LES 28. GROEP: 3 t/m 8 Zwaaien, Springen, Tikspelen

Transcriptie

1 LES 28. GROEP: 3 t/m 8 DOELSTELLINGEN: Groep 3/4: Beoordelen Hurksprong: O De leerling steunt niet op de armen en loopt op de plank. V De leerling springt met 2 voeten op de plank en landt op de knieën op de kast (-2 delen). G De leerling springt met 2 voeten op de plank en landt op de voeten op de kast. (-2 delen). Ringzwaaien: - De leerling zwaait met gestrekte armen en gesloten benen en kan vaart maken in de voorzwaai. Jagers in het bos. - De leerling heeft oog voor de bal en kan deze ontwijken. Groep 5/6: Beoordelen ophurksprong: O De leerling steunt niet op de armen en loopt op de plank. V De leerling springt met 2 voeten op de plank en landt op de knieën op de kast G De leerling springt met 2 voeten op de plank en landt op de voeten op de kast. Ringzwaaien: - De leerling zwaait met het 2-tel ritme in voor- en achterzwaai. Kampioentje: - De leerling speelt actief mee in het spel en mikt gericht op de andere spelers om ze af te gooien. Groep 7/8: Beoordelen Hurksprong: O De leerling springt met 2 voeten op de plank en landt op de knieën op de kast V De leerling springt met 2 voeten op de plank en landt op de voeten op de kast G De leerling maakt een hurksprong over de breedte van de kast. Ringzwaaien: - De leerling kan ringzwaaien met een halve draai in de voorzwaai. - Plus: Halve draai in, halve draai in hele draai uit. Kampioentje: - De leerling speelt dynamisch, snel, en heeft een actieve houding.

2 LES 28. GROEP: 3 t/m 8 HET MATERIAAL: Groep 3 t/m 6 Inleiding: - 2 lintjes Vak 1: - 5 Ringenstellen - 5 Turnmatjes Afsluiting: - Bal Groep 7/8 Inleiding: - 2 lintjes Vak 1: - 5 Ringenstellen - 5 Turnmatjes Afsluiting: - Bal Vak 2: - Dikke mat - 3 Banken - 1 Turnmatje - 3 Touwtjes - Kast - 3 Springtouwtjes Vak 2: - 2 Dikke matten - Toversnoer - 2 Kasten - 2 Springplanken Vak 3: - 1 Foambal - 20 dopjes om de cirkel aan te geven. Vak 3: - 1 Foambal - 20 dopjes om de cirkel aan te geven.

3 LES 28. GROEP: 3 t/m 8 OPSTELLING VAN HET MATERIAAL: Groep 3 t/m 6 Groep 7/8 RINGZWAAIEN HURKSPRONG KAMPIOENTJE

4 LES 28. GROEP: 3/4 INLEIDING. Poorttikkertje - Er worden 2 tikkers aangewezen. - Als je getikt bent dan ga je met je benen wijd staan. - Je kan bevrijd worden wanneer er iemand van voor naar achteren door het poortje heen kruipt. VAK 1. Ringzwaaien. - 5 leerlingen kunnen tegelijkertijd zwaaien, de rest van de leerlingen zit op de bank. - De leerling moet nog goed met zijn voeten op de grond komen, als zijn armen gestrekt aan de ringen zijn. - Ren naar voren en maak een banaan van je lichaam. Licht naar voren gebogen. Voeten naar voren schoppen. - Stap mee in de achter zwaai en maak daar weer een banaan. Moeilijkheidsgraad aanpassen door: - Het stap stap ritme in de voor en achterzwaai. - Lukt het niet om een banaan te worden of om de voeten bij elkaar te houden in de voorzwaai? Laat ze dan met beide voeten jouw hand aanschoppen. Zorg ervoor dat het net haalbaar is voor de leerling. VAK 2. Hurksprong. - Neem een aanloop, zet af met 1 voet voor de springplank en twee voeten op de springplank. - Zet je handen neer op de kast en landt met je knieën of voeten op de kast. Terugweg: - Zet je handen op de bank en spring over de touwtjes. Let op: - Naar voren kijken tijdens de sprong (anders duikel je voorover) - Steunen met rechte armen. - Moeilijker: handen verder op de kast zetten, landen op de voeten. VAK 3. Jagers in het bos. - 2 leerlingen staan buiten de kring dit zijn de jagers, de andere leerlingen staan in de kring, de konijnen. - De leerlingen buiten de kring moeten de leerlingen die in de kring staan afgooien. - Als je afgegooid wordt ga ook buiten de kring staan en mogen ze gaan jagen op de andere konijnen. - De 2 konijnen die overblijven zijn de kampioen. Zij beginnen en het nieuwe spel buiten de kring. - Niet lopen met de bal, buiten de kring dus samenwerken! - Hoofd telt niet. AFSLUITING. De loper tegen de bal - De leerlingen staan in een kring. - Er wordt 1 loper aangewezen die een wedstrijd gaat doen tegen de bal. - Als de leerkracht start zegt, geven de leerlingen zo snel mogelijk de bal door. - Hoever is de loper als de bal helemaal rond is gegaan? - Wie komt er het verste?

