PROJECT IK SPEEL DUS IK BEN

Transcriptie

1 Projectbeschrijving voor de leerkracht PROJECT IK SPEEL DUS IK BEN Leerlijn Theater Thema Identiteit Groep 5 en 6 Feb 2017 Klaar voor de start? Gebruik de digitale versie van dit project. Download dit document op je computer voor het beste gebruik. We gaan ervan uit dat je kennis hebt van de opzet van COH. Vraag bij de voorbereiding zo nodig hulp aan je interne cultuurcoördinator of je cultuurcoach (laat je informeren over de scholingsmogelijkheden). Bereid het project bij voorkeur samen met je collega s voor (vergeet de vakleerkrachten niet). Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is van grote meerwaarde. Zie CultuurSchakel voor het actuele aanbod. Nodig als dat lukt een kunstenaar uit die betrokken wordt bij de uitvoering van het project. Zie CultuurSchakel. Bedenk van tevoren bij welke onderdelen je ouders kunt inschakelen. Je mag het project op maat maken, mits je de fasen van het creatieve proces blijft doorlopen. Trek voor het hele project zes tot acht lesmomenten van 45 minuten uit. Kijk ook even op de Facebookpagina van Cultuuronderwijs op zijn Haags voor meer informatie en het gebruikersplatform. Inhoudsopgave 1. Informatie Introductie Oriëntatie Opdracht: Ben ik dat? Opdracht: De vloer op Opdracht: Ik als een ander Informatie Lees ter voorbereiding van de COH-lessen onderstaande informatie over de invulling en het doel van het project en manieren om het project te promoten. Ook zijn hieronder de algemene benodigdheden en de begrippenlijst opgenomen. 1

2 Wat doen de leerlingen in dit project? In dit theaterproject onderzoeken de leerlingen hoe ze zich kunnen transformeren in een personage. Het startpunt is een onderzoek naar zichzelf en het observeren van anderen. Leerlingen worden zich bewust van de verschillen tussen mensen. Hoe loop je, hoe praat je, hoe kleed je je? Door anderen te imiteren ontstaan nieuwe personages. Met behulp van rekwisieten en kleding kun je een personage nog beter vormgeven. Waarom dit project? Leerlingen van deze leeftijd zijn zich steeds meer bewust van de verschillen tussen mensen, zowel met betrekking tot uiterlijk als karakter. In dit project leren ze vanuit spelvormen met deze verschillen om te gaan en ervaren ze ook de toegevoegde waarde van verschillen tussen mensen. Doelen In dit project worden bij de Introductie, de Oriëntatie en de Opdrachten steeds twee kennisdoelen en twee vaardigheidsdoelen benoemd. De volgende houdingsdoelen gelden voor het project in het algemeen. kijkt en luistert met aandacht naar presentaties van medeleerlingen; accepteert en respecteert meningen, ideeën en gevoelens van anderen over zijn eigen spel; kan zich binnen de context van het thema en met al zijn zintuigen openstellen voor dramatisch spel; kan zijn persoonlijke ervaringen uit het dagelijks leven vertalen naar spelsituaties; kan onder begeleiding meegaan in het spelidee van een ander; kan onder begeleiding improviseren op spelimpulsen; kan de spelelementen wie, wat, waar en wanneer in spel vormgeven; kan alleen of samen met zijn klasgenootjes (eenvoudige) spelsituaties, rollen en verhalen spelen; kan actief meespelen met diverse dramatische werkvormen; neemt actief deel aan de diverse gesprekken in de klas. Promotie Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is. Denk na over manieren om het project te promoten. Stel ouders op de hoogte van het museumbezoek of de komst van de kunstenaar in de klas. Maak flyers voor de eindpresentatie en verspreid deze in de buurt. Maak foto s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen. Zorg dat de redactie van de wijkkrant tijdens de presentatie aanwezig is om een stukje te schrijven. Algemene benodigdheden Maak gedurende het hele project gebruik van de volgende ruimtes en materialen: klaslokaal of speellokaal muziekinstallatie en/of digibord digitaal foto- en filmtoestel (kleuren)printer diverse verkleedspullen en attributen Begrippenlijst Nederlandse taal Vaktaal Algemene woorden Werkwoorden het rekwisiet, de rekwisieten de collage transformeren de scène het inlevingsvermogen improviseren 2

