrekking tot de mechanismen en ontwikkelvormen, als een groepsdiscussie voor validering van de meting centraal stonden. Er werd zo een aanzet gedaan tot verdere theorievorming over mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten en in het bijzonder over de mechanismen die de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap kunnen bevorderen. BEPALENDE MECHANISMEN ONTWIKKELING MENTAAL EIGENAARSCHAP Door de succesvolle toekenning van gewichten aan de deelaspecten van de mechanismen ofwel sub-criteria, de wegingen van deze sub-criteria ten opzichte van elkaar en de herziening van de wegingen op basis van groepsdiscussie door de experts, kon een verkennend beeld worden verkregen van de mate waarin deze criteria in algemene zin bijdragen aan de bevordering van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten. Uit de weging kwam naar voren dat de subcriteria qua relevantie de volgende volgorde kennen: (1) zeggenschap, (2) keuzevrijheid, (3) herkenning eigen identiteit, (4) uiting eigen identiteit, (5) mentale investering en waarborging eigen identiteit, (6) geldinvestering, (7) fysieke investering en informatie beleving en (8) persoonlijke waarden investering, tijdinvestering en fysieke beleving. De sub-criteria kennen bovendien een tijds-volgordelijkheid bij een ontwikkelproces voor woningen en een aantal criteria hebben mogelijk randvoorwaardelijke eigenschappen, zoals fysieke beleving en informatie beleving. Verder kon op basis van de optelling van de wegingen van de sub-criteria worden geconcludeerd dat het uitoefenen van invloed op een object de grootste mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten kan genereren, het innig leren kennen van een object relatief weinig mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten kan genereren en het ervaren van de eigen identiteit door een object alsmede het investeren van de zelf in een object in verhouding tot het innig leren kennen van een object een hoge mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten kunnen genereren. Tenslotte achtte het expertpanel de selectie van mechanismen compleet, waardoor en geen verdere mechanismen zijn toegevoegd aan de selectie en het theoretisch model niet meer hoefde te worden aangepast. MATE MENTAAL EIGENAARSCHAP BIJ ONTWIKKELVORMEN WONINGEN Verder kon op basis van individuele en groepswaarderingen door experts van de ontwikkelvormen voor woningen ofwel alternatieven, met behulp van de mentaal eigenaarschap meter, worden bepaald in hoeverre door toedoen van de mechanismen de mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten per ontwikkelvorm voor woningen kan verschillen. Uit de meting kwam naar voren dat de ontwikkelvormen op basis van de gewogen criteria de volgende volgorde kennen met betrekking tot het aandeel in de ontwikkeling van een mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten: (1) particulier opdrachtgeverschap, (2) collectief particulier opdrachtgeverschap, (3) mede-opdrachtgeverschap, (4) consumentgerichte ontwikkeling en (5) serieproductie. Echter, het oplopende karakter van de ontwikkelvormen gaf mogelijk geen correct beeld van de werkelijkheid. De beïnvloedende factoren uit het versimpelde model van de afhankelijkheidsrelatie, waren vanwege de afbakening van het onderzoek niet meegenomen in de meting, en hadden de resultaten van de meting aanzienlijk kunnen beïnvloeden. Bovendien was de bescheiden grootte van het expertpanel mogelijk onvoldoende voor de betrouwbaarheid van de waarderingen, aangezien er door tijdgebrek geen ruimte meer was voor de kracht van de herziening van de waarderingen op basis van groepsdiscussie. Verder kwam door een matige heterogeniteit van het panel het verkregen (en gewenste) sectorale beeld van de waarderingen van de alternatieven mogelijk niet overeen met de werkelijkheid. Tenslotte waren een aantal inhoudelijke aanpassingen vereist voor de betrouwbaarheid en geldigheid van de resultaten. Deze aanpassingen hebben betrekking op de selectie van de alternatieven. Zo kunnen metingen gericht op onder meer een specifiek project, specifieke locatie en doelgroep mogelijk een verdere invulling geven aan het verkregen algemene beeld en dienen 7

8 ontwikkelvormen, waarbij naast individueel mentaal eigenaarschap ook collectief mentaal eigenaarschap wordt gegenereerd, mogelijk niet in één voorkeursmeting als alternatieven voor te komen met ontwikkelvormen die alleen individueel mentaal eigenaarschap kunnen genereren. AANBEVELINGEN ONDERZOEK AANBEVELINGEN MECHANISMEN Vanuit de definitieve theoretische modellen voor de ontwikkeling van individueel en collectief mentaal eigenaarschap zijn enkele aanbevelingen geformuleerd voor ontwikkelende partijen. Deze aanbevelingen geven de partijen aanknopingspunten om mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten in het ontwikkelproces van woningen te integreren en aan te sturen. A. Creëer mogelijkheden voor consumenten om invloed uit te oefenen op het tussentijdse en uiteindelijke resultaat van het ontwikkelproces, ofwel de woning, kavel en eventuele woonomgeving, door gewenste zeggenschap of keuzevrijheden; B. Creëer mogelijkheden voor consumenten om zichzelf te kunnen investeren in het tussentijdse en uiteindelijke resultaat van het ontwikkelproces door fysieke investering, mentale investering, persoonlijke waarden investering, tijdinvestering en geldinvestering; C. Creëer mogelijkheden voor consumenten om het tussentijdse en uiteindelijke resultaat van het ontwikkelproces innig te leren kennen door fysieke beleving en informatiebeleving; D. Stimuleer consumenten en creëer mogelijkheden om de eigen identiteit te ervaren door het tussentijdse en uiteindelijke resultaat van het ontwikkelproces door herkenning van de eigen identiteit, uiting van de identiteit en waarborging van de eigen identiteit; E. Probeer waar mogelijk alle ervaringen van woonconsumenten met objecten in het ontwikkelproces in te passen ten einde de mate van mentaal eigenaarschap bij de woonconsumenten te vergroten; F. Zorg ten alle tijde voor overzichtelijkheid van de ervaringen; G. Biedt woonconsumenten voldoende tijd om zowel de cognitieve als affectieve kern van de mentale conditie te activeren; H. Pas incentives (zoals kortingen en privileges) toe om de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap te bespoedigen; I. Zorg dat de woning, kavel en eventuele woonomgeving tegemoet komen aan de motieven van woonconsumenten voor het kopen van een woning en de ervaringen van de woonconsumenten mogelijk maken; J. Houd rekening met individuele factoren zoals de sterkte van de motieven, de persoonlijkheid en persoonlijke waarden van individueel betrokken woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces, die de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap positief of negatief kunnen beïnvloeden; K. Houd rekening met groeps- en samenwerkingsfactoren zoals collectivisme en onderlinge afhankelijkheid, die de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap positief of negatief kunnen beïnvloeden; L. Houd rekening met contextuele factoren, zoals wet- en regelgeving, tradities en normen en waarden, die de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap positief of negatief kunnen beïnvloeden. AANBEVELINGEN NADER ONDERZOEK Voor een aantal aspecten die aan de orde zijn geweest in dit onderzoek kon nader onderzoek worden geformuleerd. Allereerst betrof het onderzoek een verkenning van de bepalende mechanismen die verantwoordelijk zijn voor de bevordering van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten. Echter, hoe deze mechanismen tijdens het ontwikkelproces van woningen kunnen worden ingezet en wanneer is niet onderzocht en behoeft verder onderzoek. Daarbij kan worden gekeken naar één specifieke ontwikkelvorm voor het ontwikkelproces, gericht op een ontwikkelproject met een 8

9 specifieke locatie en doelgroep voor verdere diepgang. Daarnaast behoeft onderzoek naar de mate waarin de mechanismen mentaal eigenaarschap bevorderen bij de verschillende ontwikkelvormen eveneens verder onderzoek, aangezien er sprake was van een eerste verkennende meting van de voorkeuren van een klein expertpanel. Bovendien dienen de effecten van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten nader onderzocht te worden om de relevantie van het fenomeen en de sturing ervan door ontwikkelende partijen verder te kunnen onderbouwen. Ook kan verder worden gekeken naar mechanismen voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij huurders en de effecten hiervan. Ten tweede is naast het onderzoek naar de mechanismen voor de bevordering van mentaal eigenaarschap verder onderzoek nodig naar de beïnvloedende factoren van het ontstaan en de bevordering van de mentale conditie. Ook kan er meer aandacht worden besteed aan de cognitieve en affectieve kern van de mentale conditie. Ten derde gaven de interviews en de expertmeeting een verkennend beeld van de elementen, waaronder de mechanismen, die door deskundigen uit de vastgoedsector en gebiedsontwikkeling verantwoordelijk werden verondersteld voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten. Een eventueel vervolgonderzoek zou zich daarom verder kunnen richten op het waardevolle perspectief van de woonconsument, door zowel de gewenste als daadwerkelijk ervaren betrokkenheid ofwel mentaal eigenaarschap te achterhalen tijdens het ontwikkelproces van woningen. Ten vierde dient het de aanbeveling, om de bruikbaarheid van de ME-meter te vergroten, een aantal inhoudelijke aanpassingen te maken voor de vergroting van de betrouwbaarheid en geldigheid van de resultaten. Deze aanpassingen hebben in eerste instantie betrekking op de selectie van alternatieven. Zo kunnen metingen gericht op onder meer een specifiek project, specifieke locatie en doelgroep mogelijk een verdere invulling geven aan het verkregen algemene beeld en dienen ontwikkelvormen. Ten vijfde is er verder vervolgonderzoek nodig naar de ontwikkeling van individueel en collectief mentaal eigenaarschap. Daarbij kan bij onderzoek naar collectief mentaal eigenaarschap, naast collectivisme, onderlinge afhankelijkheid, collectieve identificatie, groepscohesie en teamgeest, aandacht worden besteed aan overige aspecten van groepsontwikkeling die belangrijk kunnen zijn voor de ontwikkeling van de collectieve conditie. Tot slot zou naast mentaal eigenaarschap in de vastgoedsector en gebiedsontwikkeling de mentale conditie bij consumenten in andere sectoren verder kunnen worden onderzocht, aangezien deze sectoren reeds verder kunnen zijn met onderzoek naar de psychologie van eigenaarschap en consumentbinding. 9

10 BEGRIPPENLIJST Beïnvloedende factoren = factoren die een uitwerking hebben op de motieven, mechanismen en mentale conditie van individuen en zo de ontwikkeling van een mate van individueel of collectief mentaal eigenaarschap zowel positief als negatief kunnen beïnvloeden Collectief mentaal eigenaarschap = het collectieve gevoel dat het doelwit van eigendom van ONS is (Pierce & Jussila, 2010) Duurzame gebiedsontwikkeling = de creatie van ruimtelijke kwaliteit door een evenwicht tussen de maatschappelijke componenten people, planet en profit, én de ruimtelijke componenten gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. (Puylaert & Werksma, 2011) Individueel mentaal eigenaarschap = de conditie waarin een individu het gevoel heeft dat het doelwit van eigendom van hem of haar is: het is van MIJ (Pierce & Jussila, 2010; Pierce, et al., 2003) Keuzevrijheid = het kunnen uitoefenen van invloed door de woonconsument binnen een selectie van keuzemogelijkheden Mechanismen = ervaringen (acties) van individuen met een object die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van een mate van individueel of collectief mentaal eigenaarschap Mentaal eigenaarschap = de cognitieve en affectieve conditie waarin één of meerdere individuen zich eigenaar voelen van een materieel of immaterieel object Motieven = innerlijke drijfveren van individuen die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van individueel of collectief mentaal eigenaarschap Traditionele ontwikkeling = private en/of publieke actoren ontwikkelen woningen en de eventuele woonomgeving, waarbij de invloed van de consument op het ontwikkelproces verwaarloosbaar is Vraaggerichte ontwikkeling = private en/of publieke actoren ontwikkelen woningen en de eventuele woonomgeving, waarbij er sprake is van invloed van de consument, individueel of groepsgewijs, op het ontwikkelproces door een afstemming op de wensen door een mate van keuzevrijheid Vraaggestuurde ontwikkeling = de consument ontwikkelt, individueel of groepsgewijs, in samenwerking met private en/of publieke actoren de eigen woning en eventuele woonomgeving, waarbij er sprake is van actieve betrokkenheid aan de voorkant van het ontwikkelproces door een mate van zeggenschap Vragersmarkt = marktsituatie waarin het aanbod van een product of dienst van de marktpartij de vraag van de consument overtreft, waardoor de consument een sterke machtspositie heeft als het gaat om de invulling van het ontwikkelproces en de bepaling van de prijs en kwaliteit van het uiteindelijke product of de dienst (Smit, 2011) Woonconsument = de eigenaar-bewoner of huurder, die rechtstreeks verband houdt met de bewoning van een woongelegenheid of de aspirant eigenaar-bewoner of huurder die te kennen geeft een woongelegenheid te willen betrekken (Gruis, 2000; VROM, 2005) Zeggenschap = het kunnen uitoefenen van invloed door de woonconsument zonder dat daar van tevoren door anderen bepaalde keuzemogelijkheden aan ten grondslag liggen AFKORTINGEN CGO = Consument Gerichte Ontwikkeling CPO = Collectief Particulier Opdrachtgeverschap MO = Mede Opdrachtgeverschap PO = Particulier Opdrachtgeverschap SP = Serie Productie 10

11 INHOUDSOPGAVE VOORWOORD 3 SAMENVATTING 4 INLEIDING ONDERZOEK... 4 CONTEXT... 5 BASIS THEORIE... 5 VERRIJKING EN TOETSING THEORIE... 6 VERDERE TOETSING THEORIE... 7 AANBEVELINGEN ONDERZOEK... 8 BEGRIPPENLIJST INLEIDING ONDERZOEK PROBLEEMSCHETS PROBLEEMSTELLING AFBAKENING EN BEPERKINGEN DOELSTELLING ONDERZOEK ONDERZOEKSVRAGEN ONDERZOEKSOPZET EN METHODEN EINDPRODUCT RELEVANTIE AFSTUDEERBEDRIJF OPBOUW RAPPORT EN LEESWIJZER THEORETISCH KADER MENTAAL EIGENAARSCHAP DE ONTWIKKELING VAN WONINGEN ANALYTISCH KADER CONCLUSIE INTERVIEWS INLEIDING EN OPZET RESULTATEN EVALUATIE VAN INTERVIEWS DATA INTERPRETATIE CONCLUSIE EXPERTMEETING INLEIDING EN OPZET RESULTATEN EXPERTMEETING EVALUATIE EXPERTMEETING CONCLUSIE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN CONCLUSIES OP ONDERZOEKSVRAGEN AANBEVELINGEN MECHANISMEN AANBEVELINGEN NADER ONDERZOEK REFLECTIE 88 REFLECTIE INHOUD REFLECTIE PROCES LITERATUUR 89 BIJLAGE A 92 TABELLEN INTERVIEWS BIJLAGE B 95 MENTAAL EIGENAARSCHAP METER BIJLAGE C 101 TABELLEN EN FIGUREN EXPERTMEETING

12 1. INLEIDING ONDERZOEK Er is sprake van een nieuwe realiteit in de Nederlandse vastgoedsector en gebiedsontwikkeling. Het is de vraag van de eindgebruiker die in toenemende mate centraal staat, zo ook bij de ontwikkeling van woningen. Bij overheden, marktpartijen en burgers groeit het besef dat traditionele rolverdelingen en samenwerkingsvormen niet meer vanzelfsprekend garant staan voor een haalbaar en succesvol resultaat. Het ontbreken van mentaal eigenaarschap bij deze partijen, wordt als een mogelijke oorzaak gezien voor het vastlopen van ontwikkelinitiatieven. Er bestaat echter weinig theoretische en praktische kennis over dit fenomeen. Zodoende is er een ontluikende vraag van zowel academici als professionals uit de vastgoedsector en gebiedsontwikkeling om een heldere definiëring van mentaal eigenaarschap als fenomeen en verduidelijking van diens relatie met de gebouwde omgeving. Dit onderzoek betreft een eerste verkenning van de bevordering van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen. Er wordt ingegaan op wat mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten nu eigenlijk is, wat de onderliggende motieven zijn voor gevoelens van eigenaarschap, welke elementen de ontwikkeling van de conditie kunnen bevorderen en beïnvloeden en wat de mogelijke effecten hiervan zijn. 1.1 PROBLEEMSCHETS Wetenschap en praktijk zijn het er over eens: de woningbouwmarkt en gebiedsontwikkeling gaan gebukt onder aanzienlijke functioneringsproblemen (Bosman & Engbers, 2012; De Zeeuw et al., 2011; Puylaert & Werksma, 2011). Een belangrijk knelpunt is de kanteling van een aanbieders naar een vragersmarkt door onder meer de economische recessie, demografische ontwikkelingen en maatschappelijke verschuivingen naar actievere vormen van burgerschap. Deze hebben een aanzienlijke en zo mogelijk structurele impact op de vastgoedsector en gebiedsontwikkeling. De voortgang van talloze projecten stagneert, waardoor de samenwerking tussen publiek en privaat onder druk komt te staan. De vragersmarkt dwingt overheden en marktpartijen, zo ook ontwikkelaars, tot een omgekeerde benaderingswijze, waarbij in grotere mate dient te worden vertrokken vanuit de behoeften van de woonconsument. De woonconsument kijkt niet alleen steeds kritischer naar de kwaliteit van bestaande en opgeleverde woningen en de woonomgeving, maar wil deze ook in toenemende mate ook zelf (mee)ontwikkelen. Deze nieuwe situatie noodzaakt tot andere beleidskaders en een andere organisatie van het proces waarin woonmilieus worden gerealiseerd of getransformeerd. Door ontwikkelende partijen wordt daarom in steeds grotere mate tegemoet gekomen aan de wensen van de consument door het bieden van consumentwaarde en betrokkenheid aan de voorkant van het ontwikkelproces. Op deze manier trachten zij een gezond bedrijfsresultaat te behalen en de haalbaarheid van ontwikkelprojecten te waarborgen. Vanwege de groeiende betrokkenheid van eindgebruikers en woonconsumenten is in de Nederlandse ontwikkelpraktijk de afgelopen jaren een nieuw fenomeen in zwang geraakt: mentaal eigenaarschap. Dit fenomeen wordt verondersteld de gewenste betrokkenheid van partijen, zo ook woonconsumenten, aanzienlijk te vergroten. Zo achten Bosman & Engbers (2012) het van belang dat mensen zich betrokken voelen bij ofwel eigenaar voelen van hun gebied. Dit vertalen zij als de kunst om te komen tot mentaal eigenaarschap van gebruikers van gebieden en gebouwen. Het mentaal mede-eigenaar zijn van een opgave in het ruimtelijk domein draagt volgens hen bij aan de wil om te investeren en mee te doen in een proces van verandering en verbetering. Verder stellen Van Luin et al. (2012) dat zonder mentaal eigenaarschap van verschillige mensen geen (gebieds)ontwikkeling tot stand komt. Zij beschouwen mentaal eigenaarschap als een harde voorwaarde voor maatschappelijke waardencreatie en het ontbreken van mentaal eigenaarschap als een belangrijke oorzaak voor het vastlopen van vele ontwikkelprojecten. Tenslotte vormt mentaal 12

13 eigenaarschap volgens Puylaert & Werksma bovendien de basis voor een zorgvuldige en duurzame omgang met het gebied. Zij stellen dat mentaal eigenaren eerder bereid zijn mee te investeren in de toekomstige kwaliteit van hun gebied. De gebieden kennen daardoor een hoge(re) gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Echter, ondanks de genoemde veronderstellingen, is er in de ontwikkelpraktijk nog weinig bekend over de psychologie van de eindgebruiker of de woonconsument (Bosman & Engbers, 2012). Men weet niet goed wat mensen aanzet tot actie (tot meeinvesteren) en betrokkenheid als het gaat om hun woning, hun leefomgeving of het bredere ruimtelijke domein en wat nu precies de gevolgen hiervan zijn: er valt nog veel te winnen en te leren. Bovendien is het vooralsnog onduidelijk hoe mentaal eigenaarschap kan worden georganiseerd. Zo vereist volgens Bosman & Engbers (2012) het (h)erkennen van mentaal eigenaarschap en de juiste plaats geven van mentaal eigenaarschap in het ontwikkelproces nieuwe procesaanpakken. Daarentegen is mentaal eigenaarschap door een aantal wetenschappers uit verschillende vakgebieden reeds onderzocht (Breiting, 2008; Pierce & Jussila, 2010, 2011; Pierce, et al., 2003). Mentaal eigenaarschap wordt door hen gedefinieerd als de individuele of collectieve conditie waarin individuen het gevoel hebben dat het doelwit van eigendom (materiele en immateriële objecten) van hen is: het is van MIJ of van ONS (Pierce & Jussila, 2010; Pierce, et al., 2003). Echter, theorievorming over het fenomeen bevindt zich vooralsnog in een vroeg stadium. Bovendien is er geen empirisch werk bekend dat gericht is op de ontwikkeling en validatie van een onderzoeksinstrument voor het meten van mentaal eigenaarschap. Volgens de wetenschappers is er zodoende een grote behoefte aan verdere theorievorming een empirische inventarisering voordat er een praktische omslag gemaakt kan worden. 1.2 PROBLEEMSTELLING Op basis van de probleembeschrijving kan de volgende probleemstelling worden geformuleerd; door de kanteling van een aanbieders- naar een vragersmarkt, wordt door ontwikkelende partijen in Nederland in toenemende mate tegemoet gekomen aan de wensen van woonconsumenten, door het bieden van consumentwaarde en betrokkenheid aan de voorkant van het ontwikkelproces, teneinde een gezond bedrijfsresultaat te kunnen garanderen en de haalbaarheid van ontwikkelprojecten te waarborgen. Vanwege de relevant geachte en toenemende betrokkenheid van woonconsumenten is in de afgelopen jaren het fenomeen mentaal eigenaarschap in de belangstelling gekomen. Mentaal eigenaarschap wordt verondersteld de gewenste betrokkenheid van woonconsumenten verder te vergroten. Echter, in de ontwikkelpraktijk is weinig bekend over de psychologie van eigenaarschap. Bovendien bevindt theorievorming over het fenomeen zich in een vroeg stadium. Zodoende bestaat er een grote behoefte aan verder theoretisch en empirisch onderzoek als basis voor de door de ontwikkelende partijen gewenste omslag naar de praktijk. 1.3 AFBAKENING EN BEPERKINGEN Dit onderzoek betreft een verkenning van de bepalende mechanismen die individueel en collectief mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten kunnen bevorderen tijdens het ontwikkelproces van woningen. De afbakening van het onderzoek berust op de reeds genoemde toenemende maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie, een persoonlijk perspectief, de beschikbaarheid van vorig onderzoek en de beperkte tijd voor de uitvoering van het onderzoek. Door de verkennende aard van het onderzoek zijn de uitkomsten niet direct toepasbaar in de praktijk. Het onderzoek beperkt zich namelijk (1) tot het in kaart brengen van bestaande theorievorming over mentaal eigenaarschap bij individuen in het algemeen en bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen in het bijzonder, (2) toetsing en aanvulling van de bestaande theorievorming door het in kaart brengen van het sectorale perspectief van deskundigen uit de vastgoed en gebiedsontwikkeling sector op mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen en (3) de vertaling van de verkregen wetenschappelijke inzichten in een theoretisch model, voor de bevordering van praktische toepassing door ontwikkelende partijen. De effecten en relevantie van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten worden eveneens onderzocht, maar behoren in verband met de beperkte tijd niet tot de kern van het onderzoek. Het onderzoek kent daarnaast nog een aantal beperkingen. Allereerst, aangezien mentaal eigenaarschap kan worden gedefinieerd als de individuele of collectieve conditie waarin individuen het gevoel hebben dat het doelwit van eigendom van hen is (Pierce & Jussila, 2010; Pierce, et al., 2003), richt het onderzoek zich zowel op de individuele als collectieve gevoelens die tijdens een ontwikkelproces kunnen worden gegenereerd. Daarbij wordt vanwege de door ontwikkelende partijen relevant geachte en toenemende betrokkenheid van woonconsumenten in de huidige vragersmarkt in het bijzonder de gevoelens van eigenaarschap bij woonconsumenten onderzocht. 13

14 Daarnaast hebben de objecten waarvan deze consumenten zich eigenaar kunnen voelen vanwege de ontwikkeling van woningen betrekking op (1) bestaand vastgoed, de tussentijdse resultaten en het eindresultaat van opgeknapt bestaand vastgoed, (2) de tussentijdse resultaten en het eindresultaat van nieuwbouw, (3) de tussentijdse resultaten en het eindresultaat van kavels en (4) de bestaand woonomgeving, de tussentijdse resultaten en het eindresultaat van de bestaande woonomgeving. Verder wordt het ontwikkelproces, vanwege de vraag van woonconsumenten om een grotere diversificatie aan woningbouwprojecten (DBMI, Nirov, & Nieuwbouw Nederland, 2012), aan alle hoofd-ontwikkelvormen gerelateerd die door ontwikkelende partijen momenteel in de praktijk worden gehanteerd, namelijk particulier opdrachtgeverschap, collectief particulier opdrachtgeverschap, mede-opdrachtgeverschap, consumentgerichte ontwikkeling en serieproductie. Tenslotte is de focus op de bepalende mechanismen voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap te rechtvaardigen vanwege de beperkte tijd voor het onderzoek en de veronderstelde potentie van de toepasbaarheid en aansturing van de mechanismen tijdens het ontwikkelproces van woningen door ontwikkelende partijen in tegenstelling tot motieven voor mentaal eigenaarschap en verdere beïnvloedende factoren van de ontwikkeling van de mentale conditie, die een grotere complexiteit kennen en niet altijd lijken te kunnen worden gecontroleerd (Pierce & Jussila, 2010; Pierce, et al., 2003). Tot slot geeft het onderzoek een eerste indicatie van mechanismen die kunnen bijdragen aan de bevordering van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten voor de verbetering van vraagstukken met betrekking tot onder meer de haalbaarheid van ontwikkelinitiatieven en waardecreatie. De uitkomsten dragen bij aan de discussie over de te ondernemen stappen van ontwikkelende partijen in de huidige vragersmarkt voor het veiligstellen een gezond bedrijfsresultaat. Er kan echter niet van dit onderzoek worden verwacht dat het een blauwdruk biedt voor het bereiken van het gewenste bedrijfsresultaat. De relevantie van ontwikkeld mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens ontwikkelprocessen, zoals de veronderstelde haalbaarheid, dient in de toekomst verder bestudeerd te worden. 1.4 DOELSTELLING ONDERZOEK Het doel van het onderzoek betreft het verkleinen van de wetenschappelijke en maatschappelijke kennislacune met betrekking tot mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten door een eerste aanzet tot theorievorming over de bevordering van de mentale conditie bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen. Het onderzoek heeft een sterk verkennend karakter aangezien in de ontwikkelpraktijk weinig bekend is over de psychologie van eigenaarschap en theorievorming over het fenomeen zich in een vroeg stadium bevindt. 1.5 ONDERZOEKSVRAGEN HOOFDVRAAG Het onderzoek geeft antwoord op de hoofdvraag, welke betrekking heeft op de geformuleerde probleemstelling (1.2) en de afbakening van het onderzoek (1.3). De hoofdvraag is als volgt: Wat zijn de dominante mechanismen die mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten bevorderen tijdens het ontwikkelproces van woningen? De te onderzoeken relatie tussen mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten en het ontwikkelproces van woningen, wordt gebaseerd op bestaande wetenschappelijke theorieën, expertise van academici en praktische ervaring, competenties en expertise van betrokken professionals uit de vastgoed- en gebiedsontwikkeling sector DEELVRAGEN De deelvragen zijn gebaseerd op de verschillende elementen uit de hoofdvraag en gaan verder in op deze elementen, of een combinatie van elementen, om gezamenlijk tot een volledige beantwoording van de hoofdvraag te komen. Verder zijn de geselecteerde onderzoeksmethoden- en technieken uit paragraaf 1.6 verantwoordelijk voor de specifieke formulering en beantwoording van de deelvragen en is de volgorde 14

15 van de deelvragen op de volgorde gebaseerd waarin de methoden en technieken voorkomen in het onderzoek (zie figuur 1.1). De deelvragen zijn daarom als volgt: 1. Wat is mentaal eigenaarschap? 2. Welke elementen zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap? 3. Wat zijn de effecten van mentaal eigenaarschap? 4. Wat is de huidige positie van woonconsumenten op de Nederlandse woningbouwmarkt? 5. Welke ontwikkelvormen voor woningen kunnen in de huidige Nederlandse ontwikkelpraktijk worden onderscheiden? 6. Welke elementen zijn volgens deskundigen uit de vastgoed- en gebiedsontwikkeling sector verantwoordelijk voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen? 7. Wat zijn volgens deskundigen uit de vastgoed- en gebiedsontwikkeling sector de effecten van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten? 8. Welke mechanismen zijn volgens een expertpanel van deskundigen uit de vastgoed- en gebiedsontwikkeling sector verantwoordelijk voor de bevordering van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen? 9. In hoeverre verschilt volgens het expertpanel door toedoen van de mechanismen de mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten per ontwikkelvorm voor woningen? 10. Wat zijn de effecten van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten volgens het expertpanel? 1.6 ONDERZOEKSOPZET EN METHODEN Voor het verkennende onderzoek is gekozen voor een hybride benadering van de gestelde probleemstelling uit paragraaf 1.2. Met het hybride ofwel geïntegreerd meervoudig onderzoek, wordt beoogd tegemoet te komen aan een correcte en accurate beantwoording van de gestelde onderzoeksvragen uit paragraaf 1.5. door het pragmatisch mixen en matchen van kwalitatieve en kwantitatieve methoden en technieken waardoor methodische krachten worden geoptimaliseerd en zwaktes worden geminimaliseerd (Groat & Wang, 2002, pp ; Johnson & Onwuegbuzie, 2004). Tijdens het onderzoeksproces worden daarom zowel reeds bestaande kwalitatieve als kwantitatieve methoden en technieken ingezet. Generaliserend wordt enerzijds onderzocht (1) welke mechanismen verantwoordelijk zijn voor de bevordering van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap en (2) wat de ontwikkelvormen voor woningen in de Nederlandse vragersmarkt zijn, op basis van theoretisch en empirisch onderzoek, waarbij respectievelijk de onderzoeksmethoden bureauonderzoek met literatuurstudie als onderzoekstechniek en veldonderzoek met diepte-interviews als onderzoekstechniek worden toegepast. Dit grotendeels kwalitatieve onderzoek is explorerend en beschrijvend van aard. Anderzijds wordt nagegaan in hoeverre door toedoen van de mechanismen de mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten verschilt per ontwikkelvorm voor woningen, door deze mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten te meten aan de hand van operationeel onderzoek, waarbij een multi-criteria analyse als methode wordt ingezet met voorkeursmeting als onderzoekstechniek. Dit kwantitatieve onderzoek heeft een ontwerpend karakter door het ontwerp van een meetinstrument en een ondersteunende kwantitatieve empirische component door de inzet van een expertmeeting voor de uitvoering en bespreking van de meting. De gehanteerde methoden en technieken worden verder toegelicht in hoofdstuk 2,3 en 4. De onderlinge samenhang van de gehanteerde methoden en technieken wordt weergegeven in het research design (figuur 1.1). Een eerste literatuurstudie bood een overzicht van het probleemveld en gaf aanleiding tot de exploratie van de elementen die verantwoordelijk worden geacht voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen. Een eerste idee van de afbakening (1.3) van het onderzoek is daarbij ontstaan. Zodoende werden eveneens de ontwikkelvormen voor woningen verkend die door ontwikkelende partijen in de Nederlandse vragersmarkt worden gehanteerd, om in een later stadium van het onderzoek te kunnen onderzoeken in hoeverre door toedoen van bepalende elementen de mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten per ontwikkelvorm voor 15

16 BUREAUONDERZOEK woningen kan verschillen. Op basis van de theoretische verkenning is een eerste theoretisch model van de afhankelijkheidsrelatie van de elementen gemaakt, die verantwoordelijk werden geacht voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten. Het theoretisch onderzoek gaf aanleiding tot verkennende interviews met deskundigen uit de vastgoedsector en gebiedsontwikkeling, welke op hun beurt leidde tot de afbakening van de bepalende mechanismen die verantwoordelijk werden geacht voor de bevordering van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen. Op basis van de empirische verkenning is het theoretisch model van de afhankelijkheidsrelatie van de elementen verder aangepast. Tenslotte zijn de bevindingen uit de interviews in de laatste fase van het onderzoek verder onderbouwd en uitgebreid middels een voorkeursmeting tijdens een expertmeeting, waarin werd bepaald in hoeverre volgens het expertpanel door toedoen van de afgebakende mechanismen de mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten per ontwikkelvorm voor woningen kan verschillen. Aan deze meeting namen deskundigen deel die in de tweede fase van het onderzoek waren geïnterviewd. De voorkeursmeting leidde tot de uiteindelijke afbakening van mechanismen en een verkennend beeld van mate waarin mentaal eigenaarschap door toedoen van deze mechanismen bij de ontwikkelvormen kan voorkomen. De theoretische, empirische en operationele bevindingen zijn tenslotte verwerkt in de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek. VERKENNENDE LITERATUURSTUDIE THEORETISCH MODEL ELEMENTEN VELDONDERZOEK VERKENNENDE INTERVIEWS AANGEPAST THEORETISCH MODEL ELEMENTEN SELECTIE MECHANISMEN ONDERZOEKSVRAGEN 1 T/M 5 ONDERZOEKSVRAGEN 6 EN EINDPRODUCT Het eindproduct van het onderzoek betreft enerzijds het theoretisch model van de afhankelijkheidsrelatie van de elementen die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap tijdens het ontwikkelproces van woning en anderzijds een meetinstrument, waarmee de door mechanismen bevorderde mate van mentaal eigenaarschap bij ontwikkelvormen voor woningen kan worden gemeten. Op basis van de uitkomsten van de metingen van dit model kunnen ontwikkelprocessen van woningen worden aangepast teneinde de betrokkenheid van woonconsumenten tijdens deze ontwikkelprocessen te vergroten. De modificatie van ontwikkelprocessen valt echter buiten de scope van het onderzoek. VOORKEURSMETING EXPERTMEETING DEFINITIEVE SELECTIE MECHANISMEN ONDERZOEKSVRAGEN 8 T/M 10 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN Figuur Research design 16

17 1.8 RELEVANTIE WETENSCHAPPELIJKE RELEVANTIE De wetenschappelijke bijdrage van dit onderzoek bestaat uit het samenbrengen van kennis over mentaal eigenaarschap, woonconsumenten en ontwikkelvormen voor woningen. Het onderzoek past als zodanig in de traditie van woningbouw en gebiedsontwikkeling, maar hanteert bovendien een verdere multidisciplinaire benadering gericht op psychologie en sociologie. Verder is het onderzoek niet gebaseerd op een lopend wetenschappelijk onderzoek. Het gaat om een vernieuwende combinatie van onderwerpen waarvan sommige onderwerpen, zoals de positie van de woonconsument en de verschillende gehanteerde ontwikkelvormen in de huidige vragersmarkt, in kleinere of grotere mate reeds zijn onderzocht. Er is daarentegen binnen de vastgoedsector en gebiedsontwikkeling nog weinig kennis aanwezig over het gevoel van eigenaarschap bij betrokken partijen, zo ook bij de woonconsument tijdens het ontwikkelproces van woningen. Dit onderzoek kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan de bestaande kennislacune. Bovendien kan het onderzoek als referentie dienen voor verder vervolgonderzoek naar de bevordering en beïnvloeding van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap, de effecten en relevantie van de mentale conditie en voor onderzoek gericht op de verdere ontwikkeling en validatie van onderzoeksinstrumenten voor het meten van het fenomeen. realisatie van woningen als (her)ontwikkeling van commercieel vastgoed (Blauwhoed, 2013). Posities worden door de ontwikkelaar één-op-één met eindgebruikers geacquireerd en ontwikkeld. Daarbij wordt gewerkt met een open source proces waarin met de Blauwhoed Studio klanten vroegtijdig worden betrokken. Blauwhoed richt zich daardoor in vergelijking met andere ontwikkelaars reeds in grote mate op betrokkenheid van eindgebruikers en woonconsumenten. Dit maakte een gerichte verbinding mogelijk van het wetenschappelijke onderzoek met de praktijk. Daarbij was er sprake van wederzijds profijt. Allereerst bood de organisatie kennis, ervaring en de mogelijkheid om de door de organisatie gehanteerde of voorgestelde bindingsmethoden met betrekking tot woonconsumenten en ontwikkelvormen verder te analyseren. Daarnaast werd de organisatie zelf door betrokkenheid bij het onderzoek op de hoogte gesteld van de wetenschappelijke opgedane kennis en zal de organisatie deze kennis toepassen bij nieuwe ontwikkelinitiatieven om zo mogelijk de binding van de woonconsument met de ontwikkelde woningen te vergroten OPBOUW RAPPORT EN LEESWIJZER De opbouw van dit rapport volgt de volgorde van de deelvragen in paragraaf Ieder hoofdstuk geeft daarom antwoord op een aantal deelvragen. Hoofdstuk 2 biedt allereerst een theoretisch kader en beantwoordt de onderzoeksvragen 1 tot en met 5. Hoofdstuk 3 betreft het verkennende interview en beantwoordt onderzoeksvragen 6 en 7. Hoofdstuk 4 licht de expertmeeting toe en beantwoordt onderzoeksvragen 8 tot en met 10. Hoofdstuk 5 tenslotte, omvat de samenvattende conclusies en aanbevelingen van het onderzoek MAATSCHAPPELIJKE RELEVANTIE Dit onderzoek kan op basis van de theoretische en empirische inventarisering van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten een eerste aanzet vormen voor de gewenste omslag door ontwikkelende partijen naar de praktijk. 1.9 AFSTUDEERBEDRIJF Het onderzoek heeft gedeeltelijk plaatsgevonden bij Blauwhoed. Blauwhoed is een onafhankelijke antwoordgerichte ontwikkelaar en richt zich zowel op verkoop en 17

18 2.THEORETISCH KADER Dit hoofdstuk omvat het theoretisch kader en geeft de benodigde achtergronden van het onderzoek, definieert begrippen en duidt het onderzoekskader. Er wordt allereerst antwoord gegeven op de vragen wat mentaal eigenaarschap is, welke elementen verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap en wat de effecten zijn van de mentale conditie. Bovendien wordt vanwege de focus op mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen eveneens onderzocht wat de huidige positie van woonconsumenten op de Nederlandse woningbouwmarkt is en welke ontwikkelvormen voor woningen in deze markt kunnen worden onderscheiden. Paragraaf 2.1 verkent daartoe mentaal eigenaarschap als theoretisch concept in het algemeen en in het bijzonder bij participatie en vastgoed- en gebiedsontwikkelingen. Paragraaf 2.2 gaat verder in op de positie van de woonconsument in de vragersmarkt en beschrijft de verschillende ontwikkelvormen die momenteel in de ontwikkelpraktijk worden ingezet. Paragraaf 2.3 omvat het analytisch kader met de operationalisering van de gehanteerde begrippen. Slotparagraaf 2.4 grijpt terug op de onderzoeksvragen en vat de bevindingen van het hoofdstuk samen. 2.1 MENTAAL EIGENAARSCHAP Waarom en hoe komen mensen tot gevoelens van eigenaarschap? En wat zijn de effecten hiervan? Het is gebruikelijk eigendom als een juridische conditie te beschouwen die een individu of een groep van individuen met bepaalde rechten en verantwoordelijkheden doordrenkt (Pierce & Jussila, 2011). Naast dit zogenaamde institutionele bestaan (dat wil zeggen, eigendom als iets dat echt is), is eigendom ook een houding, een state of mind (Etzioni, 1991). In diverse literatuur wordt gesuggereerd dat deze psychology of ownership ofwel psychologie van eigendom diep is geworteld in mensen, vooral in Westerse culturen (Breiting, 2008; Pierce & Jussila, 2011; Pierce, et al., 2003). Rousseau (1950) stelt zelfs dat de Westerse civil society naar alle waarschijnlijkheid is ontstaan op het moment dat iemand een stuk grond afbakende, het eigendom hiervan in zijn hoofd opeiste en anderen deze bewering accepteerden. De psychologie van eigendom is door wetenschappers uit verschillende vakgebieden, waaronder psychologie, filosofie, geografie, sociologie, antropologie en management, onderzocht (Pierce & Jussila, 2010, 2011). De contexten lopen uiteen van werkplek management, de ontwikkeling van kinderen, consumentengedrag, de gewoonten en gebruiken van verschillende samenlevingen tot filosofische discussies over zijn. Pierce, Kostova & Dirks (2003), zelf werkzaam op het gebied van organisatie en (werkplek)management, introduceren in het artikel The state of psychological ownership: Integrating and extending a century of research de term psychological ownership ofwel psychologisch eigenaarschap en geven voor het eerst een overzicht van de verschillende disciplinaire invalshoeken van waaruit de psychologie van eigenaarschap (of eigendom) is onderzocht in de afgelopen 100 jaar (Pierce, et al., 2003). Op basis van deze invalshoeken, komen de auteurs met een conceptueel perspectief op individuele gevoelens van eigenaarschap (feelings of ownership) ofwel psychologisch eigenaarschap en geven zij een eerste verklaring waarom het fenomeen bestaat en hoe het ontstaat. Voortbouwend op dit werk, introduceren Pierce & Jussila (2010) het begrip collective psychological ownership ofwel collectief psychologisch eigenaarschap in het artikel Collective psychological ownership within the work and organizational context: Construct introduction and elaboration. De auteurs leveren daarmee een bijdrage aan de vergroting van het inzicht in psychologische possessieve gesteldheden op groepsniveau. Psychologisch eigenaarschap kent ook een parallel concept, namelijk mental ownership ofwel mentaal eigenaarschap. Als wetenschappelijke term en fenomeen 18

19 wordt mentaal eigenaarschap expliciet genoemd en onderzocht door Breiting in Mental Ownership and Participation for Innovation in Environmental Education and Education for Sustainable Development (Breiting, 2008). Breiting koppelt in zijn onderzoek, waarin hij refereert aan het werk van Pierce et al., mentaal eigenaarschap van professionals uit het onderwijs aan actieve participatieve activiteiten. De auteur hanteert daarbij bewust de term mentaal eigenaarschap. Hij stelt dat inhoudelijk mentaal eigenaarschap en psychologisch eigenaarschap overeenkomen. Echter, waar het concept van psychologisch eigenaarschap vooral wordt gehanteerd in management-, werkplek- en organisatie studies, lijkt het concept van mentaal eigenaarschap nauwer verband te houden met betrokkenheid bij kwesties, besluitvorming, innovatie en duurzame interventies en ontwikkeling, wat beter aansluit bij zijn onderzoek. Gedeeltelijk gebaseerd op het werk van Breiting, introduceren Van Luin et al. (2012) het concept collectief mentaal eigenaarschap in de Nederlandse gebiedsontwikkeling in het cahier Waardenmakerij. De auteurs stellen hierin dat duurzame gebiedsontwikkeling een drieslag vereist, welke kan worden bewerkstelligd door het gelijktijdig plaatsvinden van de vorming van een coalitie van mentale eigenaren, het ontwerp van een gedeelde stip-op-de-horizon door deze coalitie en de concretisering van resultaten (gebiedsinvesteringen, diensten en activiteiten). Daartoe worden op basis van praktijkervaring onder meer basiselementen gegeven voor de initiëring, bevordering en verankering van collectief mentaal eigenaarschap. In dit onderzoek wordt voornamelijk voortgebouwd op het werk van Pierce et al. (2003), Pierce & Jussila (2010), Breiting (2008) en Van Luin et al. (2012) voor theorievorming over de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten. Dit heeft een aantal redenen. Allereerst wordt in vrijwel alle recente literatuur over psychologisch en mentaal eigenaarschap gerefereerd aan de artikelen van Pierce et al. en Pierce & Jussila, vanwege het omvangrijke overzicht van de verschillende disciplinaire invalshoeken van waaruit de psychologie van eigenaarschap door hen is onderzocht en het daarop gebaseerde conceptuele perspectief op individueel en collectief psychologisch eigenaarschap. Verder koppelt Breiting mentaal eigenaarschap aan actieve participatieve activiteiten, wat aansluit bij het betrekken van woonconsumenten bij de ontwikkeling van woningen. Tenslotte zijn Van Luin et al. de eersten die mentaal eigenaarschap als concept introduceren in de gebiedsontwikkeling. Zoals reeds genoemd in de probleemstelling van het onderzoek is er (voor zover bekend) geen wetenschappelijk onderzoek verricht naar mentaal eigenaarschap in relatie tot de gebouwde omgeving, waardoor het op praktijkervaring gebaseerde werk in dit onderzoek als één van de bouwstenen wordt beschouwd. Voor een consequente doorvoering van één term in het vakgebied van de vastgoed- en gebiedsontwikkeling, wordt verder in navolging van Van Luijn et al. (2012) de term mental ownership gehanteerd en vertaald als mentaal eigenaarschap. Daarbij wordt naar het voorbeeld van Breiting (2008), aangenomen dat mentaal eigenaarschap en psychologisch eigenaarschap verder theoretisch inhoudelijk overeenstemmen. Deze paragraaf gaat eerst in op wat mentaal eigenaarschap nu eigenlijk is (2.1.1). Vervolgens worden de onderliggende motieven (2.1.2) en mechanismen (2.1.3) voor de ontwikkeling van individueel en/of collectief mentaal eigenaarschap bij individuen verder toegelicht en de beïnvloedende factoren van de ontwikkeling (2.1.4). Ook worden de mogelijke effecten van mentaal eigenaarschap beschreven (2.1.5). Om mentaal eigenaarschap in verband te brengen met de betrokkenheid van woonconsumenten tijdens de ontwikkeling van woningen wordt verder mentaal eigenaarschap gerelateerd aan participatie (2.1.6), waarna tenslotte het fenomeen wordt geïntroduceerd in de gebiedsontwikkeling (2.1.7) DEFINIERING The totality of my possessions reflects the totality of my being I am what I have what is mine is myself (Sartre (1943) naar Pierce et al., 2003). Mentaal eigenaarschap is de conditie waarin individuen het gevoel hebben dat the target of ownership ofwel het doelwit van eigendom van hen is: het is van MIJ of van ONS (Pierce & Jussila, 2010; Pierce, et al., 2003). De conceptuele kern betreft een individueel of collectief gevoel van bezit ( MIJN of ONS ) van een specifiek doelwit, wat zowel betrekking kan hebben op materiele objecten (zoals een woning of een boek) als immateriële objecten (zoals een idee, een lied, een situatie of een activiteit) (Pierce & Jussila, 2010; Pierce, et al., 2003). Het individuele en collectieve gevoel van eigenaarschap worden verder toegelicht in paragraaf en Verder is mentaal eigenaarschap etymologisch gezien een afgeleide van vormen van eigenaarschap met economische waarde, relaterend aan stoffelijke zaken die voor menselijke beheersing vatbaar zijn, maar ook van intellectuele eigendommen (Breiting, 2008). Zodoende wordt eigenaarschap doorgaans opgevat als het juridische (of soms op andere wijze vastgestelde) recht van een individu om als eigenaar te worden beschouwd van een materieel of immaterieel object. Waar juridisch eigendom door de maatschappij in het algemeen erkend wordt, alsmede de bijbehorende gespecificeerde 19