5 LES 28. GROEP: 5/6 INLEIDING. Poorttikkertje - Er worden 2 tikkers aangewezen. - Als je getikt bent dan ga je met je benen wijd staan. - Je kunt bevrijd worden wanneer er iemand van voor naar achteren door het poortje heen kruipt. VAK 1. Ringzwaaien. - 5 leerlingen kunnen tegelijkertijd zwaaien, de rest van de leerlingen zit op de bank. - De leerling moet nog goed met zijn voeten op de grond komen, als zijn armen gestrekt aan de ringen zijn. - Ren naar voren en maak een banaan van je lichaam (bolle rug). Voeten naar voren schoppen. Het lichaam moet gespannen zijn, vormspanning. In de achterzwaai maak je ook een banaan, maar dan met een holle rug. - Stap mee in het zwaairitme, stap-stap in de voor en in de achterzwaai. Tips: - Heeft de leerling het ritme te pakken, dan kan er een halve draai gedaan worden op het dode punt in de voorzwaai. - Stoppen door te slepen met de voeten over de grond naar achteren! VAK 2. ophurksprong. - Neem een aanloop, zet af met 1 voet voor de springplank en landt met twee voeten op de springplank. - Zet je handen neer en land op je voeten op de kast. - Kast in de lengte, is minder kans dat ze voorover vallen en van de kast af vallen, handen kunnen ook verder op de kast worden gezet, zodat een grotere zweeffase ontwikkeld wordt. Terugweg: - Zet je handen op de bank en spring over de touwtjes, probeer een zo groot mogelijke afstand te overbruggen. Tips: - Naar voren kijken tijdens de sprong (anders duikel je voorover) - Steunen op de armen, er moet spanning op staan. - Moeilijker: handen verder op de kast zetten, landen op de voeten. - Kast draaien in de breedte, hurken over de kast heen. Met hulpverleners. VAK 3. Kampioentje. - 2 leerlingen beginnen buiten de kring, de andere leerlingen beginnen in de kring, afgezet met dopjes. - Het zijn 2 spellen in 1: Ligt de bal in de kring: In de kring: leerlingen gooien elkaar af, hoofd telt niet, niet lopen met de bal, vang je de bal van een ander dan is diegene af. Wordt je afgegooid dan ga je buiten de kring staan. Ligt de bal buiten de kring: Buiten de kring: Gooi de leerlingen af die nog in de kring staan. Niet lopen met de bal De 2 leerlingen die als laatste over blijven zijn de kampioen en beginnen het volgende spel buiten de kring. AFSLUITING. De loper tegen de bal - De leerlingen staan in een kring. - Er wordt 1 loper aangewezen die een wedstrijd gaat doen tegen de bal. - Als de leerkracht start zegt geven de leerlingen zo snel mogelijk de bal door. - De loper rent zo snel mogelijk 2 rondjes rond de kring. - Wie is er het eerste klaar? De bal 1 rondje of de loper 2 rondjes.

6 LES 28. GROEP: 7/8 INLEIDING. Poorttikkertje - Er worden 3 tikkers aangewezen. - Als je getikt bent dan ga je met je benen wijd staan. - Je kunt bevrijd worden wanneer er iemand van voor naar achteren door het poortje heen kruipt. - Wie wint er? De tikkers of de andere leerlingen? VAK 1. Ringzwaaien. - 5 leerlingen kunnen tegelijkertijd zwaaien, de rest van de leerlingen zit op de bank. - De leerling moet nog goed met zijn voeten op de grond komen, als zijn armen gestrekt aan de ringen zijn. - Zwaai met het stap-stap ritme heen en weer. Na 2 zwaaien kan in de voorzwaai een halve draai worden gemaakt. - Deze moet op het dode punt worden gemaakt, in de volgende voorzwaai kan deze eruit worden gedraaid, ook op het dode punt. - Dan nog 1 keer heen en weer zwaaien en remmen. Moeilijkheidsgraad aanpassen door: - Halve draai in, nogmaals een halve draai in draaien en daarna in 1 keer een hele draai eruit draaien. - Synchroon zwaaien. VAK 2. Hurksprong. Spring eerst met de kasten in de lengte om te beoordelen voor een voldoende. - Neem een aanloop, zet af met 1 voet voor de springplank en twee voeten op de springplank. - Zet je handen neer en landt op je voeten op de kast. - Kast in de lengte, is minder kans dat ze voorover vallen en van de kast af vallen, handen kunnen ook verder op de kast worden gezet, zodat een grotere zweeffase ontwikkeld wordt. Spring vervolgens met 2 situaties in de breedte: - Over de kast heen, of over het toversnoer heen. - Hulpverleners staan achter de kast en vangen bij de bovenarmen. Let op: - Naar voren kijken tijdens de sprong (anders duikel je voorover) - Steunen op de armen, er moet spanning op staan. VAK 3. Kampioentje. - 2 leerlingen beginnen buiten de kring, de andere leerlingen beginnen in de kring, afgezet met dopjes. - Het zijn 2 spellen in 1: Ligt de bal in de kring: In de kring: leerlingen gooien elkaar af, hoofd telt niet, niet lopen met de bal, vang je de bal van een ander dan is diegene af. Wordt je afgegooid dan ga je buiten de kring staan. Ligt de bal buiten de kring: Buiten de kring: Gooi de leerlingen af die nog in de kring staan. Niet lopen met de bal De 2 leerlingen die als laatste over blijven zijn de kampioen en beginnen het volgende spel buiten de kring. AFSLUITING. De loper tegen de bal - De leerlingen staan in een kring. - Er wordt 1 loper aangewezen die een wedstrijd gaat doen tegen de bal. - Als de leerkracht start zegt geven de leerlingen zo snel mogelijk de bal door. - De loper rent zo snel mogelijk 2 rondjes rond de kring. - Wie is er het eerste klaar? De bal 1 rondje of de bal 2 rondjes.