3 de stemkleur de rolverwisseling de lichaamshouding het reclameblok de situatie het standbeeld de warming-up de emotie de observatie de intonatie het personage de transformatie de imitatie het attribuut de belichting het fysiek spel de gezichtsuitdrukking de houding het stil spel de improvisatie het podium het theatergezelschap de uiterlijke kenmerken de karaktereigenschappen extreem optimaal de alliteratie de voorkeur de profielschets in de huid kruipen van het aandachtspunt observeren noteren (scherp) waarnemen 2. Introductie Kennisdoelen Vaardigheidsdoelen kent de begrippen personage, imitatie en transformatie. zoekt, knipt en plakt verschillende monden uit tijdschriften en gebruikt deze om zijn stemkleur en intonatie mee te oefenen; zet stemgebruik, beweging en lichaamshouding in voor het creëren van een personage. Benodigdheden oude tijdschriften om uit te knippen scharen (behangers)lijm in potjes lijmkwasten grote satéstokjes tape of plakband karton een aantal spiegels Aan de slag in de klas Het project kan op verschillende manieren worden geïntroduceerd: Voorstellingsbezoek of acteur in de klas Besteed bij het bezoek aan de voorstelling of het bezoek van de acteur in de klas aandacht aan de 3

4 manier waarop een acteur zich voorbereidt op het spelen van een rol. Bespreek de begrippen personage, imitatie en transformatie. De mondenbak Knip met elkaar diverse monden uit tijdschriften. Verstevig ze met karton en bevestig ze aan een stokje. Houd rekening met het goede formaat. Een leerling kiest een mond uit en imiteert de mond. Laat hem daarbij in de spiegel kijken. De leerlingen proberen zoveel mogelijk monden uit. De leerlingen praten met hun nieuwe mond zonder dat hun lippen te veel bewegen. Hun stem verandert vanzelf. Laat ze dat nog een beetje overdrijven en nu klinken ze bijvoorbeeld als een deftige dame of een slome meneer. Laat iedere leerling een mond uitkiezen. Verdeel de klas in tweetallen. Twee monden maken samen iets mee. Daag de leerlingen uit om tijdens de hele scène te praten en te bewegen zoals bij hun mond past. Laat de leerlingen oefenen en de scène voor elkaar spelen. 3. Oriëntatie Kennisdoelen Vaardigheidsdoelen weet wat improvisatie inhoudt; kent de begrippen personage, imitatie en transformatie. gebruikt het observeren van klasgenoten en/of mensen in de omgeving voor het creëren van een personage; zet stemgebruik, beweging en lichaamshouding in voor het creëren van een personage. Benodigdheden schrijfgerei Aan de slag in de klas Doorloop de vaste oriëntatie-onderdelen: het filosofisch gesprek en het uitvoeren van de eerste opdracht. Het filosofisch gesprek Voer naar aanleiding van de introductie een filosofisch gesprek. Stel hierbij (een aantal van) onderstaande vragen: Is het veranderen van je mond en stem voldoende om een rol te kunnen spelen? Hoe is het om iemand anders te spelen? Als je een rol speelt waarin je iemand anders bent, ben je dan ook anders? Helemaal, een beetje of helemaal niet? Hoe zou het zijn om iemand anders te zijn? Hoe zou het zijn als tweelingen elkaar naspelen? Doen ze dan precies hetzelfde? Voelen ze hetzelfde? Denken ze hetzelfde? Kun je weten wat een ander voelt of denkt? Moet je veel van jezelf weten, oftewel jezelf goed kennen, om een rol (een ander) te kunnen spelen? 4