20 en door het rechtssysteem beschermde rechten, wordt mentaal eigenaarschap slechts erkend door individuen die dit voelen (Pierce, et al., 2003). Zodoende is het de individu of het collectief die de gevoelde rechten uiten die geassocieerd worden met mentaal eigenaarschap. Hierdoor kan het fenomeen ook bestaan in afwezigheid van juridisch eigendom. Daarnaast kan zich eveneens een situatie voordoen waarin individuen juridisch eigenaar zijn van een object maar hier geen aanspraak op maken. Zij voelen dat het object hen niet lijkt toe te behoren en vinden geen persoonlijke betekenis in de symbolische eigenschappen van het object. Dit laatste is echter een noodzakelijke voorwaarde voor de ervaring en het claimen van iets als VAN MIJ of VAN ONS. Op een vergelijkbare manier verschillen de verantwoordelijkheden die geassocieerd worden met mentaal en juridisch eigendom. De verantwoordelijkheden die horen bij juridisch eigendom zijn vaak een uitvloeisel van het juridisch systeem, terwijl de verantwoordelijkheden die verband houden met de mentale toestand voortvloeien uit individuen, hun gevoelens van verantwoordelijk zijn en handelingen van toe-eigenen van het niet-in-bezit-zijnde object als VAN MIJ of VAN ONS. MENTAAL EIGENAARSCHAP De conditie waarin individuen het gevoel hebben dat het doelwit van eigendom van hen is: het is van MIJ of van ONS. (Breiting, 2008; Pierce & Jussila, 2010, 2011; Pierce, Kostova, & Dirks, 2003) INDIVIDUEEL MENTAAL EIGENAARSCHAP Individueel mentaal eigenaarschap kan worden gedefinieerd als de conditie waarin een individu het gevoel heeft dat het doelwit van eigendom van hem of haar is: het is van MIJ (Pierce & Jussila, 2010; Pierce, et al., 2003). De conceptuele kern betreft een individueel gevoel van bezit ( MIJN ) van een specifiek doelwit (Pierce, et al., 2003). Dit individuele gevoel reflecteert bovendien een relatie tussen een individu en object, waarin een nauwe band wordt ervaren tussen the self ofwel zichzelf en het object. Het object wordt zo een deel van de verlengde zelf. Daarmee raakt het zich eigenaar voelen van aan nauw verwante principes van betrokkenheid, verbondenheid, toewijding, verschilligheid en verantwoordelijkheid. Daarnaast is de staat van individueel mentaal eigenaarschap complex en heeft deze zowel een cognitieve als affectieve kern (Pierce, et al., 2003). Zo is men zich van de conditie bewust door intellectuele perceptie: het weerspiegelt het bewustzijn, de gedachten en overtuigingen van de individu met betrekking tot het doelwit van eigendom. De cognitieve conditie is gekoppeld aan een affectieve sensatie door gevoelens als voldoening, effectiviteit en competentie. Deze affectieve component komt met name tot uiting in gevoelens die ontstaan wanneer anderen aanspraak maken op objecten waarvoor men een gevoel van persoonlijk eigenaarschap (dat zijn mijn ideeën of dat is mijn park!) COLLECTIEF MENTAAL EIGENAARSCHAP Collectief mentaal eigenaarschap kan worden opgevat als het collectieve gevoel dat het doelwit van eigendom van ONS is (Pierce & Jussila, 2010). De conditie ontstaat door een interactieve dynamiek waarbij individuen tot een enkele en gedeelde mind-set (cognitief en affectief) komen met betrekking tot een gevoel van eigenaarschap voor een materieel of immaterieel object (Pierce & Jussila, 2010; Van Luin, et al., 2012). De conceptuele kern betreft een collectief gevoel van bezit ( ONS ) van een specifiek doelwit en een collectieve notie van ONS (Pierce & Jussila, 2010). Daarbij is sprake van een sociaal geconstrueerde cognitieve en affectieve conditie die de grenzen van de individuele toestand van MIJ overstijgt door groepsprocessen, gericht op de verwerving, opslag, overdracht, manipulatie en gebruik van informatie. Dit resulteert in gedeelde gevoelens, kennis en opvattingen over het doelwit van eigenaarschap, alsmede de individuele en collectieve rechten (zoals gebruik en controle) en verantwoordelijkheden (zoals bescherming) met betrekking tot het object. Cognitief gezien gaat collectief mentaal eigenaarschap over een gedeeld mentaal model dat is ontwikkeld op basis van cognitieve onderlinge afhankelijkheid. Affectief gezien, kan collectief mentaal eigenaarschap gevoelens van onder meer vreugde en plezier genereren. De groepsgenegenheid die is gekoppeld aan dit gevoel van eigenaarschap ontstaat en infecteert via affectieve communicatie tussen groepsleden. Dit omvat verbale en non-verbale taal die wordt gebruikt om affectieve condities over te dragen. Mentaal eigenaarschap op individueel en collectief niveau hebben veel overeenkomsten. De conceptuele kern betreft een gevoel van bezit. Bovendien zijn de twee constructen met elkaar verbonden door de aanwezigheid van een MIJ in ONS en een MIJN in ONZE. Daarom wordt het door Pierce & Jussila (2010) zeer onwaarschijnlijk geacht dat psychologisch eigenaarschap wel op groepsniveau maar niet op individueel niveau wordt ervaren. De notie van een collectief besef bij groepsleden van ONS is volgens de auteurs echter de sleutel tot de differentiatie tussen psychologisch (en aldus mentaal) eigenaarschap op individueel en groepsniveau. Voor de overgang tussen het individuele en collectieve niveau onderscheiden de auteurs drie fasen. In de eerste fase ontstaan persoonlijke gevoelens van eigenaarschap door persoon-object interacties. Een object wordt dan door het 20

21 individu als VAN MIJ beschouwd, doordat het individu zichzelf aanwezig ziet in en vertegenwoordigd wordt door het object. Het object wordt zo een deel van de verlengde ik. Vervolgens onderkent het individu tijdens de tweede fase dat deze niet alleen zelf mentaal verbonden is aan het object, maar dat dit evenzeer voor andere individuen geldt door persoon-object en anderen-object interacties. Er is dan sprake van een verschuiving van de persoonlijke referentie van de eigen ik (een persoonlijk gevoel dat het object van mij is) naar de groep en de opname daarin van anderen (het persoonlijke gevoel dat het object van ons is). Tenslotte creëert interactieve dynamiek (verbale en non-verbale taal), de persoon-tot-persoon interactie, tijdens de derde fase een ontluikend eigendom die meer is dan de som van de individuele eigendommen. Er ontstaat overeenstemming tussen groepsleden en het gevoel van eigenaarschap transformeert van een individueel naar een groepsniveau: de collectieve cognitieve en affectieve conditie waarin het doelwit van eigenaarschap VAN ONS is. Het object wordt nu een deel van het verlengde gevoel van ons van de groep HET ONTSTAAN VAN MENTAAL EIGENAARSCHAP Waarom ontwikkelen mensen, zowel individueel als collectief, nu eigenlijk gevoelens van eigenaarschap en aan welke motieven wordt tegemoetgekomen door deze gevoelens? Volgens Pierce et al. (2003) wordt het ontstaan van een gevoel van eigenaarschap door academici zowel toegerekend aan een biologisch perspectief (nature) door een aangeboren genetische structuur, als aan een sociaal-cultureel perspectief (nurture) door socialisatie praktijken en rituelen die in verschillende samenlevingen worden uitgevoerd. Zo zijn veel wetenschappers van mening dat de menselijke conditie wordt gekenmerkt door een aangeboren behoefte aan bezit. Bezitterig en eigendom-gerelateerd gedrag is volgens hen instinctief van aard en lijkt universeel aanwezig te zijn in de menselijke samenlevingen. Het gedrag wordt bovendien niet als een uniek menselijk fenomeen gezien. De mens deelt neurologische processen en zodoende ook uitingen hiervan met andere primaten. Daarentegen zijn nurture -aanhangers juist van mening dat opvoeding bijdraagt aan gevoelens van eigenaarschap. Zo leert een kind wat wel en niet van hem kan zijn. Bovendien krijgt dit kind, naar mate deze ouder en volwassen wordt en zich meer bewust wordt van sociale relaties, eveneens te maken met ervaringen van eigendom die betrekking hebben op meer complexe verhoudingen: ik, het object en anderen. Hierdoor start een denkproces over eigendommen in termen van meum et teum, namelijk dit is VAN MIJ en dat is VAN JOU. Pierce et al. (2003) en Pierce & Jussila (2010) suggereren dat zowel nature als nurture een rol spelen bij de vormgeving van relaties tussen mensen en hun eigendommen. Op basis hiervan stellen zij dat de persoonlijke roots ofwel wortels van psychologisch eigenaarschap gevonden kunnen worden in drie fundamentele menselijke motieven, namelijk: (1) doeltreffend zijn en een uitwerking hebben op de omgeving, (2) een eigen identiteit hebben door verbondenheid met een object en (3) een eigen plek hebben en zich thuis voelen. Verder ligt volgens Pierce & Jussila (2010) een sociaal-identiteit motief, in combinatie met één of meer van de overige persoonlijke motieven, ten grondslag aan de ontwikkeling van een collectief gevoel van eigenaarschap, waarbij de ervaring van ONS een belangrijke contextuele component vormt. De vier motieven worden verder uitgewerkt in de volgende sub-paragrafen DOELTREFFEND ZIJN EN EEN UITWERKINGEN HEBBEN Mentaal eigenaarschap is gedeeltelijk gebaseerd op de motivatie van mensen om doeltreffend te zijn (iets te bereiken) in relatie tot en een uitwerking te hebben op hun omgeving (Pierce, et al., 2003). Door een innerlijke behoefte aan gevoelens van doeltreffendheid en bekwaamheid, zijn individuen gedreven om hun omgeving te verkennen en te manipuleren. Deze persoon-omgeving interacties kunnen resulteren in de uitoefening van controle over bezittingen en daaropvolgende gevoelens van persoonlijke doeltreffendheid en competentie. Door dit proces raken bezittingen en de zelf nauw met elkaar verbonden EEN EIGEN IDENTITEIT HEBBEN Naast de instrumentele functie, fungeren bezittingen eveneens als symbolische uitingen van de zelf (Pierce, et al., 2003). Er is een nauw verband tussen bezittingen, de eigen identiteit en individualiteit. Eigendommen helpen mensen (1) zichzelf te definiëren (zichzelf te leren kennen), (2) hun eigen identiteit naar anderen te uiten en (3) de continuïteit van de zelf door de tijd te behouden, waardoor zij zich mentaal hechten aan de eigendommen en deze integreren in hun zelf. Allereerst spelen bezittingen een belangrijke rol in het proces van zelfbegrip en van de eigen identiteit door de betekenis en het belang dat door de maatschappij aan hen wordt toegeschreven. Door ervaringen van mensen met hun bezittingen, gekoppeld aan een reflectie van de betekenis van deze bezittingen, wordt hun identiteitsbesef en zelfdefinitie vastgesteld, gehandhaafd, gereproduceerd en getransformeerd. De bezittingen bieden door het interactieve proces, ruimte, comfort, autonomie, plezier en 21

22 kansen die de ontwikkeling en cultivering van de identiteit bevorderen, aangezien zij symbolen zijn van de zelf. Bezittingen spelen daarnaast een belangrijke rol in sociale interactie. Ze communiceren de identiteit van individuen naar anderen en kunnen erkenning en sociale prestige tot stand brengen. Bezittingen geven de zelf weer. Mensen verzamelen en vertonen publiekelijk een groot aantal verschillende objecten als symbolische uitingen van hun eigen identiteit (zoals auto s, woningen met hun interieur en exterieur, foto s, prijzen en diploma s aan de muur). Door objectief te vertellen wie mensen zijn, wat zij doen en wie of wat zij zouden kunnen worden, kunnen bezittingen zich gedragen als tekenen van de zelf en als rolmodellen voor verdere cultivatie. Tenslotte zijn bezittingen een manier om de continuïteit van de zelf te bereiken. Bezittingen bieden mensen gevoelens van comfort en veiligheid en een emotionele band tussen zichzelf en hun verleden. Ze zijn bewaarplaatsen van herinneringen van de eigen identiteit in het verleden. Naarmate mensen ouder worden, vormen objecten die hun verleden reflecteren (zoals foto s, brieven, dagboeken en cadeaus) een steeds belangrijker deel van hun eigen identiteit. Indien deze zoek raken of worden afgenomen, kunnen mensen zelfs een uitholling van de zelf ervaren. Het behoud van bezittingen daarentegen, biedt een gevoel van continuïteit van de zelf door de objecten die een symbolische extensie van henzelf zijn geworden EEN EIGEN PLEK HEBBEN EN ZICH THUISVOELEN Ook het hebben van een eigen plek is een belangrijke behoefte van de mens (Pierce, et al., 2003). Individuen hebben een innerlijke territoriale behoefte, namelijk het bezitten van een zekere plek. De woning (thuis) is deze territoriale kern: een geprefereerde ruimte en een vast referentiepunt waaromheen mensen hun dagelijks leven structureren. Het is vanwege deze behoefte dat mensen veel tijd, energie en middelen wijden aan de aanschaffing, inrichting, bescherming en onderhoud van hun woning. Bovendien is een thuis belangrijk omdat het individuen zowel fysieke als mentale veiligheid verschaft. Daarnaast kan een eigen plek en thuisbasis ook op een grotere schaal worden ervaren, zoals een stad, wijk of buurt. Psychologisch gezien zijn bezittingen die worden ervaren als een thuis, objecten waarin naast eventueel fysieke, een aanzienlijke emotionele investering is gemaakt. Indien iets wordt bewoond, wordt dat iets daarom niet langer gezien als een willekeurig object, maar als een deel van de zelf. Het bewonen zou in dit geval ook kunnen worden gezien als zich thuis voelen, wat daardoor betrekking kan hebben op een psychologische verbondenheid aan een verscheidenheid van zowel materiele als immateriële objecten (zoals een taal of een land) EEN SOCIALE IDENTITEIT HEBBEN Collectief mentaal eigenaarschap tenslotte, is gedeeltelijk gebaseerd op een sociaalidentiteit motief (Pierce & Jussila, 2010). Individuele waarden als individualisme en collectivisme kunnen een aanzienlijke invloed hebben op de persoonlijke ontwikkeling en expressie van het VAN MIJ en VAN ONS zijn (Pierce, et al., 2003). Zo zijn individuen met collectivistische waarden doorgaans sneller geneigd om objecten vanuit een gedeelde context te ervaren, wat het potentiële belang van het gevoel bij een sociale entiteit te horen impliceert. Deze behoefte aan een sociale identiteit kan zelfs een kritische rol spelen bij de ondersteuning van de opkomst van gevoelens van eigenaarschap op groepsniveau (Pierce & Jussila, 2010). Indien een individu als partij een object als VAN ONS wil claimen, dient hij of zij zichzelf te willen zien als een deel van hen die het object claimen. De behoefte aan sociale identiteit beïnvloedt zo het belang van de groep voor het individu en dient als een stuwende kracht voor de verheffing van de referentie van de zelf naar ons en van persoonlijke gevoelens van eigenaarschap naar gevoelens op groepsniveau. Echter, het is niet voldoende dat een individueel zichzelf ziet en gezien wil worden als onderdeel van een bepaalde groep. Een collectieve cognitie dient te worden ontwikkeld en de groep dient zich bewust te worden van het bestaan als groep ( wij zijn één ), waarbij de groepsleden zichzelf ervaren als een ONS. Het sociaal-identiteit motief faciliteert volgens Pierce & Jussila (2010) niet zelfstandig de ontwikkeling van collectief mentaal eigenaarschap. Indien een individu geen eigenaarschap op individueel niveau voelt achten zij het onwaarschijnlijk dat hij of zij collectieve gevoelens van eigenaarschap kan ontwikkelen. Daarom veronderstellen de auteurs dat het sociaal-identiteit motief gecombineerd dient te worden met één of meer van de persoonlijke motieven BELANGRIJKSTE ERVARINGEN Tot nu toe is vastgesteld dat mentaal eigenaarschap van objecten is geworteld in een reeks menselijke motieven. Daarom wordt in deze paragraaf verder ingegaan op de routes waardoor mentaal eigenaarschap, zowel individueel als collectief, zich kan ontwikkelen. Pierce et al. (2003) onderscheiden drie belangrijke ervaringen (of ook wel mechanismen of routes ) van individuen met objecten die psychologisch (en aldus mentaal) eigenaarschap op een individueel niveau genereren, namelijk: (1) controle hebben over het object, (2) het object innig leren kennen en (3) zichzelf ( de zelf ) investeren in het object. Daarbij ontwikkelt het gevoel van eigenaarschap zich doordat 22

23 één of meer motieven voor persoonlijke gevoelens van eigenaarschap door deze ervaringen worden gestimuleerd en vervuld. De motieven worden verder toegelicht in de sub-paragrafen , en Verder stellen Pierce & Jussila (2010) dat de ontwikkeling van een collectief gevoel van eigenaarschap afhangt van de collectieve erkenning van gedeelde actie (ervaringen) jegens een potentieel object. Ieder groepslid dient de activiteiten en uitkomsten te beschouwen als het product van de eigen inspanning en inbreng, gekoppeld aan de inspanning en inbreng van anderen met wie hij of zij zowel verbonden is als onderling afhankelijk. De routes naar collectief psychologisch (en aldus mentaal) eigenaarschap omvatten daarom een collectieve erkenning van (1) gedeelde controle over het object, (2) gedeelde kennis van het object en/of (3) gedeelde investering van de zelf van de verschillende groepsleden in het object. De relatieve kracht van de collectieve toestand van eigenaarshap hangt daarbij af van de mate waarin ieder groepslid één of meerdere van deze routes heeft bewandeld, gekoppeld aan de mate waarin er sprake is van een collectief begrip dat WIJ als een ONS (zie ) de routes samen hebben bewandeld. Hoe meer ervaringen gedeeld worden, des te groter is aldus de kans dat het sociaal-identiteit motief van de individuen gecombineerd met één of meerdere motieven voor gevoelens van eigenaarschap op het individuele niveau worden vervuld en het persoonlijke gevoel van het is VAN ONS ontstaat CONTROLE HEBBEN Het uitoefenen van controle over een object leidt tot gevoelens van eigenaarschap van dat object (Pierce, et al., 2003). Naarmate individuen een grotere controle kunnen uitoefenen over zekere objecten, worden deze in grotere mate ervaren als een deel van hun zelf. De beheersbaarheid van een object wordt daarom als een van de kerneigenschappen van psychologisch eigenaarschap beschouwd. Daarentegen worden objecten die door anderen worden beheerst, of die niet beheersbaar zijn voor het individu, minder snel een deel van de zelf. Verder speelt ook de controle over het gebruik van een object een rol. Het gebruik van een object kan worden gezien als het uitoefenen van controle over het object. Bovendien geef toegang tot gebruik van een object een individu controle over anderen en hun toegang tot het object INNIG LEREN KENNEN Ook een levendige relatie met objecten door associatie zorgt voor de ontwikkeling van gevoelens van eigenaarschap van deze objecten bij individuen (Pierce, et al., 2003). Een deel van de gevoelens van individuen over wat van hen is, komt voort uit het dichtbij wonen bij, het beter leren kennen van en het van dichtbij ervaren van de dingen om hen heen. Een grotere mate van kennis (informatie) over en bekendheid met het eigendom draagt bij aan diepere en grondigere gevoelens, waardoor gedurende dit proces de zelf zich hecht aan het object. Daarom geven mensen de voorkeur aan hun eigen bezittingen boven die van anderen, zelfs als deze van een soortgelijke aard zijn ZICHZELF INVESTEREN Tenslotte bezitten mensen doorgaans hun eigen inspanningen en arbeid, waardoor zij het gevoel hebben eigenaar te zijn van hun creatie of product (Pierce, et al., 2003). Met deze inspanningen investeren zij niet alleen tijd en fysieke handelingen, maar ook psychische energie, persoonlijke waarden en identiteit in de creatie. Bovendien kan het kopen van een object (eigen geld investeren) ook als een vorm van creatie worden beschouwd. Creatie is daarom een krachtige manier waarop een individu de zelf kan investeren en gereflecteerd kan zien in een object: de creatie is verbonden met het individu doordat hij of zij deze heeft gemaakt en ontleent zijn bestaan en vorm aan de inspanningen van het individu. Verder leidt de verantwoordelijkheid voor een object, hetzij vermeend of echt van aard, tot gevoelens van eigenaarschap. Doordat de persoon zich verantwoordelijk voelt of verantwoordelijk wordt gehouden voor een object, investeert deze zichzelf in het object door de inbreng van energie, zorg, en bezorgdheid. Maatschappelijke erkenning van de inspanning werkt daarbij versterkend voor het gevoel van verantwoordelijkheid en eigenaarschap ADDITIONELE FACTOREN In deze paragraaf worden inzichten verschaft in de additionele factoren die de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap beïnvloeden. Volgens Pierce et al. (2003) ligt het potentieel voor de ontwikkeling van de individuele mentale conditie in zowel (1) het object door objectfactoren als in (2) het individu door individuele factoren. Daarnaast stellen de auteurs dat de totstandkoming en manifestatie van de conditie ook sterk wordt beïnvloedt door (3) complexiteiten gerelateerd aan de gezamenlijke effecten van de verschillende motieven en ervaringen in de context van het proces en (4) 23

24 situationele krachten (context). Verder suggereren Pierce & Jussila (2010) dat objectfactoren eveneens een rol spelen op groepsniveau en de ontwikkeling van collectieve gevoelens van eigenaarschap verder worden beïnvloedt door vier belangrijke groep-randvoorwaarden, namelijk (1) collectivisme, (2) onderlinge afhankelijkheid, (3) teamchemie en cohesie en (4) collectieve identificatie. In de volgende sub-paragrafen wordt verder ingegaan op de individuele en collectieve factoren OBJECTFACTOREN Zoals reeds genoemd in paragraaf kunnen gevoelens van eigenaarschap betrekking hebben op een grote verscheidenheid aan objecten (targets), zowel materieel als immaterieel van aard. De mate waarin individuen gevoelens van eigenaarschap voor een object ontwikkelen, wordt beïnvloed door specifieke objecteigenschappen (target factors) (Pierce & Jussila, 2010; Pierce, et al., 2003). Deze eigenschappen beïnvloeden enerzijds de mogelijkheid van het object om te voldoen aan de fundamentele menselijke motieven voor gevoelens van eigenaarschap en anderzijds het vermogen van het object om de routes die leiden tot gevoelens van eigenaarschap te faciliteren. Een object dient daarom ten minste zichtbaar en aantrekkelijk te zijn voor een individu of groep, aangezien het de interesse en aandacht van het individu of groep dient te vangen en vast te houden. Ook dient het object eigenschappen te bezitten die de observeerder in staat stellen het object van andere objecten te onderscheiden en de eigenschappen te beoordelen. Verder dient het object, vanwege de drie motieven die zowel aanwezig kunnen zijn bij een individu of groep (zie , en ), voor het individu of voor alle groepsleden gezamenlijk: a) toegankelijk en manipuleerbaar te zijn om te kunnen voldoen aan het motief van doeltreffend zijn een uitwerking kunnen hebben op de omgeving, (b) toegankelijk, aantrekkelijk, sociaal gewaardeerd en zelf-onthullend (de zelf van een individu) te zijn indien het wordt gebruikt om het eigen identiteit motief van individuen te dienen en/of c) open (beschikbaar, ontvankelijk en gastvrij) te zijn, zodat wordt voldaan aan het motief van een eigen plek willen hebben en zicht thuis voelen. Bovendien dient het object voor de groep, om tegemoet te komen aan het sociaal-identiteit motief van diens leden, tegelijkertijd toegankelijk, ontvankelijk, manipuleerbaar, aantrekkelijk en maatschappelijk gewaardeerd te zijn en de betekenis van het object dient collectief te worden begrepen. Tenslotte, hangt de levensvatbaarheid van het object af van de mate waarin diens eigenschappen de routes van controle hebben, innig leren kennen en zichzelf investeren kunnen faciliteren INDIVIDUELE FACTOREN Een individu is klaar voor mentaal eigenaarschap door de drie genoemde individuele innerlijke motieven in paragraaf Echter, individuen kunnen onderling aanzienlijk verschillen, wat van invloed kan zijn op de ontwikkeling van gevoelens van eigenaarschap (Pierce, et al., 2003). Allereerst verschilt de sterkte van motieven zowel tussen individuen als bij individuen door de tijd heen. Daarnaast hebben karaktertrekken (iemands persoonlijkheid) invloed op de wijze waarop een individu een relatie nastreeft met objecten en de typen objecten die geschikt worden geacht. Zo kunnen extraverte individuen de voorkeur geven aan het nastreven van objecten door de inzet van sociale middelen (in tegenstelling tot introverte individuen), kunnen individuen met autoritaire persoonlijkheden objecten nastreven via de uitoefening van controle en macht (in plaats van de ontwikkeling van een hechte gelijkwaardige samenwerking) en zullen individuen met een sterk gevoel van eigenwaarde wellicht sneller geneigd zijn om intrinsieke doelen na te streven, terwijl individuen met weinig eigenwaarde vatbaarder zijn voor materialistische doelen. Verder zorgen persoonlijke waarden voor een mate van waardering van objecten. Verschillende kenmerken zijn voor verschillende individuen van belang en daardoor worden verschillende typen objecten door verschillende individuen nagestreefd. Eigendom is een middel om het gevoel van eigenwaarde te verhogen. Vandaar dat individuen doorgaans eigenaarschap voelen voor die objecten die door hen belangrijk worden geacht op basis van persoonlijke waarden. Zo zoeken individuen waarbij percepties van eigenwaarde afhangen van intellect, naar vormen van eigenaarschap over objecten die deze waarde versterken (zoals boeken of kunstwerken). Tenslotte kan juridisch eigendom van een object wel of juist niet bijdragen aan een gevoel van eigenaarschap bij een individu. Dit is reeds genoemd in paragraaf en wordt verder toegelicht in paragraaf GROEPSRANDVOORWAARDEN In tegenstelling tot de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap op individueel niveau, is de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap op groepsniveau mede afhankelijk van de rol van vier randvoorwaarden voor groepsontwikkeling: collectivisme, onderlinge afhankelijkheid, teamchemie en cohesie en collectieve identificatie (Pierce & Jussila, 2010). Collectivisme, allereerst, kan worden gezien als een weerspiegeling van de mate waarin individuen binnen een sociaal systeem de voorkeur hebben om als groep op te treden, in tegenstelling tot individueel optreden. Collectieve gevoelens van eigenaarschap zullen daarom eerder voorkomen in de aanwezigheid van collectieve 24

25 waarden. Individuen met sterke collectivistische waarden hebben een sterkere behoefte aan een sociale identiteit (sociaal-identiteit motief, zie paragraaf ). De kans is daarom groter dat zij zich aangetrokken voelen tot, op zoek gaan naar en vervolgens deel uit zullen maken van groepsactiviteiten, in tegenstelling tot individualistische tegenhangers. Daarnaast zullen individuen met collectivistische waarden in grotere mate controle willen delen, deel uit willen maken van de gezamenlijke investering van de gecombineerde individuele zelf en een gewillige participant zijn in een gedeelde en innige relatie met een bepaald doelwit van eigendom. Daarnaast wordt de onderlinge afhankelijkheid van taak, doel, feedback en resultaat, eveneens beschouwd als een beïnvloedende factor van de opkomst van collectief mentaal eigenaarschap (Pierce & Jussila, 2010). Dit gevoel van eigenaarschap heeft een grotere kans zich te ontwikkelen onder sterk van elkaar afhankelijk zijnde omstandigheden. Indien het niveau van taakafhankelijkheid bijvoorbeeld toeneemt, kan het eindresultaat niet worden bereikt zonder intensieve samenwerking van de groepsleden (onderlinge teamafhankelijkheid). Er dient dan sprake te zijn van een grotere mate van communicatie, combinering van kennis en controle, gezamenlijke planning van actie en probleemoplossing, terwijl de coördinatie en controle van de activiteiten van elk individu in toenemende mate afhankelijk worden van de handelingen van andere groepsleden. Er treden vergelijkbare effecten op indien de doelen van elk groepslid nauw verbonden zijn met die van de andere groepsleden en de groep als geheel (onderlinge doelafhankelijkheid), indien feedback wordt samengevoegd en resulteert in een collectief begrip van waar de leden op dat moment staan (onderlinge feedbackafhankelijkheid) en tenslotte indien beloning en/of bestraffing voor de gehele groep gelden (onderlinge resultaatafhankelijkheid). Collectief psychologisch eigenaarschap heeft verder een grotere kans zich te ontwikkelen binnen een groep die tijd besteed aan onderlinge communicatie en het goed leren kennen van de groepsleden (groepscohesie) (Pierce & Jussila, 2010). Hoge niveaus van onderlinge taakafhankelijkheid vereist van groepsleden om nauw samen te werken, waardoor teamchemie, sociale emoties en taaksamenhang kan worden ontwikkeld. Teamchemie en de sociaal emotionele dimensie impliceren dat leden van de groep zich aangetrokken voelen tot en deel willen blijven van de groep. Groepsleden zijn aldus interpersoonlijk met elkaar verbonden. Ze begrijpen, accepteren en waarderen op diepgaande wijze elkaars rollen, vaardigheden en capaciteiten. Daardoor is elk groepslid bereid om persoonlijke offers te brengen om de onderlinge vastgestelde doelen te kunnen verwezenlijken. Onder deze omstandigheden wordt de motivatie van individuen gecollectiviseerd met betrekking tot het doelwit van eigendom. Collectieve identificatie ( ik voel een sterke band met ; in veel opzichten ben ik zoals ) tenslotte, is het zichzelf definiëren van individuen en het door anderen worden gedefinieerd als een groep (Pierce & Jussila, 2010). Dit wordt als een belangrijke randvoorwaarde gezien voor collectieve gevoelens van eigenaarschap PROCES Volgens Pierce et al. (2003) bestaat het proces waarbij individuele gevoelens van eigenaarschap ontstaan uit een complexe interactie tussen de reeds genoemde motieven, ervaringen, objectfactoren en individuele factoren. Alhoewel zij alle mogelijke vormen van interactie niet hebben onderzocht, dragen zij een aantal ideeën aan over de complexiteit van het proces. Allereerst stellen de auteurs dat de drie motieven weliswaar verschillend, maar niet volledig onafhankelijk van elkaar zijn en elkaar zelfs kunnen versterken. Een individu kan zich bijvoorbeeld veel doeltreffender voelen in zijn eigen huis dan in een minder bekende omgeving en ook de eigen identiteit van het individu kan worden ervaren door het hebben van een eigen huis. Daarnaast veronderstellen de auteurs dat zowel de motieven als de ervaringen complementair en additief van aard zijn. Een motief of ervaring kan onafhankelijk van de andere motieven en ervaringen leiden tot gevoelens van eigenaarschap. Toch menen Pierce et al. dat de gevoelens voor een bepaald object sterker worden indien het individu deze toestand bereikt als gevolg van meerdere motieven en ervaringen. Er is daarbij geen sprake van een multiplicatieve relatie, want dat zou betekenen dat indien één van de motieven of ervaringen niet aan de orde is, er geen gevoel van eigenaarschap kan ontstaan. De auteurs benadrukken bovendien dat er onduidelijkheid is over de effectiviteit van de routes. Zij opperen dat de routes van controle en het in zichzelf investeren het grootste potentieel bezitten, onder meer doordat deze twee routes zelf kunnen resulteren (bijproduct) in het innig leren kennen van een object. Echter, deze laatste route kan eveneens zelfstandig voorkomen zonder de route van controle en investeren. Verder is volgens Pierce et al. de tijd die nodig is voor de ontwikkeling van de psychologische conditie (cognitief en affectief) een belangrijk aspect. Op een cognitief niveau veronderstellen de auteurs dat een individu zich relatief snel realiseert en erkent dat een object van hem of haar is. Echter, de volledige ontwikkeling en het tot bloei komen van het gevoel tot aan het moment dat de conditie zich als volledig cognitief en affectief manifesteert, kan een lang, dynamisch en iteratief proces zijn. Hierin ligt volgens de auteurs eveneens een duidelijk verschil tussen juridisch en psychologisch eigenaarschap. Alhoewel individuen direct juridisch eigenaar worden van een object op het moment van verwerving, kan het wel even duren voordat zij zich ook daadwerkelijk eigenaar gaan voelen. Wel is het zo, dat juridisch eigenaarschap een versnelde ontwikkeling van psychologisch eigenaarschap kan genereren doordat kan worden 25

26 voldaan aan de drie routes (ervaringen) die leiden tot deze toestand. Dit in tegenstelling tot een gebrek aan juridisch eigendom, waardoor sommige routes onmogelijk of moeilijker zijn te volgen. Tenslotte benadrukken Pierce et al. dat gevoelens van eigenaarschap niet eeuwig hoeven te duren. De gevoelens kunnen afnemen of zelfs volledig verdwijnen. Dit ontkoppelingsproces wordt met dezelfde krachten geassocieerd die de psychologische conditie doen ontstaan. De oorsprong van de ontkoppeling kan daarom volgens de auteurs worden gevonden in veranderingen van de motieven, ervaringen, kenmerken van het object en het individu en de onderlinge interactie van deze aspecten. Zo kan een verandering van een onderliggend motief (zoals de mogelijkheid om een nieuwe plek te bewonen) als een katalysator fungeren voor de verwijdering van een object uit de zelf. Ook het verdwijnen van een of meer routes voor een gevoel van eigenaarschap (zoals het verliezen van controle over een object, een toenemende vervreemding van een object of het terugtrekken van de zelf uit een object) draagt bij aan een ontkoppeling. Dit geldt eveneens indien objecten in mindere mate zichtbaar, aantrekkelijk, manipuleerbaar, open of ontvankelijk zijn. Bovendien kunnen individuen meerdere formele rituelen doorlopen in een poging om de cognitieve en emotionele gehechtheid aan objecten los te koppelen (zoals vervreemding, scheiding, devaluatie, vijandigheid en depersonalisatie). Volgens Pierce & Jussila (2010) ontstaan collectieve gevoelens van eigenaarschap binnen een sterk onderling afhankelijke groepscontext (team), gekenmerkt door collectieve waarden en collectieve identificatie alsook een hoge mate van samenhang (cohesie) en goede teamchemie door de samenvloeiing van: één of meerdere gedeelde persoonlijke motieven en het sociale identiteit-motief, één of meerdere gedeelde ervaringen, een object dat de juiste eigenschappen bezit om tegemoet te komen aan de motieven en ervaringen, alsmede groepsprocessen, resulterend in gedeelde gevoelens, kennis en opvattingen over het doelwit van eigenaarschap CONTEXT Tot nu toe is de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap beschreven zonder deze in een context te plaatsen. Pierce et al. (2003) onderkennen de aanwezigheid van een grote variëteit aan contextuele factoren, maar richten zich in het bijzonder op twee factoren, namelijk structurele en culturele factoren. Deze worden daarom verder toegelicht. Structurele factoren allereerst (zoals wet- en regelgeving, eigendomsrechten, normen, hiërarchie, fysieke barrières en grenzen), kunnen de ontwikkeling van gevoelens van eigenaarschap bij individuen bevorderen of tegengaan. De factoren hebben onder meer implicaties voor de werking van de eerder genoemde motieven van individuen. Vanuit een sociaalpsychologisch perspectief kunnen structurele factoren zowel sterke als zwakke situaties creëren. Sterke situaties beperken of homogeniseren gedrag en daarom de uiting van individuele verschillen. Deze verschillen spelen dan een beperkte rol bij de bepaling of en hoe psychologisch eigendom zich zal ontwikkelen. Zwakke situaties daarentegen, bieden het individu meer mogelijkheden om de betekenis van gebeurtenissen te definiëren, reacties te genereren en zich te uiten in en committeren aan dergelijk gedrag. Daarom wordt het door de auteurs minder waarschijnlijk geacht dat de motieven voor gevoelens van eigenaarschap zich voor zullen doen en psychologisch eigenaarschap zullen ontwikkelen bij zeer gestructureerde sterke situaties. Verder stellen de auteurs dat structurele factoren ook de mogelijkheid voor individuen om ervaringen met objecten te hebben (mechanismen, routes) kunnen beperken en zodoende de vervulling van één of meerdere motieven kunnen blokkeren. De factoren limiteren dan de mate waarin een individu in contact kan komen met zekere objecten en zodoende de mate waarin een object kan worden beheerst, innig gekend en waarin in een object de zelf kan worden geïnvesteerd. Culturele factoren kunnen volgens Pierce et al. (2003) eveneens gevoelens van eigenaarschap aanzienlijk beïnvloeden. Allereerst is deze vorm van eigenaarschap nauw verbonden met het concept de zelf en de zelf is weer gedeeltelijk sociaal voorgeschreven en beïnvloed door cultuur. Cross-culturele psychologie kent meerdere conceptualisaties van de zelf die het product zijn van culturele waarden en overtuigingen (zoals de onafhankelijke versus de onderling afhankelijke zelf en de dominante versus de harmonieuze of onderdanige zelf). Ten tweede wordt psychologisch eigenaarschap gedeeltelijk geleerd door socialisatie praktijken, die wederom cultureel zijn bepaald. Zo vertonen kinderen wiens ouders frequente gevers zijn eenzelfde gevers-gedrag tijdens het spelen met andere kinderen. Cultuur is daarom volgens de auteurs een belangrijke conditie: gereflecteerd in tradities, gewoonten, normen, zeden en opvattingen in een samenleving, vormt cultuur het zelfbeeld van het individu en diens waarden ten aanzien van controle, de eigen identiteit, zelfexpressie, eigenaarschap en eigendom. Pierce et al. zijn vanwege het bovenstaande van mening dat cultuur impact heeft op alle elementen van het voorgestelde kader van psychologisch eigenaarschap, aldus de motieven, ervaringen, objecten, individuen en het proces. Hierbij is het volgens hen mogelijk dat, alhoewel gevoelens van eigenaarschap universeel zijn, individuen uit verschillende culturen een andere betekenis toekennen aan bezittingen als een verlengstuk van henzelf. Daarom kan de mate van gevoelens van eigenaarschap in verschillende culturen uiteenlopen. Zo kan 26

27 de nadruk die op motieven voor psychologisch eigenaarschip liggen bij culturen verschillen. Doeltreffend zijn bijvoorbeeld, speelt een grotere rol in individualistische culturen dan in collectivistische culturen. Daarnaast kunnen culturele verschillen ook betrekking hebben op de routes (ervaringen) naar psychologisch eigenaarschap. Bij een verschuiving van deterministische en doen-gerichte culturele oriëntaties naar meer fatalistische en zijn-gerichte oriëntaties, is er eveneens sprake van een verschuiving van de routes van controle en zichzelf investeren naar het innig leren kennen. Bovendien kunnen verschillende objecten en kenmerken van objecten prominenter aanwezig zijn in verschillende culturen. Op een zeer basaal niveau zal de aard van de objecten waartoe individuen gevoelens van eigenaarschap ontwikkelen, afhankelijk zijn van de perceptie van een maatschappij over het zelfbeeld. Zo zijn individuen in meer familiale, collectivistische en relatie-gebaseerde culturen veel meer gericht op vrienden en familie, terwijl anderen in de eerste plaats hun zelfbeeld ontlenen aan hun persoonlijke prestaties en successen. Daarom wordt door de auteurs verondersteld dat in de eerste situatie individuen eerder geneigd zullen zijn om gevoelens van eigenaarschap te ontwikkelen ten aanzien van sociale doelen, terwijl in de tweede situatie individuen zich eerder zullen richten op hun werk en materiele bezittingen die deze resultaten weerspiegelen. Pierce et al. (2003) dragen tenslotte drie contextuele effecten aan met betrekking tot het proces van het ontstaan van psychologisch eigenaarschap. Ten eerste kan het belang van juridisch eigendom voor het ontstaan van gevoelens van eigenaarschap verschillen per context. Zo kan in het geval van een omgeving met formele institutionele bepalingen met betrekking tot bezittingen en eigendomsrechten, die eveneens tot uiting komen in de culturele waarden jegens eigendommen. Ten tweede zal cultuur ook van invloed zijn op de tijd die nodig is voor de verdere ontwikkeling van psychologisch eigenaarschap. Individuen uit culturen met een lange-termijn oriëntatie zullen waarschijnlijk behoefte hebben aan een langere tijd van interactie met het potentiele object voordat deze wordt gezien als een verlengstuk van henzelf dan culturen met een korte-termijn oriëntatie. Ten derde kan een lange-termijn oriëntatie eveneens resulteren in een langere, moeilijkere en pijnlijkere ontkoppeling van het individu van het object waarvoor deze gevoelens van eigenaarschap heeft ontwikkeld, in tegenstelling tot individuen uit een meer dynamische en op de korte-termijn georiënteerde cultuur EFFECTEN VAN MENTAAL EIGENAARSCHAP In de vorige paragrafen zijn de motieven, ervaringen en additionele factoren beschreven die samen verantwoordelijk zijn voor mentaal eigenaarschap op zowel individueel als groepsniveau. Daarom wordt nu verder ingegaan op de effecten van gevoelens van eigenaarschap. Pierce et al. (2003) en Pierce & Jussila (2010) stellen dat zowel een groot aantal positieve maar ook negatieve gedragingen en gemêleerde effecten geassocieerd kunnen worden met de mentale conditie. Deze effecten worden in de volgende sub-paragrafen verder toegelicht POSITIEVE GEDRAGINGEN Pierce et al. (2003) en Pierce & Jussila (2010) noemen onder meer burgerschap, persoonlijke opoffering en het nemen van risico, alsook het ervaren van verantwoordelijkheid en beheer, als positieve gedragingen als gevolg van persoonlijke en gedeelde gevoelens van eigenaarschap. Burgerschap wordt door de auteurs gezien als goed bedoelde en vrijwillige gedragingen van burgers die bijdragen aan het gemeenschappelijk welzijn en waarvoor geen expliciete of impliciete quid pro quo geldt ( voor wat hoort wat ). Gedrag kan deels worden beschouwd als een functie van de eigen identiteit. Individuen creëren en handhaven hun gevoel van de zelf door het initiëren van stabiele gedragspatronen die bijdragen aan persoonlijke zingeving. Derhalve is het waarschijnlijk dat individuen zich committeren aan gedragingen van burgerschap (zoals een coöperatieve woonregeling) ten opzichte van een sociale entiteit (zoals familie, een groep, een organisatie), wanneer zij gevoelens van eigenaarschap voelen voor deze entiteit. De bereidheid voor het nemen van persoonlijke risico s of het maken van persoonlijke offers ten behoeve van een sociale entiteit is volgens de auteurs eveneens een belangrijk effect van psychologisch eigenaarschap. Dergelijke gedragingen kunnen daarbij wel (zoals taakvereisten van reddingteams, het leger, politie, en brandweer) of niet (zoals klokkenluiders die rapporteren over onethisch gedrag, illegale handelingen of misdrijven) verplicht zijn en worden ingegeven door gevoelens van eigenaarschap van het object (zoals een organisatie in het geval van de klokkenluider). Het object is een verlengstuk van de zelf geworden, waardoor verslechtering van het object indien individuen geen persoonlijke offers zouden maken of persoonlijke risico s zouden nemen kan resulteren in een aantasting van de zelf. Tenslotte stellen de auteurs dat psychologisch eigenaarschap van een zeker object gevoelens van (onder meer proactieve, beschermende en zorgzame wijzen van) verantwoordelijkheid kan bevorderen bij individuen voor dat object. Indien de zelf van 27

28 een individu nauw verbonden is met het object, zal volgens de auteurs een verlangen om die identiteit te handhaven, te beschermen of te verbeteren, resulteren in een versterkt gevoel van verantwoordelijkheid. Nauw verwant aan deze ervaren verantwoordelijkheid zijn gevoelens van beheer ( stewardship ), waarbij individuen zich verantwoordelijk voelen als bewakers/verzorgers van eigendommen, ook indien zij niet de rechtmatige eigenaren zijn. Deze individuen zijn in sommige situaties bovendien sterker gemotiveerd in het algemeen belang te handelen in plaats van in hun persoonlijke belang NEGATIEVE GEDRAGINGEN Pierce et al. (2003) en Pierce & Jussila (2010) benadrukken ook de donkere kanten van gevoelens van eigenaarschap. Zo kan het volgens hen voorkomen dat individuen niet bereid zijn hun object met anderen te delen of de behoefte voelen om hier exclusieve controle over te behouden. Dergelijke gedragingen kunnen een belemmerende factor vormen voor de samenwerking. Individuen kunnen daarnaast (volledig) in beslag worden genomen door het vergroten van hun psychologische eigendommen en het verbeteren van hun objecten ten koste van hun familie of gemeenschap. Materialisme vormt volgens de auteurs een ander potentieel gevaar. Hebben (een consumerende oriëntatie, de vervulling van een specifieke drive), in tegenstelling tot zijn (een ervaringsgerichte oriëntatie), kan het individu afleiden van verwezenlijking en zodoende worden gezien als een bron van verdriet. Het nastreven van extrinsieke bezittingen en financieel succes wordt vaak geassocieerd met de afwezigheid van psychologisch welzijn. Psychologisch eigenaarschap kan eveneens leiden tot afwijkend vrijwillig gedrag dat groepsnormen schendt en het welzijn van de groep en/of haar leden bedreigt. Individuen die tegen hun wil worden gescheiden van objecten waarvoor zij sterke gevoelens van eigenaarschap hebben (bijvoorbeeld door een straatverbod, echtscheiding of vervreemding) kunnen zich bezighouden met schadelijke verrichtingen zoals sabotage, stalken en vernieling van objecten. Psychologisch eigenaarschap leidt volgens Pierce et al. en Pierce & Jussila niet noodzakelijkerwijs tot disfunctionele effecten, maar kan hieraan bijdragen indien bepaalde condities zich voordoen (zoals een autoritaire persoonlijkheid van een individu). Tenslotte kan psychologisch eigenaarschap worden geassocieerd met persoonlijk disfunctioneren. Er zijn momenten waarop de gevoelens van eigenaarschap kunnen bijdragen een overweldigend gevoel door de last van verantwoordelijkheid. Bovendien kunnen individuen, indien zij getuigen zijn van radicale veranderingen van objecten die zijn beschouwen als van henzelf, gevoelens van persoonlijk verlies, frustratie en stress ervaren. Deze effecten vinden hun oorsprong in het gebrek aan controle over objecten. Het verlies kan leiden tot een inkrimping van de persoonlijkheid van een individu of zelfs tot ziekte en het opgeven van de wil om te leven in heel extreme gevallen GEMÊLEERDE EFFECTEN De effecten van een gevoel van eigenaarschap kunnen verder volgens Pierce et al. (2003) en Pierce & Jussila (2010) bij momenten positief of negatief van aard zijn. De mentale staat kan ingewikkelde effecten creëren als het gaat om de bevordering of weerstand tegen verandering. Er doen zich veel gelegenheden voor waarin individuen worden blootgesteld aan veranderingen die worden aangebracht aan objecten die deel uitmaken van hun leven (zoals verhuurders die wijzigingen aanbrengen aan een huurappartement of een werkgever die de taakomschrijving van een werknemer aanpast). Sommige van deze veranderingen worden toegejuicht en gesteund, terwijl tegen andere weerstand wordt geboden. Volgens de auteurs verschaft psychologisch eigenaarschap een helder inzicht in waarom en onder welke condities individuen zich tegen verandering verzetten of deze juist steunen. Zij veronderstellen drie vormen van verandering: (1) zelf geïnitieerd versus opgelegd, (2) evolutionair versus revolutionair en (3) additief versus subtractief, waarvan elk aspect verschillende psychologische implicaties kent. Zo zijn individuen geneigd de verandering van een object (waarvan zij zich eigenaar voelen) te steunen, wanneer de verandering zelf wordt geïnitieerd (aangezien dit de individuele behoefte aan controle en doeltreffendheid versterkt), evolutionair is (aangezien dit het gevoel van zelf-continuïteit kan bevorderen) en additief is (aangezien het bijdraagt aan de behoefte van het individu voor controle, zelfverbetering en gevoelens van persoonlijke effectiviteit). Anderzijds bieden individuen vaak weerstand tegen veranderingen van een object, indien de verandering wordt opgelegd (aangezien het wordt beschouwd als een bedreiging van het gevoel van controle van het individu), revolutionair is (aangezien dit een bedreiging vormt voor de zelf-continuïteit) en subtractief is (aangezien dit zorgt voor een vermindering of ontneming van de kern waarmee de individu zichzelf heeft verbonden). 28