5 Oriëntatieopdracht Maak een keuze uit een aantal van onderstaande opdrachten: Stemkleur en intonatie In de kring. Een leerling zegt: Mag ik me even voorstellen, ik ben.. De leerling verzint zelf op welke manier, met welke stemkleur en welke intonatie hij de zin zegt. Vraag aan een andere leerling wie hij denkt dat het is. Laat de leerling aangeven of het klopt of niet. Geef meerdere leerlingen een beurt en bespreek na afloop nogmaals de uitkomst van het filosofische gesprek met de vraag: Is het veranderen van je mond en stem voldoende om een rol te kunnen spelen?. Ik doe je na Een leerling loopt voorop door de klas of het speellokaal. Een andere leerling loopt erachteraan en observeert en imiteert de manier van lopen en de houding van de leerling voor zich. De leerling probeert het zo subtiel mogelijk te doen. Besteed aandacht aan het inlevingsvermogen door goed te observeren. Wat is de houding en wat is de motoriek van de ander? Breid deze opdracht eventueel uit met korte zinnen die geïmiteerd worden. Ik ken je Verdeel de klas in tweetallen. Laat de leerlingen opschrijven wat ze van de ander weten op het gebied van uiterlijk en karakter. Laat ze elkaar daarna interviewen en met elkaar bespreken in hoeverre het beeld dat ze van elkaar hebben klopt met de werkelijkheid. Laat enkele tweetallen over hun ervaring vertellen en besteed daarin aandacht aan de overeenkomsten en verschillen naar aanleiding van de uitkomst van het gesprekje. Kleren maken de man De leerling zoekt een klasgenoot van ongeveer gelijke lengte op. Ze wisselen enkele kledingstukken, haardracht, etc. Ze stellen zich vervolgens voor aan de groep als de ander en letten daarbij op stem, houding en mimiek. Besteed aandacht aan de rolverwisseling: is het goed gelukt? Hoe is het om in de huid van een klasgenootje te kruipen? Voel je je ook meteen anders als je andermans kleding draagt? Vorm zelf ook een tweetal. Reflectievragen Wat is er moeilijk aan het imiteren van een medeleerling? Hoe voelt het om een ander te imiteren? Wat leer je over jezelf als je een ander imiteert? Hoe voelt het als je geïmiteerd wordt? Waarom zou je graag iemand anders willen zijn of juist niet? 5

6 4. Opdracht: Ben ik dat? In de eerste opdracht maken de leerlingen kennis met een aantal warming-uptechnieken voorafgaand aan de spelvormen. In de spelvormen oefenen de leerlingen vervolgens het (overdreven) imiteren van personages. Hierbij spelen stemgebruik en lichaamshouding een belangrijke rol. Na deze oefeningen spelen de leerlingen korte scènes vanuit improvisatie. Kennisdoelen Vaardigheidsdoelen weet wat improvisatie inhoudt; kent de begrippen personage, imitatie en transformatie. leert diverse warming-uptechnieken voorafgaand aan spelopdrachten; kan naar aanleiding van het observeren van klasgenoten en/of mensen in de omgeving opvallende kenmerken benoemen van hun gezichtsuitdrukkingen, houdingen en/of bewegingen. Benodigdheden rollenkaartjes (zie bijlage) schrijfgerei A3- of A2-papier of dun karton voor reclamespot oude tijdschriften om uit te knippen scharen (behangers)lijm in potjes lijmkwasten grijze tekenpotloden zachte kleurpotloden pastelkrijt zachte waskrijtjes (of bijvoorbeeld Pandakrijt) stiften eventueel het boek Middernachtspel van Květa Pacovskà (De Vier Windstreken, 1993) Aan de slag in de klas Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren, presenteren en evalueren. Onderzoek Voer onderstaande onderzoeksopdrachten in volgorde uit: Echoput Doe verschillende personages voor in de kring en laat de leerlingen jou nadoen. Gebruik hiervoor de rollenkaartjes in de bijlage. Bij een andere rol verandert je stem. Besteed ook aandacht aan de verandering van je lichaamshouding; een stoere bouwvakker loopt anders dan een prinses en een zakenman loopt anders dan een boswachter. Observatie De leerling observeert op het schoolplein, op straat, in de stad of thuis verschillende mensen. Besteed aandacht aan de manier van bewegen en aan hoe mensen bijvoorbeeld om zich heen kijken. Laat de leerlingen de uitkomsten van hun observatie noteren. Bespreek de uitkomsten in de groep. Laat de 6