29 2.1.6 MENTAAL EIGENAARSCHAP EN PARTICIPATIE Ownership is a critical ingredient when implementing a strategic plan. Without ownership, individuals who are most affected by the plan may actively or passively resist their part in implementing it. The most effective means of developing ownership is to make sure there is broad participation in the (planning) process (Burns (1994) naar Breiting, 2008, p. 177). Zoals reeds in de inleiding genoemd, wordt mental ownership ofwel mentaal eigenaarschap (als parallel concept van psychologisch eigenaarschap) door Breiting (2008) als wetenschappelijke term en fenomeen expliciet genoemd en onderzocht in relatie tot participatie van professionals voor innovatie in het onderwijs. Breiting stelt veralgemeniserend op basis van de veronderstelde ervaringen (of routes) van individuen met objecten door Pierce et al. (2003), dat individuen zich in grotere mate mentaal verbonden voelen met objecten (in dit geval een proces en het resultaat daarvan) door participatie en eventuele associatie met deze objecten. Volgens Breiting wordt het veelvuldig als modewoord gehanteerde begrip participatie, vandaag de dag als succesvolle managementstrategie voor uiteenlopende ontwikkelprojecten (van verbetering van educatie tot nieuwe vormen van openbaar bestuur) doorgaans eerder als een nood dan als een optie beschouwd. Participatieve benaderingen zouden namelijk een meer duurzaam model zijn voor het bereiken van veranderingen in de samenleving voor de lange termijn. Een belangrijk aandachtspunt is daarbij de bepaling van de soorten en niveaus van participatie die individuen ervaren (zie paragraaf ). Echter, op basis van eerder verricht veldonderzoek en theoretische verkenningen, acht de auteur het noodzakelijk dat er eveneens meer aandacht wordt besteed aan de condities die bijdragen aan de ontwikkeling van een oprecht gevoel van eigenaarschap bij deelnemers van participatieve inspanningen. Volgens Breiting geldt het bereikte niveau van mentaal eigenaarschap bij participanten namelijk als een lakmoesproef voor de kwaliteit van de participatieve aanpak. Echter, de auteur stelt dat het genereren van mentaal eigenaarschap tijdens participatieve benaderingen in de praktijk nog immer een verwaarloosd aspect is. Op basis van de resultaten van nieuw veldonderzoek biedt de auteur daarom aanvullende inzichten in de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap. Bovendien geeft hij verdere onderbouwing voor de bewering dat de mate van mentaal eigenaarschap dat door een participatief initiatief kan worden gegenereerd bij individuen, correspondeert met de ervaren kwaliteit en het succes van de participatieve benadering. Zo hoopt hij de omslag naar de praktijk te bevorderen. Het werk van de auteur sluit aan bij dit onderzoek, aangezien deze eveneens is gericht op de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij individuen (woonconsumenten) die bij verschillende participatieve benaderingen (ontwikkelvormen voor woningen) zijn betrokken en de effecten de ontwikkelde gevoelens van eigenaarschap. Daarom wordt in de volgende sub-paragrafen toegelicht welke aspecten volgens Breiting bijdragen aan de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap ( ), wat de relatie tussen mentaal eigenaarschap en participatie is ( ) en wat de effecten zijn van een hoog niveau van mentaal eigenaarschap door participatie ( ) ONTWIKKELING MENTAAL EIGENAARSCHAP Breiting (2008) geeft op basis van de resultaten van het veldonderzoek een opsomming van de belangrijkste aspecten die de ontwikkeling van een gevoel van eigenaarschap door participatie (ervaringen/activiteiten) bij individuen kan bevorderen. Hierbij maakt hij geen onderscheid tussen individuele of collectieve gevoelens. Ook gaat hij niet verder in op de motieven die ten grondslag kunnen liggen aan de mentale conditie. De bevordering van mentaal eigenaarschap vindt volgens hem daarom generaliserend plaats indien betrokken individuen: - vrijwillig deelnemen aan een activiteit; - input geven aan het proces; - mee kunnen denken zonder dat hen iets wordt opgelegd; - zich gestimuleerd voelen om voor zichzelf te denken; - zich richten op kleinere en haalbare veranderingen in plaats van (te) ambitieuze plannen (overzichtelijkheid van activiteit); - een direct belang hebben bij de veranderingen; - deelnemen aan het stellen van doelen en strategieformulering; - worden beschouwd als gelijke partners tijdens het proces; - voelen dat zij onderdeel uitmaken van een (nieuwe) sociale en positieve relatie met andere partners door het proces; - toegewijd, enthousiast en oplossing-gericht leiderschap en management ervaren; - regelmatig bij elkaar komen (zoals workshops) voor de uitwisseling, exploratie en verdieping van reflecties op hun ervaringen en het verloop van de activiteit; - hun vingerafdruk terug kunnen vinden in het uiteindelijke resultaat; - een vorm van erkenning ontvangen voor hun bijdrage aan het proces; 29

30 - voelen dat zij voldoen aan de verwachtingen van de omgeving met betrekking tot hun toewijding aan de activiteit en ideeën; - een gevoel van zelfvertrouwen creëren (mede door de aanwezigheid van voldoende tijd om de activiteit en ideeën te begrijpen) RELATIE MENTAAL EIGENAARSCHAP EN PARTICIPATIE Breiting (2008) stelt verder dat een toenemende mate van participatieve inspanningen om een zekere verandering te bewerkstelligen, bijdraagt aan een hoger niveau van mentaal eigenaarschap bij deelnemers. Theoretisch kan daarom volgens hem worden beargumenteerd dat er sprake is van een continuüm aan niveaus van mentaal eigenaarschap: van volledige afwezigheid door een gebrek aan individuele inspanning tot en met volledige betrokkenheid in de vorm van een volledig zelfstandige inspanning. De auteur introduceert daartoe een aantal diagrammen om de basiskenmerken van de relatie tussen participatie en mentaal eigenaarschap te illustreren. Deze representeren slechts een eerste visualisatie van de relatie. De auteur benadrukt dat de diagrammen verder dienen te worden aangescherpt op basis van analyse en ervaringen in toekomstige gebieden van onderzoek. Figuur 2.1 illustreert de veronderstelde directe relatie tussen de mate van participatie en de mate van mentaal eigenaarschap. In zijn eenvoudigste vorm kan de relatie worden weergegeven als een lineaire grafiek: een toenemende mate van een eigen bijdrage aan de activiteit zorgt hier voor een toenemende mate van mentaal eigenaarschap. In de grafiek is er sprake van een evenredig in plaats van causaal verband en is er nog geen rekening gehouden met een tijdsperspectief. Figuur 2.2 toont een alternatieve wijze om de relatie tussen de mate van participatie en de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap te bepalen zonder een tijdsperspectief. Hierbij ligt de nadruk op de opeenvolging van maxima en minima tijdens het proces, gebaseerd op de kwaliteit en kwantiteit van de participatie. De grafiek geeft een zichzelf (mogelijk) versterkend proces weer, waarbij mentaal eigenaarschap en participatie elkaar ondersteunen en aansporen tot een vergroting van de mate waarin zij aanwezig zijn. Door een vergroting van de kwalitatieve participatie (zoals een grotere betrokkenheid bij besluitvorming) en het relatief gelijk blijven van de kwantitatieve participatie (zoals eenzelfde aantal uren van inspanning) bij punt B en na punt D, neemt de mate van mentaal eigenaarschap volgens de auteur toe. Daarentegen blijft de mate van mentaal eigenaarschap in de grafiek relatief gelijk indien er slechts sprake is van een grote mate van kwantitatieve participatie. Figuur 2.3 tenslotte, illustreert een relatie tussen mentaal eigenaarschap en participatie waarbij een hoge mate van participatie een contraproductieve invloed heeft op de mate van mentaal eigenaarschap zoals in punt D. Volgens Breiting kunnen verschillende factoren hieraan bijdragen, zoals te weinig ondersteuning van het individu bij een overweldigend probleem, de toekenning van een te grote verantwoordelijkheid of een negatieve sociale ervaring. De auteur concludeert dat de mate van mentaal eigenaarschap direct afhangt van de kwaliteit en de kwantiteit van de participatie, waarbij met name de kwaliteit een grote invloed kan hebben op het mentaal eigenaarschap. Figuur Mate van mentaal eigenaarschap en participatie (Breiting, 2008, p. 173) 30

31 EFFECTEN VAN MENTAAL EIGENAARSCHAP BIJ DEELNEMERS Breiting (2008) komt op basis van zijn veldonderzoek naar vernieuwing van participatieve inspanningen van professionals in het onderwijs tot een drietal conclusies over de effecten van participatieve benaderingen waarbij een grote mate van mentaal eigenaarschap wordt gegenereerd, namelijk: 1) de aanwezigheid van een grotere tevredenheid bij participanten over hun betrokkenheid en het proces, 2) duurzamere innovaties of veranderingen door een trots gevoel bij betrokkenen die resulteert een grotere behoefte om hiervoor zorg te dragen in de toekomst (en daadwerkelijke toekomstige aanpassingen) en 3) relevantere innovaties of veranderingen die beter inspelen op de specifieke belangen en omstandigheden en worden opgenomen in het denken en doen van de betrokkenen. De auteur geeft verder een opsomming van vier relevante aspecten waarop men zich dient te richten indien de hoeveelheid aan gegenereerd mentaal eigenaarschap wordt gezien als een test (indicator) voor de kwaliteit van de participatieve benadering en het algehele succes van een innovatie, namelijk: Figuur Variërende mate van mentaal eigenaarschap door kwaliteit en kwantiteit participatie (Breiting, 2008, p. 174) - De besteding van een gepaste tijdsduur en adequate middelen aan de ontwikkeling van eigenaarschap bij alle participanten van een collaboratieve inspanning; - Het gereed hebben van operationele principes en procedures voor de ontwikkeling van gevoelens van eigenaarschap bij individuen van de activiteit en het resultaat van de activiteit; - De continue bewaking van het gevoel van eigenaarschap van individuen tijdens de activiteit en de bewerkstelliging van nodige veranderingen in het proces of de structuur om deze gevoelens te behouden of te versterken; - De initiëring en ondersteuning van overkoepelende werkgroepen met reguliere planning- en monitoringvergaderingen over de gezamenlijke inspanning, ter versteviging van de gevoelens van eigenaarschap en de toewijding van individuen. Figuur Mentaal eigenaarschap en lage kwaliteit participatie (Breiting, 2008, p. 175) 31

32 2.1.7 EIGENAARSCHAP BIJ GEBIEDSONTWIKKELING Van Luin et al. (2012) introduceren, gebaseerd op praktijkervaringen, het concept collectief mentaal eigenaarschap in de Nederlandse gebiedsontwikkeling. Daarbij refereren zij aan het werk van Breiting. Volgens de auteurs dient de Nederlandse gebiedsontwikkeling opnieuw te worden gedefinieerd. Programma s en projecten stagneren en de samenwerking tussen overheden en marktpartijen staat onder druk. Daarom wordt er koortsachtig gezocht naar nieuwe richtingen in denken en handelen. De kernopgave is om de ontwikkelingen weer op gang te brengen. Volgens de auteurs is dit onder meer mogelijk door het aanboren van de verbinding tussen ondernemende mensen en de waarden van plekken. Zij zien gebiedsontwikkeling als mensenwerk. Zonder de aanwezigheid van een collectief van mensen dat zich (om mogelijk uiteenlopende redenen) verbonden voelt met een plek, hebben trajecten een lage meerwaarde. De auteurs stellen dat deze verbondenheid in de vorm van mentaal eigenaarschap een harde voorwaarde is voor maatschappelijke waardencreatie en dat het ontbreken van mentaal eigenaarschap een belangrijke oorzaak is voor het vastlopen van vele gebiedsontwikkelingsprojecten. Daarom hebben zij de mogelijkheden onderzocht van collectief mentaal eigenaarschap: hoe deze kracht tot stand komt en hoe deze is op te schalen naar het niveau van gebiedsontwikkeling zonder dat het persoonlijk enthousiasme van individuen verloren gaat. Van Luin et al. veronderstellen op basis cases uit de praktijk dat er basiselementen zijn voor de initiëring, bevordering en verankering van collectief mentaal eigenaarschap. Deze basiselementen worden verder toegelicht in de volgende sub-paragrafen en aangevuld met een beknopte paragraaf over een aantal opvattingen van Puylaert & Werksma (2011) over mentaal eigenaarschap in relatie tot duurzame gebiedsontwikkeling BASISELEMENTEN COLLECTIEF MENTAAL EIGENAARSCHAP Van Luin et al. (2012) beschouwen (1) ambities, (2) gezamenlijkheid, (3) vertrouwen en (4) collectieve intenties als de basiselementen voor de initiëring van collectief mentaal eigenaarschap. Zo stellen de auteurs dat betrokkenen bij een gebiedsontwikkeling hun onverschilligheid laten varen en zij vrijwillig aan de leefbaarheid en ontwikkelkracht van hun gebied werken. Mentaal eigenaarschap kan daarom volgens de auteurs niet worden opgelegd, maar komt voort uit een eigen overtuiging, passie en ambities. Veel gebiedsontwikkelingsprojecten hebben te maken met individuen die persoonlijke ambities hebben voor een gebied. Zij voelen zich dan in eerste instantie mentaal eigenaar van een idee of concept dat een bijdrage kan leveren aan de verbetering van hun leefomgeving en zijn sterk gemotiveerd om hun ideeën te realiseren. De individuen hebben een diepe overtuiging van de waarde van hun idee of concept, welke raakt aan hun identiteit en voelen hiervoor een diepe passie of bezieling. Aangezien daarnaast niemand individueel een gebied kan ontwikkelen en beheren, overstijgt mentaal eigenaarschap in dit geval het individuele niveau en wordt het een gezamenlijk fenomeen: een community of ownership. Hierdoor ontstaan vruchtbare verbindingen tussen zowel individuen onderling als individuen en een gebied. Collectief mentaal eigenaarschap hoeft volgens de auteurs echter niet te betekenen dat betrokkenen dezelfde doelen en ideeën hebben. Zij veronderstellen dat de kracht van de collectieve gevoelens van eigenaarschap juist ligt bij de aanwending van een variatie aan doelen en ideeën. De verbindende factor is daarbij de verbondenheid met het gebied en/of de gedeelde intentie om de kwaliteit van het gebied te verbeteren. Echter, bij de beweging van het individuele naar het collectieve of van een kleine naar een grotere schaal kan het mentaal eigenaarschap verdwijnen. De kleinschalige ambitie voor een gebied verdwijnt dan indien er opgeschaald wordt. Individuen herkennen zich niet langer in het uiteindelijke plan en voelen zich vervreemd. Er is dan sprake van een verschuiving van mentaal eigenaarschap naar een zogenaamde hindermacht. Een potentiele hindermacht kan daarentegen eveneens de aanleiding vormen van een gezamenlijke passie, namelijk een collectief initiatief dat het ontstaan hiervan tegengaat. Naast ambities en gezamenlijkheid achten Van Luin et al. het bouwen en koesteren van onderling vertrouwen van essentieel belang. Aangezien gebiedsontwikkeling een inspanning betreft van verschillende individuen, vraagt dit om een afstemming van doelen en onderling vertrouwen. Individuen hebben dan volgens de auteurs gunstige(re) verwachtingen van elkaars gedrag en de uitkomst van een project. Gebiedsontwikkelingen gaan doorgaans gepaard met veel onzekerheden, waardoor deze gunstige verwachtingen zeer belangrijk zijn: er zijn genoeg redenen voor twijfel en beëindiging van de samenwerking. De auteurs beschouwen het creëren van vertrouwen daarom als een actief proces gericht op een persoon of een abstract iets (zoals een concept of organisatie). Echter, vertrouwen is ook subjectief van aard en dient volgens hen daarom aan te sluiten bij de belevingswereld van betrokkenen. Daarbij is het eveneens van belang dat de betrokkenen het idee hebben dat zij allen goede intenties hebben. Dan vormt vertrouwen een vruchtbare bodem waarin het collectief mentaal eigenaarschap kan groeien. Verder kunnen juridische en financiële afdekking door contracten bijdragen aan vertrouwen maar deze niet per definitie vervangen. Te gedetailleerde contracten of dichtgetimmerde plannen kunnen zelfs een averechts effect hebben in de vorm van wantrouwen. Volgens de auteurs vormt daarom het te sterk formaliseren van regels en procedures een van de grootste bedreigingen 32

33 voor het vertrouwen, waarbij eigen initiatief en de eigen verantwoordelijkheid worden ontnomen. De ambities, gezamenlijkheid en vertrouwen leiden tenslotte tot collectieve intenties, wat kan resulteren in een gezamenlijke inspanning voor het gebied. Collectief mentaal eigenaarschap is aldus aanwezig indien betrokkenen intenties delen (zoals overtuigingen, wensen, verwachtingen en zorgen). Deze intenties zijn waarneembaar doordat individuen zich letterlijk uitdrukken in wij-zinnen en is meer dan een optelsom van individuele intenties. Het gaat om een gemeenschappelijke activiteit waarvoor wij ons inzetten BEVORDERING VAN COLLECTIEF MENTAAL EIGENAARSCHAP Verder noemen Van Luin et al. vier hoofdmechanismen die volgens hen het collectief mentaal eigenaarschap verder kunnen bevorderen (Van Luin, et al., 2012, pp ), namelijk (1) een gedeelde probleemdefinitie en/of gedeelde ambitie, (2) gezamenlijke formele en informele netwerken, (3) de aanwezigheid en erkenning van leiderschap en (4) een gemeenschappelijk gevoel van urgentie of het doormaken van een gezamenlijke crisis. Individuen kunnen elkaar volgens de auteurs allereerst herkennen en vinden in een gedeelde probleemdefinitie of ambitie. Echter individuen verschillen hierin. Zo laten sommigen zich voornamelijk leiden door gedeelde problemen terwijl anderen pas in beweging komen bij een herkenning van ambities. Een krachtig instrument vormt dan het koppelen van deze twee aspecten, zoals het verbinden van een probleem van verloedering aan een ambitie van herinrichting. Bovendien stellen de auteurs dat een wij-modus en gezamenlijke activiteiten kunnen ontstaan door een verspreiding van aanstekelijke ideeën en intenties in netwerken. Hierbij kunnen bestaande netwerken worden gehanteerd voor de verspreiding en verbreding van de (nieuwe) ideeën en intenties. Daarnaast is er sprake van verdieping indien een netwerk zowel een basis heeft in formele als informele verbanden. Daarbij kunnen bestaande netwerken, waarbij reeds mentaal eigenaarschap aanwezig is, een spill-over-effect hebben naar andere ontwikkelingen. Volgens de auteurs kan alleen het benodigde vertrouwen groeien en collectieve intenties ontstaan, indien individuen elkaar tegenkomen en ontmoeten in formele en informele netwerken. Verder achten Van Luin et al. leiderschap relevant voor het ontstaan van een wij-modus, zeker in onduidelijke situaties. Leiderschap gaat volgens de auteurs bij gebiedsontwikkeling doorgaans niet over formele controle door één leider of leiders over de situatie van andere partijen, maar om de stimulering, het erkennen en vertrouwen van gedeelde verantwoordelijkheden. Deze vorm van leiderschap richt zich op passies en ambities op een klein schaalniveau en benut deze om indien nodig partijen van een groter schaalniveau te betrekken (getrapt leiderschap). Tenslotte zijn de auteurs van mening dat een crisis of urgentie de wij-modus zowel plotseling kan laten opbloeien als afnemen. Zo kan een crisis ertoe leiden dat individuen zich gezamenlijk inzetten voor iets of zich juist terugtrekken uit een initiatief. Bovendien kunnen individuen zich direct terugtrekken en hun eigen belangen veilig stellen indien het collectieve gevoel van urgentie verdwijnt VERANKERING VAN COLLECTIEF MENTAAL EIGENAARSCHAP Van Luin et al. dragen tot slot een aantal mogelijkheden aan voor de verdere verankering van collectief mentaal eigenaarschap. Deze verankering is volgens hen van essentieel belang voor de anticipatie op veranderingen in de omgeving, zodat bij een tegenslag de mentale toestand niet vermindert of verdwijnt en de community of ownership uiteen valt. Zo dient er bij de mechanismen ruimte te blijven voor de benutting van een variatie aan intenties zonder dat gedeelde intenties verloren gaan. Alle betrokkenen kunnen zich zo herkennen in een plan, project of idee, terwijl eveneens de eigen belangen en interesses kunnen worden behouden. Indien alle mechanismen voldoende geïnstalleerd zijn ontstaat er robuustheid. Echter, niet alle mechanismen zijn even goed bestand tegen een variatie aan intenties. Dit geldt vooral voor het mechanisme van een gedeelde urgentie. Wanneer deze wegvalt en er geen verdere basis voor gemeenschappelijkheid aanwezig is, worden individuen wederom onverschillig en valt een initiatief uiteen. Gedeelde ambities daarentegen zijn veel beter bestand tegen variatie en verandering van intenties. Het collectief denken blijft vaker gehandhaafd. Van Luin et al. hebben met hun keuze voor de vier mechanismen zoveel mogelijk getracht om ruimte voor variatie in intenties te laten. Zo is collectief mentaal eigenaarschap volgens hen beter bestand tegen veranderingen. De auteurs hebben daarnaast de vier mechanismen verwerkt in een model, waarin individuen schakelen van individuele naar collectieve intenties (zie figuur 2.4). Hierbij wordt de mate van collectiviteit (ik-modus naar wij-modus) uitgezet tegen de variatie in intenties. Hierdoor is te zien dat de mechanismen van gedeelde probleemdefinitie of ambitie en gedeelde formele en informele netwerken (lagere niveaus) een grotere variëteit aan intenties bij individuen kent dan in het geval van erkend leiderschap en een gedeelde urgentie of crisis (hogere niveaus). De auteurs stellen dat complexe problemen doorgaans samen gaan met een grote variëteit aan intenties. Indien men dan een lichte vorm van samenwerking (lagere niveaus) aangaat is volgens hen de kans op versnippering en vertraging groter dan bij een zwaardere vorm van samenwerking. Er is dan al snel een roep om leiderschap, dat alleen standhoudt indien er sprake is van voldoende urgentie 33

34 voor het hebben van collectieve doelen. Het model kan volgens de auteurs dienen als (1) een diagnostisch instrument in het geval mentaal eigenaarschap niet van de grond komt of indien het is verdwenen en (2) als een ontwerpend instrument indien men een proces wil vormgeven met inbegrip van mechanismen of interventies die nodig zijn om mentaal eigenaarschap te activeren. de combinatie van verschijningsvorm, aanwezige activiteiten en historie hebben gebieden met een eigen identiteit de potentie om mensen te binden en kwaliteiten te bieden die lang meegaan. Gebruikers van deze gebieden voelen zich mentaal eigenaar en zijn daarom eerder bereid mee te investeren in de toekomstige kwaliteit van hun gebied. De gebieden kennen daarmee een hoge gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. De auteurs zijn daarom van mening dat een gebiedsontwikkelingsproces zodanig dient te worden ingericht dat mentaal eigenaren medeverantwoordelijkheid nemen voor gebruik en beheer van het gebied. Zij stellen een open planproces voor met transparantie wat betreft beschikbare informatie en hoe daarmee in besluitvorming wordt omgegaan en actieve inbreng van belanghebbenden. Bovendien achten zij gedelegeerde bevoegdheden in het beheer van het gebied relevant. Gebruik en beheer dienen aldus in een duurzame ontwikkeling de norm stellen voor het ontwerp. Die noodzaak is volgens de auteurs bij een toenemend accent op herstructurering en een betere benutting van de bestaande voorraad nog sterker. Kwaliteiten als toekomstbestendigheid, identiteit, herkenbaarheid en mentaal eigenaarschap zijn dan van grote betekenis. Een langdurige verbondenheid met een gebied is niet alleen een basisvoorwaarde voor zorgvuldige omgang met een gebied, maar zorgt bovendien dat toekomstige gebruikers het gebied kunnen waarderen. Niet de overheden of marktpartijen spreken dan het kwaliteitsoordeel uit, maar de huidige en toekomstige gebruikers. Figuur Mate van collectieve intenties en variatie in intenties (Van Luin, et al., 2012, p. 23) DUURZAME GEBIEDSONTWIKKELING De creatie van ruimtelijke kwaliteit door een evenwicht tussen de maatschappelijke componenten people, planet en profit, én de ruimtelijke componenten gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. (Puylaert & Werksma, 2011) AANVULLENDE ELEMENTEN VOOR MENTAAL EIGENAARSCHAP Puylaert & Werksma (2011) tenslotte, gaan in de handreiking Duurzame gebiedsontwikkeling: doe de tienkamp! kort in op de rol van mentaal eigenaarschap bij duurzame gebiedsontwikkeling (zie begrippenkader voor definitie). Op basis van concrete projecten, literatuurstudie en rondetafelgesprekken met professionals uit de praktijk van duurzame gebiedsontwikkeling achten zij de beleving, identiteit en herkenbaarheid van een gebied als drie belangrijke voorwaarden om mensen (en bedrijven) te binden aan een gebied en mentaal eigenaarschap te creëren. Dit vormt volgens hen de basis voor een zorgvuldige en duurzame omgang met het gebied. Door 34

35 2.2 DE ONTWIKKELING VAN WONINGEN In de vorige paragraaf is onderzocht waarom individueel en collectief mentaal eigenaarschap bij individuen ontstaat (motieven), hoe het ontstaat (mechanismen, ervaringen, routes), hoe de ontwikkeling wordt beïnvloed (additionele factoren) en wat de effecten zijn van deze gevoelens van eigenaarschap. Bovendien is het fenomeen, voor zover mogelijk, in verband gebracht met participatie (gezien als een bundeling van de ervaringen) bij ontwikkelingen in algemene zin en met de Nederlandse gebiedsontwikkeling in het bijzonder. Zoals reeds in de inleiding van het onderzoek aangegeven, wordt in dit onderzoek onderzocht wat de dominante mechanismen zijn die het individuele en collectieve gevoel van eigenaarschap bij woonconsumenten kunnen bevorderen tijdens het ontwikkelproces van woningen en wat de kansen hiervan zijn voor de verschillende ontwikkelvormen in de huidige markt. Daarom wordt in deze paragraaf eerst een definitie van de woonconsument gegeven, waarna achtereenvolgens wordt ingegaan op de staat van de huidige ontwikkelmarkt, de positie van woonconsumenten en andere partijen in deze markt en de verschillende ontwikkelvormen die momenteel door ontwikkelende partijen worden ingezet DE WOONCONSUMENT Er zijn vele opvattingen over de consument van een woning mogelijk. Zo onderscheidt Gruis verschillende partijen op de woning(bouw)markt waaronder de eigenaar-bewoner en de huurder (Gruis, 2000). Daarbij kan er verschil worden gemaakt tussen de bewoners naar huidige (zittende bewoners) en toekomstige bewoners (woningzoekenden). De auteur maakt daarbij een verder onderscheid in toekomstige en aspirant bewoners. De aspirant bewoner is duidelijker afgebakend dan de toekomstige bewoner, aangezien deze werkelijk interesse heeft in een huurcontract of de aankoop van een woning. Artikel 11 van het BBSH (besluit beheer sociale sector) biedt een verdere verduidelijking van de begrippen bewoner en aspirant bewoner (VROM, 2005, p. 22). Deze worden hierin aangeduid als zij die rechtstreeks verband houden met de bewoning en personen die te kennen geven een zodanige woongelegenheid te willen betrekken. Zijlstra spreekt bovendien van belanghebbenden (eigenaar-bewoners en huurders) en belangstellenden (bewoners en gebruikers van de wijk) en maakt onderscheid tussen de individuele klant en klantgroepen met dezelfde kenmerken (Zijlstra, 2011, pp ). Deze kenmerken komen onder meer tot stand op basis van sociaaleconomische aspecten zoals inkomen en leeftijd, speciale woonbehoeften, speciale persoonlijke behoeften, mogelijke bijdragen aan de woonomgeving en leefstijlen (Beenders, 2011, p. 27; Zijlstra, 2011, pp ). Leefstijlen kunnen hierbij worden beschouwd als een in de tijd variabele set preferenties en gedragingen op leefgebieden van werk, gezin, wonen, consumptie en vrije tijd. In dit onderzoek wordt de klant opgevat als de primaire woonconsument met een direct belang bij een woongelegenheid. Dit is aldus een zittende of aspirant bewoner waarmee ontwikkelaars een directe zakelijke relatie hebben. Het onderzoek richt zich daarbij met name op de aspirant bewoner van een woongelegenheid en diens directe woonomgeving. In de volgende paragraaf wordt nu de huidige ontwikkelmarkt verder beschreven en de positie van de woonconsument in deze markt. WOONCONSUMENT De eigenaar-bewoner of huurder, die rechtstreeks verband houdt met de bewoning van een woongelegenheid of de aspirant eigenaar-bewoner of huurder die te kennen geeft een woongelegenheid te willen betrekken. (Gruis, 2000; VROM, 2005) EEN VERANDERENDE MARKT De vastgoedsector en gebiedsontwikkeling in Nederland bevinden zich in een netelige positie door de verandering van een aanbieders- naar een vragersmarkt (Bosman & Engbers, 2012; De Zeeuw, et al., 2011; Franzen & De Jong, 2013; Puylaert & Werksma, 2011). Niet alleen de economische crisis, maar ook demografische ontwikkelingen (zoals krimp) en een maatschappelijke verschuiving naar actievere vormen van burgerschap hebben een aanzienlijke en zo mogelijk structurele impact op de vastgoedsector en gebiedsontwikkeling. De voortgang van talloze projecten stagneert, waardoor de samenwerking tussen publiek en privaat onder druk komt te staan. De situatie kent zwaarwegende knelpunten zoals de discrepantie tussen vraag en aanbod, het vraagstuk van financiering en bekostiging en de samenhangende kwestie van organisatie, cultuur en gedrag. Bovendien is er onduidelijkheid over de te hanteren ontwikkel- en beheerstrategieën en het evenwicht tussen kosten en opbrengsten, is er een gebrek aan kennis en competenties en blijken het instrumentarium en de wet- en regelgeving ontoereikend. 35

36 VRAGERSMARKT Marktsituatie waarin het aanbod van een product of dienst van de marktpartij de vraag van de consument overtreft, waardoor de consument een sterke machtspositie heeft als het gaat om de invulling van het ontwikkelproces en de bepaling van de prijs en kwaliteit van het uiteindelijke product of de dienst. (Smit, 2011) De woningbouwmarkt alsook de woningmarkt, die hier wordt gezien als de huizen- en woondienstenmarkt (Priemus, 1984), lijden zwaar onder de gestelde veranderingen (Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2013). Sinds 2008 is de productie van nieuwbouwwoningen aanzienlijk afgenomen en loopt het aantal bouwvergunningen sterk terug. Er is onzekerheid over toekomstige productieaantallen: het totaal aan toegevoegde nieuwbouwwoningen in 2013 wordt op circa woningen geschat en in 2014 op circa woningen. Hier wordt door het ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties (2013) een aantal reden voor gegeven. Zo is de financiering van vastgoed zowel aan de ontwikkelkant als bij de consument aanzienlijk krapper geworden door nieuwe striktere regel- en wetgeving als gevolg van de kredietcrisis. Daarnaast worden woningen in de ogen van veel consumenten niet langer gezien als een veilige investering vanwege dalende woningprijzen en een stagnerende verkoopmarkt. Angstgevoelens door grotere risico s en onzekerheden met betrekking tot het aangaan van een langlopende verplichting vormen daarom sterke emotionele drijfveren in het koopgedrag van de woonconsument. Hierdoor groeit de vraag naar huurwoningen. Er is sprake van een ongekend hoog aanbod aan koopwoningen en een uiterst lage opname-aanbodverhouding. Verder neemt de grootte van huishoudens toe, met uitzondering van hoog-stedelijke gebieden. Ook leidt bevolkingskrimp in sommige regio s reeds tot structurele leegstand van woningen. Naar verwachting zal het aantal regio s met deze leegstandsproblemen de komende jaren verder toenemen. Veel woonconsumenten stellen daarom woonambities uit, in de hoop op betere tijden. Toch is de wens om te verhuizen sinds de crisis onveranderd gebleven en zijn de woonambities niet naar beneden bijgesteld. Een toenemend aantal consumenten, individueel of groepsgewijs, heeft zelfs de wil hun verlangens, wensen en belangen vertaald te zien in een aantrekkelijke woning en woonomgeving (Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2013; Puylaert & Werksma, 2011; VROM-raad, 2009). Zij zijn steeds beter in staat een goede afweging te maken tussen harde kosten en harde en zachte baten, zoals woongenot, een herkenbare omgeving, een goed imago, bereikbaarheid, de toekomstige energierekening en de onderhoudsinspanning NIEUWE ROLVERDELINGEN De woningbouw en gebiedsontwikkeling hadden in Nederland lange tijd weinig van doen met woonconsumenten zelf (De Zeeuw, et al., 2011; Puylaert & Werksma, 2011). De projectie van een grote hoeveelheid aan ambities van publieke en private partijen en de fragmentatie van de belangen van woonconsumenten maakten dat zij vaak buiten beschouwing werd gelaten. Echter, momenteel dwingt de eerder genoemde kanteling van een aanbieders- naar een vragersmarkt overheden en marktpartijen, zo ook ontwikkelaars, tot een omgekeerde benaderingswijze waarbij in grotere mate dient te worden vertrokken vanuit de behoeften van de consument: het is de dialoog met de woonconsument die nu meer centraal staat (Bakker, Blomjous, Go, & Smit, 2011; De Zeeuw, et al., 2011; Hultink & Schoormans, 2004; Putman, 2010; Puylaert & Werksma, 2011). De vraag van de woonconsument noodzaakt tot andere beleidskaders en een andere organisatie van het proces waarin woonmilieus worden gerealiseerd of getransformeerd (Puylaert & Werksma, 2011; VROM-raad, 2009). Woonconsumenten kijken niet alleen steeds kritischer naar de kwaliteit van de woonproducten, maar willen deze in toenemende mate ook zelf (mee)ontwikkelen (VROM-raad, 2009). Daarmee wordt de simpele tweedeling overheid-markt doorbroken. In deze spanningsdriehoek dienen de verschillende partijen hun rol opnieuw te definiëren. Hiervan worden reeds de eerste contouren zichtbaar. Deze worden nu verder toegelicht in de volgende sub-paragrafen, waarbij bij de marktpartijen vanwege de afbakening van het onderzoek in wordt gegaan op de rol van de ontwikkelaar OVERHEDEN Allereerst wordt de rol van de rijksoverheid steeds minder dominant door een significante afname van investeringen en de aansturing op hoofdlijnen en decentralisatie (VROM-raad, 2009). Hierdoor wordt er niet alleen meer zeggenschap overgeheveld naar andere overheden, maar ook naar marktpartijen en burgers (zo ook consumenten). Van hen wordt nu eveneens verlangd mee te denken over beleid en eigen initiatieven te nemen. De meervoudige overheid zal zich in toenemende mate verder toeleggen op het combineren van diverse rollen, zoals de monitoring en stimulering van de woningvraag, de facilitering van marktinitiatieven en de normering van kwaliteit en betaalbaarheid. De overheid is daarom niet langer de centrale bepaler, maar wel marktmeester, keurmeester en gezien het publieke belang van het wonen ook hoeder van algemene vereisten met betrekking tot maatschappelijke en ruimtelijke kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. 36

37 DE ONTWIKKELAAR Daarnaast brengen de veranderende markt, de kritische houding van de consument, een toenemende concurrentie en de verminderde beschikbaarheid van financiële middelen, in het bijzonder veel vastgoed- en gebiedsontwikkelaars in een lastige positie ten aanzien van risicodeling en kapitaalintensieve participatie (Putman, 2010). In vergelijking met onder meer gemeenten, corporaties en beleggers vinden binnen de ontwikkelsector grote reorganisaties plaats. Ook trekken veel ontwikkelaars zich terug en zal de sector naar verwachting verder in omvang afnemen in de nabije toekomst. Door de ontwikkelaars die zich nog immer bezig houden met vastgoed- en gebiedsontwikkeling, wordt gepoogd hun bijdrage aan het proces te wijzigen door nieuwe wijzen van open planontwikkeling (Puylaert & Werksma, 2011; Watertorenberaad, 2010). Hierbij wordt er uitgegaan van andere vormen van samenwerking met een eerdere en grotere betrokkenheid van eindgebruikers door keuzes en zeggenschap, alsook een globaler eindbeeld, een vroegtijdige koppeling van rekenen en tekenen, strategische faseringsmogelijkheden, schaalverkleining en verlaging van het risicoprofiel. Naast dat er in grotere mate tegemoet wordt gekomen aan de wensen van de consument door het bieden van consumentwaarde en invloed, wordt de nieuwe manier van werken evenzeer nodig geacht voor het rondkrijgen van de financiering en het genereren van voldoende cashflow (binnen een overzienbare termijn) om zo de business case te kunnen rondbreien en de haalbaarheid van ontwikkelinitiatieven te waarborgen (Bakker, et al., 2011; Beenders, 2011; DBMI, et al., 2012). Voor ontwikkelaars betekent dit win-win denken dat zij zich niet alleen dienen te richten op het private belang van een gezond bedrijfsrendement, maar ook dat zij duurzaam ondernemerschap tonen door een andere aanpak, met een grotere nadruk op onderzoek naar consumentenwensen- en binding, innovatieve oplossingen en veel maatwerk, zoals de conceptontwikkeling voor nichemarkten op specifieke locaties en de continuering van betrokkenheid en verantwoordelijkheden na oplevering (Puylaert & Werksma, 2011; Watertorenberaad, 2010). De inzet richt zich daarbij op het creëren van gebiedsidentiteiten waarbij maatschappelijke en ruimtelijke kwaliteiten een belangrijke rol spelen BURGERS EN WOONCONSUMENTEN De veranderende rol van de burgers tenslotte, is tweeledig. Zo wordt er van hen actiever burgerschap verlangd vanwege de veranderende rollen van de overheid en marktpartijen, waaronder de ontwikkelaar. Verder begrijpen burgers als eindgebruikers van gebouwen en gebieden in toenemende mate het belang van een hogere maatschappelijke en ruimtelijke gebiedskwaliteit (Puylaert & Werksma, 2011; VROMraad, 2009). Zij zijn geen passanten, maar leven, werken en recreëren in deze gebieden en blijven hier doorgaans mits de gebieden deze kwaliteit hebben of krijgen en behouden. Burgers, zo ook woonconsumenten, hebben daarom steeds meer ideeën en wensen over deze kwaliteit, voelen een grotere dwang tot zelfbeschikking over de gebouwen en gebieden en willen meer zeggenschap over de realisatie hiervan. De opkomst van de wereldwijde netwerksamenleving heeft in grote mate bijgedragen aan deze toenemende mondigheid en het maatschappelijk en ruimtelijk besef (De Zeeuw, et al., 2011; Franzen, 2011; Krijnen, Van den Hoek, Veldhuysen, & Van Geffen, 2011; Van der Steen, Peeters, & Van Twist, 2010; Wigmans, 2011). De ICT-revolutie heeft een wereldwijd netwerk van onderling verbonden besluit- en kenniscentra, werkgebieden, financiële dienstverleners en gebieden voor leisure en cultuur tot stand gebracht (Wigmans, 2011). Er is daardoor ook in Nederland een nieuwe maatschappelijke en ruimtelijke realiteit ontstaan, welke bovendien nog volop in ontwikkeling is. De snelheid waarmee veranderingen plaatsvinden neemt aanzienlijk toe en heeft significante consequenties voor het functioneren van burgers en de gebieden waarin zij zich bewegen (Van 't Verlaat & Wigmans, 2011). Ondanks deze veranderingen geldt over het algemeen de goede omgang met elkaar voor de Nederlandse burger (nog altijd) als de basis voor de maatschappelijke orde (Kennedy, 2012). In Nederland woont men al decennia lang dicht op elkaar en zijn goede omgangsvormen belangrijk. Daarom wordt nog steeds en in toenemende mate de nadruk gelegd op de naleving van de gewenste maatschappelijke en ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. De goede omgang tussen burgers, mede gebaseerd op verbondenheid, participatie en hoffelijkheid, geldt als een sterk en gevestigd kernaspect van het Nederlands burgerschap (Kennedy, 2009), wat de veranderende rol van de burgers verder ondersteunt BETREKKING VAN DE WOONCONSUMENT In de vorige paragraaf is de positie van de woonconsument besproken. Volgens Zijlstra (2011) kan de positie van de consument (klant) ten opzichte van de aanbieder en de druk die deze consument kan uitoefenen, worden benoemd in termen van voice, loyalty en exit. Deze begrippen duiden op welke wijze een individu (consument) of groep diens positie en inbreng naar een andere partij kan vormgeven (Hirschman, 1970) en dienen aldus als middelen om het genoegen of ongenoegen met een aanbieder van een product of dienst te delen. Voice kan tot stand komen door 37

38 participatie en inspraak (zeggenschap). Exit betreft de mogelijkheid af te zien van het afnemen van een product of dienst door onder meer de opzegging van een contract, de aanschaf van een ander merk of het van de hand doen van een product. Daarbij geeft Zijlstra aan dat een grotere stimulans van voice een vermindering van de behoefte aan exit kan bevorderen. Loyalty tenslotte kan ontstaan indien de aanbieder de consument of groep (positief) aan zich weet te binden. De gestelde begrippen kunnen eveneens worden gehanteerd om de positie van de woonconsument te duiden. Zoals reeds in de vorige paragraaf is beschreven, worden een eerdere en grotere betrokkenheid bij het ontwikkelproces (vormen van participatie) en zeggenschap (naast keuzevrijheid) ofwel voice bij eindgebruikers, zo ook woonconsumenten, door ontwikkelaars gezien als een middel om de eindgebruikers een sterkere positie te bieden en in staat te stellen de invloed op het (woning)aanbod te vergroten. Door het gewijzigde ontwikkelproces (in dit geval van woningen) wordt aldus getracht de exit ofwel de behoefte om tijdens het proces van het toekomstige gebruik af te zien (en aldus ook de koop van een woning) te verminderen en daardoor de haalbaarheid van het initiatief (de afzetbaarheid van woningen) en een gezond bedrijfsresultaat door loyalty te garanderen. In de volgende sub-paragraaf wordt nu eerst verder ingegaan op zeggenschap en keuzevrijheid van woonconsumenten als beïnvloedend instrument tijdens een ontwikkelproces. Daarbij wordt eveneens beschreven hoe deze begrippen zich verhouden tot typen ontwikkelingen die momenteel door ontwikkelaars worden ingezet om tegemoet te komen aan de vraag van consumenten. Vervolgens wordt in paragraaf het begrip participatie verder toegelicht en gerelateerd aan de begrippen zeggenschap en keuzevrijheden. Paragraaf biedt tenslotte een overzicht van de verschillende ontwikkelvormen die als onderdeel van de typen ontwikkelingen voorkomen in de huidige Nederlandse vragersmarkt ZEGGENSCHAP EN KEUZEVRIJHEID Prins (2008) stelt dat zeggenschap van de woonconsument kan worden gedefinieerd als: het kunnen uitoefenen van invloed door de woonconsument zonder dat daar van tevoren door anderen bepaalde keuzemogelijkheden aan ten grondslag liggen. Keuzevrijheid daarentegen betreft volgens hem: het kunnen uitoefenen van invloed door de woonconsument binnen een selectie van keuzemogelijkheden. In 2000 verscheen de nota wonen in de 21 ste eeuw, van het voormalige ministerie van VROM, waarin zeggenschap en keuzevrijheid, maatschappelijke betrokkenheid en beheerste marktwerking als kernprincipes van de woning(bouw)markt werden gezien (VROM, 2000). Zeggenschap over woningen en de woonomgeving gold als een belangrijk sociaal-culturele beleving van geëmancipeerde burgers als soevereine consumenten. De termen keuzevrijheid en zeggenschap worden sindsdien regelmatig genoemd in relatie tot een veelheid aan begrippen als klantgestuurd/klantgericht beleid, vraaggericht/consumentgericht bouwen/ontwikkelen en vraaggestuurd bouwen/ontwikkelen. De gerichte of gestuurde termen worden echter vaak willekeurig gehanteerd en verschillend gedefinieerd, waarbij geen duidelijk onderscheid wordt gemaakt in de aanwezigheid van zeggenschap of keuzevrijheid. Zo spreken Puylaert & Werksma (2011) bijvoorbeeld over vraaggericht ontwikkelen als de grote uitdaging voor de markt, waarbij een grotere mate van zeggenschap en invloed voor de consument wordt verondersteld. Straub (2012) daarentegen, stelt dat vraaggestuurd ontwikkelen in de praktijk vooralsnog wordt gezien als een aanpak voor vastgoed- en gebiedsontwikkeling waarbij zowel private partijen als particulieren gezamenlijk de proces- en productontwikkeling aansturen. Volgens de auteur betekent vraaggestuurde ontwikkeling niet dat alle zeggenschap aan de consument wordt gegeven. Het gaat erom dat er mét de eindgebruikers in plaats van vóór hen ontwikkeld wordt. Beenders (2011) tenslotte, kiest door het oerwoud aan begrippen en de daarbij horende verscheidenheid aan interpretaties voor de term vraaggestuurd bouwen. De auteur definieert deze vorm van bouwen als een ontwikkeling waarin de consument (particulier) of een collectief van consumenten in samenwerking met private en/of publieke actoren de eigen woning(en) ontwerpt, waarbij de consument actief betrokken is aan de voorkant van het ontwikkelproces. De definitie bestaat uit drie hoofdelementen. Deze betreffen de focus op de vraag van de consument, de samenwerking met andere actoren en de betrokkenheid van de consument vanaf de startfase van het ontwikkelproces. Het is de consument die uit vrije beweging zijn woning en eventuele woonomgeving wil ontwerpen en ontwikkelen. Daarnaast is de samenwerking met andere actoren noodzakelijk door onder meer het publiekrechtelijke kader en benodigde financiële investering. Tenslotte neemt de consument deel aan het ontwikkelproces voor de eerste schetstekening van de woning is gerealiseerd, waardoor de mate van zeggenschap voor de particulier zo min mogelijk wordt beperkt. Putters (2002) onderscheidt drie begrippen om de verschillende vormen van aandacht voor de vraag te onderscheiden, namelijk sturing van, sturing op en sturing door de vraag. Hierbij betreft sturing van de vraag de regulering van aanbod. Het aanbod bepaald dan de vraag. Sturing op de vraag daarentegen omvat het mede laten bepalen van het aanbod door de consument (klant) in de vorm van wensen en klachten. Echter, het aanbod blijft bepalend. De consument heeft inbreng, maar wordt niet in staat gesteld het aanbod daadwerkelijk direct te beïnvloeden. Sturing door de vraag tenslotte, is de directe sturing van het aanbod door de consument zelf de beschikking te geven 38

39 en mee te laten beslissen. Putters maakt aldus een duidelijk onderscheid tussen gericht (sturing op de vraag) en gestuurd (sturing door de vraag). Gruis (2002) verbindt aan deze differentiatie eveneens een mate van keuzevrijheid en zeggenschap door een onderscheid te maken in vraaggerichte (klantgerichte) van vraaggestuurde initiatieven. Hierbij betreft een vraaggericht initiatief de afstemming op de wensen van de consument (klant) zonder dat deze beslissingsbevoegdheden heeft (wel keuzevrijheden), in tegenstelling tot een vraaggestuurd initiatief waarbij er wel degelijk sprake is van zeggenschap van de consument op een hoger of lager schaalniveau PARTICIPATIEGRADEN VAN DE WOONCONSUMENT Participatie staat voor het actief deelnemen van individuen aan een maatschappelijk proces (Hooghiemstra, 2012, p. 73; Zijlstra, 2011, p. 65). Zoals reeds vermeld in paragraaf 2.1.6, wordt het begrip vandaag de dag veelvuldig als modewoord gehanteerd, maar vormt het eveneens een succesvolle managementstrategie bij een verscheidenheid aan participatieve activiteiten (Breiting, 2008; Kelly, 2003). Door actieve deelname wordt getracht een invulling te geven aan de zoektocht naar de stimulering van contributies aan (duurzame) ontwikkeling. Het fenomeen wordt in toenemende mate gelinkt aan nieuwe vormen van (openbaar) bestuur en beheer (Breiting, 2008, p. 160). De benadering wordt daarbij steeds vaker gezien als een noodzakelijkheid dan als een optie en als implicatie van een duurzamer model voor het bereiken van lange termijn veranderingen in de samenleving. Het betekent voor velen de verzekering van een meer democratische en vaak effectievere benadering dan bij top-down benaderingen, waarbij de verschillende zienswijzen en verwachtingen van participanten en andere belanghebbenden door democratische idealen als empowerment (het kunnen willen en mogen hebben van invloed, Zijlstra, 2011) en emancipatie worden gerespecteerd (Breiting, 2008, p. 176). manipulatie en therapie (en in sommige gevallen ook het daaropvolgende niveau informeren ). De fasen komen overeen met traditionele ontwikkelingen en Putters sturing van de vraag: het aanbod bepaald nog immer de vraag. Bij de tweede fase, die van schijnparticipatie, is er sprake van symbolische participatie. Hierbij zijn oplopend de niveaus informeren, consulteren en adviseren/tevredenstellen aan de orde. Alhoewel de niveaus een vorm van inspraak suggereren, wordt de participant niet werkelijk gehoord. De fasen komen overeen met vraaggerichte ontwikkelingen en Putters sturing op de vraag: de participant heeft inbreng, maar wordt niet in staat gesteld het aanbod daadwerkelijk direct te beïnvloeden. De derde fase tenslotte, waarbij er sprake is van (burger)controle, omvat oplopend de niveaus partnerschap/coproductie, gedelegeerde controle/meebeslissen en volledige controle (en in sommige gevallen ook het eerdere niveau adviseren/ tevredenstellen ). De fasen komen overeen met vraaggestuurde ontwikkelingen en Putters sturing door de vraag: de directe sturing van het aanbod door de participant zelf de beschikking te geven en (mee) te laten beslissen. De participatieladder is verder aangepast en gemoderniseerd door Qu en Hasselaar (Qu & Hasselaar, 2011, pp ). De auteurs zijn namelijk van mening dat onder meer de niveaus van manipulatie en therapie niet langer gepast zijn. In de vernieuwde participatieladder worden slechts vijf participatieniveaus onderscheiden. Het laagste niveau negeren wordt daarbij gezien als Arnsteins non-participation fase. Vervolgens worden oplopend de niveaus informatie, consulatie en participatie gekenmerkt als de vertrouwensrelatie fase. Het hoogste niveau besluitvorming wordt tenslotte aangeduid als gedeelde macht. Participatie vraagt aldus een actieve rol voor de burger of woonconsument door volledige of gedeelde zeggenschap en/of de uiteindelijke formele overdracht van invloed. Participatie heeft eveneens betrekking op de woonconsument. De relatie tussen de woonconsument en private en/of publieke partijen, waarbij de consument een mate van invloed kan uitoefenen op de ontwikkeling en het uiteindelijke resultaat van een woning en de woonomgeving, kent een zekere participatiegraad. Voor de bepaling van deze graad kan de zogenaamde participatieladder worden gehanteerd. De participatieladder is in 1969 door Arnstein ontwikkeld om de mate aan te kunnen duiden waarin burgers zeggenschap (voice) hebben in verschillende stadia van processen en beleid (Hooghiemstra, 2012, p. 73; Qu & Hasselaar, 2011, p. 92; Zijlstra, 2011, p. 64). Arnstein onderscheidt op de ladder drie hoofdfasen. De onderste twee niveaus vormen de eerste fase, de non-participatie fase. Deze fase kent oplopend de niveaus van 39

40 2.2.5 BESTAANDE ONTWIKKELVORMEN VOOR WONINGEN In deze paragraaf wordt tenslotte verder ingegaan op de verschillende ontwikkelvormen voor woningen die als onderdeel van de beschreven typen ontwikkelingen uit paragraaf , de vraaggestuurde, vraaggerichte en traditionele ontwikkelingen, voorkomen in de huidige Nederlandse vragersmarkt. Zoals reeds in paragraaf beschreven, vormt zeggenschap van de woonconsument het meest bepalende element van de ontwikkeling van een woning. De mate van zeggenschap kan bij een ontwikkelinitiatief daarentegen variëren (Beenders, 2011). Er zijn momenteel vijf verschillende hoofdvormen te onderscheiden (zie begrippenkaders) met uiteenlopende gradaties van zeggenschap (Beenders, 2011; BIEB, 2012; Hooghiemstra, 2012; Prins, 2008). De hoofdvormen betreffen particulier opdrachtgeverschap (PO), collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO), mede-opdrachtgeverschap (MO), consumentgerichte ontwikkeling (CGO) en serieproductie (SP). Particulier opdrachtgeverschap, collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) en mede-opdrachtgeverschap worden gezamenlijk tot zelfbouw gerekend (SEV, 2010). In de volgende sub-paragrafen worden alle hoofdvormen verder toegelicht. De paragraaf sluit af met een subparagraaf waarin de vraag naar typen ontwikkelvormen door woonconsumenten zelf verder wordt toegelicht PARTICULIER OPDRACHTGEVERSCHAP Bij particulier opdrachtgeverschap heeft de consument de controle over de ontwikkeling en gelden overige betrokken partijen als ondersteunend (Beenders, 2011; Hooghiemstra, 2012). De consument is de opdrachtgever tijdens het ontwikkelproces en werkt eventueel samen met een architect en/of aannemer om de eigen woning te ontwerpen. In veel gevallen kiest de consument echter voor een cataloguswoning van een bouwbedrijf, waardoor de totale kosten aanzienlijk lager zijn dan bij een seriematig bouwproject. Deze kostenreductie is onder meer te wijten aan het verwijderen van een ontwikkelaar of corporatie als ontwikkelende tussenschakel in het proces. Momenteel zijn er veel gemeenten in Nederland die gronden hebben gereserveerd voor particulier opdrachtgeverschap, doorgaans geclusterd in een deelgebied. Voorbeelden van zulke clusters zijn te vinden in Enschede (Roombeek), Amsterdam (IJburg) en Almere (Almere Poort). PARTICULIER OPDRACHTGEVERSCHAP (PO) Bij nieuwbouw: een particulier verwerft zonder tussenkomst van een ontwikkelaar een kavel en ontwikkelt al dan niet in samenwerking met een architect, begeleider en/of aannemer zijn/haar woning. Vormen die hier ook onder vallen zijn systeembouw en catalogusbouw, mits de particulier de vrijheid heeft hier wel of niet voor te kiezen. Het gaat in dit geval om koopwoningen. Bij bestaand vastgoed/kluswoningen: een bestaand pand wordt door een particulier aangekocht en onder eigen zeggenschap en voor eigen risico opgeknapt. De particulier treedt op als opdrachtgever voor een architect, adviseur en/of aannemer. Het gaat in dit geval om koopwoningen of een mengvorm van koop en huur. (Beenders, 2011; BIEB, 2012; Hooghiemstra, 2012; Prins, 2008) COLLECTIEF PARTICULIER OPDRACHTGEVERSCHAP (CPO) Bij nieuwbouw: een groep particulieren verwerft een kavel en ontwikkelt samen door het inschakelen van een architect, begeleider en/of aannemer een complex woningen in zowel de koop- als huursector, al dan niet met gemeenschappelijke voorzieningen. De groep treedt op als opdrachtgever en organiseert zich in een rechtsvorm zonder winstoogmerk (bijvoorbeeld stichting of vereniging). Bij bestaand vastgoed/kluswoningen: bestaande panden worden door een groep particulieren aangekocht en onder eigen zeggenschap en voor eigen risico opgeknapt. Zij treden op als opdrachtgever voor architect, adviseur en/of aannemer. Het gaat in dit geval om koopwoningen of een mengvorm van koop en huur. (Beenders, 2011; BIEB, 2012; Hooghiemstra, 2012; Prins, 2008) MEDE-OPDRACHTGEVERSCHAP (MO) Bij nieuwbouw: een ontwikkelaar beschikt over bouwgrond (of krijgt die toegewezen op basis van een verzamelde groep toekomstige bewoners) en werft en organiseert bewoners om gezamenlijk woningen te ontwikkelen. Hij biedt maatwerk aan door in opdracht van de groep bewoners een project te ontwikkelen. Het principe is dat de partijen een gelijkwaardige positie hebben waarbij zeggenschap en risico s worden gedeeld. Het gaat om koopwoningen of huurwoningen waarbij huurders zeggenschap hebben over een deel van het bouwbudget. Bij bestaand vastgoed/kluswoningen: de eigenaar van vastgoed renoveert/verbouwt het vastgoed gezamenlijk met particulieren (verder conform nieuwbouw). (Beenders, 2011; BIEB, 2012; Hooghiemstra, 2012; Prins, 2008) 40

41 COLLECTIEF PARTICULIER OPDRACHTGEVERSCHAP Bij deze ontwikkelvorm is wel een rol weggelegd voor een ontwikkelende partij, alhoewel wederom ondersteunend (Beenders, 2011; Hooghiemstra, 2012). Het collectieve karakter heeft tot gevolg dat de besluitvorming veel nadrukkelijker aanwezig is in het proces, doordat het collectief gezamenlijk keuzes dient te maken op basis van hun mogelijkheden en middelen. Doorgaans kent het collectief enkele trekkers van het proces, die intensiever in het project staan ten opzichte van andere consumenten binnen hetzelfde project. De besluit- en planvorming gebeurt binnen de (bewoners) organisatie, terwijl de gemeente een faciliterende en toetsende taak vervult. Verder staat de sociale duurzaamheid in grotere mate centraal bij deze vorm door het gezamenlijk optrekken tijdens het ontwikkelproces. Bekende CPO-projecten zijn te vinden in Utrecht (de Kersentuin), Amsterdam (Vrijburcht) en Culemborg (EVA Lanxmeer) MEDE-OPDRACHTGEVERSCHAP Deze vorm van ontwikkelen kent, in vergelijking met de eerste twee vormen, een inperking van de zeggenschap van de consument welke bovendien varieert per project (Beenders, 2011; Hooghiemstra, 2012). De inperking van zeggenschap komt overeen met een vermindering van het risico voor de consument, dat nu deels wordt gedragen door de ontwikkelende partij. In de praktijk draagt deze partij vaak het merendeel van de risico s, doordat de consument niet in staat is om de risico s te dragen. Verder is de tijd en energie die zowel de ontwikkelende partij als de consument in het ontwikkelproces investeren omvangrijk, waarbij de winst voor de consument (wederom) financieel kan worden behaald door de marge tussen de stichtingskosten en marktwaarde van de woning en door de gerealiseerde gewenste ruimtelijke kwaliteit VERWANTE ONTWIKKELVORMEN Er zijn naast (collectief) particulier opdrachtgeverschap en mede-opdrachtgeverschap twee verwante ontwikkelvormen te onderscheiden, namelijk co-housing en coontwikkeling. Co-housing kan door zowel de ontwikkelende partij als een particulier collectief worden geïnitieerd, ontwikkeld en beheerd (Beenders, 2011) Co-housing streeft expliciet naar een community gevoel binnen de buurt. Zo worden koopwoningen gesitueerd rond een uitgebreide gezamenlijke basis, waar onder meer gezamenlijk wordt gekookt en gegeten en eventueel een kinderdagverblijf aanwezig is. Co-housing zet participerend management in met een collectief en gelijkwaardig besluitvormingsproces. De ontwikkelvorm neigt meer naar de kant van collectief particulier opdrachtgeverschap dan naar mede-opdrachtgeverschap. In de Nederlandse praktijk is in de meeste gevallen een ontwikkelaar actief betrokken bij het ontwikkelproces om het particuliere collectief te begeleiden en/of de risico s te dragen. De ontwikkelaar kan bovendien op een lange termijn bij het project betrokken blijven. Bij co-ontwikkeling, fungeert de ontwikkelende partij doorgaans als opdrachtgever en hebben de toekomstige bewoners zeggenschap en zekerheid, zonder de voorafgaande plicht een kavel te kopen of te investeren in een ontwikkeling waarvan de prijs nog onduidelijk is (Beenders, 2011). De consumenten hebben zodoende meer invloed dan bij consumentgerichte ontwikkeling en minder risico dan bij (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Bovendien is co-ontwikkeling toegankelijk voor kopers en huurders, zonder onderscheid naar woonbudget. De ontwikkelvorm is vergelijkbaar met mede-opdrachtgeverschap als het gaat om de mate van zeggenschap en risicoverdeling CONSUMENTGERICHTE ONTWIKKELING Consumentgericht ontwikkelen vormt de eerste stap van ontwikkelende partijen naar een vraaggestuurde woningmarkt (Beenders, 2011). De ontwikkelende partij is de opdrachtgever van het project en blijft eventueel bij het project betrokken in de beheerfase. De consument daarentegen komt vaak maar niet altijd ten tijde van de laatste stappen in het ontwikkelproces in beeld, waardoor de mate van invloed op de ontwikkeling en het product in veel gevallen beperkt blijft. Verder heeft de consument de mogelijkheid deel te nemen aan het ontwikkelproces door initiatieven als een klankbordgroep, waaraan geen verantwoordelijkheden of risico s zijn verbonden. Als zodanig vergroot de ontwikkelende partij de marktconformheid van de nieuwbouw woningen, al betekent dit nog geen verlaging van het afzetrisico SERIEPRODUCTIE Serieproductie is een vaak voorkomende ontwikkelvorm in de Nederlandse ontwikkelpraktijk (Beenders, 2011). De consument speelt geen rol van betekenis in het ontwikkelproces en heeft geen zeggenschap. De nadruk ligt op de samenwerking tussen de gemeente en een ontwikkelende partij (publiek-private samenwerking), terwijl de enige vorm van interactie met de consument pas plaats vindt vanaf de start van de verkoop. De bouwtijd is over het algemeen korter dan bij vraaggestuurde ontwikkelinitiatieven. 41

42 CONSUMENTGERICHTE ONTWIKKELING (CGO) Een ontwikkelende partij beschikt over of verwerft bouwgrond en ontwikkelt de woningen. De particulier heeft keuzemogelijkheden (zoals de woninggrootte, -indeling, -inrichting en vormgeving, de kavelgrootte en -indeling en de inrichting van de woonomgeving) en kan eventueel in een vroeger stadium bij de ontwikkeling worden betrokken. De risico s worden voornamelijk door de ontwikkelende partij gedragen. (Beenders, 2011; BIEB, 2012; Hooghiemstra, 2012; Prins, 2008) SERIEPRODUCTIE (SP) Een ontwikkelende partij beschikt over of verwerft bouwgrond en ontwikkelt de woningen. De particulier koopt de woning en heeft marginale keuzevrijheid. De risico s worden door de ontwikkelende partij gedragen. (Beenders, 2011; BIEB, 2012; Hooghiemstra, 2012; Prins, 2008) GEWENSTE ONTWIKKELVORMEN DOOR DE CONSUMENT Zoals reeds beschreven zorgt de huidige kanteling van een aanbieders- naar een vragersmarkt dat de wensen van de woonconsument in toenemende mate centraal komen te staan. In zowel de theorie als in de praktijk wordt een grotere mate van zeggenschap bij de woonconsument door vraaggestuurde ontwikkelvormen in toenemende mate gezien als een middel om aan deze wensen tegemoet te komen. De woonconsument heeft in dat geval een stevigere positie ten opzichte van de aanbiedende partij en is in staat diens invloed op het woningaanbod te vergroten. Alhoewel vraaggestuurd ontwikkelen naadloos aansluit op de laatste ontwikkelingen in de markt (en samenleving) lijkt het principe niet hét antwoord op de huidige problematiek in de Nederlandse woningbouwmarkt. Zo intervenieert de consument zelf nog relatief weinig in de omgeving en/of op het woonproduct (Beenders, 2011). De daadwerkelijke realisatie van projecten op basis van vraaggestuurde ontwikkeling is in Nederland relatief beperkt. Het percentage (collectief) particulier opdrachtgeverschap is van circa 17% in het midden van de jaren negentig zelfs gedaald tot circa 10% in 2010 (Beenders, 2011), ondanks het beleid van het voormalige ministerie van VROM, waarmee werd beoogd een derde van de jaarlijkse woningproductie tussen 2005 en 2010 in (collectief) particulier opdrachtgeverschap te realiseren (VROM, 2000). Een mate van zeggenschap is door de woonconsument lang niet altijd gewenst. Zo stelt het marktonderzoekbureau DBMI op basis van een recent onderzoek onder woonconsumenten en professionals, dat actieve participatie niet per definitie een vereiste is bij de woonconsument voor de ontwikkeling van een woning, terwijl de benaderingswijze wel veel positiever wordt beoordeeld door professionals (DBMI, et al., 2012). Door juist een diversiteit aan mogelijkheden aan te bieden voor de realisatie van een (nieuwbouw) woning, met inbegrip van traditionele bouw, kan volgens het onderzoekbureau het aanbod afgestemd worden op de wens en behoefte van verschillende potentiële doelgroepen, waarbij de mate van keuzevrijheid (zeggenschap wordt niet als begrip genoemd, maar wel bedoeld) wordt aangepast aan deze wensen en behoeften. Volgens het onderzoek lijken veel ontwikkelaars, woningcorporaties en gemeenten zich door de opkomende trend van vraaggestuurd ontwikkelen (in het rapport doe-het-zelf bouw genoemd), blind te staren op de kansen die onder meer particulier opdrachtgeverschap en collectief particulier opdrachtgeverschap daadwerkelijk kunnen bieden. Door het wegnemen van drempels en scherpzinnige anticipatie op de beschouwde voordelen van de woonconsumenten zijn er wel degelijk mogelijkheden om het marktaandeel van deze vormen van woningbouw te vergroten. Echter DBMI benadrukt dat er een duidelijke vraag vanuit de woonconsument bestaat om een breder palet aan mogelijkheden bij de koop of ontwikkeling van een woning. De woonconsument zoekt daarbij met name naar projecten waarin keuzevrijheid (en zeggenschap) op een voor hen aantrekkelijke manier worden ingevuld. Het uiteindelijke woonproduct alsmede de mate van keuzevrijheid (en zeggenschap), financieel risico en de eigen verantwoordelijkheid tijdens het proces, dienen daarom volgens het bureau te worden afgestemd op de variëteit in aanwezige doelgroepen. Zo bestaat niet bij iedere doelgroep de wens van een grote mate van keuzevrijheid (en zeggenschap). Uit het onderzoek komt onder meer naar voren dat Jongeren en 55+ers sneller genoegen nemen met een standaard woning en veel keuzevrijheid (en zeggenschap) minder relevant achten (DBMI, et al., 2012, p. 4). De groep binnen de leeftijdscategorie 46 tot 55 jaar heeft juist de grootste voorkeur voor een eigen invulling van een nieuwbouwwoning en is vaak hoger opgeleid. Middelbaar opgeleiden daarentegen vragen een beperkte keuzevrijheid en lager opgeleiden kiezen zelfs voornamelijk voor een standaard woning (zonder keuzevrijheid) of een bouwpakket. Woningzoekenden in een lager inkomenssegment lijken zich er aldus in te berusten dat zij minder keuzevrijheid hebben. Bovendien verwacht de woonconsument bij een duurdere woning een grotere mate van keuzevrijheid (of zeggenschap). Zo wordt bij woningen onder de twee ton door meer dan 70% van de consumenten genoegen genomen met een standaard woning. Daarentegen is dit slechts 17% bij de woningen boven de vier ton. Ook maakt de opgedane ervaring met het kopen of ontwikkelen van een woning de 42

43 woonconsumenten kritischer: hoe groter deze ervaring des te groter is de wens om een toename van keuzevrijheden (en zeggenschap). Bovendien beangstigt volgens het onderzoek een teveel aan keuzevrijheid en verantwoordelijkheid de consument. Het maken van keuzes brengt het risico van verkeerde keuzes met zich mee. Mede daarom worden fundamentele keuzes graag overgelaten aan professionals. Kortom, keuzevrijheid en in sommige gevallen ook zeggenschap, is volgens het onderzoek voor bijna alle consumenten belangrijk. Daarbij worden er twee ontwikkelvormen onderscheiden die de grootste populariteit kennen bij de woonconsument. Dit is enerzijds een ontwikkeling gericht op een grote mate van vrijheid in indeling en afwerking van de woning. Anderzijds blijkt een vorm van co-creatie zeer gewild, waarbij de consument vooraf met andere kopers inspraak heeft op het ontwerp, de indeling en de afwerking van de woning, maar er geenszins sprake is van een financiële verantwoordelijkheid. Deze wordt dan gedragen door de projectontwikkelaar, waarbij winst en verlies tevens voor rekening van de ontwikkelaar zijn. Vormen van direct opdrachtgeverschap zijn daarentegen veel minder populair: 50% van de consumenten staat positief tegenover een cascowoning en particulier opdrachtgeverschap en slechts 30% staat positief tegenover collectief particulier opdrachtgeverschap. Het onderzoek van DBMI toont, dat ondanks de tegenwoordigheid van enthousiasme bij professionals en academici over een grotere rol van de consument als opdrachtgever, de woonconsument hier zelf veel kritischer tegenover staat. Particulier en mede-opdrachtgeverschap kan weliswaar een middel zijn om de woonconsument een grotere mate van zeggenschap te bieden, maar lijkt geen doel op zich. Indien woonconsumenten en marktpartijen daadwerkelijk naar elkaars wensen luisteren en daarop de samenwerking baseren, kan er zo mogelijk een grotere diversificatie aan woningbouwprojecten ontstaan en daadwerkelijk worden ingespeeld op de behoeften van de consument. Dit wordt verder onderbouwd door Bakker et al. (2011) die erop wijzen dat gezien de doorlooptijd van vraaggestuurde ontwikkelingen, niet alle consumenten hier op zitten te wachten. Hooghiemstra (2012) benadrukt verder dat de grotere behoefte van woonconsumenten aan een hogere kwaliteit van de woning en woonomgeving een verschillende benadering vergt. Daarbij kan kwaliteit worden gezien als door consumenten toegekende kenmerken en is aldus een subjectief begrip dat verschilt per persoon: one size does not fit all. Daardoor hebben woonconsumenten niet alleen inhoudelijk andere voorkeuren, maar verschilt eveneens de mate waarin de consument bij het ontwikkelproces betrokken wil worden. 2.3 ANALYTISCH KADER In deze paragraaf worden de verschillende aspecten die aan de orde zijn geweest in dit hoofdstuk geanalyseerd en geïnterpreteerd. Allereerst wordt een algemene definitie van mentaal eigenaarschap (individueel en collectief) geboden op basis van theorie van Pierce et al. (2003) en Pierce & Jussila (2010). Daarna wordt de ontwikkeling van zowel de individuele als collectieve mentale conditie in beeld gebracht aan de hand van een algemeen versimpeld theoretisch model van de afhankelijkheidsrelatie van de verschillende elementen die bijdragen aan de ontwikkeling, eveneens gebaseerd op het werk van Pierce et al. (2003) en Pierce & Jussila (2010). Bovendien wordt de ontwikkeling van individueel en collectief mentaal eigenaarschap in twee afzonderlijke theoretische modellen verder uitgewerkt, waarin eveneens de door Breiting (2008), Van Luin et al. (2012) en Puylaert & Werksma (2011) veronderstelde relevante elementen voor de ontwikkeling van de individuele en collectieve mentale conditie zijn geïntegreerd. De theoretische modellen vormen de fundamenten van de modellen uit hoofdstuk 3, welke op basis van de verzamelde data door de diepte-interviews en de expertmeeting verder worden aangepast en toegespitst op de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen. Tenslotte worden op basis van de beschreven veronderstellingen van Putters (2008), Beenders (2011) en Gruis (2002) verschillende typen ontwikkelingen onderscheiden die de wijze van sturing en invloed door zeggenschap (voice) en keuzevrijheid van woonconsumenten bij de ontwikkeling van woningen verduidelijken, waarna de bestaande ontwikkelvormen uit paragraaf op basis van de mate van zeggenschap op een glijdende schaal worden aangegeven en verder worden gekoppeld aan de participatieladder van Arnstein (1969) en Qu & Hasselaar (2011). De ontwikkelvormen maken in hoofdstuk 4 deel uit van de meting van de mate van mentaal eigenaarschap die bij woonconsumenten kan worden gegenereerd tijdens het ontwikkelproces van woningen DEFINITIE MENTAAL EIGENAARSCHAP Zoals reeds in de inleiding van paragraaf 2.1 genoemd, wordt naar het voorbeeld van Breiting (2008) aangenomen dat mentaal eigenaarschap en psychologisch eigenaarschap als parallelle concepten theoretisch inhoudelijk overeenstemmen. In paragraaf is daarom de gehanteerde definitie van Pierce et al. (2003) en Pierce & Jussila (2010) van psychologisch eigenaarschap geïntroduceerd: de conditie waarin 43

44 individuen het gevoel hebben dat het doelwit van eigendom van hen is: het is van MIJ of van ONS. Aangezien psychologisch eigenaarschap in het algemeen betrekking kan hebben op één of meerdere individuen ( en ), een cognitieve en affectieve kern heeft ( en ) en volgens de auteurs het doelwit van eigendom gelijk is aan een materieel of immaterieel object (2.1.1), wordt het fenomeen hier veralgemeniserend als volgt gedefinieerd: de cognitieve en affectieve conditie waarin één of meerdere individuen zich eigenaar voelen van een materieel of immaterieel object. Daarbij moet de kanttekening worden gemaakt dat Pierce et al. en Pierce & Jussila in hun definitie het woord feel en in hun artikelen de woorden feelings of ownership hanteren om de cognitieve en affectieve staat te duiden, waardoor de vertaling voelen eveneens als menen, achten en vinden kan worden opgevat. MENTAAL EIGENAARSCHAP De cognitieve en affectieve conditie waarin één of meerdere individuen zich eigenaar voelen van een materieel of immaterieel object INTERPRETATIE MENTAAL EIGENAARSCHAP Om de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap in beeld te brengen, wordt gebruik gemaakt van de verschillende beschreven elementen uit paragraaf 2.1 die door Pierce et al. (2003), Pierce & Jussila (2010), Breiting (2008), Van Luijn et al. (2012) en Puylaert & Werksma (2011) worden verondersteld een relevante bijdrage te leveren aan het proces. Pierce et al. en Pierce & Jussila beschrijven in tegenstelling tot de overige auteurs het gehele proces van de ontwikkeling van individueel en collectief mentaal eigenaarschap. Daarom is allereerst een interpretatie van het proces voor de ontwikkeling van zowel de individuele als de collectieve condities vertaald naar een structurerend en systematiserend (relaties) algemeen theoretisch model waarin de individuele en collectieve elementen zijn samengevoegd (zie figuur 2.5). De ontwikkeling van mentaal eigenaarschap is in het afhankelijkheidsmodel gebaseerd op (1) één of meerdere persoonlijke innerlijke motieven (2.1.2) van een individu en bij meerdere individuen (groep) gecombineerd met het sociaal-identiteit motief, voor het ontstaan van de conditie en (2) de vrijwillige individuele of gedeelde ervaringen (mechanismen uit 2.1.3) met het object voor de bevordering, (3) resulterend in individuele of gedeelde cognitie en affectie ( en ) met (4) bijbehorende effecten in de vorm van individuele of groepsgedragingen (2.1.5). De ontwikkeling en de mentale conditie worden verder beïnvloed door (5) additionele factoren (2.1.4), die hier vanwege hun karakter beïnvloedende factoren worden genoemd en bestaan uit individuele factoren ( ), groepsfactoren (de groepsrandvoorwaarden uit ), objectfactoren ( ), procesfactoren (het proces uit ) en contextuele factoren (de context uit ). De individuele en collectieve condities zijn verder uitgewerkt in twee theoretische modellen, die de versimpelde afhankelijkheidsrelatie van de verschillende elementen van de processen afzonderlijk van elkaar weergeven en zich concentreren op de ontwikkeling en beïnvloeding. In deze modellen is ook de literatuur van Breiting (2008), Van Luin et al. (2012) en Puylaert & Werksma (2011) geïntegreerd. Figuur 2.6 toont allereerst het proces van de ontwikkeling van individueel mentaal eigenaarschap door (1) de persoonlijke innerlijke motieven doeltreffend zijn en uitwerking hebben op object, eigen identiteit hebben door object en eigen plek hebben door object en zich thuis voelen (2.1.2) en (2) de persoonlijke ervaringen ofwel mechanismen controle hebben over object met als deelaspect beheersbaarheid, zichzelf investeren in object met als deelaspecten fysieke arbeid, psychische energie, waarden en identiteit, tijd, geld, verantwoordelijk voelen en erkenning en tenslotte innig leren kennen van object met als deelaspecten dichtbij ervaren en kennisvergroting (2.1.3). De ontwikkeling en de mentale conditie worden verder beïnvloed door (3) beïnvloedende factoren (2.1.4), die bestaan uit individuele factoren met als deelaspecten sterkte motieven, persoonlijkheid en persoonlijke waarden ( ), objectfactoren met als deelaspecten zichtbaar, aantrekkelijk (algemene factoren), toegankelijk, manipuleerbaar, sociaal gewaardeerd, de zelf onthullend, beschikbaar en ontvankelijk (motieven faciliterend) en factoren die de mechanismen faciliteren (maar niet genoemd worden door de auteurs) ( ), procesfactoren met als deelaspecten aantal motieven en mechanismen, verandering motieven en mechanismen, tijd, juridisch eigendom ( ) en overzichtelijkheid mechanismen ( ) en contextuele factoren met als deelaspecten wet- en regelgeving, normen, eigendomsrechten, hiërarchie, fysieke barrières, grenzen (structurele factoren), tradities en normen en waarden (culturele factoren) ( ). De ontwikkeling en beïnvloeding dragen samen bij aan de individuele mentale cognitieve en affectieve conditie ( ), bestaande uit bewustzijn, gedachten en overtuigingen met betrekking tot het object en gevoelens van vreugde, plezier, voldoening, effectiviteit en competentie door het object. 44

45 ONTWIKKELING MENTAAL EIGENAARSCHAP BEÏNVLOEDING MENTAAL EIGENAARSCHAP PERSOONLIJKE INNERLIJKE MOTIEVEN SOCIAAL-IDENTITEIT MOTIEF INDIVIDUELE FACTOREN CONTEXTUELE FACTOREN PERSOONLIJKE ERVARINGEN GEDEELDE ERVARINGEN GROEPSFACTOREN OBJECTFACTOREN MENTAAL EIGENAARSCHAP PROCESFACTOREN INDIVIDUELE CONDITIE GEDEELDE CONDITIE EFFECTEN INDIVIDUELE GEDRAGINGEN GROEPSGEDRAGINGEN Figuur Versimpeld algemeen model van afhankelijkheidsrelatie individuele en collectieve elementen gebaseerd op theorie van Pierce et al. (2003) en Pierce & Jussila (2010) (eigen illustratie) 45

46 Verder geeft figuur 2.7 het proces weer van de ontwikkeling en beïnvloeding van collectief mentaal eigenaarschap en wijkt deze enigszins af van het individuele proces, doordat (1) een groepsmotief is toegevoegd aan de benodigde persoonlijke motieven, het sociaal-identiteit motief ( ), (2) de ervaringen gedeeld zijn en nu zijn verwoord als samen controle hebben over het object, ons investeren in object en samen innig leren kennen van object (2.1.3), (3) naast individuele factoren ook groepsfactoren een rol spelen met als deelaspecten 'collectivisme, afhankelijkheid van taak, doel, feedback en resultaat, teamchemie en cohesie, collectieve identificatie ( ) en netwerken ( ) en tenslotte (4) er sprake is van een gedeelde cognitieve en affectieve conditie ( ). Er dient te worden opgemerkt dat de aangedragen mechanismen door Breiting (2008) en Van Luin et al. (2012) vrijwel geheel aansluiten op de theorie van Pierce et al. (2003) en Pierce & Jussila (2010), hetzij dat laatstgenoemde auteurs de door Breiting en Van Luin et al. beschreven aspecten anders relateren aan de bevordering en beïnvloeding van de mentale conditie. Zo kunnen vrijwel alle mechanismen van Van Luin et al. worden ondergebracht onder het beïnvloedende element groepsfactoren. Daarom zijn er slechts twee nieuwe aspecten toegevoegd aan de modellen, namelijk het aspect netwerken van Van Luin et al. aan de groepsfactoren en het aspect overzichtelijkheid van mechanismen van Breiting aan procesfactoren. Het aspect belevingswaarde van Puylaert & Werksma wordt verder als overkoepelende term voor de objectfactoren beschouwd CLASSIFICATIE ONTWIKKELVORMEN WONINGEN In dit onderzoek wordt, op basis van de beschreven veronderstellingen van Putters (2008), Beenders (2011) en Gruis (2002) in paragraaf , gekozen voor de termen vraaggestuurd ontwikkelen en vraaggericht ontwikkelen (zie kader), om de wijze van sturing en invloed door zeggenschap (voice) en keuzevrijheid van woonconsumenten bij de ontwikkeling van woningen te verduidelijken. Vraaggestuurd ontwikkelen wordt daarbij gezien als de individuele of groepsgewijze ontwikkeling van de eigen woning en de eventuele woonomgeving door de woonconsument, in samenwerking met private en/of publieke actoren, waarbij er sprake is van actieve betrokkenheid aan de voorkant van het ontwikkelproces door een mate van zeggenschap. Vraaggericht ontwikkelen wordt verder beschouwd als de ontwikkeling van woningen en de eventuele woonomgeving door private en/of publieke actoren, waarbij er sprake is van invloed van de woonconsument op het ontwikkelproces, individueel of groepsgewijs, door een afstemming op de wensen door een mate van keuzevrijheid. Tot slot worden ontwikkelinitiatieven die niet tot vraaggerichte of vraaggestuurde vormen toebehoren en waarbij het aanbod de vraag bepaald, gerekend tot traditionele ontwikkeling (zie kader). De bestaande ontwikkelvormen uit paragraaf 2.2.5, worden in figuur 2.8 op basis van de mate van zeggenschap op een glijdende schaal aangegeven. Hierdoor kan eveneens in het figuur de gemaakte classificatie van traditionele ontwikkeling, vraaggerichte ontwikkeling en vraaggestuurde ontwikkeling worden weergegeven. Bij particulier opdrachtgeverschap (PO, ) en collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO, ) is er sprake van volledige zeggenschap over de ontwikkeling. Ook bij mede-opdrachtgeverschap (MO, ) heeft de consument zeggenschap, alhoewel deze wordt gedeeld met de ontwikkelende partij. De drie ontwikkelvormen worden aldus gerekend tot het type vraaggestuurde ontwikkeling. Consumentgerichte ontwikkeling (CGO, ) kent doorgaans geen directe invloed door zeggenschap, maar wel keuzevrijheden. Daarom wordt deze vorm aangeduid als een vraaggerichte ontwikkeling. Serieproductie (SP, ) tenslotte kent geen zeggenschap van de consument en minimale keuzevrijheid en wordt daarom beschouwd als een traditionele ontwikkeling. VRAAGGESTUURDE ONTWIKKELING De consument ontwikkelt, individueel of groepsgewijs, in samenwerking met private en/of publieke actoren de eigen woning en eventuele woonomgeving, waarbij er sprake is van actieve betrokkenheid aan de voorkant van het ontwikkelproces door een mate van zeggenschap. VRAAGGERICHTE ONTWIKKELING Private en/of publieke actoren ontwikkelen woningen en de eventuele woonomgeving, waarbij er sprake is van invloed van de consument, individueel of groepsgewijs, op het ontwikkelproces door een afstemming op de wensen door een mate van keuzevrijheid. TRADITIONELE ONTWIKKELING Private en/of publieke actoren ontwikkelen woningen en de eventuele woonomgeving, waarbij de invloed van de consument op het ontwikkelproces verwaarloosbaar is. 46

47 MOTIEVEN BEÏNVLOEDENDE FACTOREN INDIVIDUELE FACTOREN CONTEXTUELE FACTOREN DOELTREFFEND ZIJN EN UITWERKING HEBBEN OP OBJECT EIGEN IDENTITEIT HEBBEN DOOR OBJECT EIGEN PLEK HEBBEN DOOR OBJECT EN ZICH THUIS VOELEN OBJECTFACTOREN structureel hiërarchie CONTROLE HEBBEN OVER OBJECT beheersbaarheid MECHANISMEN ZICHZELF INVESTEREN IN OBJECT waarden en identiteit tijd INNIG LEREN KENNEN VAN OBJECT algemeen zichtbaar motieven faciliterend mechanismen faciliterend PROCESFACTOREN cultureel MENTALE CONDITIE COGNITIEF AFFECTIEF bewustzijn gedachten Figuur Versimpeld model van afhankelijkheidsrelatie elementen individuele mentale conditie gebaseerd op theorie van Pierce et al. (2003), Pierce & Jussila (2010), Breiting (2008), Van Luin et al. (2012) en Puylaert & Werksma (2011) (eigen illustratie) 47

48 MOTIEVEN BEÏNVLOEDENDE FACTOREN GROEPSFACTOREN CONTEXTUELE FACTOREN DOELTREFFEND ZIJN EN UITWERKING HEBBEN OP OBJECT EIGEN IDENTITEIT HEBBEN DOOR OBJECT MECHANISMEN EIGEN PLEK HEBBEN DOOR OBJECT EN ZICH THUIS VOELEN SOCIALE IDENTITEIT HEBBEN INDIVIDUELE FACTOREN structureel hiërarchie cultureel SAMEN CONTROLE HEBBEN OVER OBJECT ONS INVESTEREN IN OBJECT SAMEN INNIG LEREN KENNEN VAN OBJECT OBJECTFACTOREN beheersbaarheid waarden en identiteit tijd algemeen zichtbaar motieven faciliterend mechanismen faciliterend MENTALE CONDITIE PROCESFACTOREN GEDEELDE COGNITIE bewustzijn gedachten GEDEELDE AFFECTIE Figuur Versimpeld model van afhankelijkheidsrelatie elementen collectieve mentale conditie gebaseerd op theorie van Pierce et al. (2003), Pierce & Jussila (2010), Breiting (2008), Van Luin et al. (2012) en Puylaert & Werksma (2011) (eigen illustratie) 48

49 TRADITIONELE ONTWIKKELING VRAAGGERICHTE ONTWIKKELING GEEN ZEGGENSCHAP WOONCONSUMENT SP CGO CONSUMENTENPARTICIPATIE VOLLEDIGE CONTROLE GEDELEGEERDE CONTROLE PARTNERSCHAP/ CO-PRODUCTIE PO MO CPO VRAAGGESTUURD MO PO CPO VRAAGGESTUURDE ONTWIKKELING VRAAGGESTUURDE ONTWIKKELING SCHIJNPARTICIPATIE ADVISEREN CONSULTEREN INFORMEREN CGO VRAAGGERICHT VOLLEDIG ZEGGENSCHAP WOONCONSUMENT Figuur Ontwikkelvormen en gradaties van zeggenschap (eigen illustratie) NON - PARTICIPATIE ONTKENNEN SP TRADITIONEEL De beschreven participatieladders van Arnstein en Qu & Hasselaar uit paragraaf kunnen nu worden gebruikt als uitgangspunt voor een gespecificeerde participatieladder voor de woonconsument, zoals weergegeven in figuur 2.9. In deze participatieladder zijn verschillende participatieniveaus en fasen gekoppeld aan de bestaande ontwikkelvormen van woningen (2.2.5) en de classificatie van deze ontwikkelvormen op basis van de wijze van sturing ( ). Figuur De participatieladder voor woonconsumenten met inbegrip van de participatiefasen en participatieniveaus, de ontwikkelvormen en typering van de ontwikkelvormen (eigen illustratie) Bij de drie hoogste participatieniveaus is er sprake van daadwerkelijke participatie van de woonconsument. Het niveau van volledige controle correspondeert hier met de ontwikkelvormen particulier- en collectief particulier opdrachtgeverschap (PO en CPO). Bij PO en CPO is de consument zelf opdrachtgever (volledige zeggenschap) en betrokken aan de voorkant van het proces. Het niveau van partnerschap komt 49

50 daarnaast overeen met de ontwikkelvorm mede-opdrachtgeverschap (MO). Bij MO is de consument weliswaar eveneens aan de voorkant van het ontwikkelproces betrokken, maar gaat deze een vorm van partnerschap aan (gedeeld zeggenschap). Bij zowel (C)PO als MO is er aldus sprake van een mate van directe sturing van het aanbod door de consument, waardoor de ontwikkelingen als vraaggestuurd kunnen worden getypeerd. Verder komt het consumentgericht ontwikkelen (CGO) overeen met de twee niveaus adviseren en consulteren van de schijnparticipatie fase. De consument heeft wel inbreng (keuzevrijheid, geen zeggenschap) maar geeft directe invloed. Serieproductie (SP) tenslotte, kan worden gerekend tot het laagste participatieniveau van ontkenning, waarbij er sprake is van non-participatie (geen zeggenschap of keuzevrijheid). Hier bepaald het aanbod de vraag en is de invloed van de consument vrijwel verwaarloosbaar. 2.4 CONCLUSIE Mentaal eigenaarschap is de cognitieve en affectieve conditie waarin individuen het gevoel hebben dat het doelwit van eigendom van hen is: het is van MIJ of van ONS. De conceptuele kern betreft een individueel of collectief gevoel van bezit ( MIJN of ONS ) van een materieel of immaterieel object. Mentaal eigenaarschap wordt daarom gedefinieerd als de cognitieve en affectieve conditie waarin één of meerdere individuen zich eigenaar voelen van een materieel of immaterieel object. Het individuele gevoel reflecteert een relatie tussen een individu en object door persoon-object interactie, waardoor een nauwe band wordt ervaren tussen de zelf en het object en deze een deel wordt van de verlengde zelf. Daarentegen ontstaan collectieve gevoelens door een interactieve dynamiek, gebaseerd op persoon-object-interacties, anderen-objectinteracties en persoon-tot-persoon-interacties, waarbij individuen tot een enkele en gedeelde mind-set komen met betrekking tot een gevoel van eigenaarschap voor een object. Daarbij is de notie van een collectief besef bij groepsleden van ONS (collectieve identificatie) de sleutel tot de differentiatie tussen mentaal eigenaarschap op individueel en groepsniveau. Verder is mentaal eigenaarschap een afgeleide van vormen van eigenaarschap met economische waarde en intellectuele eigendommen. Echter, waar dit juridisch eigendom door de maatschappij in het algemeen erkend wordt, alsook de bijbehorende gespecificeerde en door het rechtssysteem beschermde rechten, wordt mentaal eigenaarschap slechts erkend door individuen die dit voelen (emoties en opvattingen). Hierdoor kan het fenomeen ook bestaan in afwezigheid van juridisch eigendom. Met het bovenstaande is zodoende de eerste onderzoeksvraag beantwoord: wat is mentaal eigenaarschap?. Om de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap in beeld te brengen zijn verschillende theorieën bestudeerd, zowel toegespitst op mentaal eigenaarschap in het algemeen, als op de conditie in relatie tot participatie en gebiedsontwikkeling in het bijzonder. Hierdoor is gekomen tot een opbouw van de ontwikkeling, welke allereerst is vertaald naar een algemeen theoretisch model voor zowel het individuele als het collectieve niveau die de versimpelde afhankelijkheidsrelatie van de bepalende elementen weergeeft. In het model wordt verondersteld dat de ontwikkeling van de individuele en collectieve mentale bestaat uit: (1) één of meerdere persoonlijke innerlijke motieven van een individu en bij meerdere individuen (groep) gecombineerd met het sociaalidentiteit motief, voor het ontstaan van de conditie, (2) de vrijwillige individuele of gedeelde ervaringen met het object voor de bevordering van de conditie en (3) beïnvloedende factoren, bestaande uit individuele factoren, groepsfactoren, objectfactoren, procesfactoren en contextuele factoren, die het ontstaan en de 50

51 bevordering van de conditie beïnvloeden. Dit resulteert in (4) een individuele of gedeelde cognitieve en affectieve conditie, die (5) verschillende effecten kan hebben in de vorm van individuele of groepsgedragingen. De individuele en collectieve condities zijn verder uitgewerkt in twee theoretische modellen, die de versimpelde afhankelijkheidsrelatie van de verschillende elementen van de processen afzonderlijk van elkaar weergeven en zich concentreren op de ontwikkeling en beïnvloeding. In het model voor de ontwikkeling van de individuele conditie wordt verondersteld dat het proces bestaat uit: (1) de persoonlijke innerlijke motieven doeltreffend zijn en uitwerking hebben op object, eigen identiteit hebben door object en eigen plek hebben door object en zich thuis voelen, (2) de persoonlijke ervaringen ofwel mechanismen controle hebben over object, zichzelf investeren in object en innig leren kennen van object, (3) de beïnvloedende factoren, bestaande uit individuele factoren, objectfactoren, procesfactoren en contextuele factoren. De ontwikkeling en beïnvloeding dragen samen bij aan de individuele mentale cognitieve en affectieve conditie, bestaande uit bewustzijn, gedachten en overtuigingen met betrekking tot het object en gevoelens van vreugde, plezier, voldoening, effectiviteit en competentie door het object. Verder wijkt het model voor de ontwikkeling van de collectieve conditie op een aantal punten af van het individuele proces, doordat: (1) een groepsmotief is toegevoegd aan de benodigde persoonlijke motieven, het sociaalidentiteit motief, (2) de ervaringen gedeeld zijn, (3) naast individuele factoren ook groepsfactoren een rol spelen en tenslotte (4) er sprake is van een gedeelde cognitieve en affectieve conditie. Hiermee is antwoord gegeven op onderzoeksvraag 2: welke elementen zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap?. Onderzoeksvraag 3, wat zijn de effecten van mentaal eigenaarschap?, kan vanuit de theorie worden beantwoord. De effecten van mentaal eigenaarschap hebben betrekking op een drietal samenhangende aspecten, namelijk gedragingen van individuen, de kwaliteit van (participatieve) benaderingen voor gewenste veranderingen en de resultaten van deze activiteiten. Allereerst worden een groot aantal positieve maar ook negatieve individuele en collectieve gedragingen geassocieerd met de mentale conditie. Positieve gedragingen zijn onder meer burgerschap, persoonlijke opoffering en het nemen van risico, alsmede verantwoordelijkheidsgevoel en beheer (zoals een zorgvuldige en duurzame omgang met het gebied, de investering in de toekomstige kwaliteit van een gebied en blijvende betrokkenheid). Negatieve gedragingen betreffen onder meer claimgedrag (van object), obsessie (voor object), materialisme, schending van groepsnormen en bedreiging van groepswelzijn door afwijkend gedrag, persoonlijk disfunctioneren (bijvoorbeeld door te veel verantwoordelijkheid voor een object of het verlies van controle over een object) en gedragingen als sabotage, en vernieling van objecten indien individuen onvrijwillig worden gescheiden van objecten. De gedragingen kunnen ook wisselend zijn door het in sommige gevallen toejuichen en in andere gevallen juist verzetten tegen veranderingen van een object. Daarnaast draagt mentaal eigenaarschap bij betrokkenen van een activiteit door positieve gedragingen bij aan een hogere kwaliteit van participatieve benaderingen en wordt in het geval van gebiedsontwikkelingen verondersteld dat de conditie verantwoordelijk is voor de haalbaarheid van projecten. Dit leidt tenslotte weer tot duurzamere en relevantere veranderingen (zoals maatschappelijke en ruimtelijke waardencreatie in de vorm van een hoge sociale waarde, gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van een gebied) die beter inspelen op de specifieke belangen en omstandigheden en worden opgenomen in het denken en doen van de betrokkenen. Voor theorievorming over de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen in het bijzonder is allereerst de positie van de woonconsument op de Nederlandse woningbouwmarkt verder onderzocht. De woningbouwmarkt en gebiedsontwikkeling gaan gebukt onder aanzienlijke functioneringsproblemen. Een belangrijk knelpunt is de kanteling van een aanbieders naar een vragersmarkt door onder meer de economische recessie, demografische ontwikkelingen en maatschappelijke verschuivingen naar actievere vormen van burgerschap. Deze hebben een aanzienlijke en zo mogelijk structurele impact op de vastgoedsector en gebiedsontwikkeling. De voortgang van talloze projecten stagneert, waardoor de samenwerking tussen publiek en privaat onder druk komt te staan. De vragersmarkt dwingt overheden en marktpartijen, zo ook ontwikkelaars, tot een omgekeerde benaderingswijze, waarbij in grotere mate dient te worden vertrokken vanuit de behoeften van de woonconsument: de zittende of aspirant bewoner die een direct belang bij een woongelegenheid heeft. De woonconsument kijkt niet alleen steeds kritischer naar de kwaliteit van bestaande en opgeleverde woningen en de woonomgeving, maar wil deze ook in toenemende mate ook zelf (mee)ontwikkelen. Deze nieuwe situatie noodzaakt tot andere beleidskaders en een andere organisatie van het proces waarin woonmilieus worden gerealiseerd of getransformeerd. Door ontwikkelende partijen wordt daarom in steeds grotere mate tegemoet gekomen aan de wensen van de consument door het bieden van consumentwaarde en invloed. Op deze manier trachten zij een gezond bedrijfsresultaat te behalen en de haalbaarheid van ontwikkelprojecten te waarborgen. Hiermee is onderzoeksvraag 4 vanuit de theorie beantwoord: wat is de huidige positie van woonconsumenten op de Nederlandse woningbouwmarkt?. 51

52 Onderzoeksvraag 5 tenslotte, welke ontwikkelvormen voor woningen kunnen in de huidige Nederlandse ontwikkelpraktijk worden onderscheiden?, wordt beantwoord door een onderscheid te maken in ontwikkelvormen op basis van uiteenlopende gradaties van keuzevrijheid en zeggenschap. Zodoende kunnen met betrekking tot het ontwikkelproces van woningen vijf ontwikkelvormen worden onderscheiden, namelijk particulier opdrachtgeverschap (PO), collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO), mede-opdrachtgeverschap (MO), consumentgerichte ontwikkeling (CGO) en serieproductie (SP). Deze zijn verder onder te verdelen in vraaggestuurde (PO, CPO, MO), vraaggerichte (CGO) en traditionele (SP) ontwikkelingen en kunnen worden gekoppeld aan een participatieladder waarin de mate van zeggenschap leidend is. 52

53 3. INTERVIEWS Dit hoofdstuk is een verkenning van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen op basis van diepte-interviews met deskundigen uit de vastgoed- en gebiedsontwikkeling sector. Er wordt onderzocht welke elementen deze deskundigen verantwoordelijk achten voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen en wat volgens hen de effecten zijn van de mentale conditie. In paragraaf 3.1 worden daartoe allereerst de gehanteerde methode, de selectie van deskundigen voor de interviews en de gestelde vragen beschreven. Paragraaf 3.2 biedt een overzicht van de resultaten van de interviews. Paragraaf 3.3 betreft de evaluatie van de interviews, waarna in paragraaf 3.4 de resultaten verder worden geïnterpreteerd. In de slotparagraaf 3.5 worden de belangrijkste bevindingen samengevat en wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvragen. 3.1 INLEIDING EN OPZET In hoofdstuk 2 is mentaal eigenaarschap onderzocht als theoretisch concept in het algemeen en in het bijzonder bij participatie en vastgoed- en gebiedsontwikkelingen op basis van literatuurstudie. Het proces van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap op individueel en collectief niveau is bovendien geoperationaliseerd in de vorm van een algemeen theoretisch model en twee theoretische modellen die dieper en afzonderlijk ingaan op de individuele en collectieve mentale conditie. In dit hoofdstuk vernauwt de focus van het onderzoek zich en worden op basis van empirisch onderzoek in de vorm van diepte-interviews de ontwikkelde theoretische concepten uit hoofdstuk 2 verrijkt door en getoetst aan de praktijk, waarbij in verband met de hoofdvraag de focus op de mechanismen ofwel ervaringen voor de bevordering ligt. Er wordt zo een eerste aanzet gedaan tot specifieke theorievorming over mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen. De onderzoeksresultaten van de interviews worden zowel kwalitatief beschreven als kwantitatief weergegeven en geïntegreerd in de theoretische modellen uit hoofdstuk 2. Deze mechanismen uit de aangepaste modellen worden verder gebruikt voor de invulling van het empirische en operationele onderzoek uit hoofdstuk METHODE De diepte-interviews zijn als onderzoekstechniek toegepast om een eerste inzicht te krijgen in de persoonlijke en sectorale opvattingen van deskundigen uit de vastgoed- en gebiedsontwikkeling sector over mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten. Er is expliciet niet gekozen voor de benadering van woonconsumenten voor de interviews. Voor de betrouwbaarheid en validiteit van de resultaten was in dat geval een relatief grote steekproefgrootte een voorwaarde. Door de beperkte tijd en middelen bleek dit niet haalbaar, waardoor werd gekozen voor een verkennend empirisch onderzoek met een bescheiden steekproefgrootte en onafhankelijk van statistisch vermogen. Bovendien bestond de kans dat de opvattingen van deze woonconsumenten minder betrouwbaar en valide zouden zijn, aangezien consumenten vaak geneigd zijn vertekende antwoorden te geven die eerder betrekking hebben op een gewenste situatie (sociaal wenselijk perspectief), dan op een realistische situatie (Remøy, Koppels, Van Oel, & De Jonge). Het betrekken van deskundigen uit de vastgoed- en gebiedsontwikkeling sector daarentegen had een aantal voordelen. Ten eerste houden zij zich dagelijks bezig met (woon)consumenten vanwege hun betrokkenheid bij de ontwikkeling van woningen en/of (stedelijke) gebieden en hebben zij zodoende meer ervaring met mentaal eigenaarschap en ontwikkelprocessen dan woonconsumenten. Ten tweede verschaffen deskundigen veelal realistische inzichten en geven zij doorgaans wel adequatere en eerlijkere antwoorden op vragen in vergelijking tot woonconsumenten (Remøy, et al., 2007) SELECTIE RESPONDENTEN EN RESPONS Voor een zorgvuldige selectie van deskundigen werden drie belangrijke aspecten in overweging genomen, namelijk het aantal, de kwalificaties en achtergronden van de deskundigen. Er zijn in totaal 26 deskundigen van 26 verschillende organisaties via de 53

54 benaderd, zowel academici als professionals (overheden en marktpartijen), die verondersteld werden reeds (enige) kennis te hebben van en ervaring te hebben met mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten en de ontwikkeling van woningen. Uiteindelijk hebben 19 deskundigen meegewerkt aan het onderzoek. Er was uitgegaan van een minimale respons van 10 deskundigen. De academici en professionals werden geselecteerd op basis van bureauonderzoek en oriënterende gesprekken met de afstudeerbegeleiders, waarbij door de verschillende achtergronden en standpunten van de personen ofwel de heterogeniteit van de groep, verondersteld werd tot een breder verkennend perspectief te komen over mentaal eigenaarschap dan bij een homogene groep. Tabel 3.1 toont de vertegenwoordiging van het aantal respondenten en de onderverdeling in achtergronden, namelijk (semi) marktpartijen, gemeentelijke overheden en kennis- en onderzoeksinstanties. Een lijst van de respondenten, hun functie en focus binnen de sector, is weergegeven in bijlage A. ACHTERGROND AANTAL RESPONDENTEN (Semi) marktpartijen 14 Adviesbureau 4 Architect 2 Intermediair 1 Project- en/of gebiedsontwikkelaar 5 Woningbouwcorporatie 2 Overheden 2 Gemeente 2 Kennis en onderzoeksinstanties 3 Kennisorganisatie 2 Universiteit 1 TOTAAL 19 Tabel Vertegenwoordiging respondenten PROCEDURE EN VRAGENLIJST Het interview kende een vooraf bepaalde volgorde, maar er was ruimte om van deze volgorde af te wijken indien dit de verzameling van data en het verloop van het gesprek ten goede kwam. Er werd allereerst een hand-out van de vragen en de belangrijkste definities en schema s uit het onderzoek overhandigd. Vervolgens volgde een korte introductie over het onderzoek, waarbij het doel van het interview, de definities en de schema s werden besproken, waarna met het daadwerkelijke vraaggesprek werd gestart. De gestelde vragen tijdens het gesprek worden weergegeven in bijlage A. Het vraaggesprek bestond uit twee delen. Tijdens het eerste deel werd gevraagd om de elementen te noemen die volgens de respondent bij konden dragen aan de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen (vraag 1). Dit was een open vraag en de interactie met de respondent werd tot een minimum beperkt om de antwoorden zo min mogelijk te beïnvloeden. De open structuur stelde de respondent in staat uitgebreid in te gaan op de vraag en werd verondersteld de rijkdom van de verzamelde gegevens te verhogen. Tijdens het tweede deel van het interview werd de respondent wederom bij elke vraag aangemoedigd om zijn of haar motivatie voor de antwoorden te geven en was het bovendien toegestaan vragen te stellen indien een vraag onduidelijk was. Allereerst werd gevraagd een lijst met elementen te beoordelen (vraag 2), die mogelijk bij konden dragen aan de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen. Deze lijst (zie bijlage A) was enerzijds gebaseerd op de mechanismen uit de theoretische modellen uit paragraaf (zie linker kolom tabel 3.2) in verband met de hoofdvraag van het onderzoek (1.5) en anderzijds op de eveneens in de modellen weergegeven beïnvloedende factoren om te toetsen of de respondent deze eveneens als beïnvloedend typeerde (zie linker kolom tabel 3.3). In verband met de beperkte tijd voor het interview en het eventuele verlies van concentratie van de respondent, was daarbij voor de objectfactoren de overkoepelende term belevingswaarde gekozen en werd de verdere onderverdeling nader toegelicht. Ook werd er daarom niet gevraagd een rangschikking te maken op basis van de relevantie van de elementen. Bovendien werden in plaats van de groepsfactoren van Pierce & Jussila (2010) de elementen van Van Luijn et al. (2012) getoetst, aangezien deze redelijk overlapten en Van Luin et al. zich met de elementen specifiek richten op mentaal eigenaarschap in de gebiedsontwikkeling, wat aansloot bij het vakgebied van de respondenten. Na de beoordeling van de lijst, werd gevraagd in hoeverre de door de respondent genoemde elementen voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap uit het eerste 54

55 deel van het vraaggesprek terug kwamen in de voorgelegde lijst (vraag 3). Daarbij kreeg de respondent de mogelijkheid om de door hem of haar zelf genoemde elementen en de elementen uit de lijst aan te vullen met andere door hem of haar relevant geachte elementen na de verkregen inzichten op basis van de eerdere vragen (vraag 4). Daarna werd gevraagd om mogelijke effecten van een mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten te noemen (vraag 5) en of de aansturing op mentaal eigenaarschap voor de eigen organisatie relevant werd geacht (vraag 6). Tenslotte werd de respondent nog in de gelegenheid gesteld eventuele resterende vragen te stellen en opmerkingen te geven over de onderwerpen van het interview (vraag 7). 3.2 RESULTATEN In deze paragraaf worden de resultaten van de diepte-interviews beschreven, waarbij aan elke vraag uit paragraaf een aparte sub-paragraaf wordt gewijd. De evaluatie en interpretatie van de verzamelde data volgen in paragrafen 3.3 en GENOEMDE ELEMENTEN RESPONDENTEN Alle 19 respondenten waren in staat om individueel minimaal 3 elementen te noemen die volgens hen in het algemeen een bijdrage konden leveren aan de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen. In totaal zijn 39 verschillende factoren genoemd, waarvan zeggenschap, keuzevrijheid en communicatie het vaakst werden genoemd: respectievelijk door 72%, 61% en 44% van de respondenten (zie bijlage A). Ook de factoren herkennen eigen identiteit, collectiviteit en gezamenlijk ontwikkelen werden relatief vaak genoemd, namelijk door 33% van de respondenten. In de rechter kolom van tabel 3.2 worden de gecombineerde antwoorden van de respondenten over de ervaringen van woonconsumenten met objecten (mechanismen) voor de bevordering van mentaal eigenaarschap weergegeven. Verder worden in de rechter kolom van tabel 3.3 de gecombineerde antwoorden van de respondenten over de beïnvloeding van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap getoond. De elementen uit de rechter kollommen van de tabellen zijn zo verwoord, dat deze de door de respondenten genoemde of beschreven elementen zoveel mogelijk dekken. Bij een aantal elementen is letterlijk de verwoording van het element overgenomen, indien deze door meerdere respondenten op eenzelfde wijze werd verwoord (zoals zeggenschap en keuzevrijheid). Verder dienen een aantal kanttekeningen te worden gemaakt over de genoemde elementen. Allereerst zijn de elementen niet altijd van eenzelfde orde. Zo is bijvoorbeeld invloed algemener dan zeggenschap of keuzevrijheid en cognitieve dissonantie (goedpraten) een aspect van de individuele factor persoonlijkheid. De verdere selectie van elementen van eenzelfde orde voor de aanpassing van de theoretische modellen uit paragraaf komt in paragraaf 3.4 aan de orde. Verder zijn twee door de respondenten genoemde elementen niet opgenomen in de tabellen, namelijk bewust bestaande woonwens en trots. Het eerste element komt overeen met het innerlijke motief een eigen plek hebben en zich thuis voelen. Echter, onderzoek naar de motieven voor mentaal eigenaarschap maakte geen deel uit van de 55

56 empirische verkenning. Verder maakt het tweede element deel uit van de affectieve conditie die samen met de cognitieve conditie mentaal eigenaarschap vormt en is aldus een resultante van de ervaringen met een object. BEÏNVLOEDENDE FACTOREN THEORIE Individuele factoren Persoonlijkheid Persoonlijke waarden Juridisch eigendom BEÏNVLOEDENDE FACTOREN RESPONDENTEN Persoonlijkheid Cognitieve dissonantie Woonwens Juridisch eigendom ERVARINGEN THEORIE ERVARINGEN RESPONDENTEN Groepsfactoren Controle hebben over object Beheersbaarheid Zich investeren in object Fysieke arbeid Psychische energie Waarden en identiteit Tijd Geld Verantwoordelijk voelen Erkenning Innig leren kennen van object Kennisvergroting Dichtbij ervaren Invloed Zeggenschap (en verantwoordelijkheid) Keuzevrijheid Participatie Creatie (klussen) Bedenken en meedenken Woonwens realiseren Herkennen eigen identiteit (door wel/geen eigen investering en controle) Tijd Geldinvestering (geleidelijk) Verantwoordelijk voelen Erkenning Kennisvergroting Dichtbij beleven Gezamenlijkheid Vertrouwen Collectieve intenties en actie Gedeelde probleemdefinitie en/of ambitie Gedeelde formele- en informele netwerken Erkend leiderschap of partnerschap Gedeelde urgentie of crisis Objectfactoren Belevingswaarde (overkoepelende term) Procesfactoren Collectiviteit Collectieve identificatie Vertrouwen (elkaar, proces en resultaat) Gezamenlijk willen veranderen en ontwikkelen Pionieren Gedeelde probleemdefinitie en/of ambitie/doelstellingen Formele en informele netwerken (ambassadeurs) Sterk leiderschap of partnerschap Gedeelde urgentie of crisis Communicatie Gezamenlijk behalen en vieren mijlpaal Belevingswaarde proces en resultaat Herkenbaarheid eigen identiteit (bestaand/nieuw object) Herkenbaarheid eigen identiteit door invloed of investering Schaarste (gewildheid en beschikbaarheid) Maatschappelijke kwaliteit (bestaand/nieuw object) Ruimtelijke kwaliteit (conform woonwens) (bestaand/nieuw object) Tabel Elementen voor ervaringen (mechanismen) uit theoretisch model en volgens respondenten Aantal ervaringen - Verandering ervaringen en beïnvloedende factoren Verandering ervaringen en beïnvloedende factoren Tijd Tijdsduur vegroting kennis en (zelf)vertrouwen Juridisch eigendom Juridisch eigendom (koop versus huur) Overzichtelijkheid ervaringen Overzichtelijkheid (activiteiten/proces) Incentives (kortingen, privileges, buitenkans) Contextuele factoren Structureel (o.a. wet- en regelgeving en normen) - Cultureel (o.a. tradities, normen en waarden) Normen en waarden Tabel Beïnvloedende factoren uit theoretisch model en volgens respondenten 56

57 3.2.2 TOETSING ELEMENTEN THEORETISCH KADER De 19 respondenten achtten alle elementen voor de ontwikkeling alsook voor de beïnvloeding van mentaal eigenaarschap van de voorgelegde lijst relevant voor het ontwikkelproces van mentaal eigenaarschap. Sommige respondenten deden een poging om gewichten toe te kennen aan de verschillende elementen. Echter, vanwege het grote aantal elementen (28) en de beperkte tijd voor het interview (circa 1,5 uur) bleek dit niet mogelijk. Verder werden door een aantal respondenten elementen genoemd die volgens hen een negatieve invloed op het proces van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap konden hebben. Alle elementen werden gekoppeld aan een positief beïnvloedend element uit de voorgelegde lijst en/of genoemde elementen door de respondenten. Deze negatieve en bijbehorende positieve elementen waren: (1) conflictvorming versus vertrouwen, (2) eigenbelang versus collectiviteit, (3) slechte communicatie versus open, eerlijke en persoonlijke communicatie, (4) beperkende politiek en wet- en regelgeving versus stimulerende politiek en wet- en regelgeving), (5) keuzestress en zeggenschapsstress door teveel keuzes en verantwoordelijkheden versus gewenste mate keuzevrijheid en zeggenschap, (6) slecht leiderschap versus sterk leiderschap of partnerschap, (7) de opschaling van een project en/of groepsgrootte versus overzichtelijkheid en collectieve intenties, (8) te lange tijdsduur versus gewenste tijdsduur van de persoonlijke investering, (9) financieel risico versus een gewenste geldinvestering, (10) persoonlijke omstandigheden (zoals scheiding en financiële problemen versus positief bijdragende individuele factoren (die niet door de auteurs van de gehanteerde literatuur uit hoofdstuk 2 worden genoemd of door de respondenten) en tenslotte (11) een conservatieve bouwcultuur versus een op innovaties gerichte bouwcultuur OVERLAPPING ELEMENTEN THEORIE EN PRAKTIJK In tabel 3.2 en 3.3 worden de uit de theorie geselecteerde en de door de respondenten genoemde ervaringen en beïnvloedende factoren weergegeven. Deze komen grotendeels met elkaar overeen, maar verschillen op een aantal punten (cursief). Allereerst wordt bij de mechanismen (ervaringen) het element beheersbaarheid door veel respondenten als invloed beschouwd. Daarbij maken zij een onderscheid in zeggenschap en keuzevrijheid. Ook wordt door sommigen het element participatie genoemd als vorm van zeggenschap, wat door anderen echter als de deelname van individuen aan de drie ervaringen met het object wordt gezien. Daarnaast wordt bij de ervaring zichzelf investeren in het object naast het investeren van persoonlijke waarden en identiteit een nieuwe ervaring genoemd, namelijk het herkennen van eigen identiteit en waarden al dan niet door deze zelf te investeren. Verder zijn bij de beïnvloedende factoren het aantal ervaringen voor de bevordering van mentaal eigenaarschap van de procesfactoren en structurele aspecten van de contextuele factoren niet genoemd. Deze factoren werden door veel respondenten als zo logisch beschouwd dat zij daarom niet waren genoemd. Bovendien zijn zes aspecten door de respondenten genoemd, verdeeld over drie beïnvloedende factoren die niet in de lijst voorkwamen, namelijk (1) bij individuele factoren het aspect cognitieve dissonantie (goedpraten) als onderdeel van iemands persoonlijkheid, (2) bij groepsfactoren pionieren als vorm van collectieve intentie en actie, communicatie, betrekking hebbend op alle groepsfactoren, collectieve identificatie als voorwaarde voor collectiviteit, gezamenlijk behalen en vieren mijlpaal, rakend aan alle groepsfactoren en tenslotte (3) bij contextuele factoren incentives als aanvullend instrument om het proces van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap te bespoedigen AANVULLENDE FACTOREN Door de verkregen inzichten op basis van de beantwoording van de eerste drie vragen, werden de door de respondenten zelf genoemde elementen en de elementen uit de lijst met één relevant geacht element voor de bevordering en twee relevant geachte elementen voor de beïnvloeding van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten aangevuld. Het element voor de bevordering betrof het waarborgen van de in het object aanwezige identiteit. Verder omvatten de elementen voor de beïnvloeding het beschouwen van deelname aan ervaringen als een levenservaring en avontuur als aspect van de persoonlijkheid bij de individuele factoren en het managen van verwachtingen als aspect van leiderschap bij groepsfactoren. 57

58 3.2.5 VERONDERSTELDE EFFECTEN Er worden door de respondenten tien effecten verondersteld door de bevordering en positieve beïnvloeding van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen. De effecten hebben zowel betrekking op de woonconsument als op de overige betrokken partijen bij een ontwikkelproces. Zo zorgt mentaal eigenaarschap volgens de respondenten voor (1) een langere en plezierigere woonduur van de consument, (2) een hogere maatschappelijke kwaliteit (zoals sociale cohesie en leefbaarheid) en ruimtelijke kwaliteit, wat bijdraagt aan (3) de garantie van een hogere klantwaarde voor betrokken partijen en (4) een hogere marktwaarde van de woning en woonomgeving, (5) toename van (zelfstandig) beheer van woningcomplexen en/of de woonomgeving, (6) een grotere klantbinding met de woning en/of woonomgeving als competitief instrument voor betrokken partijen, (7) de vergroting van de afzetbaarheid van woningen en daardoor (8) de vergroting van de haalbaarheid van een ontwikkelproces (activiteit) en (9) een beter (bedrijfs)resultaat voor betrokken partijen en tot slot (10) een grotere kans op financiering door een bank of andere partij van een ontwikkelproject VERONDERSTELDE RELEVANTIE ontwikkelvorm. Zo speelt individueel mentaal eigenaarschap volgens de respondenten een rol bij particulier opdrachtgeverschap, consumentgerichte ontwikkeling en serieproductie en collectief mentaal eigenaarschap bij collectief particulier opdrachtgeverschap en mede-opdrachtgeverschap. Ten tweede werden een aantal voorgelegde deelaspecten als gedeeltelijk overlappend ervaren, zoals de contextuele culturele factor normen en waarden met de individuele factor persoonlijke waarden en verantwoordelijk voelen met zeggenschap en verantwoordelijk zijn. Verantwoordelijk voelen werd daarnaast door sommigen als resultaat van mentaal eigenaarschap gezien en niet als factor voor de ontwikkeling ervan. Echter, door anderen werd het verantwoordelijk voelen en het voelen van zeggenschap, ook al is dit niet formeel het geval, eveneens als een krachtig element beschouwd voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap. Ten derde werd erkenning, alhoewel door sommigen genoemd (3.2.1), door de meeste respondenten niet gezien als een vorm van zichzelf investeren, maar als een reactie van de omgeving als gevolg van de investering of de controle over een object. Ten vierde werd door veel respondenten benadrukt, dat niet alle elementen aan de orde zijn bij de verschillende ontwikkelvormen die worden ingezet in de huidige vragersmarkt en er sprake kan zijn van een tijdsvolgorde van de elementen tijdens het ontwikkelproces van woningen. Daarbij gaven zij aan niet met alle ontwikkelvormen evenveel ervaring te hebben (vaak één of twee ontwikkelvormen). Alle 19 respondenten achtten mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen relevant. De mogelijkheid tot aansturing op de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap wordt wel door sommige respondenten in twijfel getrokken. Niettemin werd door het merendeel van de respondenten de mogelijkheid tot aansturing als veelbelovend gezien en gaven twee respondenten aan zich reeds bewust bezig te houden met het aansturen op de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten OVERIGE OPMERKINGEN De respondenten hadden een aantal opmerkingen over de behandelde onderwerpen tijden het interview. Allereerst werden de individuele factoren en groepsfactoren als randvoorwaarden voor de ontwikkeling van individueel en collectief mentaal eigenaarschap beschouwd. De ontwikkelde individuele en collectieve mentale conditie van consumenten waren daarbij volgens hen bovendien afhankelijk van het type 58

59 3.3 EVALUATIE VAN INTERVIEWS Deze paragraaf betreft de evaluatie van de diepte-interviews. Daarbij komen achtereenvolgens de selectie van de respondenten en hun respons, de uitvoering van het onderzoek en de onderzochte elementen voor de bevordering en beïnvloeding van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces aan de orde SELECTIE RESPONDENTEN EN RESPONS Zoals reeds in paragraaf genoemd, hebben van de 26 benaderde deskundigen 19 deskundigen uiteindelijk meegewerkt aan de interviews (respons 73%). Aangezien er was uitgegaan van een minimale respons van 10 deskundigen, was het aantal deelnemers relatief groot. Er is niettemin voor gekozen alle 19 deskundigen te betrekken bij het onderzoek om zo de betrouwbaarheid en geldigheid van de verzamelde gegevens enigszins te vergroten. Echter, vanwege het verkennende karakter van het interview, was statistisch vermogen en aldus een grote steekproefgrootte niet een voorwaarde. Door de onderverdeling van de respondenten in (semi) marktpartijen, gemeentelijke overheden en kennis- en onderzoeksinstanties, verschafte de heterogeniteit van de groep een verkennend sectoraal perspectief op mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten. Het is echter goed mogelijk, dat de gecombineerde resultaten van de interviews geen werkelijk beeld geven van de sectorale ervaring met het fenomeen mentaal eigenaarschap, aangezien per sub-sector minimaal 2 en maximaal 14 organisaties waren vertegenwoordigd. Bovendien, ondanks de zorgvuldige selectie van deskundigen tijdens de voorbereiding, was er binnen een specifieke sub-sector niet in alle gevallen voldoende variatie in achtergronden. Zo hielden bijvoorbeeld beide deskundigen van de gemeentelijke overheden zich bezig met zelfbouw. De deelname van deskundigen van gemeentelijke overheden die zich op andere ontwikkelvormen richten, had mogelijk voor een verdere bijdrage aan het gewenste bredere perspectief kunnen zorgen. Door tijdgebrek hebben echter geen aanvullende interviews meer plaatsgevonden UITVOERING ONDERZOEK De verkennende diepte-interviews duurden allen langer dan een uur en in sommige gevallen ruim 2,5 uur. Een bewuste aansturing op een informele benadering, stelde de respondenten zichtbaar op hun gemak en zorgde voor een open sfeer die de beantwoording van de vragen vergemakkelijkte. Bovendien werd de hand-out van de vragen en de belangrijkste definities en schema s uit het onderzoek als zeer bruikbaar ervaren. De respondenten waren enerzijds in de gelegenheid om zelf de vragen bij te houden en door te lezen en hadden anderzijds de mogelijkheid om nogmaals een definitie door te lezen of een verduidelijkend schema te bekijken. De definitie van mentaal eigenaarschap werd met name meerdere malen doorgenomen. Alhoewel veel respondenten al wel van de term hadden gehoord of hierover hadden gelezen, gaven veel van hen tijdens het eerste deel van het interview aan het vrij lastig te vinden om zich direct een heldere voorstelling te maken van het fenomeen. Echter, doordat respondenten tijdens het tweede deel van het interview bij elke vraag aangemoedigd werden om hun motivatie voor de antwoorden te geven (stimulering beredeneren) en om vragen te stellen indien iets onduidelijk was, gaven zij aan het begrip beter te begrijpen en werd door een aantal respondenten, naast de bevorderende elementen (mechanismen, ervaringen) en de positief beïnvloedende factoren zelfs ongevraagd een aantal negatief beïnvloedende factoren genoemd. Verder is er tijdens de interviews in een aantal gevallen afgeweken van de opzet van de vragenlijst, namelijk: (1) wanneer de respondent uitgebreide antwoorden gaf waarin andere vragen reeds aan de orde kwamen, (2) wanneer het door de hantering van open vragen niet mogelijk en wenselijk was om de volgorde van de vragen strikt te volgen en (3) wanneer er onvoldoende tijd was om alle vragen te beantwoorden. Het nadeel van het loslaten van de structuur was dat een aantal interviews niet compleet waren. De vragen 5 en 6 zijn zodoende niet in alle gevallen volledig beantwoord. Echter aan de minimale eis, de beantwoording van de vragen 1 tot en met 4, is wel door alle respondenten voldaan. 59

60 3.3.3 SELECTIE ELEMENTEN EN RELEVANTIE Er is een goed verkennend beeld verkregen van de elementen die door de respondenten verantwoordelijk worden geacht voor de bevordering en beïnvloeding van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten en de relevantie van de elementen voor het ontwikkelproces. De ervaring controle hebben over het object en de groepsfactoren van de beïnvloedende factoren worden het meest relevant beschouwd. Verder wordt mentaal eigenaarschap zelf als een belangrijk fenomeen gezien door de ervaren of veronderstelde effecten van de respondenten. De resultaten van de diepte-interviews tonen bovendien dat de door de respondenten genoemde elementen in grote lijnen overeenkomen met de elementen uit het theoretisch kader. Door zowel de theorie als de praktijk wordt de kracht van dezelfde elementen onderkent. Aan de motieven ofwel ervaringen voor de bevordering van mentaal eigenaarschap wordt echter door de respondenten nog een nieuwe ervaring, namelijk het herkennen van eigen identiteit en waarden in een object toegevoegd en bij de procesfactoren van de beïnvloedende factoren worden incentives verondersteld een positieve stimulans te vormen voor de ontwikkeling van de mentale conditie. Deze elementen kunnen worden opgenomen in de aangepaste theoretische modellen van paragraaf 3.4. Tenslotte werden de uit de literatuur overgenomen termen voor de elementen door de respondenten soms te onduidelijk beschouwd en werd aangeraden deze verder aan te scherpen. 3.4 DATA INTERPRETATIE In paragraaf is een interpretatie geboden van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap op basis van de literatuur van Pierce et al. (2003), Pierce & Jussila (2010), Breiting (2008), Van Luijn et al. (2012) en Puylaert & Werksma (2011) in de vorm van een algemeen theoretisch model van de afhankelijkheidsrelatie van de door hen veronderstelde elementen. Bovendien zijn er twee specifieke theoretische modellen vervaardigd, die de versimpelde afhankelijkheidsrelatie van de verschillende elementen van de individuele en collectieve processen afzonderlijk van elkaar weergeven en zich concentreren op de ontwikkeling en beïnvloeding van de mentale conditie. De elementen uit de twee specifieke theoretische modellen worden nu op basis van data-vergelijking met en data-reductie en datatransformatie van de genoemde elementen door de respondenten verder aangepast. In de volgende subparagrafen wordt kort voor de mechanismen, beïnvloedende factoren en mentale conditie toegelicht welke aanpassingen zijn gemaakt. In figuur 3.1 en 3.2 worden de twee aangepaste theoretische modellen weergegeven MECHANISMEN Bij de mechanismen van zowel het individuele als het collectieve model, zijn bij alle drie ervaringen vrijwel dezelfde aanpassingen gemaakt. Allereerst is de eerste ervaring controle hebben over object vanwege het door de respondenten veelvuldig gehanteerde woord invloed (3.2.1), veranderd in invloed uitoefenen op object bij het individuele model en samen invloed uitoefenen op object bij het collectieve model. Daarnaast is het vrij algemene deelaspect beheersbaarheid vervangen door de door de respondenten zeer relevant geachte deelaspecten zeggenschap en keuzevrijheid (3.2.1). Verder wordt participatie, aangezien dit aspect ofwel door de respondenten werd beschouwd als vorm van zeggenschap, of als de deelname van individuen aan de drie ervaringen met het object (3.2.3), niet in het model getoond. Bij de tweede ervaring zijn de eerste vijf deelaspecten fysieke arbeid, psychische energie, waarden en identiteit, tijd en geld veranderd in respectievelijk fysieke investering, mentale investering, persoonlijke waarden investering, tijdinvestering en geldinvestering, aangezien deze deelaspecten (hetzij in andere woorden) ook door de respondenten werden genoemd (3.2.1) en om tegemoet te komen aan de vraag van de respondenten om de termen te verduidelijken en aan te scherpen (3.3.3). Daarnaast zijn de deelaspecten verantwoordelijk voelen en erkenning verwijderd. Zoals reeds in 60

61 paragraaf genoemd, werd verantwoordelijk voelen vaak als gedeeltelijk overlappend verondersteld met zeggenschap en verantwoordelijk zijn en werd het deelaspect bovendien door sommigen als resultaat van mentaal eigenaarschap gezien en niet als factor voor de ontwikkeling ervan. Verder werd erkenning, alhoewel door sommigen genoemd (3.2.1), door de meeste respondenten niet gezien als een vorm van zichzelf investeren, maar als een reactie van de omgeving als gevolg van de investering of de controle over een object (3.2.7). De derde ervaring kent twee aanpassingen. De deelaspecten dichtbij ervaren en kennisvergroting zijn veranderd in fysieke beleving en informatie beleving, om tegemoet te komen aan de vraag van de respondenten om de termen te verduidelijken en aan te scherpen (3.3.3). Tenslotte is aan de drie ervaringen één nieuwe ervaring toegevoegd, namelijk eigen identiteit ervaren door object bij het individuele model en gedeelde identiteit ervaren door object bij het collectieve model. Van de ervaring wordt verondersteld dat deze gedeeltelijk zelfstandig kan bestaan (zoals bij het eerste deelaspect) of een gevolg kan zijn van de ervaringen invloed uitoefenen op object en zichzelf/ons investeren in object (bij alle deelaspecten). Dit is gebaseerd op de veronderstelling van de respondenten dat het herkennen van de eigen identiteit wel of niet door investering en controle kan gebeuren (3.2.1). Onder de ervaring valt allereerst aldus het veelvuldig door de respondenten genoemde herkenning eigen identiteit (3.2.1). Daarnaast is ook het deelaspect uiting eigen identiteit toegevoegd als getransformeerd aspect van het door de respondenten genoemde erkenning (3.2.1). De deelaspecten zijn verder aangevuld met het door de respondenten genoemde aanvullende element waarborgen van de in het object aanwezige identiteit (3.2.4) als waarborging eigen identiteit. Aangezien het onderzoek zich met name richt op de elementen die mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten kunnen bevorderen tijdens het ontwikkelproces van woningen, wordt in het begrippenkader een nadere toelichting gegeven op de verschillende deelaspecten van de vier ervaringen. Deze toelichting is gebaseerd op genoemde voorbeelden van respondenten tijdens de interviews (zie bijlage A). ZEGGENSCHAP De woonconsument heeft zeggenschap over een woonobject (woning, kavel, woonomgeving). De consument is de producent en eindverantwoordelijk voor de besluitvorming over bijvoorbeeld het ontwerp en de indeling van de wijk, kavel en woning, de aanbesteding en gunning, alsmede de juridische afwikkeling en financiering. KEUZEVRIJHEID De woonconsument heeft keuzevrijheid over een woonobject (woning, kavel, woonomgeving). De consument kan invloed uitoefenen binnen een overzichtelijke en ontzorgende selectie aan keuzemogelijkheden (tegengaan keuzestress) op bijvoorbeeld het ontwerp en de indeling van de wijk, kavel en woning, alsmede de kosten van de woning. FYSIEKE INVESTERING De woonconsument investeert zich fysiek in een woonobject (woning, kavel, woonomgeving) door bijvoorbeeld de plattegrond van een woning te ontwerpen, een moodboard te creëren, een woning zelf (af) te bouwen en/of af te werken of de woonomgeving aan te leggen. MENTALE INVESTERING De woonconsument investeert zich mentaal (cognitief en affectief) in een woonobject (woning, kavel, woonomgeving), bijvoorbeeld door na te denken over wat er gecreëerd moet worden en hier gevoelens bij te ontwikkelen. De consument kan zich dan ook verantwoordelijk gaan voelen voor het woonobject. PERSOONLIJKE WAARDEN INVESTERING De woonconsument investeert zijn/haar persoonlijke waarden in een woonobject (woning, kavel, woonomgeving), bijvoorbeeld door de creatie van een bibliotheek (intellect), een walk-in-closet (modebewust), een geavanceerde keuken (kookliefhebber) of een geometrische binnentuin (voorkeur voor ordening). TIJDINVESTERING De woonconsument investeert een gewenste hoeveelheid beschikbare tijd in de creatie van een woonobject (woning, kavel, woonomgeving). GELDINVESTERING De woonconsument 'creëert' door het investeren van geld in een woonobject (woning, kavel, woonomgeving). Hierbij zijn de grootte van de bedragen van belang, het aantal betalingen en het moment van betalen. 61

62 FYSIEKE BELEVING De woonconsument ondergaat een fysieke beleving van een woonobject (woning, kavel, woonomgeving) door het object te bezoeken of van dichtbij te ervaren (bijvoorbeeld door in de nabije omgeving te wonen/werken/recreëren). INFORMATIE BELEVING De woonconsument ervaart een woonobject (woning, kavel, woonomgeving) door de beleving van informatie over het object. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door het zien van het object in 2D of 3D, het bespreken van het object tijdens een workshop of bouwmarkt, of door te lezen over het object op het internet, in nieuwsbrieven en folders. HERKENNING EIGEN IDENTITEIT De woonconsument herkent zijn/haar eigen identiteit in (het tussentijdse resultaat van) een woonobject (woning, kavel, woonomgeving). De consument leert ook zichzelf beter kennen door de herkenning van de eigen identiteit in het object. UITING EIGEN IDENTITEIT De woonconsument uit zijn/haar eigen identiteit via (het tussentijdse resultaat van) een woonobject (woning, kavel, woonomgeving). Hierdoor kan de consument sociale erkenning en status krijgen en kan een trots gevoel ontstaan (of worden vergroot indien dit gevoel reeds bestond). Ook kan het zelfbewustzijn van de consument verder toenemen door de communicatie van de eigen identiteit. WAARBORGING EIGEN IDENTITEIT De woonconsument waarborgt de continuïteit van de eigen identiteit door (het tussentijdse resultaat van) een woonobject (woning, kavel, woonomgeving). Het woonobject maakt het voor de consument mogelijk om de opgebouwde emotionele connectie met het object te continueren, de eigen identiteit te blijven herkennen en de eigen identiteit te kunnen uiten BEÏNVLOEDENDE FACTOREN Bij de beïnvloedende factoren zijn alleen bij de groepsfactoren en procesfactoren aanpassingen gemaakt. Allereerst is, vanwege de specifiek genoemde aspecten van de respondenten die betrekking hebben op de groepsontwikkeling (en samenwerking) en aldus de collectiviteit (3.2.1), ervoor gekozen om de aspecten van de groepsfactoren uit de theoretische modellen uit paragraaf te handhaven en onder de overkoepelende term collectiviteit te groeperen. Het merendeel van de in de voorgelegde lijst opgenomen aspecten van Van Luin et al. (2012) en de genoemde aspecten door de respondenten vormen namelijk een verdere verdieping van de door Pierce & Jussila (2010) beschreven groepsfactoren. Daarnaast is het door de respondenten genoemde aspect incentives toegevoegd aan procesfactoren, aangezien deze niet in de literatuur werd genoemd. Verder wordt het genoemde aspect cognitieve dissonantie als voorbeeld van iemands persoonlijkheid beschouwd en daarom weggelaten en worden het aantal ervaringen van de procesfactoren en de structurele contextuele factoren die beiden uit de literatuur zijn overgenomen wel relevant geacht, aangezien deze factoren door veel respondenten als zo logisch werden beschouwd dat zij niet genoemd werden (3.2.3) MENTALE CONDITIE Bij het onderdeel mentale conditie van zowel het individuele als het collectieve model, is één aanpassing gemaakt. Aan het affectieve deel van de conditie is het door de respondenten veelgenoemde aspect trots toegevoegd. De overige uit de literatuur overgenomen aspecten zijn verder gehandhaafd. 62

63 MOTIEVEN BEÏNVLOEDENDE FACTOREN INVLOED UITOEFENEN OP OBJECT DOELTREFFEND ZIJN EN UITWERKING HEBBEN OP OBJECT ZICHZELF INVESTEREN IN OBJECT EIGEN IDENTITEIT HEBBEN DOOR OBJECT MECHANISMEN INNIG LEREN KENNEN VAN OBJECT EIGEN PLEK HEBBEN DOOR OBJECT EN ZICH THUIS VOELEN EIGEN IDENTITEIT ERVAREN DOOR OBJECT identiteit identiteit INDIVIDUELE FACTOREN OBJECTFACTOREN algemeen motieven faciliterend mechanismen faciliterend PROCESFACTOREN CONTEXTUELE FACTOREN structureel hië cultureel MENTALE CONDITIE COGNITIEF AFFECTIEF bewustzijn gedachten Figuur Aangepast versimpeld model van afhankelijkheidsrelatie elementen individuele mentale conditie gebaseerd op theorie en diepte-interviews (eigen illustratie) 63

64 MOTIEVEN BEÏNVLOEDENDE FACTOREN GROEPSFACTOREN CONTEXTUELE FACTOREN DOELTREFFEND ZIJN EN UITWERKING HEBBEN OP OBJECT EIGEN IDENTITEIT HEBBEN DOOR OBJECT EIGEN PLEK HEBBEN DOOR OBJECT EN ZICH THUIS VOELEN SOCIALE IDENTITEIT HEBBEN collectiviteit structureel ë cultureel MECHANISMEN INDIVIDUELE FACTOREN SAMEN INVLOED UITOEFENEN OP OBJECT ONS INVESTEREN IN OBJECT SAMEN INNIG LEREN KENNEN VAN OBJECT GEDEELDE IDENTITEIT ERVAREN DOOR OBJECT zeggenschap MENTALE CONDITIE OBJECTFACTOREN algemeen motieven faciliterend mechanismen faciliterend PROCESFACTOREN GEDEELDE COGNITIE GEDEELDE AFFECTIE Figuur Aangepast versimpeld model van afhankelijkheidsrelatie elementen collectieve mentale conditie gebaseerd op theorie en diepte-interviews (eigen illustratie) 64

65 3.5 CONCLUSIE Het doel van de diepte-interviews was enerzijds om op basis van het theoretisch kader uit hoofdstuk 2 de wijze van ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten en de relevantie van de aansturing op mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten verder te verkennen en anderzijds om op basis van de resultaten van de interviews een onderbouwde selectie van mechanismen te kunnen maken voor verder empirisch en operationeel onderzoek (hoofdstuk 4). Daartoe zijn twee onderzoeksvragen beantwoord. In antwoord op onderzoeksvraag 6 welke elementen zijn volgens deskundigen uit de vastgoed- en gebiedsontwikkeling sector verantwoordelijk voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen?, kan op basis van de verzamelde resultaten van 19 deskundigen worden geconcludeerd dat de elementen enerzijds betrekking hebben op vier kernervaringen (ofwel mechanismen) van woonconsumenten met objecten voor zowel de individuele als collectieve mentale conditie en anderzijds op vier beïnvloedende kernfactoren voor de individuele mentale conditie en vijf beïnvloedende kernfactoren voor de collectieve mentale conditie. Deze elementen zijn opgenomen in aangepaste theoretische modellen uit het theoretisch kader. De vier ervaringen betreffen (samen) invloed uitoefenen op object, zichzelf/ons investeren in object, (samen) innig leren kennen van object, en eigen/gedeelde identiteit ervaren door object. Van deze ervaringen werden de deelaspecten zeggenschap en keuzevrijheid (invloed uitoefenen) het relevants geacht. Ook het deelaspect herkenning eigen identiteit (ervaren identiteit) werd verondersteld een belangrijke bijdrage te leveren. Daarnaast omvatten de vier beïnvloedende kernfactoren voor beide mentale condities individuele factoren, objectfactoren, procesfactoren en contextuele factoren, aangevuld met groepsfactoren voor de collectieve mentale conditie. Van deze factoren werd communicatie als onderdeel van de groepsfactoren het belangrijkst geacht en werden de individuele factoren en groepsfactoren als randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de mentale conditie verondersteld. Verder wordt verondersteld dat niet alle elementen aan de orde zijn bij de verschillende ontwikkelvormen die worden ingezet in de huidige vragersmarkt. Voor onderzoeksvraag 7, wat zijn volgens deskundigen uit de vastgoed- en gebiedsontwikkeling sector de effecten van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten?, kan op basis van de verzamelde resultaten van 19 deskundigen worden geconcludeerd dat de effecten zowel betrekking hebben op de woonconsument als op de overige betrokken partijen bij een ontwikkelproces. Zo zorgt mentaal eigenaarschap volgens de respondenten voor (1) een langere en plezierigere woonduur van de consument, (2) een hogere maatschappelijke kwaliteit (zoals sociale cohesie en leefbaarheid) en ruimtelijke kwaliteit, wat bijdraagt aan (3) de garantie van een hogere klantwaarde voor betrokken partijen en (4) een hogere marktwaarde van de woning en woonomgeving, (5) toename van (zelfstandig) beheer van woningcomplexen en/of de woonomgeving, (6) een grotere klantbinding met de woning en/of woonomgeving als competitief instrument voor betrokken partijen, (7) de vergroting van de afzetbaarheid van woningen en daardoor (8) de vergroting van de haalbaarheid van een ontwikkelproces (activiteit) en (9) een beter (bedrijfs)resultaat voor betrokken partijen en tot slot (10) een grotere kans op financiering door een bank of andere partij van een ontwikkelproject. Daarom achten alle respondenten mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen relevant. De mogelijkheid tot aansturing op de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap wordt wel door sommige respondenten in twijfel getrokken. Niettemin wordt door het merendeel van de respondenten de mogelijkheid tot aansturing als veelbelovend gezien. Tenslotte kan worden geconcludeerd dat door de diepte-interviews een goed verkennend beeld is verkregen van de ervaringen met en de kennis over mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten van deskundigen uit de verschillende subsectoren van de gebiedsontwikkeling- en vastgoed sector. Dit maakte het mogelijk om een onderbouwde selectie van mechanismen te maken voor het empirisch en operationeel onderzoek in hoofdstuk 5. 65

66 4. EXPERTMEETING Dit hoofdstuk is een verdere verkenning van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen op basis van een expertmeeting met deskundigen uit de vastgoed- en gebiedsontwikkeling sector. Er wordt onderzocht welke mechanismen deze deskundigen verantwoordelijk achten voor de bevordering van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen, in hoeverre de mate van mentaal eigenaarschap door toedoen van deze mechanismen verschilt per ontwikkelvorm voor woningen en wat volgens de deskundigen de effecten zijn van de mentale conditie. Paragraaf 4.1 geeft daartoe allereerst een inleiding van de expertmeeting en een beschrijving van de gehanteerde methode. Vervolgens biedt paragraaf 4.2 een overzicht van de resultaten. Paragraaf 4.3 omvat de evaluatie van de resultaten. Slotparagraaf 4.4 grijpt terug op de onderzoeksvragen en vat de belangrijkste bevindingen samen. 4.1 INLEIDING EN OPZET In hoofdstuk 3 zijn op basis van empirisch onderzoek in de vorm van diepte-interviews, de ontwikkelde theoretische concepten uit hoofdstuk 2 getoetst aan de praktijk voor verdere theorievorming over mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen. Daarbij lag de focus op de mechanismen ofwel ervaringen voor de bevordering van mentaal eigenaarschap. In dit hoofdstuk worden de ontwikkelde theoretische concepten over de mechanismen uit hoofdstuk 3 verder getoetst en gerelateerd aan de ontwikkelvormen voor woningen uit hoofdstuk 2 die momenteel worden gehanteerd in de vragersmarkt. Dit gebeurt op basis van empirisch en operationeel onderzoek in de vorm van een expertmeeting, waarbij zowel een ontwikkeld onderzoeksinstrument voor een voorkeursmeting met betrekking tot de mechanismen en ontwikkelvormen, als een groepsdiscussie voor validering van de meting en bespreking van de relevantie van mentaal eigenaarschap door diens effecten centraal staan. Er wordt zo een aanzet gedaan tot verdere theorievorming over mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten en in het bijzonder over de mechanismen die de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap kunnen bevorderen METHODE De expertmeeting vormt in dit onderzoek een empirische onderzoekstechniek (empirisch onderzoek), die enerzijds operationeel onderzoek en anderzijds de evaluatie en validatie van operationeel onderzoek mogelijk maakt door groepsdiscussie. Zoals reeds in de inleiding genoemd, betreft operationeel onderzoek de toepassing van wiskundige geavanceerde analytische methoden voor de verbetering van besluitvormingsprocessen (Barendse, BInnekamp, De Graaf, Van Gunsteren, & Van Loon, 2012; Valks, 2013). Vanwege deze analytische en geavanceerde methoden is er gekozen voor de toepassing van operationeel onderzoek en in het bijzonder voor de Multiple Criteria Decision Analysis (MCDA) als onderzoeksmethode voor de analyse van mentaal eigenaarschap door het meten van voorkeuren van experts. De methode wordt nu eerst in sub-paragraaf nader toegelicht. Vervolgens wordt in paragraaf de toepassing van de methode in het onderzoek verder beschreven MULTIPLE CRITERIA DECISION ANALYSIS MCDA is een formele benadering die rekening houdt met meerdere criteria bij hulp van individuen of groepen met de identificatie van optimale besluitvorming voor de oplossing van kwesties (Barendse, et al., 2012; BInnekamp, 2010). Veel kwesties hebben namelijk betrekking op twee specifieke kenmerken van besluitvorming: (1) een veelvoud aan oplossingen ofwel ontwerpen kunnen voldoen aan een beoogd doel en (2) een groot aantal besluitvormers kan een stem hebben in het besluitvormingsproces. De ontwerpen waaruit kan worden gekozen worden bij MCDA beschouwd als alternatieven (BInnekamp, 2010). Om het meest geprefereerde alternatief door besluitvormers te kunnen selecteren, worden bij de analyse de prestaties van de verschillende alternatieven gewaardeerd (rating). Daarbij worden verschillende kenmerken van de alternatieven, zogenaamde criteria, in overweging genomen, 66

67 aangezien besluitvormers doorgaans moeite hebben met het beoordelen van de prestaties van een alternatief. Deze criteria kunnen een vertakkende structuur hebben, door een onderverdeling in criteria, sub-criteria, sub-sub-criteria enzovoorts. Het relatieve belang van deze criteria en besluitvormers wordt geïncorporeerd door de toekenning van gewichten aan de criteria. De totaalscore van een alternatief ( overall preference rating ) kan dan worden bepaald aan de hand van een algoritme die rekening houdt met hoe elk alternatief presteert op elk criterium en diens gewicht. De formele procedure kan daarom als volgt worden samengevat: (1) de bepaling van de alternatieven die worden overwogen bij de besluitvorming, (2) de bepaling van de criteria(boom) waarop de besluitvorming wordt gebaseerd, (3) de toekenning van de waarderingen (scores) door de besluitvormers aan elk alternatief in relatie tot elk criterium, (4) de bepaling van het gewicht van elk criterium door de besluitvormers als specifieke weging ten opzichte van de andere criteria, (5) de hantering van een algoritme om een totale voorkeursschaal (preference scale) te verkrijgen. De derde stap van de procedure heeft betrekking op de voorkeur van de beslisser of beslissers, ofwel voorkeursmeting (preference measurement) (BInnekamp, 2010). Voorkeursmeting is één van de ontwikkelde technieken binnen operationeel onderzoek voor de oplossing van prototype besluitvormingsproblemen (Barendse, et al., 2012) en ligt ten grondslag aan economische theorie, de theorie van games en besliskunde ( decision theory ) (BInnekamp, 2010). Barzilai (2010) stelt dat de fundamenten van deze theorieën en andere disciplines incorrect zijn, doordat wiskundige bewerkingen van (onder meer) optellen en vermenigvuldigen op de waarden van schalen niet toepasbaar zijn. De auteur heeft daarom een nieuwe theorie ontwikkeld voor (voorkeurs)meting, waarin meetschalen zijn geconstrueerd waarop de wiskundige bewerkingen wel van toepassing zijn (Barzilai, 2010). Volgens de auteur dient het wiskundige systeem, indien men deze bewerkingen wil kunnen toepassen, een 1- dimensionale ruimte te zijn met als geometrische vertaling de lijn in het geval van een grootheid zonder absoluut nulpunt, of een absolute 1, hetgeen van toepassing is op niet-fysieke eigenschappen zoals voorkeur. Met andere woorden: om een schaal te definiëren waarop de wiskundige bewerkingen van optellen en vermenigvuldigen van toepassing zijn voor een grootheid zonder absolute 0 of 1, dienen twee punten op een lijn (1-dimensionale ruimte) gedefinieerd te worden, welke objecten uit het empirische systeem koppelen aan het wiskundige systeem (zie figuur 4.1). Om dit te verduidelijken kan de Celsius-schaal als voorbeeld worden genomen. Om zijn schaal te definiëren, koppelde Celsius het kookpunt van water en het smeltpunt van ijs (beiden empirische gebeurtenissen) aan respectievelijk 100 en 0 (getallen uit het wiskundig systeem). Dit was een correcte schaal waarop vervolgens wiskundige bewerkingen konden worden toegepast. EMPIRISCH SYSTEEM SCHAAL WISKUNDIG SYSTEEM Figuur Mapping van objecten in het empirische systeem naar objecten in het wiskundige systeem (eigen illustratie, gebaseerd op figuur Barendse et al. (2012, p. 25) Gebaseerd op de nieuwe theorie van Barzilai, is een methode ontwikkeld voor het construeren van voorkeursschalen, namelijk Preference Function Modelling (PFM), en een softwareprogramma die deze methode implementeert, Tetra (Barendse, et al., 2012; BInnekamp, 2010). PFM allereerst, is een praktische meetmethode voor multicriteria en multi-user evaluatie, besluitvorming en subjectieve meting (Scientific Metrics, 2012a). De methode construeert wiskundige modellen van de voorkeuren van besluitvormers. Hierbij wordt op accurate wijze de door besluitvormers toegekende gewichten aan gestelde criteria verwerkt om de besluitvormers in staat te stellen de prestatie van alternatieven bij conflicterende criteria te meten. De methode gaat hierbij, conform de theorie van Barzilai, uit van minimaal drie alternatieven: (1) het beste alternatief voor een gesteld criterium die een score van 100 krijgt toegewezen, (2) het slechtste alternatief voor een gesteld criterium die een score van 0 krijgt toegewezen en (3) één of meerdere overige alternatieven die tussen de scores van 0 en 100 kunnen worden gerangschikt (zie figuur 4.2). 67

68 0 100 Figuur 4.3 toont een verduidelijkende schematische weergave van een Tetramodel (in Excel) met inbegrip van de alternatieven (A n), criteria (C m), gewichten (g m), waarderingen (w n,m). A min A i A max Figuur Meetschaal voor voorkeur alternatieven (eigen illustratie) C 1 C 2 C 3... C m Totaalscore g 1 g 2 g 3 g m g = 100% Verder is Tetra aldus een implementatie van PFM (Scientific Metrics, 2012b). Er zijn twee versies van Tetra beschikbaar, namelijk de single-user implementatie (SDM) en multi-user (groepsbesluitvorming) implementatie (GDM). Voor dit onderzoek wordt de GDM-versie gehanteerd. Deze keuze wordt verder gemotiveerd in paragraaf Verder kent het softwareprogramma zeven stappen voor de ondersteuning van besluitvorming, namelijk (Scientific Metrics, 2012b): 1. De opstelling van een model (zie bijlage C); 2. De bepaling van de besluitvormers; 3. De bepaling van de alternatieven die worden overwogen bij de besluitvorming; 4. De bepaling van de criteria waarop de besluitvorming wordt gebaseerd. Deze kunnen verder worden onderverdeeld in sub-criteria, sub-sub-criteria et cetera; 5. De bepaling van het gewicht van elk (sub)criterium. Hierbij is er sprake van een specifieke weging ten opzichte van de andere criteria; 6. Het toekennen van de waarderingen (scoren) door de besluitvormers aan elk alternatief in relatie tot elk criterium; 7. Het oplossen van het model, door de berekening (met een PFM-algoritme) van een totaalscore en een daaraan gekoppelde numerieke waardering van de alternatieven die overeenkomen met de (gecombineerde) waarderingen van (alle) besluitvormers. A 1 w 1,1 w 1,2 w 1,3 w 1,m A 2 w 2,1 w 2,2 w 2,3 w 2,m A 3 w 3,1 w 3,2 w 3,3 w 3,m... A n w n,1 w n,2 w n,3 w n,m Figuur Voorbeeld van MCA model met totaalscore (eigen illustratie) DEELNAME EXPERTS M i w M i w M i w i=1 i,1 i=2 i,2 i=3 i,3 Na afronding van de diepte-interviews uit hoofdstuk 2, zijn alle 19 respondenten uitgenodigd om deel te nemen aan een expertmeeting. Hiervan hebben 6 personen uiteindelijk deelgenomen. Het ging om een redelijk heterogeen expertpanel, gekenmerkt door personen met verschillende achtergronden en standpunten, namelijk een projectontwikkelaar en een gebieds-ontwikkelaar, een afgevaardigde van een woningbouwcorporatie, een afgevaardigde van een gemeentelijke overheid, en twee afgevaardigden van twee kennisorganisaties. Tabel 4.1 toont de vertegenwoordiging van het aantal respondenten en de onderverdeling in achtergronden, namelijk (semi) marktpartijen, gemeentelijke overheden en kennis- en onderzoeksinstanties. Een lijst van de respondenten, hun functie en focus binnen de sector, is weergegeven in bijlage C. M i=n i w i,n (a) (a) (a) (a) 68

69 ACHTERGROND AANTAL RESPONDENTEN hoofd-ontwikkelvormen in de huidige Nederlandse vragersmarkt, gebaseerd op de voorkeuren de experts. De stappen van de mentaal eigenaarschap meter worden verder toegelicht in bijlage B. (Semi) marktpartijen 3 Adviesbureau 0 Architect 0 Intermediair 0 Project- en/of gebiedsontwikkelaar 2 Woningbouwcorporatie 1 Overheden 1 Gemeente 1 Kennis en onderzoeksinstanties 2 Kennisorganisatie 2 Universiteit 0 TOTAAL 6 Tabel Vertegenwoordiging expertpanel PROCEDURE EXPERTMEETING De expertmeeting had een specifieke volgorde. De meeting startte met een korte herhaling van de toelichting over het onderzoek (focus en definities) conform de toelichting van de interviews uit hoofdstuk 3, aangezien de interviews ruim 2,5 maand eerder plaats hadden gevonden. Ook werd een conceptuele versie van het theoretische model van de afhankelijkheidsrelatie van de elementen uit paragraaf getoond, waarin de verzamelde data van de interviews waren opgenomen. Verder werd de procedure besproken van de te verrichten voorkeursmeting ( ). Voor deze meting was in MS Excel een computermodel ontwikkeld, de mentaal eigenaarschap meter, aan de hand van visual basics for applications (VBA). Het doel van de inzet van de meter was om op eenvoudige en gebruiksvriendelijke wijze door de experts een ontwikkelde mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten te laten meten voor de vijf Het tweede deel van de meeting bestond uit de voorkeursmeting. De meting werd met behulp van de mentaal eigenaarschap meter op laptoppen uitgevoerd en bestond uit 3 stappen. Daarbij werd steeds technische ondersteuning geboden. Bij stap 1 werden de experts gevraagd om vanuit een persoonlijk perspectief van elk van de 12 geselecteerde deelaspecten van de vier ervaringen (mechanismen) uit paragraaf 3.4.1, conform de terminologie van Tetra ( ) sub-criteria en criteria genoemd, het gewicht te bepalen en deze criteria ten opzichte van elkaar te wegen (figuur 4.4). De weging stond los van een type consument, type ontwikkeling et cetera. Door de subcriteria ten opzichte van elkaar te wegen werd getracht een algemeen verkennend beeld te verkrijgen van de mate waarin een criterium bijdraagt aan de bevordering van mentaal eigenaarschap bij een voor mentaal eigenaarschap gevoelige dominante groep woonconsumenten. De resultaten van de individuele wegingen werden handmatig gekoppeld aan een datacollectie- en analysemodel in Excel (zie bijlage C), waarna de gemiddelde groepswegingen van de criteria in Excel werden berekend op basis van het somproduct van de gewogen criteria en de scores van de alternatieven (4.2.1). Daarna werd het expertpanel de resultaten van de individuele wegingen en de gemiddelde groepsweging getoond in de vorm van staafdiagrammen en een taartdiagram op een beamer. Dit stelde de experts in staat om hun wegingen met elkaar te vergelijken en hier op te reageren. Er werd bewust niet tijdens de meeting met Tetra gewerkt, aangezien Excel de datacollectie, data-analyse en data-weergave voor de meeting vergemakkelijkte. De resultaten zijn daarentegen na de meeting aan Tetra gekoppeld en gecontroleerd op afwijkingen, aangezien de oplossing van het model niet gebaseerd is op een gewogen gemiddelde zoals mogelijk was in Excel, maar op het PFM-algoritme ( ), wat voor minimale afwijkingen kan zorgen. De experts werden vervolgens gevraagd om hun weging te herzien door de uitvoering van stap 2 van de meter. Zodoende werd onderzocht in hoeverre er sprake zou zijn van een hogere mate van overeenstemming. Ook deze resultaten werden getoond en besproken. Bij stap 3 werden de experts gevraagd om vanuit een persoonlijk perspectief aan de vijf geselecteerde ontwikkelvormen uit paragraaf 2.3.3, conform de terminologie van Tetra (4.1.1) alternatieven genoemd, een waardering toe te kennen ( scoren ) per gewogen 69

70 sub-criterium (figuur 4.5). De resultaten van de individuele waarderingen van de alternatieven werden wederom handmatig gekoppeld aan het datacollectie- en analysemodel in Excel, waarna de individuele totaalscores en gemiddelde totaalscore (groepsvoorkeur voor een ontwikkelvorm) in Excel werd berekend. Het expertpanel werd de resultaten van de individuele scores, individuele totaalscores en de gemiddelde groepsscore getoond in de vorm tabellen in Excel op een beamer. Dit stelde de experts in staat om hun scores met elkaar te vergelijken en hier op te reageren. Tot slot werd tijdens het laatste deel van de meeting de voorkeursmeting, de effecten en relevantie van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten en de kennisvergroting besproken PILOT Voorafgaand aan de expertmeeting zijn twee proefbijeenkomsten georganiseerd. Bij de eerste bijeenkomst waren (naast de onderzoeker) drie personen aanwezig (zie bijlage C), namelijk een medestudent die op dat moment afstudeerde op de toepassing van voorkeursmeting voor het ontwerpen en testen van een strategy game (Valks, 2013) en de derde mentor en een afstudeerbegeleider, die een grote bijdrage hebben geleverd aan de ontwikkeling van het VBA-model voor de automatisering van de voorkeursmeting voor de bijeenkomst. Tijdens deze bijeenkomst werd het VBA-model getest op gebruiksvriendelijkheid, met als aandachtspunten de lay-out, de weegprocedure voor de criteria en de waarderingsprocedure voor de alternatieven. Ook werd de data-collectie- en analysemethode doorgenomen en de visualisatie hiervan voor verdere evaluatie en interpretatie tijdens de expertmeeting. Bij de tweede proefbijeenkomst waren de hoofdmentor en wederom de afstudeerbegeleider aanwezig. Tijdens deze bijeenkomst werd het VBA-model inhoudelijk getest, met als aandachtspunten de beschrijving van de meetprocedure, het aantal te wegen criteria, de verwoording en beschrijving van de criteria en de beschrijving van de alternatieven. De twee proefbijeenkomsten maakten het mogelijk nog veranderingen door te voeren voorafgaand aan de expertmeeting. Figuur Venster voor eerste weging criteria Figuur Venster voor scoren alternatieven 70

71 4.2 RESULTATEN EXPERTMEETING In deze paragraaf worden de resultaten van de expertmeeting beschreven, waarbij een aparte sub-paragraaf wordt gewijd aan de weging van de criteria en het scoren van de alternatieven. De evaluatie van de verzamelde data volgt in paragraaf WEGING CRITERIA Alle zes deelnemers waren in staat individueel de 12 sub-criteria ten opzichte van elkaar te wegen bij stap 1 en 2 van de mentaal eigenaarschap meter. Figuren 4.8 tot en met 4.19 tonen de individuele wegingen per sub-criterium voor stap 1 en 2, waarbij de x-as het aantal deelnemers weergeeft en de y-as de aan het sub-criterium door de deelnemer toegekende percentage. Bijlage C toont nogmaals de wegingen in tabelvorm. Verder toont figuur 4.6 de gemiddelde groepsweging voor stap 1 en 2, waarbij de x-as de sub-criteria weergeeft en de y-as de aan het sub-criterium door de deelnemers toegekende percentage. Figuur 4.7 tenslotte, geeft de gemiddelde groepsweging voor stap 1 en 2, waarbij een bewerkte versie de x-as de hoofd-criteria weergeeft en de y-as de aan het hoofd-criterium door de deelnemers toegekende percentage. Uit de eerste weging (stap 1) kwam, met betrekking tot het belang van de bevordering van de ontwikkeling van een mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten, de volgende volgorde van sub-criteria naar voren: 1. Zeggenschap (20,0%) 2. Keuzevrijheid (13,3 %) 3. Herkenning eigen identiteit (10,8%) 4. Mentale investering en geldinvestering (9,2%) 5. Uiting eigen identiteit (8,3%) 6. Waarborging eigen identiteit (7,5%) 7. Fysieke investering en persoonlijke waarden investering (5,8%) 8. Tijdinvestering (5,0%) 9. Fysieke beleving (3,3%) 10. Informatie beleving (1,7%) Hierbij gaf een optelling van de sub-criteria per hoofd-criterium de volgende uitkomsten: 1. Zichzelf investeren in object (35,0%) 2. Invloed uitoefenen op object (33,3%) 3. Eigen identiteit ervaren door object (26,6%) 4. Innig leren kennen van object (5,0%) De individuele wegingen ten opzichte van het gemiddelde van de groep werden getoond en besproken. Vervolgens werden de experts in de gelegenheid gesteld de eigen weging aan te passen en werd een nieuw groepsgemiddelde berekend. Uit de tweede weging (stap 2) kwam zodoende de volgende volgorde van sub-criteria naar voren: 1. Zeggenschap (20,8%): toename 0,8% 2. Keuzevrijheid (16,7 %): toename 3,4% 3. Herkenning eigen identiteit (13,3%): toename 2,5% 4. Uiting eigen identiteit (9,2%): toename 0,9% 5. Mentale investering en waarborging eigen identiteit (7,5%): respectievelijk afname 1,7% en gelijk gebleven 6. Geldinvestering (6,7%): afname 2,5% 7. Fysieke investering en informatie beleving (4,2%): respectievelijk afname 1,6% en toename 2,5% 8. persoonlijke waarden investering, tijdinvestering en fysieke beleving (3,3%): respectievelijk afname 2,5%, afname 1,7% en gelijk gebleven Hierbij gaf een optelling van de sub-criteria per hoofd-criterium de volgende uitkomsten: 1. Invloed uitoefenen op object (37,5%): toename 4,2% 2. Eigen identiteit ervaren door object (30,0%): toename 3,4% 3. Zichzelf investeren in object (25,0%): afname 10% 4. Innig leren kennen van object (7,5%): toename 2,5% 71

72 Verder werden een aantal sub-criteria door één of meerdere deelnemers tijdens de tweede weging niet belangrijk (genoeg) geacht voor de ontwikkeling van een mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten (weging = 0%), namelijk: - Mentale investering: 1 deelnemer - Fysieke investering: 2 deelnemers - Geldinvestering: 2 deelnemers - Waarborging eigen identiteit: 2 deelnemers - Fysieke beleving: 3 deelnemers - Informatie beleving: 3 deelnemers - Persoonlijke waarden investering: 4 deelnemers - Tijdinvestering: 4 deelnemers De volgende sub-criteria worden door alle deelnemers tijdens de tweede weging belangrijk (genoeg) geacht voor de ontwikkeling van een mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten (weging > 0%): - Herkenning eigen identiteit - Uiting eigen identiteit - Zeggenschap - Keuzevrijheid SCOREN ALTERNATIEVEN Vijf deelnemers hebben individueel de alternatieven per gewogen criteria van stap 2 (aangepaste criteria op basis van groepsdiscussie) gescoord. Eén deelnemer gaf aan te weinig ervaring met de ontwikkelvormen voor woningen te hebben om deel te kunnen nemen aan deze laatste stap van de voorkeursmeting. Figuren 4.20 tot en met 4.24 tonen de individuele totaalscores per ontwikkelalternatief, waarbij de x-as het aantal deelnemers weergeeft en de y-as de aan de ontwikkelvorm door de deelnemer toegekende score op basis van het somproduct van de gewogen criteria en de score van het alternatief. Bijlage C toont daarnaast de Excel-tabellen die tijdens de expertmeeting gebruikt zijn voor de berekening van de individuele totaalscores en de gemiddelde totaalscore van de groep. Verder toont figuur 4.25 de gemiddelde groepsscore op basis van deze tabellen, waarbij de x-as de alternatieven weergeeft en de y-as de totaalscore per alternatief. Tenslotte toont bijlage C de berekende groepsscore door Tetra op basis van het PFM-algoritme. De tabellen uit bijlage C laten zien dat de individuele scores van de ontwikkelvormen per sub-criterium aanzienlijk verschillen, waarbij serieproductie vrijwel altijd een score 0 krijgt. De individuele totaalscores van de ontwikkelvormen daarentegen komen redelijk met elkaar overeen, waardoor uit de meting de volgende volgorde van alternatieven naar voren komt op basis van de gemiddelde totaalscore van de groep in Excel: 1. Particulier opdrachtgeverschap (score 96) 2. Collectief particulier opdrachtgeverschap (score 75) 3. Mede-opdrachtgeverschap (score 69) 4. Consumentgerichte ontwikkeling (score 43) 5. Serieproductie (score 3) En uit de meting de volgende volgorde van alternatieven naar voren komt op basis van de totaalscore van de groep in Tetra: 1. Particulier opdrachtgeverschap (score 97) 2. Collectief particulier opdrachtgeverschap (score 76) 3. Mede-opdrachtgeverschap (score 69) 4. Consumentgerichte ontwikkeling (score 41) 5. Serieproductie (score 2) Echter, bij deelnemer 3 en deelnemer 5 scoorde de ontwikkelvorm medeopdrachtgeverschap individueel hoger dan de ontwikkelvorm collectief particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast gaven deelnemer 2 en deelnemer 3 het alternatief serieproductie een andere score dan 0 bij respectievelijk de sub-criteria herkenning eigen identiteit, uiting eigen identiteit en waarborging eigen identiteit (score 100) en informatiebeleving (score 72). 72

73 Verder kwam de volgende volgorde van sub-criteria naar voren op basis van de hoogte van de score van alle alternatieven behalve serieproductie op deze criteria bij alle deelnemers, indien de weging (toegekend percentage) van het sub-criterium niet werd meegerekend (start met hoogste score): 1. Uiting eigen identiteit 2. Herkenning eigen identiteit 3. Informatiebeleving 4. Fysieke beleving 5. Keuzevrijheid 6. Zeggenschap 7. Persoonlijke waarden investering 8. Mentale investering 9. Fysieke investering 10. Waarborging eigen identiteit 11. Geldinvestering 12. Tijdinvestering Dit betekent bijvoorbeeld dat volgens de deelnemers de uiting van de eigen identiteit voor de ontwikkeling van een mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten bij de vier ontwikkelalternatieven het meeste voorkomt en tijdinvestering het minste. Deze sub-criteria wegen vervolgens voor 9,2 % en 3,3% mee (zie vorige paragraaf), waardoor hun aandeel in de uiteindelijke totaalscore verandert. 25% Gemiddelde groepsweging 1 en 2 40% 35% Gemiddelde groepsweging 1 en 2 20% 30% 15% 10% Weging 1 Weging 2 25% 20% 15% Weging 1 Weging 2 5% 10% 5% 0% C1 C2 C3 C4 C5 C6 C7 C8 C9 C10 C11 C12 0% HC1 HC2 HC3 HC4 Figuur Gemiddelde groepsweging sub-criteria Figuur Gemiddelde groepsweging hoofd-criteria 73

74 Criterium 1: fysieke investering Criterium 4: tijdinvestering 40% 40% 35% 35% 30% 30% 25% 20% 15% Weging 1 Weging 2 25% 20% 15% Weging 1 Weging 2 10% 10% 5% 5% 0% % Figuur Weging 1 en 2 sub-criterium 1 Figuur Weging 1 en 2 sub-criterium 4 Criterium 2: mentale investering Criterium 5: geldinvestering 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Weging 1 Weging 2 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Weging 1 Weging 2 Figuur Weging 1 en 2 sub-criterium 2 Figuur Weging 1 en 2 sub-criterium 5 Criterium 3: persoonlijke waarden investering Criterium 6: herkenning eigen identiteit 40% 40% 35% 35% 30% 30% 25% 20% 15% Weging 1 Weging 2 25% 20% 15% Weging 1 Weging 2 10% 10% 5% 5% 0% % Figuur Weging 1 en 2 sub-criterium 3 Figuur Weging 1 en 2 sub-criterium 6 74

75 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Criterium 7: uiting eigen identiteit Weging 1 Weging 2 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Criterium 10: keuzevrijheid Weging 1 Weging 2 Figuur Weging 1 en 2 sub-criterium 7 Figuur Weging 1 en 2 sub-criterium 10 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Criterium 8: waarborging eigen identiteit Weging 1 Weging % 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Criterium 11: fysieke beleving Weging 1 Weging 2 Figuur Weging 1 en 2 sub-criterium 8 Figuur Weging 1 en 2 sub-criterium 11 Criterium 9: zeggenschap Criterium 12: informatie beleving 40% 40% 35% 35% 30% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Weging 1 Weging 2 25% 20% 15% 10% 5% 0% Weging 1 Weging 2 Figuur Weging 1 en 2 sub-criterium 9 Figuur Weging 1 en 2 sub-criterium 12 75

76 Particulier opdrachtgeverschap (PO) totaalscore Consumentgerichte ontwikkeling (CGO) totaalscore Figuur Score PO door vijf experts Figuur Score CGO door vijf experts Collectief particulier opdrachtgeverschap totaalscore Serieproductie (SP) totaalscore Figuur Score CPO door vijf experts Figuur Score SP door vijf experts Mede-opdrachtgeverschap (MO) Figuur Score MO door vijf experts totaalscore Gemiddelde groepsscore score SP CGO MO CPO PO Figuur Gemiddelde groepsscore per ontwikkelvorm (Excel) 76

77 4.3 EVALUATIE EXPERTMEETING In deze paragraaf worden achtereenvolgens de deelname van experts, de gehanteerde procedure van de expertmeeting, de resultaten van de verrichte voorkeursmeting en de groepsdiscussie geëvalueerd DEELNEMERS De grootte van het expertpanel was bescheiden (zes personen). Echter, aangezien er sprake was van een verkennende meting, was de weging van de sub-criteria (stap 1 en 2) niet zozeer gebaseerd op statistisch vermogen maar op de groepsdynamiek (discussie) van het panel tijdens de bespreking van de resultaten van de eerste weging en de daaruit voorvloeiende onderlinge beïnvloeding van de resultaten van de tweede weging. Bovendien bleek de heterogeniteit van het expertpanel een sterk beïnvloedende factor voor de weging van de sub-criteria. De deelnemers bepaalden ieder vanuit een andere invalshoek de weging van de sub-criteria. Het is echter goed mogelijk, dat de individuele resultaten van de wegingen geen werkelijk beeld geven van de ervaring van de verschillende sub-sectoren met het fenomeen mentaal eigenaarschap, aangezien slechts vier van de acht sub-sectoren vertegenwoordigd waren en bovendien één sub-sector door slechts twee deelnemers werd vertegenwoordigd en de overige drie sub-sectoren door één deelnemer. Verder had de grootte van het expertpanel wel degelijk invloed op het scoren van de alternatieven (stap 3). Aangezien het scoren van de alternatieven per gewogen criterium vergeleken met de weging van de criteria meer tijd in beslag nam, was er geen ruimte voor een tweede ronde en was het aldus niet mogelijk om op basis van groepsdynamiek de resultaten van een tweede ronde te beïnvloeden PROCEDURE Voor de expertmeeting was een draaiboek gemaakt, waarin precies werd aangegeven wanneer, wat, hoe en door wie iets diende te worden uitgevoerd. Alle onderdelen van het programma konden zo succesvol worden uitgevoerd, maar duurden vaak langer dan voorzien. Zo bestond de behoefte vanuit het expertpanel om tijdens de toelichting over het onderzoek langer stil te staan bij het conceptuele afhankelijkheidsschema waarin onder meer de te wegen sub-criteria waren afgebeeld. Ook duurde de eerste weging van de sub-criteria aanzienlijk langer dan de tweede weging. De deelnemers dienden zich bij de eerste weging niet alleen vertrouwd te maken met de wijze waarop de sub-criteria bij de mentaal eigenaarschap meter werden gewogen, maar ook met de begrippen (pictogrammen) en definities (via de meer info knop) van de sub-criteria, alvorens zij met de daadwerkelijke weging konden starten. Daarbij vonden sommige deelnemers het lastig om de criteria los van een ontwikkelvorm, doelgroep of andere aspecten tegen elkaar te wegen, of om de sub-criteria überhaupt tegen elkaar te wegen aangezien zij een aantal sub-criteria als randvoorwaarden beschouwden voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap en er volgens hen sprake was van een tijdsvolgorde van de criteria tijdens een proces. Andere deelnemers vonden de geselecteerde sub-criteria juist verrassend compleet en goed geformuleerd en gedefinieerd. Voor stap 3 gold weer hetzelfde principe als voor stap 1: de deelnemers dienden zich niet alleen vertrouwd te maken met de wijze waarop de ontwikkelalternatieven bij de mentaal eigenaarschap meter werden gescoord, maar ook met sommige begrippen (pictogrammen) en definities (via de meer info knop) van de alternatieven. Niettemin maakten de stappen van de ME-meter het volgens de deelnemers meet-technisch mogelijk op eenvoudige en gebruiksvriendelijke wijze sub-criteria te wegen en alternatieven te scoren. De deelnemers vonden het eenvoudig om op basis van beelden, extra informatie bij de beelden en het invullen van percentages, criteria te wegen en op basis van de rangschikking van beelden met behulp van een schuifbalk en extra informatie bij de beelden, alternatieven te scoren. Verder kwamen tijdens de evaluatie van de resultaten van de individuele scores en de gemiddelde groepsscore een aantal duidelijke aandachtspunten naar voren met betrekking tot het scoren van de alternatieven. Allereerst werd de uitkomst van de gemiddelde totaalscore van de alternatieven door alle deelnemers begrepen. Echter, de meting werd door veel deelnemers te algemeen gevonden. Zo stelden zij voor de ontwikkelalternatieven verder te koppelen aan bijvoorbeeld een project, locatie of doelgroep. Ten tweede zorgden de verschillende invalshoeken door de deelname van verschillende organisaties volgens sommige deelnemers voor een te grote variatie in de individuele scores en gaven sommige deelnemers aan niet met alle ontwikkelvormen evenveel ervaring te hebben, wat het scoren bemoeilijkte. Ten derde vonden sommige deelnemers het lastig om zowel ontwikkelvormen te scoren waarbij collectief mentaal eigenaarschap kon worden gegenereerd (waaronder CPO, MO) als ontwikkelvormen waarbij individueel mentaal eigenaarschap kon worden gegenereerd (SP, CGO en PO). Ten vierde waren sommige deelnemers van mening dat de volgorde van de alternatieven tijdens de meting dienden te verschillen, zodat de meting niet door een 77

78 vaste volgorde werd beïnvloed. Ten vijfde verschilden de deelnemers van mening over de resultaten van de scores. Zo waren sommigen van mening dat serieproductie toch mogelijk eenzelfde (hoge) mate van mentaal eigenaarschap zou kunnen genereren als particulier opdrachtgeverschap, waardoor de gegenereerde mate van mentaal eigenaarschap niet per definitie oplopend hoefde te zijn, zoals weergegeven in het figuur 4.25 van de gemiddelde groepsscore. Tenslotte werd er ruim de tijd genomen om naast de voorkeursmeting, de effecten en relevantie van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten en eventuele kennisvergroting uitvoerig te bespreken. de ontwikkeling van een woning te investeren. Daarnaast zijn tijdens de tweede weging, naar aanleiding van de groepsevaluatie van de eerste weging, de sub-criteria keuzevrijheid, herkenning eigen identiteit en informatie beleving gemiddeld percentueel het sterkst toegenomen en de sub-criteria geldinvestering en persoonlijke waardeninvestering gemiddeld percentueel het sterkst afgenomen. Tenslotte werden een aantal sub-criteria door sommige deelnemers eerder als een randvoorwaarde voor het ontstaan van mentaal eigenaarschap beschouwd, zoals fysieke beleving en informatie beleving. Echter, ondanks dat deze sub-criteria tijdens de bespreking van de eerste weging als randvoorwaarden werden beschouwd, bleef de weging van deze sub-criteria tijdens de tweede weging relatief laag vergeleken met de overige criteria CRITERIA Uit de resultaten van de gemiddelde groepswegingen van stap 1 en 2 komt naar voren dat drie sub-criteria zowel tijdens de eerste als tijdens de tweede weging als belangrijkste criteria worden geacht voor de bevordering van de ontwikkeling van een mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten, namelijk (1) zeggenschap, (2) keuzevrijheid en (3) herkenning eigen identiteit. De bespreking van de eerste weging door het expertpanel heeft bovendien bijgedragen aan een hogere weging van de drie sub-criteria tijdens de tweede weging. Echter, een aantal deelnemers had bij de evaluatie van de resultaten van de eerste weging een hogere weging verwacht van de sub-criteria herkenning eigen identiteit en uiting eigen identiteit. Het onderscheid tussen deze sub-criteria bleek voor een aantal deelnemers echter onduidelijk, waardoor zij deze criteria lager hadden gewogen. Door de bespreking van de sub-criteria werd de definitie van deze sub-criteria duidelijk en werden zij tijdens de tweede weging hoger gewogen dan tijdens de eerste weging. Verder zijn aan zeggenschap, keuzevrijheid, herkenning eigen identiteit en uiting eigen identiteit in tegenstellingen tot andere subcriteria tijdens de tweede weging een waarde groter dan 0% toegekend door alle deelnemers, aangezien het expertpanel deze criteria unaniem belangrijk achtte. Persoonlijke waarden investering, tijdinvestering en fysieke beleving daarentegen, worden tijdens de eerste weging al (redelijk) laag gewaardeerd en tijdens de tweede weging als het minst belangrijk geacht voor de bevordering van de ontwikkeling van een mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten. Zo werd door de deelnemers het sub-criterium tijdsinvestering niet als een belangrijk criterium beschouwd, aangezien volgens hen een gemiddelde woonconsument de ontwikkeling van een woning al snel te lang vindt duren en/of het te veel moeite vindt om (veel) tijd in ALTERNATIEVEN De gemiddelde totaalscore van de groep geeft een duidelijke volgorde van de alternatieven voor de ontwikkeling van een mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten. Het is echter goed mogelijk, dat de gemiddelde totaalscore en de individuele resultaten geen werkelijk beeld geven van de ervaringen van personen uit verschillende sub-sectoren met de ontwikkelde mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten bij elke ontwikkelvorm op basis van de sub-criteria, aangezien subsector steeds door één of twee deelnemers werd vertegenwoordigd en het expertpanel uit 6 personen bestond. Bovendien scoorde volgens sommige deelnemers een collectieve ontwikkelvorm, zoals collectief particulier opdrachtgeverschap, lager op een aantal sub-criteria dan een individuele ontwikkelvorm, doordat de mate van mentaal eigenaarschap bij een woonconsument dan afhankelijk is van de activiteiten van en het functioneren als een groep. Daarnaast geeft de volgorde uit paragraaf van de sub-criteria op basis van de hoogte van de score van alle alternatieven behalve serieproductie op deze criteria aan (indien de weging van het sub-criterium niet wordt meegerekend) dat de sub-criteria informatie beleving en fysieke beleving een relatief hoge score krijgen bij de vier ontwikkelvormen voor de ontwikkeling van een mate van mentaal eigenaarschap. Zodoende kan voorzichtig worden beredeneerd dat, indien deze sub-criteria in de tijd aan belang toe zullen nemen of door anderen dan de deelnemers van het expertpanel een hogere weging krijgen toebedeeld, de individuele en gemiddelde totaalscore van de ontwikkelvormen aanzienlijk kunnen worden beïnvloed. Verder werd de score van de alternatieven op alle sub-criteria van het hoofdcriterium eigen identiteit ervaren door object door deelnemer 2 tijdens de evaluatie door de deelnemers als afwijkend beschouwd (omgekeerde volgorde: 78

79 bijvoorbeeld SP=100, CGO=84, MO=48, CPO=0 en PO=0). De deelnemer gaf echter de verklaring dat dit hoofdcriterium één van de weinige criteria is die, indien andere hoofdcriteria nauwelijks tot geen rol spelen, voor de bevordering van de ontwikkeling van een mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten kan zorgen bij ontwikkelvormen als serieproductie en consumentgerichte ontwikkeling. De deelnemer had zodoende de wijze van score anders beredeneerd en gaf aan dat de scores dan konden worden gespiegeld qua volgorde. Tot slot is er na de expertmeeting voor gekozen om voor de analyse in Tetra de GDMversie te gebruiken, aangezien de referentiepunten van de schalen voor alle criteria bij alle deelnemers (besluitvormers) hetzelfde waren (voorwaarde GDM-versie) na verwijdering van een minimaal aantal onjuist ingevoerde scores door interpretatiefouten van de procedure. De berekende groepsscore door Tetra op basis van het PFMalgoritme toonde aldus minimale afwijkingen van de gemiddelde groepsscore op basis van het somproduct van de gewogen criteria en de scores van de alternatieven in Excel. Bij grotere afwijkingen had een schaalcorrectie voor de criteria uitgevoerd moeten worden om de betrouwbaarheid van de resultaten te verbeteren. Echter, dat werd in dit geval niet noodzakelijk geacht. van woningen, de ontwikkeling van duurzame kwaliteit (maatschappelijk en ruimtelijk) en collectieve ontwikkeling. Wel werd benadrukt dat het vooralsnog om een geloofsovertuiging ging, gebaseerd op eigen ervaringen met woonconsumenten. Daarom zagen deze deelnemers graag dat de relevantie in vervolgonderzoek verder wetenschappelijk zou worden onderbouwd. Een enkeling twijfelde echter aan het stuurbaarheidsgehalte van mentaal eigenaarschap en vond het nog steeds onduidelijk waar mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten toe leidt. Zo werd volgens hen de stuurbaarheid van activiteiten (mechanismen) die de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap kunnen bevorderen mogelijk bemoeilijkt door de beïnvloeding van additionele factoren. Verder vonden de deelnemers de opgedane kennis door de expertmeeting over het algemeen nuttig en gaven zij aan nieuwe inzichten te hebben verkregen. Zo konden sommige deelnemers het gedrag van huurders en kopers verklaren aan de hand van de sub-criteria. Het werd daarom over het algemeen interessant gevonden dat psychologie werd ingebracht voor de bevordering van vastgoed- en gebiedsontwikkeling, aangezien dit nog niet vaak voor komt en zagen zij dit als een nieuwe dimensie die ook echt aan het denken zet. De deelnemers waren benieuwd hoe het onderwerp verder zou worden opgepakt in de wetenschap en praktijk NABESPREKING EXPERTS Tijdens de nabespreking werd door de deelnemers de meting, de relevantie van sturing op de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen en de kennisvergroting door de expertmeeting besproken. Allereerst werd door de meeste deelnemers de meting als praktisch en nuttig ervaren en vonden zij de selectie van sub-criteria verrassend compleet. Een aantal deelnemers was bovendien ervan overtuigd dat de sub-criteria gemakkelijk konden worden toegepast op huidige en toekomstige ontwikkelprojecten. Daarvoor diende volgens hen wel te worden onderzocht welke sub-criteria als randvoorwaarden gelden en wat de opeenvolging van sub-criteria tijdens het proces (tijdsgebonden aspect) zou moeten zijn. Ook vonden zij de elementen in het getoonde theoretische model tijdens de toelichting op het onderzoek goed in kaart gebracht. Daarnaast achtten alle deelnemers mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen en de meeste deelnemers het sturen op de ontwikkeling ervan van zeer relevant. De mentale conditie kon volgens de deelnemers bijdragen aan klantbinding, de haalbaarheid van ontwikkelprojecten, de afzetbaarheid 79

80 4.4 CONCLUSIE De inzet van de expertmeeting onderzoekstechniek kende twee doelstellingen. Enerzijds was het doel om de ontwikkelde theoretische concepten over de mechanismen op basis van de diepte-interviews verder toetsen en te relateren aan de ontwikkelvormen voor woningen, door de verrichting van een verkennende meting van de ontwikkeling van een mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten vanuit het perspectief van experts. Anderzijds was als doel gesteld de effecten en relevantie van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten verder te onderzoeken. Daartoe zijn drie onderzoeksvragen beantwoord. Het antwoord op onderzoeksvraag 8, welke mechanismen zijn volgens een expertpanel van deskundigen uit de vastgoed- en gebiedsontwikkeling sector verantwoordelijk voor de bevordering van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen?, kan worden gegeven op basis van de resultaten van de weging van de deelaspecten van de mechanismen, ofwel sub-criteria, met behulp van de mentaal eigenaarschap meter. Door de succesvolle toekenning van gewichten aan de sub-criteria, de wegingen van de subcriteria ten opzichte van elkaar en de herziening van de wegingen op basis van groepsdiscussie door de experts, kon een verkennend beeld worden verkregen van de mate waarin deze criteria in algemene zin bijdragen aan de bevordering van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten. Er kan voorzichtig worden geconcludeerd dat de sub-criteria qua relevantie de volgende volgorde kennen: (1) zeggenschap, (2) keuzevrijheid, (3) herkenning eigen identiteit, (4) uiting eigen identiteit, (5) mentale investering en waarborging eigen identiteit, (6) geldinvestering, (7) fysieke investering en informatie beleving en (8) persoonlijke waarden investering, tijdinvestering en fysieke beleving. De sub-criteria kennen bovendien een tijdsvolgordelijkheid bij een ontwikkelproces voor woningen en een aantal criteria hebben mogelijk randvoorwaardelijke eigenschappen, zoals fysieke beleving en informatie beleving. Verder kan op basis van de optelling van de wegingen van de sub-criteria worden geconcludeerd dat het uitoefenen van invloed op een object de grootste mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten kan genereren, het innig leren kennen van een object relatief weinig mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten kan genereren en het ervaren van de eigen identiteit door een object alsmede het investeren van de zelf in een object in verhouding tot het innig leren kennen van een object een hoge mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten kunnen genereren. Tenslotte achtte het expertpanel de selectie van mechanismen compleet, waardoor en geen verdere mechanismen zijn toegevoegd aan de selectie. Het antwoord op onderzoeksvraag 9, in hoeverre verschilt volgens het expertpanel door toedoen van de mechanismen de mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten per ontwikkelvorm voor woningen?, kan worden gegeven op basis van de resultaten van de individuele en groepswaarderingen van de ontwikkelvormen, ofwel alternatieven, met behulp van de mentaal eigenaarschap meter. Door de succesvolle toekenning van waarderingen ( scoren ) aan de vijf ontwikkelvormen per gewogen sub-criteria en groepsreflectie op de waarderingen, kon een verkennend beeld worden verkregen van de mate waarin mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten per ontwikkelvorm voor woningen door toedoen van de mechanismen kan verschillen. Er kan voorzichtig worden geconcludeerd dat de ontwikkelvormen op basis van de gewogen criteria de volgende volgorde kennen met betrekking tot het aandeel in de ontwikkeling van een mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten: (1) particulier opdrachtgeverschap, (2) collectief particulier opdrachtgeverschap, (3) mede-opdrachtgeverschap, (4) consumentgerichte ontwikkeling en (5) serieproductie. Echter, het oplopende karakter van de ontwikkelvormen geeft mogelijk geen correct beeld van de werkelijkheid. De beïnvloedende factoren uit het versimpelde model van de afhankelijkheidsrelatie, die niet zijn meegenomen in de meting, zouden de resultaten van de meting aanzienlijk kunnen beïnvloeden. Bovendien was de bescheiden grootte van het expertpanel mogelijk onvoldoende voor de betrouwbaarheid van de waarderingen, aangezien er door tijdgebrek geen ruimte meer was voor de kracht van de herziening van de waarderingen op basis van groepsdiscussie. Verder komt door de matige heterogeniteit van het panel het verkregen (en gewenste) sectorale beeld van de waarderingen van de alternatieven mogelijk niet overeen met de werkelijkheid. Tenslotte zijn een aantal inhoudelijke aanpassingen vereist voor de betrouwbaarheid en geldigheid van de resultaten. Deze aanpassingen hebben betrekking op de selectie van de alternatieven. Zo kunnen metingen gericht op onder meer een specifiek project, specifieke locatie en doelgroep mogelijk een verdere invulling geven aan het verkregen algemene beeld en dienen ontwikkelvormen, waarbij naast individueel mentaal eigenaarschap ook collectief mentaal eigenaarschap wordt gegenereerd, mogelijk niet in één voorkeursmeting als alternatieven voor te komen met ontwikkelvormen die alleen individueel mentaal eigenaarschap kunnen genereren. Tenslotte, in antwoord op de onderzoeksvraag 10 wat zijn de effecten van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten volgens het expertpanel?, kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij kan dragen aan klantbinding, de haalbaarheid van ontwikkelprojecten, de afzetbaarheid van woningen, de ontwikkeling van duurzame kwaliteit (maatschappelijk en ruimtelijk) en collectieve 80

81 ontwikkeling. Mentaal eigenaarschap wordt daarom door de experts zeer nuttig en relevant geacht. De stuurbaarheid van activiteiten (mechanismen) die de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap kunnen bevorderen tijdens het ontwikkelproces van woningen wordt verder mogelijk bemoeilijkt door de beïnvloeding van additionele factoren maar wordt wel veelbelovend beschouwd. 81

82 5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN Dit hoofdstuk bevat de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek. Daartoe worden in paragraaf 5.1 achtereenvolgens alle onderzoeksvragen beantwoord. Paragraaf 5.2 biedt enkele aanbevelingen over de mechanismen die de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten kunnen bevorderen tijdens het ontwikkelproces van woningen op basis van de conclusies. Paragraaf 5.3 gaat in op vragen voor vervolgonderzoek. 5.1 CONCLUSIES OP ONDERZOEKSVRAGEN DEFINIËRING MENTAAL EIGENAARSCHAP Mentaal eigenaarschap is de cognitieve en affectieve conditie waarin individuen het gevoel hebben dat het doelwit van eigendom van hen is: het is van MIJ of van ONS. De conceptuele kern betreft een individueel of collectief gevoel van bezit ( MIJN of ONS ) van een materieel of immaterieel object. Mentaal eigenaarschap wordt daarom gedefinieerd als de cognitieve en affectieve conditie waarin één of meerdere individuen zich eigenaar voelen van een materieel of immaterieel object. Het individuele gevoel reflecteert een relatie tussen een individu en object door persoon-object interactie, waardoor een nauwe band wordt ervaren tussen de zelf en het object en deze een deel wordt van de verlengde zelf. Daarentegen ontstaan collectieve gevoelens door een interactieve dynamiek, gebaseerd op persoon-object-interacties, anderen-objectinteracties en persoon-tot-persoon-interacties, waarbij individuen tot een enkele en gedeelde mind-set komen met betrekking tot een gevoel van eigenaarschap voor een object. Daarbij is de notie van een collectief besef bij groepsleden van ONS (collectieve identificatie) de sleutel tot de differentiatie tussen mentaal eigenaarschap op individueel en groepsniveau. Verder is mentaal eigenaarschap een afgeleide van vormen van eigenaarschap met economische waarde en intellectuele eigendommen. Echter, waar dit juridisch eigendom door de maatschappij in het algemeen erkend wordt, alsook de bijbehorende gespecificeerde en door het rechtssysteem beschermde rechten, wordt mentaal eigenaarschap slechts erkend door individuen die dit voelen (emoties en opvattingen). Hierdoor kan het fenomeen ook bestaan in afwezigheid van juridisch eigendom. Met het bovenstaande is zodoende de eerste onderzoeksvraag beantwoord: wat is mentaal eigenaarschap? ELEMENTEN MENTAAL EIGENAARSCHAP Om de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap in beeld te brengen zijn verschillende theorieën bestudeerd, zowel toegespitst op mentaal eigenaarschap in het algemeen, als op de conditie in relatie tot participatie en gebiedsontwikkeling in het bijzonder. Hierdoor is gekomen tot een opbouw van de ontwikkeling, welke allereerst is vertaald naar een algemeen theoretisch model voor zowel het individuele als het collectieve niveau die de versimpelde afhankelijkheidsrelatie van de bepalende elementen weergeeft. In het model wordt verondersteld dat de ontwikkeling van de individuele en collectieve mentale bestaat uit: (1) één of meerdere persoonlijke innerlijke motieven van een individu en bij meerdere individuen (groep) gecombineerd met het sociaalidentiteit motief, voor het ontstaan van de conditie, (2) de vrijwillige individuele of gedeelde ervaringen met het object voor de bevordering van de conditie en (3) beïnvloedende factoren die het ontstaan en de bevordering van de conditie beïnvloeden. Dit resulteert in (4) een individuele of gedeelde cognitieve en affectieve conditie, die (5) verschillende effecten kan hebben in de vorm van individuele of groepsgedragingen. De individuele en collectieve condities zijn verder uitgewerkt in twee theoretische modellen, die de versimpelde afhankelijkheidsrelatie van de verschillende elementen van de processen afzonderlijk van elkaar weergeven en zich concentreren op de ontwikkeling en beïnvloeding. In het model voor de ontwikkeling van de individuele conditie wordt verondersteld dat het proces bestaat uit: (1) de persoonlijke innerlijke motieven doeltreffend zijn en uitwerking hebben op object, eigen identiteit hebben door object en eigen plek hebben door object en zich thuis voelen, (2) de persoonlijke 82

83 ervaringen ofwel mechanismen controle hebben over object, zichzelf investeren in object en innig leren kennen van object, (3) de beïnvloedende factoren, bestaande uit individuele factoren, objectfactoren, procesfactoren en contextuele factoren. De ontwikkeling en beïnvloeding dragen samen bij aan de individuele mentale cognitieve en affectieve conditie, bestaande uit bewustzijn, gedachten en overtuigingen met betrekking tot het object en gevoelens van vreugde, plezier, voldoening, effectiviteit en competentie door het object. Verder wijkt het model voor de ontwikkeling van de collectieve conditie op een aantal punten af van het individuele proces, doordat: (1) een groepsmotief is toegevoegd aan de benodigde persoonlijke motieven, het sociaalidentiteit motief, (2) de ervaringen gedeeld zijn, (3) naast individuele factoren ook groepsfactoren een rol spelen en tenslotte (4) er sprake is van een gedeelde cognitieve en affectieve conditie. Hiermee is antwoord gegeven op onderzoeksvraag 2: welke elementen zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap? EFFECTEN MENTAAL EIGENAARSCHAP Onderzoeksvraag 3, wat zijn de effecten van mentaal eigenaarschap?, kan vanuit de theorie worden beantwoord. De effecten van mentaal eigenaarschap hebben betrekking op een drietal samenhangende aspecten, namelijk gedragingen van individuen, de kwaliteit van (participatieve) benaderingen voor gewenste veranderingen en de resultaten van deze activiteiten. Allereerst worden een groot aantal positieve maar ook negatieve individuele en collectieve gedragingen geassocieerd met de mentale conditie. Positieve gedragingen zijn onder meer burgerschap, persoonlijke opoffering en het nemen van risico, alsmede verantwoordelijkheidsgevoel en beheer (zoals een zorgvuldige en duurzame omgang met het gebied, de investering in de toekomstige kwaliteit van een gebied en blijvende betrokkenheid). Negatieve gedragingen betreffen onder meer claimgedrag (van object), obsessie (voor object), materialisme, schending van groepsnormen en bedreiging van groepswelzijn door afwijkend gedrag, persoonlijk disfunctioneren (bijvoorbeeld door te veel verantwoordelijkheid voor een object of het verlies van controle over een object) en gedragingen als sabotage, en vernieling van objecten indien individuen onvrijwillig worden gescheiden van objecten. De gedragingen kunnen ook wisselend zijn door het in sommige gevallen toejuichen en in andere gevallen juist verzetten tegen veranderingen van een object. Daarnaast draagt mentaal eigenaarschap bij betrokkenen van een activiteit door positieve gedragingen bij aan een hogere kwaliteit van participatieve benaderingen en wordt in het geval van gebiedsontwikkelingen verondersteld dat de conditie verantwoordelijk is voor de haalbaarheid van projecten. Dit leidt tenslotte weer tot duurzamere en relevantere veranderingen (zoals maatschappelijke en ruimtelijke waardencreatie in de vorm van een hoge sociale waarde, gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van een gebied) die beter inspelen op de specifieke belangen en omstandigheden en worden opgenomen in het denken en doen van de betrokkenen POSITIE WOONCONSUMENTEN Voor theorievorming over de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen in het bijzonder is allereerst de positie van de woonconsument op de Nederlandse woningbouwmarkt verder onderzocht. De woningbouwmarkt en gebiedsontwikkeling gaan gebukt onder aanzienlijke functioneringsproblemen. Een belangrijk knelpunt is de kanteling van een aanbieders naar een vragersmarkt door onder meer de economische recessie, demografische ontwikkelingen en maatschappelijke verschuivingen naar actievere vormen van burgerschap. Deze hebben een aanzienlijke en zo mogelijk structurele impact op de vastgoedsector en gebiedsontwikkeling. De voortgang van talloze projecten stagneert, waardoor de samenwerking tussen publiek en privaat onder druk komt te staan. De vragersmarkt dwingt overheden en marktpartijen, zo ook ontwikkelaars, tot een omgekeerde benaderingswijze, waarbij in grotere mate dient te worden vertrokken vanuit de behoeften van de woonconsument: de zittende of aspirant bewoner die een direct belang bij een woongelegenheid heeft. De woonconsument kijkt niet alleen steeds kritischer naar de kwaliteit van bestaande en opgeleverde woningen en de woonomgeving, maar wil deze ook in toenemende mate ook zelf (mee)ontwikkelen. Deze nieuwe situatie noodzaakt tot andere beleidskaders en een andere organisatie van het proces waarin woonmilieus worden gerealiseerd of getransformeerd. Door ontwikkelende partijen wordt daarom in steeds grotere mate tegemoet gekomen aan de wensen van de consument door het bieden van consumentwaarde en invloed. Op deze manier trachten zij een gezond bedrijfsresultaat te behalen en de haalbaarheid van ontwikkelprojecten te waarborgen. Hiermee is onderzoeksvraag 4 vanuit de theorie beantwoord: wat is de huidige positie van woonconsumenten op de Nederlandse woningbouwmarkt?. 83

84 5.1.5 ONTWIKKELVORMEN WONINGEN Onderzoeksvraag 5, welke ontwikkelvormen voor woningen kunnen in de huidige Nederlandse ontwikkelpraktijk worden onderscheiden?, wordt beantwoord door een onderscheid te maken in ontwikkelvormen op basis van uiteenlopende gradaties van keuzevrijheid en zeggenschap. Zodoende kunnen met betrekking tot het ontwikkelproces van woningen vijf ontwikkelvormen worden onderscheiden, namelijk particulier opdrachtgeverschap (PO), collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO), mede-opdrachtgeverschap (MO), consumentgerichte ontwikkeling (CGO) en serieproductie (SP). Deze zijn verder onder te verdelen in vraaggestuurde (PO, CPO, MO), vraaggerichte (CGO) en traditionele (SP) ontwikkelingen en kunnen worden gekoppeld aan een participatieladder waarin de mate van zeggenschap leidend is ELEMENTEN VOLGENS DESKUNDIGEN In antwoord op onderzoeksvraag 6 welke elementen zijn volgens deskundigen uit de vastgoed- en gebiedsontwikkeling sector verantwoordelijk voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen?, kan op basis van de verzamelde resultaten van 19 deskundigen worden geconcludeerd dat de elementen enerzijds betrekking hebben op vier kernervaringen (ofwel mechanismen) van woonconsumenten met objecten voor zowel de individuele als collectieve mentale conditie en anderzijds op vier beïnvloedende kernfactoren voor de individuele mentale conditie en vijf beïnvloedende kernfactoren voor de collectieve mentale conditie. Deze elementen zijn opgenomen in aangepaste theoretische modellen uit het theoretisch kader. De vier ervaringen betreffen (samen) invloed uitoefenen op object, zichzelf/ons investeren in object, (samen) innig leren kennen van object, en eigen/gedeelde identiteit ervaren door object. Van deze ervaringen werden de deelaspecten zeggenschap en keuzevrijheid (invloed uitoefenen) het relevants geacht. Ook het deelaspect herkenning eigen identiteit (ervaren identiteit) werd verondersteld een belangrijke bijdrage te leveren. Daarnaast omvatten de vier beïnvloedende kernfactoren voor beide mentale condities individuele factoren, objectfactoren, procesfactoren en contextuele factoren, aangevuld met groepsfactoren voor de collectieve mentale conditie. Van deze factoren werd communicatie als onderdeel van de groepsfactoren het belangrijkst geacht en werden de individuele factoren en groepsfactoren als randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de mentale conditie verondersteld. Verder wordt verondersteld dat niet alle elementen aan de orde zijn bij de verschillende ontwikkelvormen die worden ingezet in de huidige vragersmarkt EFFECTEN VOLGENS DESKUNDIGEN Voor onderzoeksvraag 7, wat zijn volgens deskundigen uit de vastgoed- en gebiedsontwikkeling sector de effecten van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten?, kan op basis van de verzamelde resultaten van 19 deskundigen worden geconcludeerd dat de effecten zowel betrekking hebben op de woonconsument als op de overige betrokken partijen bij een ontwikkelproces. Zo zorgt mentaal eigenaarschap volgens de respondenten voor (1) een langere en plezierigere woonduur van de consument, (2) een hogere maatschappelijke kwaliteit (zoals sociale cohesie en leefbaarheid) en ruimtelijke kwaliteit, wat bijdraagt aan (3) de garantie van een hogere klantwaarde voor betrokken partijen en (4) een hogere marktwaarde van de woning en woonomgeving, (5) toename van (zelfstandig) beheer van woningcomplexen en/of de woonomgeving, (6) een grotere klantbinding met de woning en/of woonomgeving als competitief instrument voor betrokken partijen, (7) de vergroting van de afzetbaarheid van woningen en daardoor (8) de vergroting van de haalbaarheid van een ontwikkelproces (activiteit) en (9) een beter (bedrijfs)resultaat voor betrokken partijen en tot slot (10) een grotere kans op financiering door een bank of andere partij van een ontwikkelproject. Daarom achten alle respondenten mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen relevant. De mogelijkheid tot aansturing op de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap wordt wel door sommige respondenten in twijfel getrokken. Niettemin wordt door het merendeel van de respondenten de mogelijkheid tot aansturing als veelbelovend gezien MECHANISMEN VOLGENS EXPERTPANEL Het antwoord op onderzoeksvraag 8, welke mechanismen zijn volgens een expertpanel van deskundigen uit de vastgoed- en gebiedsontwikkeling sector verantwoordelijk voor de bevordering van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen?, kan worden gegeven op basis van de resultaten van de weging van de deelaspecten van de mechanismen, ofwel sub-criteria, met behulp van de mentaal eigenaarschap meter. Door de succesvolle toekenning van gewichten aan de sub-criteria, de wegingen van de sub- 84

85 criteria ten opzichte van elkaar en de herziening van de wegingen op basis van groepsdiscussie door de experts, kon een verkennend beeld worden verkregen van de mate waarin deze criteria in algemene zin bijdragen aan de bevordering van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten. Er kan voorzichtig worden geconcludeerd dat de sub-criteria qua relevantie de volgende volgorde kennen: (1) zeggenschap, (2) keuzevrijheid, (3) herkenning eigen identiteit, (4) uiting eigen identiteit, (5) mentale investering en waarborging eigen identiteit, (6) geldinvestering, (7) fysieke investering en informatie beleving en (8) persoonlijke waarden investering, tijdinvestering en fysieke beleving. De sub-criteria kennen bovendien een tijdsvolgordelijkheid bij een ontwikkelproces voor woningen en een aantal criteria hebben mogelijk randvoorwaardelijke eigenschappen, zoals fysieke beleving en informatie beleving. Verder kan op basis van de optelling van de wegingen van de sub-criteria worden geconcludeerd dat het uitoefenen van invloed op een object de grootste mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten kan genereren, het innig leren kennen van een object relatief weinig mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten kan genereren en het ervaren van de eigen identiteit door een object alsmede het investeren van de zelf in een object in verhouding tot het innig leren kennen van een object een hoge mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten kunnen genereren. Tenslotte achtte het expertpanel de selectie van mechanismen compleet, waardoor en geen verdere mechanismen zijn toegevoegd aan de selectie. opdrachtgeverschap, (3) mede-opdrachtgeverschap, (4) consumentgerichte ontwikkeling en (5) serieproductie. Echter, het oplopende karakter van de ontwikkelvormen geeft mogelijk geen correct beeld van de werkelijkheid. De beïnvloedende factoren uit het versimpelde model van de afhankelijkheidsrelatie, die niet zijn meegenomen in de meting, zouden de resultaten van de meting aanzienlijk kunnen beïnvloeden. Bovendien was de bescheiden grootte van het expertpanel mogelijk onvoldoende voor de betrouwbaarheid van de waarderingen, aangezien er door tijdgebrek geen ruimte meer was voor de kracht van de herziening van de waarderingen op basis van groepsdiscussie. Verder komt door de matige heterogeniteit van het panel het verkregen (en gewenste) sectorale beeld van de waarderingen van de alternatieven mogelijk niet overeen met de werkelijkheid. Tenslotte zijn een aantal inhoudelijke aanpassingen vereist voor de betrouwbaarheid en geldigheid van de resultaten. Deze aanpassingen hebben betrekking op de selectie van de alternatieven. Zo kunnen metingen gericht op onder meer een specifiek project, specifieke locatie en doelgroep mogelijk een verdere invulling geven aan het verkregen algemene beeld en dienen ontwikkelvormen, waarbij naast individueel mentaal eigenaarschap ook collectief mentaal eigenaarschap wordt gegenereerd, mogelijk niet in één voorkeursmeting als alternatieven voor te komen met ontwikkelvormen die alleen individueel mentaal eigenaarschap kunnen genereren MENTAAL EIGENAARSCHAP BIJ ONTWIKKELVORMEN Het antwoord op onderzoeksvraag 9, in hoeverre verschilt volgens het expertpanel door toedoen van de mechanismen de mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten per ontwikkelvorm voor woningen?, kan worden gegeven op basis van de resultaten van de individuele en groepswaarderingen van de ontwikkelvormen, ofwel alternatieven, met behulp van de mentaal eigenaarschap meter. Door de succesvolle toekenning van waarderingen ( scoren ) aan de vijf ontwikkelvormen per gewogen sub-criteria en groepsreflectie op de waarderingen, kon een verkennend beeld worden verkregen van de mate waarin mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten per ontwikkelvorm voor woningen door toedoen van de mechanismen kan verschillen. Er kan voorzichtig worden geconcludeerd dat de ontwikkelvormen op basis van de gewogen criteria de volgende volgorde kennen met betrekking tot het aandeel in de ontwikkeling van een mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten: (1) particulier opdrachtgeverschap, (2) collectief particulier EFFECTEN VOLGENS EXPERTPANEL In antwoord op de onderzoeksvraag 10 wat zijn de effecten van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten volgens het expertpanel?, kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij kan dragen aan klantbinding, de haalbaarheid van ontwikkelprojecten, de afzetbaarheid van woningen, de ontwikkeling van duurzame kwaliteit (maatschappelijk en ruimtelijk) en collectieve ontwikkeling. Mentaal eigenaarschap wordt daarom door de experts zeer nuttig en relevant geacht. De stuurbaarheid van activiteiten (mechanismen) die de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap kunnen bevorderen tijdens het ontwikkelproces van woningen wordt verder mogelijk bemoeilijkt door de beïnvloeding van additionele factoren maar wordt wel veelbelovend beschouwd. 85

86 5.2 AANBEVELINGEN MECHANISMEN Vanuit de definitieve theoretische modellen voor de ontwikkeling van individueel en collectief mentaal eigenaarschap zijn enkele aanbevelingen te formuleren voor ontwikkelende partijen. Deze aanbevelingen geven de partijen aanknopingspunten om mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten in het ontwikkelproces van woningen te integreren en aan te sturen. A. Creëer mogelijkheden voor consumenten om invloed uit te oefenen op het tussentijdse en uiteindelijke resultaat van het ontwikkelproces, ofwel de woning, kavel en eventuele woonomgeving, door gewenste zeggenschap of keuzevrijheden; B. Creëer mogelijkheden voor consumenten om zichzelf te kunnen investeren in het tussentijdse en uiteindelijke resultaat van het ontwikkelproces door fysieke investering, mentale investering, persoonlijke waarden investering, tijdinvestering en geldinvestering; C. Creëer mogelijkheden voor consumenten om het tussentijdse en uiteindelijke resultaat van het ontwikkelproces innig te leren kennen door fysieke beleving en informatiebeleving; D. Stimuleer consumenten en creëer mogelijkheden om de eigen identiteit te ervaren door het tussentijdse en uiteindelijke resultaat van het ontwikkelproces door herkenning van de eigen identiteit, uiting van de identiteit en waarborging van de eigen identiteit; E. Probeer waar mogelijk alle ervaringen van woonconsumenten met objecten in het ontwikkelproces in te passen ten einde de mate van mentaal eigenaarschap bij de woonconsumenten te vergroten; F. Zorg ten alle tijde voor overzichtelijkheid van de ervaringen; G. Biedt woonconsumenten voldoende tijd om zowel de cognitieve als affectieve kern van de mentale conditie te activeren; H. Pas incentives (zoals kortingen en privileges) toe om de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap te bespoedigen; I. Zorg dat de woning, kavel en eventuele woonomgeving tegemoet komen aan de motieven van woonconsumenten voor het kopen van een woning en de ervaringen van de woonconsumenten mogelijk maken; J. Houd rekening met individuele factoren zoals de sterkte van de motieven, de persoonlijkheid en persoonlijke waarden van individueel betrokken woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces, die de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap positief of negatief kunnen beïnvloeden; K. Houd rekening met groeps- en samenwerkingsfactoren zoals collectivisme en onderlinge afhankelijkheid, die de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap positief of negatief kunnen beïnvloeden; L. Houd rekening met contextuele factoren, zoals wet- en regelgeving, tradities en normen en waarden, die de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap positief of negatief kunnen beïnvloeden. 5.3 AANBEVELINGEN NADER ONDERZOEK Voor een aantal aspecten die aan de orde zijn geweest in dit onderzoek kan nader onderzoek worden geformuleerd. Allereerst betrof het onderzoek een verkenning van de bepalende mechanismen die verantwoordelijk zijn voor de bevordering van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten. Echter, hoe deze mechanismen tijdens het ontwikkelproces van woningen kunnen worden ingezet en wanneer is niet onderzocht en behoeft verder onderzoek. Daarbij kan worden gekeken naar één specifieke ontwikkelvorm voor het ontwikkelproces, gericht op een ontwikkelproject met een specifieke locatie en doelgroep voor verdere diepgang. Daarnaast behoeft onderzoek naar de mate waarin de mechanismen mentaal eigenaarschap bevorderen bij de verschillende ontwikkelvormen eveneens verder onderzoek, aangezien er sprake was van een eerste verkennende meting van de voorkeuren van een klein expertpanel. Bovendien dienen de effecten van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten nader onderzocht te worden om de relevantie van het fenomeen en de sturing ervan door ontwikkelende partijen verder te kunnen onderbouwen. Ook kan verder worden gekeken naar mechanismen voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij huurders en de effecten hiervan. 86

87 Ten tweede is naast het onderzoek naar de mechanismen voor de bevordering van mentaal eigenaarschap verder onderzoek nodig naar de beïnvloedende factoren van het ontstaan en de bevordering van de mentale conditie. Ook kan er meer aandacht worden besteed aan de cognitieve en affectieve kern van de mentale conditie. Ten derde gaven de interviews en de expertmeeting een verkennend beeld van de elementen, waaronder de mechanismen, die door deskundigen uit de vastgoedsector en gebiedsontwikkeling verantwoordelijk werden verondersteld voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten. Een eventueel vervolgonderzoek zou zich daarom verder kunnen richten op het waardevolle perspectief van de woonconsument, door zowel de gewenste als daadwerkelijk ervaren betrokkenheid ofwel mentaal eigenaarschap te achterhalen tijdens het ontwikkelproces van woningen. Ten vierde dient het de aanbeveling, om de bruikbaarheid van de ME-meter te vergroten, een aantal inhoudelijke aanpassingen te maken voor de vergroting van de betrouwbaarheid en geldigheid van de resultaten. Deze aanpassingen hebben in eerste instantie betrekking op de selectie van alternatieven. Zo kunnen metingen gericht op onder meer een specifiek project, specifieke locatie en doelgroep mogelijk een verdere invulling geven aan het verkregen algemene beeld en dienen ontwikkelvormen. Ten vijfde is er verder vervolgonderzoek nodig naar de ontwikkeling van individueel en collectief mentaal eigenaarschap. Daarbij kan bij onderzoek naar collectief mentaal eigenaarschap, naast collectivisme, onderlinge afhankelijkheid, collectieve identificatie, groepscohesie en teamgeest, aandacht worden besteed aan overige aspecten van groepsontwikkeling die belangrijk kunnen zijn voor de ontwikkeling van de collectieve conditie. Tot slot zou naast mentaal eigenaarschap in de vastgoedsector en gebiedsontwikkeling de mentale conditie bij consumenten in andere sectoren verder kunnen worden onderzocht, aangezien deze sectoren reeds verder kunnen zijn met onderzoek naar de psychologie van eigenaarschap en consumentbinding. 87

88 REFLECTIE Ter afsluiting van het rapport geef ik nu een korte terugblik op mijn uitdagende afstudeerproject. Daarbij maak ik onderscheid tussen de inhoud van het project en het afstudeerproces. REFLECTIE INHOUD Met het onderzoek naar mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen heb ik getracht kennis over mentaal eigenaarschap, woonconsumenten en ontwikkelvormen voor woningen samen te brengen. Het onderzoek was niet gebaseerd op een lopend wetenschappelijk onderzoek, maar betrof een vernieuwende combinatie van onderwerpen waarvan sommige onderwerpen, zoals de positie van de woonconsument en de verschillende gehanteerde ontwikkelvormen in de huidige vragersmarkt, in kleinere of grotere mate reeds waren onderzocht. Aangezien in de ontwikkelpraktijk weinig bekend is over de psychologie van eigenaarschap, theorievorming over het fenomeen zich in een vroeg stadium bevindt en er een grote behoefte aan verder theoretisch en empirisch onderzoek bestaat als basis voor de door de ontwikkelende partijen gewenste omslag naar de praktijk, levert dit onderzoek een bescheiden (door de omvang) doch belangrijke bijdrage. Zo zijn de elementen die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces en in het bijzonder de mechanismen die de ontwikkeling bevorderen, in kaart gebracht en getoetst op basis van een verkennende literatuurstudie, verkennende interviews met deskundigen uit de vastgoedsector en gebiedsontwikkeling en een expertmeeting en is op basis van deze bevindingen een theoretisch model van de afhankelijkheidsrelatie van de elementen vervaardigd. Vanuit het model zijn voor de ontwikkeling van individueel en collectief mentaal eigenaarschap aanbevelingen geformuleerd voor ontwikkelende partijen. Deze aanbevelingen geven de partijen aanknopingspunten om mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten in het ontwikkelproces van woningen te integreren en aan te sturen. Bovendien is een meetinstrument ontwikkeld, waarmee de door mechanismen bevorderde mate van mentaal eigenaarschap bij ontwikkelvormen voor woningen kan worden gemeten. Op basis van de uitkomsten van de metingen van dit model kunnen ontwikkelprocessen van woningen door ontwikkelende partijen worden aangepast teneinde de betrokkenheid van woonconsumenten tijdens deze ontwikkelprocessen te vergroten. Bij aanvang van het onderzoek was bovendien het uitgangspunt om de modificatie van ontwikkelprocessen voor woningen in kaart te brengen, echter door de beperkte tijd voor het onderzoek was dit helaas niet meer mogelijk. Verder is een eerste aanzet gedaan tot het in kaart brengen van de relevantie van mentaal eigenaarschap op basis van diens effecten en relevantie van de aansturing op de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap door ontwikkelende partijen om de betrokkenheid van woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces te vergroten. Dit behoorde echter door de beperkte tijd niet tot de focus van het onderzoek. Tot slot kan het onderzoek als referentie dienen voor verder vervolgonderzoek naar de bevordering en beïnvloeding van de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap, de effecten en relevantie van de mentale conditie en voor onderzoek gericht op de verdere ontwikkeling en validatie van onderzoeksinstrumenten voor het meten van het fenomeen. REFLECTIE PROCES Zoals waarschijnlijk bij elk afstudeertraject, bestond ook die van mij uit bergen en dalen. Zo werd het onderzoek bemoeilijkt door het gebrek aan informatie over het relatief nieuwe fenomeen mentaal eigenaarschap en mijn relatieve onervarenheid met het verrichten van echt wetenschappelijk onderzoek. Echter, tegemoetkoming aan de vraag naar verder theoretisch en empirisch onderzoek over mentaal eigenaarschap was een leerzame en fantastische uitdaging. Door het onderzoek heb ik niet alleen mijn kennis vergroot over gebiedsontwikkeling en vastgoedontwikkeling in het algemeen, maar heb ik eveneens veel geleerd over de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij individuen en de toepassingsmogelijkheden van het fenomeen in de praktijk. Daarom ben ik ervan overtuigd dat mentaal eigenaarschap als onderwerp aan belang zal winnen in de nabije toekomst en ik veel profijt zal hebben van de vergaarde kennis tijdens mijn verder carrière. Verder bood de verkenning van een nieuw onderwerp een veelheid aan mogelijkheden die mijn ambities aanwakkerden en heb ik vanwege de verkennende interviews en de expertmeeting veel inspirerende nieuwe contacten gelegd met deskundigen uit de vastgoedsector en gebiedsontwikkeling. Het heeft mij zelfs een baan opgeleverd! Daarom, ondanks dat mijn leven een heel jaar lang voortdurend in het teken heeft gestaan van het onderzoek, kijk ik met tevredenheid terug op het traject en een eindproduct waar ik trots op ben. 88

89 LITERATUUR Bakker, S., Blomjous, B., Go, E., & Smit, H. H. (2011). Trendboek. Den Haag. Barendse, P., BInnekamp, R., De Graaf, R. P., Van Gunsteren, L. A., & Van Loon, P. P. (2012). Operations Research Methods: For managerial multi-actor design and decision analysis. Amsterdam: IOS Press. Barzilai, J. (2010). Preference Function Modeling: The Mathematical Foundations of Decision Theory. In M. Ehrgott, J. R. Figueira & S. Greco (Eds.), Trends in Multiple Criteria Decision Analysis (pp ). New York: Springer. Beenders, R. (2011). Vraaggestuurd bouwen: Een processtructuur voor de samenwerking tussen een particulier collectief en een marktpartij. Technische Universiteit Delft, Delft. BIEB. (2012). Vraaggestuurd ontwikkelen. Retrieved 5 Oktober, 2012, from BInnekamp, R. (2010). Preference-based design in architecture. Amsterdam: IOS Press. Blauwhoed. (2013). Over Blauwhoed. Retrieved 17 July, 2013, from Bosman, M., & Engbers, S. (2012). Inleiding. In M. Bosman & S. Engbers (Eds.), State of the art duurzame gebiedsontwikkeling: van niche naar common ground (pp. 6-15). Den Haag: Nirov. Breiting, S. (2008). Mental ownership and participation for innovation in environmental education and education for sustainable development. In A. Reid, B. Jensen, J. Nikel & V. Simovska (Eds.), Participation and learning: Perspectives on education and the environment, health and sustainability (pp ). Copenhagen: Springer. DBMI, Nirov, & Nieuwbouw Nederland. (2012). Nieuwbouw in de toekomst: meer keuzevrijheid en slimme begeleiding voor de woonconsument. De Zeeuw, F., Franzen, A., Van Rheenen, M., Van Joolingen, P., Kersten, R., Van der Hee, M., et al. (2011). Gebiedsontwikkeling in een andere realiteit: wat nu te doen? Delft: Praktijkleerstoel gebiedsontwikkeling TU Delft. Etzioni, A. (1991). The socio-economics of property. Journal of Social Behavior and Personality, 6, Franzen, A. (2011). Participatie: De kunst van het verbinden. MO/Samenlevingsopbouw, 30, Franzen, A., & De Jong, A. (2013). Tijd als nieuwe waarde in gebiedsontwikkeling. BOSS magazine, 48, Groat, L., & Wang, D. (2002). Architectural research methods. New York: John Wiley & Sons INC. Gruis, V. H. (2000). Financieel-economische grondslagen voor woningcorporaties: Het bepalen van de bedrijfswaarde, risico's en het voorraadbeleid. Delft: Delft University Press. Gruis, V. H. (2002). Klantgericht of klantgestuurd voorraadbeleid? Tijdschrift voor de volkshuisvesting, 8, Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. (2013). Wonen in ongewone tijden: De resultaten van het Woononderzoek Nederland Den Haag: Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hirschman, A. O. (1970). Exit, voice and loyalty: responses to decline in firms, organizations and states. Cambridge: Harvard university press. Hooghiemstra, T. (2012). Ik bouw: (Eindgebruiker)participatie als commercieel marketinginstrument. Technische Universiteit Delft Delft. Hultink, E. J., & Schoormans, J. (2004). Productontwikkeling en marketing. Delft: Technische Universiteit Delft. Johnson, R. B., & Onwuegbuzie, A. J. (2004). Mixed methods research: A research paradigm whose time has come Eductional Researcher, 33(7), Kelly, U. (2003). Beyond The Tyranny of Safety : Reflections on a Potential Alternative. Paper presented at the Participation: From Tyranny to Transformation? Kennedy, J. (2009). Actief burgerschap in Nederland: overpeinzingen van een Amerikaan. In E. Tonkens (Ed.), Tussen onderschatten en overvragen: actief burgerschap en activerende organisaties in de wijk (pp ). Amsterdam: SUN. Kennedy, J. (2012). Civil society weleer en nu: De Nederlandse stijl van burgerschap. Rotterdam: Departement Rotterdam van de Maatschappij tot Nut van t Algemeen. Krijnen, H., Van den Hoek, K., Veldhuysen, C., & Van Geffen, C. (2011). Gebiedsontwikkeling. MO/Samenlevingsopbouw, 30, 3. Pierce, J. L., & Jussila, I. (2010). Collective psychological ownership within the work and organizational context: Construct introduction and elaboration. Journal of Organizational Behavior, 31(6), Pierce, J. L., & Jussila, I. (2011). Psychological ownership and the organizational context: Theory, research evidence and application. Cheltenham: Edward Elgar Publishing Limited. Pierce, J. L., Kostova, T., & Dirks, K. T. (2003). The state of psychological ownership: integrating and extending a century of research. Review of General Psychology, 7(1), Priemus, H. (1984). Verhuistheorieen en de verdeling van de woningvoorraad: Volkshuisvesting in theorie en praktijk Delft: Delft University Press. Prins, E. (2008). Particulier opdrachtgeverschap en stedelijke gebiedsontwikkeling: Een onderzoek naar de meerwaarde van particulier opdrachtgeverschap in 89

90 stedelijke gebiedsontwikkeling. Erasmus Universiteit Rotterdam, Technische Universiteit Delft. Putman, M. (2010). Een nieuwe ontwikkelaar? Een toekomstperspectief voor de projectontwikkelaar in gebiedsontwikkeling. Erasmus Universiteit Rotterdam, Technische Universiteit Delft. Putters, K. (2002). Vraagsturend versus vraaggestuurd ondernemen in de gezondheidszorg. Bestuurskunde, 11, Puylaert, H., & Werksma, H. (2011). Duurzame gebiedsontwikkeling: doe de tienkamp! Delft: Praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling TU Delft. Qu, L., & Hasselaar, E. (2011). Making room for people: choice, voice and liveability in residential places. Delft: Techne Press. Remøy, H., Koppels, P., Van Oel, C., & De Jonge, H. (2007). Characteristics of vacant offices: a Delphi-approach. Paper presented at the ENHR International Conference. Rousseau, J. J. (1950). The social contract. New York: E.P. Dutton. Scientific Metrics. (2012a). Preference Function Modeling. Retrieved 12 November, 2012, from Scientific Metrics. (2012b). Tetra. Retrieved 12 November, 2012, from SEV. (2010). Zelf bouwen in Nederland: 10 jaar experimenteren. Rotterdam: SEV. Straub, S. (2012). Co-Creation in Real-Estate: a framework to steer upon valuecreating firm-consumer relations in demand-driven development. Technische Universiteit Delft, Delft. Valks, B. (2013). Designing and Testing a Strategy Game. Technische Universiteit Delft, Delft. Van 't Verlaat, J., & Wigmans, G. (2011). Introduction. In A. Franzen, F. Hobma, H. De Jonge & G. Wigmans (Eds.), Management of Urban Development Processes in the Netherlands: Governance, Design, Feasibility (pp ). Amsterdam: Techne Press. Van der Steen, M., Peeters, R., & Van Twist, M. (2010). De boom en het rizoom: Overheidssturing in een netwerksamenleving. Den Haag: Ministerie van VROM. Van Luin, A., Termeer, K., Mommaas, H., Breeman, G., & Hinssen, J. (2012). Waardenmakerij: cahier gebiedsontwikkeling. Gouda: Stichting Nederlandbovenwater. Van Luin, A., & Van Rooy, P. (2012). Cahier Nieuwe verdienmodellen en Waardenmakerij. In M. Bosman & S. Engbers (Eds.), State of the art duurzame gebiedsontwikkeling: van niche naar common ground (pp ). Den Haag: Nirov. VROM. (2000). Nota wonen in de 21e eeuw: Mensen, wensen, wonen Den Haag: Ministerie van VROM. VROM. (2005). Besluit beheer sociale sector Den Haag. VROM-raad. (2009). Wonen in ruimte en tijd: Een zoektocht naar sociaal-culturele trends in het wonen. Den Haag: OBT bv. Watertorenberaad. (2010). Werkboek nieuwe manieren van gebiedsontwikkeling. Rotterdam. Wigmans, G. (2011). City and Social Context. In A. Franzen, F. Hobma, H. De Jonge & G. Wigmans (Eds.), Management of Urban Development Processes in the Netherlands: Governance, Design, Feasibility (pp ). Amsterdam: Techne Press. Zijlstra, S. (2011). Klantgestuurd voorraadbeleid en empowerment: Over Te woon en andere initiatieven van woningcorporaties. Rotterdam: Grafisch Goed. 90

91 HERKENNING EIGEN IDENTITEIT BIJLAGE INVLOED UITOEFENEN ICHZELF INVESTEREN RBORGING IDENTITEIT ZEGGENSCHAP LEREN IDENTITEIT KENNEN ERVARENINNIG LEREN KENNEN ZEGGENSCHAP INNIG LEREN KENNEN 91

92 BIJLAGE A TABELLEN INTERVIEWS ORGANISATIE EXPERT FUNCTIE FOCUS Adviesbureau De regie Marcel Kastein Directeur Zelfbouw De wijde blik Arjan Kaashoek Directeur Zelfbouw Smartagent Gert Jan Hagen Managing partner Consumentenbeleving en leefstijlen Urbannerdam Maaike Schravezande Adviseur/projectleider Zelfbouw Architect Hulshof architecten Ineke Hulshof Oprichter/architect Zelfbouw SUB office Eireen Schreurs Partner/architect Zelfbouw Intermediair Nidoo Jeroen Hutten Oprichter Nidoo Consumentenwensen Project- en/of gebiedsontwikkelaar Blauwhoed Merel Putman Vastgoed- en conceptontwikkelaar Consumentgerichte ontwikkeling en mede-opdrachtgeverschap Bouwfonds René Kamperman Hoofd projectmanagement Marktgerichte- en consumentgerichte ontwikkeling MAB-development Hans Hugo Smit Senior market analyst Marktgerichte ontwikkeling Proper Stok Rob van Kalmthout Directeur Marktgerichte- en consumentgerichte ontwikkeling Volker Wessels Onno Dwars Vastgoedontwikkelaar/manager duurzaamheid Woningbouwcorporatie Marktgerichte- en consumentgerichte ontwikkeling Havensteder Bart Kesselaar Manager gebiedsontwikkeling Marktgerichte- en consumentgerichte ontwikkeling en beheer Ymere Brian Manberg Consulent gebiedsontwikkeling Marktgerichte- en consumentgerichte ontwikkeling en beheer Gemeentelijke Overheid Gemeente Almere Irene van Exel Programma manager Zelfbouw Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam Marije Raap Projectleider Zelfbouw Kennisorganisatie NederLandBovenWater Ab van Luin Co-directeur Gebiedsontwikkeling Platform 31 Anne Jo Visser Programma regisseur Zelfbouw Universiteit OTB Technische universiteit Delft Harry van der Heijden Senior onderzoeker Volkshuisvesting en woningmarkt Tabel a1 - Nadere toelichting respondenten diepte-interviews 92

93 No. VRAAG 1 Welke elementen dragen volgens u in het algemeen bij aan de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen? 2 In welke mate acht u de geselecteerde elementen uit het theoretisch kader verantwoordelijk voor de ontwikkeling van een mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen? 3 In hoeverre komen de door u genoemde elementen overeen met de geselecteerde elementen uit het theoretisch kader? 4 Acht u naast de door u zelf genoemde elementen en de eventueel door u geselecteerde elementen uit het theoretisch kader nog andere elementen verantwoordelijk voor de ontwikkeling van een mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen? 5 Wat zijn volgens u de effecten van een gevoel van eigenaarschap bij woonconsumenten? 6 Is het volgens u voor uw eigen organisatie relevant om aan te sturen op mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten tijdens het ontwikkelproces van woningen? Controle hebben over object Beheersbaarheid Zich investeren in object Fysieke arbeid Psychische energie Waarden en identiteit Tijd Geld Verantwoordelijk0voelen Erkenning0 Innig leren kennen van object Kennisvergroting Dichtbij ervaren ERVARINGEN Tabel a3 - Lijst ervaringen 7 Heeft u nog vragen en/of opmerkingen over de onderwerpen van het interview? Tabel a2 - Vragenlijst diepte-interviews 93

94 FACTOREN AANTAL RESPONDENTEN PERCENTAGE (%) Individuele factoren Persoonlijkheid Persoonlijke waarden Juridisch eigendom Groepsfactoren BEÏNVLOEDENDE FACTOREN Gezamenlijkheid Vertrouwen Collectieve intenties en actie Gedeelde probleemdefinitie en/of ambitie Gedeelde formele- en informele netwerken (spill-over effect) Erkend leiderschap of partnerschap Gedeelde urgentie of crisis Objectfactoren Belevingswaarde (overkoepelende term) Procesfactoren Aantal ervaringen Verandering ervaringen en overige beïnvloedende factoren Tijd Juridisch eigendom Overzichtelijkheid ervaringen Contextuele factoren Structureel (o.a. wet- en regelgeving en normen) Cultureel (o.a. tradities, normen en waarden) Tabel a4 - Lijst beïnvloedende factoren 1 Zeggenschap (en verantwoordelijkheid) Keuzevrijheid Communicatie Herkennen eigen identiteit (bestaande en 6 33 nieuwe objecten) 5 Collectiviteit Gezamenlijk ontwikkelen Tijdsduur proces Inzet formele en informele netwerken Identificeren met gelijkgestemden 4 22 (doelgroep en lifestyle) 10 Vertrouwen (in resultaat, proces en 4 22 betrokkenen) 11 Bewust bestaande woonwens Persoonsgebonden aspecten Behalen en vieren mijlpaal Goed leiderschap of partnerschap Gezamenlijk doel en probleemdefinitie Incentives (korting, privileges en 3 17 buitenkans) 17 Trots Belevingswaarde (proces en object) Creatie (fysiek en mentaal) Participatie Juridisch eigendom (koop) Schaarste (gewild object) Pionieren Maatschappelijke en ruimtelijke kwaliteit 1 6 woonomgeving (bestaand en nieuw) 25 Overzichtelijkheid proces Normen en waarden betrokkenen Erkenning door omgeving Cognitieve dissonantie Urgentie of crisis 1 6 Tabel a5 - Aantal zelf aangedragen factoren respondenten 94

95 BIJLAGE B MENTAAL EIGENAARSCHAP METER De mentaal eigenaarschap meter is speciaal ontwikkeld voor de expertmeeting en meet de ontwikkelde mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten voor de vijf hoofd-ontwikkelvormen in de huidige Nederlandse vragersmark op basis van gewogen criteria. De meter is bestemd voor de meting van voorkeuren van een expertpanel. De mentaal eigenaarschap meter is ontwikkeld met visual basics for applications (VBA). Visual basics is geen wiskundig programma maar een programmeertaal, bestemt om computerprogramma s te automatiseren. De output van de meter kan handmatig worden gekoppeld aan Excel of Tetra voor verdere analyse. Bij de mentaal eigenaarschap meter worden drie stappen doorlopen: (1) een eerste weging van de criteria, (2) een tweede weging van de criteria en (3) het scoren van de alternatieven. De stappen zullen nu verder worden besproken. Nadat het Excel-bestand op de computer is opgeslagen en geopend, kan de mentaal eigenaarschap meter worden geactiveerd door de afbeelding met het woord start met de muis aan te klikken (zie figuur b1). Er verschijnt een infovenster, waarin kort het doel en de procedure van de meting wordt uitgelegd (zie figuur b1). Het venster kan op elk gewenst moment worden afgesloten door met de muis het kruisje rechtsboven in de hoek van het venster aan te klikken. Om naar een vorig of volgend venster te gaan kan met de muis de naar links-wijzende of rechts-wijzende pijl onderaan het venster worden aangeklikt. Verder toont een process bar de vordering van de meting. Indien met de muis de naar rechts wijzende pijl aanklikt verschijnt het volgende venster. De expert wordt hier gevraagd zijn/haar gegevens in te vullen (zie figuur b2). Door weer met de muis de naar rechts wijzende pijl aan te klikken start stap 1. Stap 1 betreft de eerste weging van criteria (zie figuur b2). De expert weegt de criteria die volgens hem/haar bepalend zijn voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij een voor mentaal eigenaarschap gevoelige dominante groep woonconsumenten. Het venster toont 12 pictogrammen, die overeenkomen met de 12 in de interviews meest genoemde factoren die zorg kunnen dragen voor de ontwikkeling van een mate van mentaal eigenaarschap bij woonconsumenten door interactie (ervaringen hebben met woonobject door specifieke activiteiten) tussen één of meerdere woonconsumenten en een woonobject (voor voorbeelden woonobject, zie hoofdstuk 1). Voor meer informatie over een criterium kan met de muis op de knop meer info onder elk pictogram worden geklikt (zie figuur b3). Verder kan door met de muis op het vakje met het getal 0 te klikken onder een pictogram, een getal tussen 0 en 100 worden ingevuld. Het totaal van de weging van de criteria, dat rechtsonder in het venster wordt weergegeven met (in dit geval) 0% van 100% dient uiteindelijk 100% te zijn. Hiervoor kan bij één of meerdere criteria een percentage worden ingevuld. Het is daarnaast ook mogelijk om de ingevulde getallen terug te zetten op 0 door met de muis te klikken op de knop alles op 0 rechts onderaan het venster. Indien de weging is afgerond kan met de muis op de knop opslaan gewichten worden geklikt (zie figuur b4). Er verschijnt een apart venster waarin wordt gevraagd het bestand van de mentaal eigenaarschap meter per USB-stick in te leveren bij de workshopcoördinator. De coördinator verzamelt de bestanden voor de analyse van stap 1. Na een teken van de coördinator kan worden gestart met stap 2 door met de muis op doorgaan te klikken. Stap 2 betreft de tweede weging van criteria (zie figuur b4). De expert weegt nogmaals de criteria die volgens hem/haar bepalend zijn voor de ontwikkeling van mentaal eigenaarschap bij een voor mentaal eigenaarschap gevoelige dominante groep woonconsumenten. De procedure is hetzelfde als bij de eerste weging. Door met de muis op doorgaan te klikken verschijnt eerst een venster met een oefenvoorbeeld voor het scoren van alternatieven, alvorens de daadwerkelijke meting van stap 3 wordt gestart (zie figuur b5). Door weer met de muis de naar rechts wijzende pijl aan te klikken start stap 3 (zie figuren b5 tot en met b7). Het venster toont nu 5 pictogrammen, die overeenkomen met de 5 hoofd-ontwikkelalternatieven uit het theoretisch kader en een schuifbalk. Voor de criteria die tijdens de tweede weging zijn gewogen wordt nu gevraagd, naar voorkeur van de expert, de vijf ontwikkelalternatieven te rangschikken op een schaal van 0 tot 100. Hiervoor kan allereerst met de muis op het alternatief worden geklikt dat het meest voldoet aan het criterium. Deze krijgt de waarde 100 toegekend in het vakje onder het pictogram van het alternatief. Ook verschijnt een kleine versie van het pictogram van het alternatief aan de rechterzijde van de schuifbalk. Vervolgens kan met de muis op het alternatief worden geklikt dat het minst voldoet aan het criterium. Deze krijgt de waarde 0 toegekend en verschijnt aan de linkerkant van de schuifbalk. Tenslotte kan met de schuifbalk worden aangegeven hoe de overige alternatieven worden gewaardeerd op 95

96 een schaal van 0 tot 100. Hiervoor dient eerst het schuifje met de muis te worden verplaatst en vervolgens op een alternatief te worden geklikt. Het is daarnaast mogelijk om de rangschikking te veranderen door met de muis op de knop reset te klikken rechts onderaan het venster. Verder kan voor meer informatie over een alternatief met de muis op de knop meer info onder elk pictogram worden geklikt. Indien de rangschikking voor alle gewogen criteria uit stap 2 is afgerond, verschijnt het eindscherm met een apart venster waarin wordt gevraagd het bestand van de mentaal eigenaarschap meter per USB-stick in te leveren bij de workshopcoördinator (zie figuur b8). De coördinator verzamelt de bestanden voor de analyse van stap 3. Door met de muis op doorgaan te klikken verschijnt het eindscherm (zie figuur b8). De mentaal eigenaarschap meter kan nu worden afgesloten door met de muis het kruisje rechtsboven in de hoek van het venster aan te klikken. Figuur b1 - Boven: startvenster ME-meter; onder: infovenster 96

97 Figuur b2 - Boven: invoervenster gegevens expert en organisatie; onder: venster voor eerste weging Figuur b3 - Boven: volledige weging; onder: infovenster criterium 97

98 Figuur b4 - Boven: opslaan gewichten; onder: tweede weging - Figuur b5 - Boven: oefenvoorbeeld scoren alternatieven; onder: aanwijzen beste alternatief 98

99 Figuur b6 - Boven: aanwijzen slechtste alternatief; onder: rangschikking overige alternatieven Figuur b7 - Boven: gerangschikte overige alternatieven; onder: infovenster alternatief 99

100 Figuur b8 - Boven: opslaan score; onder: afsluiting ME-meter 100

101 BIJLAGE C TABELLEN EN FIGUREN EXPERTMEETING DEELNEMERS Pilot 1 Bart Valks Ruud Binnekamp Peter Barendse Pilot 2 Agnes Franzen Peter Barendse ACHTERGROND MSc Student Real Estate & Housing Derde mentor Afstudeerbegeleider Hoofdmentor Afstudeerbegeleider Tabel c1 - Deelnemers pilots ORGANISATIE EXPERT FUNCTIE FOCUS Adviesbureau - Architect - Intermediair - Project- en/of gebiedsontwikkelaar Blauwhoed Yvonne van Mierlo Directeur Blauwhoed-studio Consumentgerichte ontwikkeling en mede-opdrachtgeverschap Proper Stok Rob van Kalmthout Directeur Marktgerichte- en consumentgerichte ontwikkeling Woningbouwcorporatie Havensteder Bart Kesselaar Manager gebiedsontwikkeling Marktgerichte- en consumentgerichte ontwikkeling en beheer Gemeentelijke Overheid Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam Marije Raap Projectleider Zelfbouw Kennisorganisatie NederLandBovenWater Ab van Luin Co-directeur Gebiedsontwikkeling Platform 31 Anne Jo Visser Programma regisseur Zelfbouw Universiteit - Tabel c2- Nadere toelichting deelnemers expertmeeting 101

102 Figuur c1- Voorbeeld Tetra 102

103 Figuur c2- Voorbeeld Tetra Figuur c3- Voorbeeld Tetra 103

104 Figuur c4- Scores deelnemer 1 Figuur c5- Scores deelnemer 2 Figuur c6- Scores deelnemer 3 104

105 Figuur c7 - Scores deelnemer 4 Figuur c8 - Scores deelnemer 5 Figuur c9 - Gemiddelde totaalscore 105

106 Figuur c10 - Totaalscore Tetra 106

P5 PRESENTATIE. MENTAAL EIGENAARSCHAP BIJ WOONCONSUMENTEN Een verkenning van de dominante mechanismen IDENTITEIT MENTALE INVESTERING INVESTERING

P5 PRESENTATIE. MENTAAL EIGENAARSCHAP BIJ WOONCONSUMENTEN Een verkenning van de dominante mechanismen IDENTITEIT MENTALE INVESTERING INVESTERING IDENTITEIT ERVAREN EIT ZICHZELF ERVAREN IDENTITEIT ERVAREN INVLOED UITOEFENEN INVESTEREN ZICHZELF INVESTEREN MENTAAL EIGENAARSCHAP BIJ WOONCONSUMENTEN Een verkenning van de dominante mechanismen voor de

Nadere informatie

P2RAPPORT MENTAAL EIGENAARSCHAP BIJ DE WOONCONSUMENT JANTIENE DE RUIJTER

P2RAPPORT MENTAAL EIGENAARSCHAP BIJ DE WOONCONSUMENT JANTIENE DE RUIJTER P2RAPPORT MENTAAL EIGENAARSCHAP BIJ DE WOONCONSUMENT JANTIENE DE RUIJTER Jantiene de Ruijter (Fotografie: Karolien Baars) COLOFON STUDENT Jantiene de Ruijter STUDIENUMMER 1344587 ADRES Verkadestraat 37,

Nadere informatie

Competenties met indicatoren bachelor Civiele Techniek.

Competenties met indicatoren bachelor Civiele Techniek. Competenties met indicatoren bachelor Civiele Techniek. In de BEROEPSCOMPETENTIES CIVIELE TECHNIEK 1 2, zijn de specifieke beroepscompetenties geformuleerd overeenkomstig de indeling van het beroepenveld.

Nadere informatie

Beleggers in gebiedsontwikkeling

Beleggers in gebiedsontwikkeling Beleggers in Incentives en belemmeringen voor een actieve rol van institutionele beleggers bij de herontwikkeling van binnenstedelijke gebieden P5 presentatie april 2015 Pelle Steigenga Technische Universiteit

Nadere informatie

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School Beoordeling Afstudeeronderzoek eindfase 2014-2015 VT-DT ONDERZOEKSVERSLAG 1 Bijlage 5c Beoordelingsformulier onderzoeksverslag

Nadere informatie

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting xvii Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting Samenvatting IT uitbesteding doet er niet toe vanuit het perspectief aansluiting tussen bedrijfsvoering en IT Dit proefschrift is het

Nadere informatie

Bijlagen ( ) Eisen aan het onderzoeksvoorstel

Bijlagen ( ) Eisen aan het onderzoeksvoorstel Bijlagen (2008-2009) Eisen aan het onderzoeksvoorstel Het onderzoeksvoorstel dat na vier weken bij de begeleider moet worden ingediend omvat een (werk)titel, een uitgewerkte probleemstelling (die een belangrijke

Nadere informatie

Evaluatie Curriculum Onderzoek in de opleiding

Evaluatie Curriculum Onderzoek in de opleiding Evaluatie Curriculum Onderzoek in de opleiding Helmond, 16 juni 2016 Puck Lamers Master Onderwijswetenschappen Radboud Universiteit Nijmegen drs. Monique van der Heijden dr. Jeannette Geldens Kempelonderzoekscentrum

Nadere informatie

Het Vermogen tot Co-creatie

Het Vermogen tot Co-creatie De weg naar CO-CREATIE Hoe kunnen ontwikkelaars de eindgebruiker accommoderen in hun bedrijfsproces? Het Vermogen tot Co-creatie Hoe kunnen ontwikkelaars eindgebruikersparticipatie accomoderen in hun bedrijfsproces?

Nadere informatie

BEOORDELINGSFORMULIER

BEOORDELINGSFORMULIER Faculteit Geesteswetenschappen Versie maart 2015 BEOORDELINGSFORMULIER MASTER SCRIPTIES Eerste en tweede beoordelaar vullen het beoordelingsformulier onafhankelijk van elkaar in. Het eindcijfer wordt in

Nadere informatie

BEOORDELINGSFORMULIER STAGES BACHELOR NIVEAU 3

BEOORDELINGSFORMULIER STAGES BACHELOR NIVEAU 3 Faculteit Geesteswetenschappen BEOORDELINGSFORMULIER STAGES BACHELOR NIVEAU 3 Onderstaand formulier betreft de beoordeling van het stageverslag en het onderzoeksverslag. Deze wordt door de begeleidende

Nadere informatie

Bowling alone without public trust

Bowling alone without public trust Bowling alone without public trust Een bestuurskundig onderzoek naar de relatie tussen een ervaren sociaal isolement van Amsterdamse burgers en de mate van publiek vertrouwen dat deze burgers hebben in

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Voorwoord 7

Inhoudsopgave. Voorwoord 7 Inhoudsopgave Voorwoord 7 1 Beginselen van academisch-juridisch onderzoek 9 1.1 Academisch-juridisch onderzoek 9 1.2 Verschillen met ander juridisch onderzoek 10 1.3 Het onderzoeksproces 11 1.4 Eisen waaraan

Nadere informatie

Paper beschrijft het probleem (de wens) en motiveert de keuze hiervoor, zij het enigszins schetsmatig.

Paper beschrijft het probleem (de wens) en motiveert de keuze hiervoor, zij het enigszins schetsmatig. Paper 1 Ontwerpplan Criterium Onvoldoende Voldoende Ruim voldoende Excellent Probleembeschrijving Paper maakt niet duidelijk welk probleem (welke wens) centraal staat en om welke reden. Paper beschrijft

Nadere informatie

Methoden van het Wetenschappelijk Onderzoek: Deel II Vertaling pagina 83 97

Methoden van het Wetenschappelijk Onderzoek: Deel II Vertaling pagina 83 97 Wanneer gebruiken we kwalitatieve interviews? Kwalitatief interview = mogelijke methode om gegevens te verzamelen voor een reeks soorten van kwalitatief onderzoek Kwalitatief interview versus natuurlijk

Nadere informatie

NIEUWE ROL BELEGGERS ALS FINANCIER VAN VASTGOEDONTWIKKELING VOOR DE VRIJE HUURSECTOR

NIEUWE ROL BELEGGERS ALS FINANCIER VAN VASTGOEDONTWIKKELING VOOR DE VRIJE HUURSECTOR NIEUWE ROL BELEGGERS ALS FINANCIER VAN VASTGOEDONTWIKKELING VOOR DE VRIJE HUURSECTOR Een onderzoek naar de potentie van nieuwe verdienmodellen vanuit het perspectief van de belegger 13 april 2016 - P5

Nadere informatie

Competenties Luuk van Paridon. Analyseren

Competenties Luuk van Paridon. Analyseren Competenties Luuk van Paridon Overzicht waar ik nu sta: Afbeelding 1: Spinnenweb competenties De groene lijn geeft aan welke competenties ik tot nu toe behaald heb (zie Afbeelding 1). De competenties die

Nadere informatie

Afstudeeronderzoek van E. van Bunningen BSc (Het volledige Engelstalige onderzoeksrapport kunt downloaden via deze link)

Afstudeeronderzoek van E. van Bunningen BSc (Het volledige Engelstalige onderzoeksrapport kunt downloaden via deze link) CONCENTRATIE VAN MAATSCHAPPELIJKE DIENSTEN IN GEMEENTELIJK VASTGOED NAAR AANLEIDING VAN DEMOGRAFISCHE TRANSITIE Een casestudie in landelijke gemeenten in Noord-Brabant, Nederland Afstudeeronderzoek van

Nadere informatie

Samenvatting. Inleiding

Samenvatting. Inleiding Inleiding Overgewicht en obesitas bij kinderen is een serieus volksgezondheidsprobleem. Het wordt veroorzaakt door een complex geheel van onderling samenhangende persoonlijke, sociale en omgevingsfactoren.

Nadere informatie

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School Feedforward en beoordeling Afstudeeronderzoek eindfase studiejaar 2014-2015 VT-DT Feedforwardformulier afstudeeronderzoek:

Nadere informatie

Evenwichtig woningaanbod

Evenwichtig woningaanbod ONDERZOEKSOPZET Evenwichtig woningaanbod 24 maart 2017 1 Inhoudsopgave 1 Inleiding 5 1.1 Aanleiding 5 1.2 Leeswijzer 6 2 Doel en probleemstelling van het onderzoek 7 2.1 Doelstelling 7 2.2 Probleemstelling

Nadere informatie

Samenvatting afstudeeronderzoek

Samenvatting afstudeeronderzoek Samenvatting afstudeeronderzoek Succesfactoren volgens bedrijfsleven in publiek private samenwerkingen mbo IRENE VAN RIJSEWIJK- MSC STUDENT BEDRIJFSWETENSCHAPPEN (WAGENINGEN UNIVERSITY) IN SAMENWERKING

Nadere informatie

Samen brengen we de praktijk verder

Samen brengen we de praktijk verder Samen brengen we de praktijk verder Stichting Kennis Stichting Kennis De Stichting Kennis (SKG) is een lerend netwerk van overheden en marktpartijen, die zich professioneel met gebiedsontwikkeling bezighouden.

Nadere informatie

Presenteer je eigen onderzoek op de Mbo Onderzoeksdag op 12 november 2015!

Presenteer je eigen onderzoek op de Mbo Onderzoeksdag op 12 november 2015! Voorstellen voor onderzoekspresentaties Mbo Onderzoeksdag Presenteer je eigen onderzoek op de Mbo Onderzoeksdag op 12 november 2015! Indienen van een voorstel kan tot en met 15 mei 2015 via e-mailadres:

Nadere informatie

Rapport 834 Oud, W., & Emmelot, Y. (2010). De visitatieprocedure cultuurprofielscholen. Amsterdam: Kohnstamm Instituut.

Rapport 834 Oud, W., & Emmelot, Y. (2010). De visitatieprocedure cultuurprofielscholen. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. Samenvatting Rapport 834 Oud, W., & Emmelot, Y. (2010). De visitatieprocedure cultuurprofielscholen. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. In 2007 is de Vereniging CultuurProfielScholen (VCPS) opgericht, het

Nadere informatie

SAMENVATTING EN CONCLUSIES

SAMENVATTING EN CONCLUSIES SAMENVATTING EN CONCLUSIES Aanleiding en vraagstelling De aanleiding van dit onderzoek is de doelstelling van het ministerie van Veiligheid en Justitie om het aantal vrijwilligers bij de Nationale Politie

Nadere informatie

NEUROMOTOR TASK TRAINING

NEUROMOTOR TASK TRAINING NEUROMOTOR TASK TRAINING Hulp aan bewegingszwakke kinderen vanuit een wetenschappelijk fundament. Cursuscoördinator Theo de Groot Neuromotor task training (NTT) is een wetenschappelijk onderbouwde behandelmethode

Nadere informatie

Wanneer is onderzoek goed: de kwaliteitscriteria

Wanneer is onderzoek goed: de kwaliteitscriteria Management, finance en recht Wanneer is onderzoek goed: de kwaliteitscriteria De verwarring voorbij Naar hernieuwd zelfvertrouwen Congres Praktijkgericht onderzoek in het HBO Amersfoort, 11 december 2012

Nadere informatie

Stappen deelcijfer weging 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 totaalcijfer 10,0 Spelregels:

Stappen deelcijfer weging 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 totaalcijfer 10,0 Spelregels: Stappen deelcijfer weging 1 Onderzoeksvragen 10,0 6% 0,6 2 Hypothese 10,0 4% 0,4 3 Materiaal en methode 10,0 10% 1,0 4 Uitvoeren van het onderzoek en inleiding 10,0 30% 3,0 5 Verslaglegging 10,0 20% 2,0

Nadere informatie

De invloed van risico s en enkele ontwikkelmethoden op de financiële haalbaarheid van gebiedsconcessies.

De invloed van risico s en enkele ontwikkelmethoden op de financiële haalbaarheid van gebiedsconcessies. P4 Reflectie Colofon Titel onderzoek: Financiële haalbaarheid van gebiedsconcessies Subtitel: Datum: 11 december 2015 Datum presentatie: 11 december 2015 De invloed van risico s en enkele ontwikkelmethoden

Nadere informatie

De mindset van een verbinder Focus op balans, afstemming en integratie

De mindset van een verbinder Focus op balans, afstemming en integratie De mindset van een verbinder Focus op balans, afstemming en integratie Zou je door een andere focus en een andere manier van denken de kans op succes kunnen verhogen? In het praktijkonderzoek verschil

Nadere informatie

Format beoordelingsformulier FEM voor geschreven afstudeerwerk: de afstudeeropdracht Toelichting over het gebruik van het formulier:

Format beoordelingsformulier FEM voor geschreven afstudeerwerk: de afstudeeropdracht Toelichting over het gebruik van het formulier: Bijlage bij Andriessen, D. en Van der Marel, I. (2015) Beoordelingsmodel voor eindwerkstukken voor een Faculteit Economie & Manage-ment in het hbo. Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, Jaargang 33, Nr. 2,

Nadere informatie

Summary 215. Samenvatting

Summary 215. Samenvatting Summary 215 216 217 Productontwikkeling wordt in steeds vaker georganiseerd in de vorm van consortia. Het organiseren van productontwikkeling in consortia is iets wat uitdagingen met zich meebrengt omdat

Nadere informatie

PWS - Fase 1 - Plan van aanpak Behaald 0 van de 25 punten

PWS - Fase 1 - Plan van aanpak Behaald 0 van de 25 punten PWS - Fase 1 - Plan van aanpak Behaald 0 van de 25 punten Beoordeling Te behalen Behaald 1. Past het onderwerp/ontwerp bij het vak/de vakken? 1 Herkenbaarheid van het vak of de vakken. Past het onderwerp

Nadere informatie

Bijeenkomst afstudeerbegeleiders. 13 januari 2009 Bespreking opzet scriptie

Bijeenkomst afstudeerbegeleiders. 13 januari 2009 Bespreking opzet scriptie Bijeenkomst afstudeerbegeleiders 13 januari 2009 Bespreking opzet scriptie Doel deel II bijeenkomst vandaag Afstudeerbegeleiders zijn geinformeerd over inhoud Medmec jaar vier (scriptievaardigheden) Afstudeerbegeleiders

Nadere informatie

Dit rapport behandelt de meervoudige verhouding tussen criminaliteit enerzijds en

Dit rapport behandelt de meervoudige verhouding tussen criminaliteit enerzijds en Samenvatting Dit rapport behandelt de meervoudige verhouding tussen criminaliteit enerzijds en gewelddadig radicalisme en terrorisme anderzijds. In aanvulling op de bestaande literatuur over mogelijke

Nadere informatie

Tevredenheid en productiviteit op de radiologie afdeling

Tevredenheid en productiviteit op de radiologie afdeling Tevredenheid en productiviteit op de radiologie afdeling De invloed van fysieke omgevingsfactoren Adding value by Corporate Real Estate Anne-Marie Lommerse Technische Universiteit Januari 2015 Technische

Nadere informatie

Pre-Academisch Onderwijs. Ontwikkelingslijnen en leerdoelen

Pre-Academisch Onderwijs. Ontwikkelingslijnen en leerdoelen Pre-Academisch Onderwijs Ontwikkelingslijnen en leerdoelen LEERDOELEN PER ONTWIKKELINGSLIJN Ontwikkelingslijn 1: De leerling ontwikkelt een wetenschappelijke houding 1.1 De leerling ontwikkelt een kritische

Nadere informatie

De mindset van een verbinder Focus op balans, afstemming en integratie

De mindset van een verbinder Focus op balans, afstemming en integratie De mindset van een verbinder Focus op balans, afstemming en integratie Zou je door een andere focus en een andere manier van denken de kans op succes kunnen verhogen? In het praktijkonderzoek verschil

Nadere informatie

Inclusief IEDEREEN! Hoe het vertrouwen van de burger in de overheid te herstellen.

Inclusief IEDEREEN! Hoe het vertrouwen van de burger in de overheid te herstellen. Inclusief IEDEREEN! Hoe het vertrouwen van de burger in de overheid te herstellen. Anita Hütten / T ik BV, Veghel 2012 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen

Nadere informatie

Doelen Praktijkonderzoek Hogeschool de Kempel

Doelen Praktijkonderzoek Hogeschool de Kempel Doelen Praktijkonderzoek Hogeschool de Kempel Auteurs: Sara Diederen Rianne van Kemenade Jeannette Geldens i.s.m. management initiële opleiding (MOI) / jaarcoördinatoren 1 Inleiding Dit document is bedoeld

Nadere informatie

Thema s voor vanmiddag?

Thema s voor vanmiddag? Participatief Actieonderzoek in Masteropleidingen: Bijdragen aan veranderen in de beroepspraktijk Dinsdag 26 maart 2019 Jaap Ikink Master Social Work Noord Nederland Thema s voor vanmiddag? Inventarisatie

Nadere informatie

Ontwerpgericht onderzoek in het HBO: onderzoeken door te adviseren

Ontwerpgericht onderzoek in het HBO: onderzoeken door te adviseren Management, finance en recht Ontwerpgericht onderzoek in het HBO: onderzoeken door te adviseren KWALON Conferentie Kwalitatief onderzoek in het hoger onderwijs: lessen leren van elkaar 13 december 2012

Nadere informatie

ONDERZOEK ALS EFFECTIEVE INTERVENTIE OM DE PRAKTIJK TE VERSTERKEN MARCO SNOEK

ONDERZOEK ALS EFFECTIEVE INTERVENTIE OM DE PRAKTIJK TE VERSTERKEN MARCO SNOEK ONDERZOEK ALS EFFECTIEVE INTERVENTIE OM DE PRAKTIJK TE VERSTERKEN MARCO SNOEK Onderwijs ontwikkeling 2 INHOUD Onderzoek als impuls voor onderwijsontwikkeling? Wat weten we over onderwijsontwikkeling? De

Nadere informatie

Beoordelingsformulier eindproduct of verslag

Beoordelingsformulier eindproduct of verslag Beoordelingsformulier eindproduct of verslag Naam student: Nathalie Zuijdam (000) Floor Smit (000) Cijfer:. (in te vullen door DB) Student nr.: zie boven Herkansing: x nee ja Naam beoordelaar: Roos van

Nadere informatie

Onderzoek naar de werving en het behoud van vrijwilligers toegepast op de theorie van Psychologisch Eigenaarschap.

Onderzoek naar de werving en het behoud van vrijwilligers toegepast op de theorie van Psychologisch Eigenaarschap. Onderzoek naar de werving en het behoud van vrijwilligers toegepast op de theorie van Psychologisch Eigenaarschap. Master thesis onderzoek van Mandy Ziel, Merel van der Mark & Chrisje Seijkens. Universiteit

Nadere informatie

AOS docentonderzoek. Rapporteren en presenteren

AOS docentonderzoek. Rapporteren en presenteren Het forum AOS docentonderzoek Rapporteren en presenteren Wanneer is je onderzoek geslaagd? Evalueren en beoordelen Oefening 4 (pagina 316 of 321) Rapporteren en presenteren Verspreiding van resultaten

Nadere informatie

Kennisdeling in lerende netwerken

Kennisdeling in lerende netwerken Kennisdeling in lerende netwerken Managementsamenvatting Dit rapport presenteert een onderzoek naar kennisdeling. Kennis neemt in de samenleving een steeds belangrijker plaats in. Individuen en/of groepen

Nadere informatie

DE STURING OP RUIMTELIJKE KWALITEIT IN DE ONTWIKKELING VAN NIEUWBOUWWIJKEN. 22 juni P5 - Roelof Achterveld

DE STURING OP RUIMTELIJKE KWALITEIT IN DE ONTWIKKELING VAN NIEUWBOUWWIJKEN. 22 juni P5 - Roelof Achterveld DE STURING OP RUIMTELIJKE KWALITEIT IN DE ONTWIKKELING VAN NIEUWBOUWWIJKEN 22 juni 2016 Inhoud 2 Aanleiding Probleemstelling Onderzoeksvragen Onderzoeksmethoden Beoogde resultaten Bevindingen Literatuurstudie

Nadere informatie

Lerende partnerships

Lerende partnerships Lerende partnerships Een onderzoek naar de lerende organisatie binnen de strategische samenwerkingen (Partnerships) tussen de bacheloropleiding Sportkunde en publieke organisaties in het werkveld van sport

Nadere informatie

HET AFSTUDEERONDERZOEK ALS BOUNDARY OBJECT. Marco Snoek, Judith Bekebrede, Hester Edzes, Fadie Hanna, Theun Créton

HET AFSTUDEERONDERZOEK ALS BOUNDARY OBJECT. Marco Snoek, Judith Bekebrede, Hester Edzes, Fadie Hanna, Theun Créton HET AFSTUDEERONDERZOEK ALS BOUNDARY OBJECT Marco Snoek, Judith Bekebrede, Hester Edzes, Fadie Hanna, Theun Créton 1 250 deelnemers waarvan minimaal 150 leraren op een zaterdag in gesprek over bruikbaar

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Kritisch reflecteren 2.1. Kritisch reflecteren: definitie Definitie: Kritisch reflecteren verwijst naar een geheel van activiteiten die

Hoofdstuk 2: Kritisch reflecteren 2.1. Kritisch reflecteren: definitie Definitie: Kritisch reflecteren verwijst naar een geheel van activiteiten die Hoofdstuk 2: Kritisch reflecteren 2.1. Kritisch reflecteren: definitie Definitie: Kritisch reflecteren verwijst naar een geheel van activiteiten die worden uitgevoerd om uit het gevonden bronnenmateriaal

Nadere informatie

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School Feedforward en beoordeling Afstudeeronderzoek eindfase studiejaar 2014-2015 VT-DT Beoordelingsformulier afstudeeronderzoek:

Nadere informatie

Inleiding Deel I. Ontwikkelingsfase

Inleiding Deel I. Ontwikkelingsfase Inleiding Door de toenemende globalisering en bijbehorende concurrentiegroei tussen bedrijven over de hele wereld, de economische recessie in veel landen, en de groeiende behoefte aan duurzame inzetbaarheid,

Nadere informatie

13.6. Onderzoeksresultaten: Betekenis voor verander- en

13.6. Onderzoeksresultaten: Betekenis voor verander- en Inhoudsopgave Dankwoord 5 Lijst van gebruikte Afkortingen 9 Lijst van figuren 15 Lijst van tabellen 16 1. Algemene inleiding 19 1.1. Inspiraties voor het onderzoek 24 1.2. Praktische relevantie van het

Nadere informatie

Zelfbouw In Amsterdam W. A. WA H E E D : 1 5 2 0 7 3 3 A F S T U D E E R P R E S E N TAT I E R E A L E S TAT E : H O U S I N G L A B : H O U S I N G

Zelfbouw In Amsterdam W. A. WA H E E D : 1 5 2 0 7 3 3 A F S T U D E E R P R E S E N TAT I E R E A L E S TAT E : H O U S I N G L A B : H O U S I N G Zelfbouw In Amsterdam W. A. WA H E E D : 1 5 2 0 7 3 3 A F S T U D E E R P R E S E N TAT I E R E A L E S TAT E : H O U S I N G L A B : H O U S I N G 1 Interesses Vastgoed Woningontwikkeling Politiek Zelf

Nadere informatie

HOTELS EN VASTGOEDEIGENSCHAPPEN een onderzoek naar de relatie tussen vastgoed en waarde

HOTELS EN VASTGOEDEIGENSCHAPPEN een onderzoek naar de relatie tussen vastgoed en waarde HOTELS EN VASTGOEDEIGENSCHAPPEN een onderzoek naar de relatie tussen vastgoed en waarde Technische Universiteit Delft Architecture, Urbanism & Building sciences Real Estate & Housing Joris Tensen 1560387

Nadere informatie

Keuzedeel mbo. Voorbereiding hbo. behorend bij één of meerdere kwalificatiedossiers mbo. Geldig vanaf 1 augustus 2013. Crebonr.

Keuzedeel mbo. Voorbereiding hbo. behorend bij één of meerdere kwalificatiedossiers mbo. Geldig vanaf 1 augustus 2013. Crebonr. Keuzedeel mbo Voorbereiding hbo behorend bij één of meerdere kwalificatiedossiers mbo Geldig vanaf 1 augustus 2013 Crebonr. Vastgesteld Penvoerder: Ontwikkeld door: 2 van 7 1. Algemene informatie D1: Voorbereiding

Nadere informatie

Plan van Aanpak. Auteur: Roel Konieczny Docent: Stijn Hoppenbrouwers Plaats, datum: Nijmegen, 7 mei 2004 Versie: 1.0

Plan van Aanpak. Auteur: Roel Konieczny Docent: Stijn Hoppenbrouwers Plaats, datum: Nijmegen, 7 mei 2004 Versie: 1.0 Plan van Aanpak Auteur: Roel Konieczny Docent: Stijn Hoppenbrouwers Plaats, datum: Nijmegen, 7 mei 2004 Versie: 1.0 Plan van Aanpak Roel Konieczny Inhoudsopgave 1 INLEIDING... 3 2 PROBLEEMGEBIED EN DOELSTELLING...

Nadere informatie

Verkenning probleemstelling. armoedebeleid Heerenveen. Rekenkamercommissie Heerenveen

Verkenning probleemstelling. armoedebeleid Heerenveen. Rekenkamercommissie Heerenveen Verkenning probleemstelling armoedebeleid Heerenveen Rekenkamercommissie Heerenveen April 2011 Inhoud. INLEIDING..2 ARMOEDEBELEID IN HEERENVEEN 3 AFBAKENING PROBLEEMSTELLING...4 3.1 AFBAKENING 4 3.2 OVERZICHT

Nadere informatie

Workspace Design Onderzoeksopzet voor SOZAWE

Workspace Design Onderzoeksopzet voor SOZAWE Workspace Design Onderzoeksopzet voor SOZAWE Datum: 16 december 2010 Ir. Jan Gerard Hoendervanger Docent-onderzoeker Lectoraat Vastgoed Kenniscentrum Gebiedsontwikkeling NoorderRuimte Hanzehogeschool Groningen

Nadere informatie

Onderzoek naar een sluitend schoolaanbod voor jongeren met ASS die uitvallen binnen het speciaal onderwijs.

Onderzoek naar een sluitend schoolaanbod voor jongeren met ASS die uitvallen binnen het speciaal onderwijs. Onderzoek naar een sluitend schoolaanbod voor jongeren met ASS die uitvallen binnen het speciaal onderwijs. Afstudeerproject - Master Pedagogiek School of Health, Hogeschool Inholland C.C.A (Claudine)

Nadere informatie

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM Instructie Dit document hoort bij het beoordelingsformulier. Op het beoordelingsformulier kan de score per criterium worden ingevuld. Elk criterium kan op vijf niveaus

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch)

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) 159 Ouders spelen een cruciale rol in het ondersteunen van participatie van kinderen [1]. Participatie, door de Wereldgezondheidsorganisatie gedefinieerd als

Nadere informatie

Samenvatting. Introductie

Samenvatting. Introductie 200 Introductie Kinderparticipatie is een cruciaal aspect van kinderbescherming en jeugdhulpverlening. Sinds de jaren 90 is er vanuit het perspectief van de rechten van het kind meer aandacht voor het

Nadere informatie

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM Instructie Dit document hoort bij het beoordelingsformulier. Op het beoordelingsformulier kan de score per criterium worden ingevuld. Elk criterium kan op vijf niveaus

Nadere informatie

Er staat veel op het spel bij selectie voor de geneeskundeopleiding. Slechts 6-30% van de kandidaten kan toegelaten worden tot de opleiding en selecti

Er staat veel op het spel bij selectie voor de geneeskundeopleiding. Slechts 6-30% van de kandidaten kan toegelaten worden tot de opleiding en selecti Samenvatting Er staat veel op het spel bij selectie voor de geneeskundeopleiding. Slechts 6-30% van de kandidaten kan toegelaten worden tot de opleiding en selectieprocedures zijn over het algemeen prijzig.

Nadere informatie

Een brede kijk op onderwijskwaliteit Samenvatting

Een brede kijk op onderwijskwaliteit Samenvatting Een brede kijk op onderwijskwaliteit E e n o n d e r z o e k n a a r p e r c e p t i e s o p o n d e r w i j s k w a l i t e i t b i n n e n S t i c h t i n g U N 1 E K Samenvatting Hester Hill-Veen, Erasmus

Nadere informatie

Rubrics onderzoeksopzet

Rubrics onderzoeksopzet Eindbeoordeling LA51 Praktijkgericht onderzoek 2012-2013 Naam: J. Rietjens Cijfer: 7.3 De beoordeling van de verschillende onderdelen zijn geel gemarkeerd. Door Eline Ossevoort en Hanneke Koopmans Feedback

Nadere informatie

Introductie stage-scriptie combi. Orthopedagogiek G&G, 25 augustus 2011

Introductie stage-scriptie combi. Orthopedagogiek G&G, 25 augustus 2011 Introductie stage-scriptie combi Orthopedagogiek G&G, 25 augustus 2011 Welkom toekomstige Scientist-Practitioners Achtergrond Vanuit Orthopedagogiek:GenG steeds meer accent op scientist-practitioner model

Nadere informatie

Inhoud. Voorwoord 13. Eerder weg om gezond actief te blijven

Inhoud. Voorwoord 13. Eerder weg om gezond actief te blijven Inhoud Voorwoord 13 Hoofdstuk 1. Inleiding 17 1.1 Achtergrond van het onderzoek 17 1.2 Rumoer rond het pensioenstelsel 22 1.3 Uitzicht op een langer arbeidsleven? 24 1.4 Arbeidsbesef 27 1.5 Beeldvorming

Nadere informatie

Toetsing Let op! Belangrijke data:

Toetsing Let op! Belangrijke data: Toetsing De toetsing voor dit leerarrangement Praktijkgericht Onderzoek LA5-jaar 1, bestaat uit twee onderdelen: 1. Een (schriftelijke) onderzoeksopzet; 2. Een (mondelinge) presentatie van (de kern van)

Nadere informatie

Instroom 1. Inclusie. Uitstroom. Doorstroom. Universiteit Utrecht 1

Instroom 1. Inclusie. Uitstroom. Doorstroom. Universiteit Utrecht 1 Instroom 1 4 Uitstroom 3 Inclusie 2 Doorstroom Universiteit Utrecht 1 Rapportage 2018 Prof. Dr. Naomi Ellemers Prof. Dr. Jojanneke van der Toorn Dr. Wiebren Jansen Inhoud Voorwoord 4 Algemeen 6 Hoe is

Nadere informatie

Samenvatting (Dutch)

Samenvatting (Dutch) Samenvatting (Dutch) 162 Hier zal een korte samenvatting gegeven worden van de resultaten van het onderzoek gepresenteerd in dit proefschrift. Affect, Gemoedstoestand en Informatieverwerking Om te overleven

Nadere informatie

Slimme zet! Vindingrijk in vastgoedopgaven!

Slimme zet! Vindingrijk in vastgoedopgaven! Slimme zet! Vindingrijk in vastgoedopgaven! Postbus 711 3900 AS Veenendaal Kerkewijk 26 3901 EG Veendaal (T) 0318-55 19 60 (F) 0318-55 19 61 (M) info@ingeniousvastgoed.nl (I) www.ingeniousvastgoed.nl Haar

Nadere informatie

Toetsplan Masteropleiding Midden-Oosten Studies

Toetsplan Masteropleiding Midden-Oosten Studies Toetsplan Masteropleiding Studies 2017-2018 JAAR 1 semester 1 Blok 1 Blok 2 vaktitel vakcode week 1-7 colleges week 8/9/10 (her)toetsing week 11-17 colleges week 18/19/20 (her)toetsing Conflicten in het

Nadere informatie

Beoordelingsmodel bij een PWS binnen het natuurprofiel

Beoordelingsmodel bij een PWS binnen het natuurprofiel Beoordelingsmodel bij een PWS binnen het natuurprofiel Beoordelingsmoment 1 Oriënteren GO / NO GO Motivatie Onvoldoende: No go Voldoende 15 Goed 20 Zeer goed 25 Willen de leerlingen door in de huidige

Nadere informatie

De invloed en meerwaarde van extern bouwprojectmanagement

De invloed en meerwaarde van extern bouwprojectmanagement Afstudeerpresentatie, P5 De invloed en meerwaarde van extern bouwprojectmanagement Voor professioneel opdrachtgevende partijen n. Alexander van der Pol # 1321307 d. 23.06.09 m.1. m.2. m.3. dhr. prof.dr.ir.

Nadere informatie

Beoordeling van het PWS

Beoordeling van het PWS Weging tussen de drie fasen: 25% projectvoorstel, 50% eindverslag, 25% presentatie (indien de presentatie het belangrijkste onderdeel is (toneelstuk, balletuitvoering, muziekuitvoering), dan telt de presentatie

Nadere informatie

De invloed van Vertrouwen, Relatietevredenheid en Commitment op Customer retention

De invloed van Vertrouwen, Relatietevredenheid en Commitment op Customer retention De invloed van Vertrouwen, Relatietevredenheid en Commitment op Customer retention Samenvatting Wesley Brandes MSc Introductie Het succes van CRM is volgens Bauer, Grether en Leach (2002) afhankelijk van

Nadere informatie

Inleiding. Waarom deze methode?

Inleiding. Waarom deze methode? Inleiding In dit boek ligt de focus op de praktische benadering van de uitvoering van onderzoek en de vertaalslag naar de (sociaal)juridische beroepspraktijk. Het boek is bruikbaar voor zowel een beginnende

Nadere informatie

Deze centrale vraag leidt tot de volgende deelvragen, die in het onderzoek beantwoord zullen worden.

Deze centrale vraag leidt tot de volgende deelvragen, die in het onderzoek beantwoord zullen worden. Aan: Gemeenteraad van Druten Druten, 27 juli 2015 Geachte voorzitter en leden van de gemeenteraad, In de eerste rekenkamerbrief van 2015 komt inkoop en aanbesteding aan bod. Dit onderwerp heeft grote relevantie,

Nadere informatie

Advies van de Wetenschappelijke Commissie Wijkaanpak

Advies van de Wetenschappelijke Commissie Wijkaanpak Advies van de Wetenschappelijke Commissie Wijkaanpak De Wetenschappelijke Commissie Wijkaanpak is in 2010 ingesteld door de Minister van Wonen, Wijken en Integratie met als opdracht de Minister te adviseren

Nadere informatie

Een onderzoek naar visuele en verbale denkvoorkeuren en vaardigheden bij leerlingen van groep 6 en 7

Een onderzoek naar visuele en verbale denkvoorkeuren en vaardigheden bij leerlingen van groep 6 en 7 Beelddenken: Een onderzoek naar visuele en verbale denkvoorkeuren en vaardigheden bij leerlingen van groep 6 en 7 Een samenvatting van het wetenschappelijk onderzoek naar beelddenken Inhoudsopgave Inleiding

Nadere informatie

Opleiding Verpleegkunde Stage-opdrachten jaar 3

Opleiding Verpleegkunde Stage-opdrachten jaar 3 Opleiding Verpleegkunde Stage-opdrachten jaar 3 Handleiding Voltijd Jaar 3 Studiejaar 2015-2016 Stage-opdrachten Tijdens stage 3 worden 4 stage-opdrachten gemaakt (waarvan opdracht 1 als toets voor de

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Dit proefschrift gaat over de invloed van inductieprogramma s op het welbevinden en de professionele ontwikkeling van beginnende docenten, en welke specifieke kenmerken van inductieprogramma s daarvoor

Nadere informatie

De sociale top 2018 in Utrecht. 25 juni 2018

De sociale top 2018 in Utrecht. 25 juni 2018 De sociale top 2018 in Utrecht. 25 juni 2018 De sociale top 2018 in Utrecht. Op 11 juni 2018 kwamen 650 betrokken professionals, vrijwilligers en creatieve denkers bij elkaar in Utrecht. In kleine groepen

Nadere informatie

Taal en communicatie - profielwerkstuk

Taal en communicatie - profielwerkstuk Taal en communicatie profielwerkstuk Op weg naar een onderzoek Op weg naar een onderzoeksverslag Als voorbeeld: een experimenteel onderzoek: de kracht van Twitter je kunt me volgen op Twitter: @roblepair

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/32003 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Yuanyuan Zhao Title: Modelling the dynamics of the innovation process : a data-driven

Nadere informatie

Soulife Opdrachtgeverschap

Soulife Opdrachtgeverschap Soulife Opdrachtgeverschap Uw vragen? Collectief Particulier Opdrachtgeverschap: 566.000 hits Consumentgericht Bouwen: 7.290 hits Mede Opdrachtgeverschap: 4.850 hits Meervoudig Opdrachtgeverschap: 365

Nadere informatie

Bewijs Reflectie Formulier

Bewijs Reflectie Formulier Bewijs Reflectie Formulier Naam: Student nummer: 2034865 Marina Hoogeveen Docent: Blokonderdeel: Competentie raakvlakken: Activiteit: Bestandsnaam Bewijzen: Lara de Hoogd Creative School Creatief denken

Nadere informatie

Onderzoeksopzet wijkplatforms gemeente Barneveld

Onderzoeksopzet wijkplatforms gemeente Barneveld Onderzoeksopzet wijkplatforms gemeente Barneveld December 2011 1. Inleiding In 2003 bezocht de burgemeester van de gemeente Barneveld samen met de politie en de woningstichting de dorpskernen van de gemeente

Nadere informatie

onderzoeksopzet handhaving

onderzoeksopzet handhaving onderzoeksopzet handhaving Rekenkamercommissie Onderzoeksopzet Handhaving rekenkamercommissie Oss 29 april 2009 1 Inhoudsopgave 1. AANLEIDING EN ACHTERGROND... 3 2. AFBAKENING... 4 3. DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN...

Nadere informatie

Public Value Een introductie

Public Value Een introductie Public Value Een introductie Zwolle, 3 oktober 2018 Gerwin Nijeboer waarde creëren in het gemeenschappelijk belang voor het welzijn van het individu en de samenleving. Belangrijk: Public is NIET gelimiteerd

Nadere informatie

Dit proefschrift presenteert de resultaten van het ALASCA onderzoek wat staat voor Activity and Life After Survival of a Cardiac Arrest.

Dit proefschrift presenteert de resultaten van het ALASCA onderzoek wat staat voor Activity and Life After Survival of a Cardiac Arrest. Samenvatting 152 Samenvatting Ieder jaar krijgen in Nederland 16.000 mensen een hartstilstand. Hoofdstuk 1 beschrijft de achtergrond van dit proefschrift. De kans om een hartstilstand te overleven is met

Nadere informatie

Beoordelingsprotocol Afstudeeropdrachten CEM / CME

Beoordelingsprotocol Afstudeeropdrachten CEM / CME Beoordelingsprotocol Afstudeeropdrachten CEM / CME Dit protocol is opgesteld ter ondersteuning van de beoordeling van afstudeeropdrachten binnen de MScopleidingen Civil Engineering & Management (CEM) en

Nadere informatie

De curriculum van de masteropleiding PM MBO kan op verschillende niveau s bekeken worden:

De curriculum van de masteropleiding PM MBO kan op verschillende niveau s bekeken worden: Marco Snoek over de masteropleiding en de rollen van de LD Docenten De curriculum van de masteropleiding PM MBO kan op verschillende niveau s bekeken worden: Het intended curriculum : welke doelen worden

Nadere informatie

Samenvatting. Auteur: Anno Droste Co-auteurs: Karien Dekker, Jessica Tissink

Samenvatting. Auteur: Anno Droste Co-auteurs: Karien Dekker, Jessica Tissink ÉÉN KIND, ÉÉN GEZIN, TWEE STELSELWIJZIGINGEN Een onderzoek naar de succesfactoren van samenwerking tussen onderwijs en gemeenten ten aanzien van de verbinding tussen passend onderwijs en jeugdzorg. Auteur:

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Introductie In dit proefschrift evalueer ik de effectiviteit van de academische discussie over de ethiek van documentaire maken. In hoeverre stellen wetenschappers de juiste

Nadere informatie

Titel van het project (Kort en krachtige weergave van het onderwerp)

Titel van het project (Kort en krachtige weergave van het onderwerp) ONDERZOEKSOPDRACHT KCNR februari 2014 Invulinstructie: Dit formulier is bedoeld voor afstudeeropdrachten die in een periode van gemiddeld 4 maanden (kunnen) worden uitgevoerd. Voor kortere klussen komt

Nadere informatie