7 leerlingen ook bepaalde houdingen, manieren van lopen en gezichtsuitdrukkingen nadoen in de kring. Karikatuur Werk met dezelfde tweetallen als in de oriëntatieopdracht. Maak met elkaar een kleine scène waarin de lichaams- en karaktereigenschappen extreem vergroot worden (karikatuur). Besteed aandacht aan de situatie, plaats en gebeurtenis (wat, waar, waarom). Reflectievragen Wat is het belangrijkste dat je is opgevallen bij het observeren? Hoe voelt het om zo naar mensen te kijken? Hoe voelt het om bekeken te worden? Welk gevoel roept het uitvergroten van kenmerken bij je op? Hoe voelt het om de lichaams- en karaktereigenschappen van een ander uit te vergroten? Uitvoeren Kies één of twee opdrachten uit onderstaande warming-ups: Spel zonder woorden Leerlingen voeren opdrachten uit zonder te spreken: maak een rij van groot naar klein, op schoenmaat, haarkleur, geboortemaand, kledingkleur, etc. Besteed aandacht aan scherp waarnemen en samenwerken. Bevriesspel Leerlingen lopen door het lokaal. Terwijl je klapt noem je een personage. De leerlingen lopen zonder te spreken door in deze rol. Bij het volgende teken staan ze stil als een standbeeld. Door op de schouder van een leerling te tikken, breng je het standbeeld tot leven. Voer daarna met een aantal leerlingen een gesprekje over inlevingsvermogen en lichaamsbeheersing. Wat ben je aan het doen? Vorm tweetallen. Leerling 1 vraagt aan leerling 2: Wat ben je aan het doen?. Leerling 2 antwoordt bijvoorbeeld schilderen. Leerling 1 beeldt dit uit. Leerling 2 vraagt: Wat ben je aan het doen? Leerling 1 zegt (terwijl hij door blijft schilderen) zwemmen. Leerling 2 beeldt zwemmen uit. Leerling 1 vraagt: Wat ben je aan het doen?, etc. Kortom: terwijl de leerling de handeling van de ander uitbeeldt, geeft hij antwoord op de vraag wat ben je aan het doen? met een nieuwe handeling voor de ander. Voer onderstaande opdrachten in volgorde uit: Tel Sell In de programma s van Tel Sell worden producten op de meest voordelige manier gepresenteerd. Geef tweetallen de opdracht om een reclamespot van zestig seconden te maken, waarin hun eigen positieve eigenschappen optimaal tot hun recht komen. Presenteer de reclames aan elkaar in een reclameblok en vervul zelf de rol van presentator. Allitererende namen De leerling zoekt bij zijn naam een alliteratie. Bijvoorbeeld: Aardige Ali, Grote Geert, Soepele Sarah, Pientere Paula, Drukke Dick. Benadruk in de naam de positieve eigenschappen van iemand. Dit is de naam voor een nieuw personage. Een kenmerk van het personage zit al in de naam. In tweetallen of in groepjes van vier improviseren de leerlingen vervolgens een korte scène. Het publiek mag verzinnen waar ze zijn en wat er gebeurt. Denk hierbij aan de vorm van bepaalde 7

8 theatersportprogramma s. Rol op een briefje Geef elke leerling een kaartje waarop een rol en een situatie staan omschreven (zie de bijlage voor de kaartjes). Er zijn steeds twee kaartjes die bij elkaar horen. Bijvoorbeeld kaartje 1: Je bent een tuinman en bent lekker in de tuin aan het werk. Totdat je met je schep tegen iets hards aankomt. Dit zou een schat kunnen zijn. Je wilt dat niemand het ziet. Kaartje 2: Je bent een oude man en maakt een wandelingetje. Dan zie je je buurman bezig in de tuin. Je bent nieuwsgierig naar wat hij aan het doen is. Leerlingen weten niet van elkaar welke kaartjes ze hebben. Leerlingen met startkaartjes beginnen met spelen. Als een leerling de situatie herkent, speelt hij mee. Reflectievragen In welke opdracht(en) kom je het meest tot je recht? Is improviseren een kwaliteit van jou, of heb je liever een vaste tekst? Op welk gebied heb jij je medeleerling geholpen? Hoe voelt het om heel veel van elkaar te weten? Wat ben je tijdens deze opdracht te weten gekomen over je medeleerling? Bevalt het je om dat te weten? Presenteren Maak een Best of uit de opbrengsten van de opdrachten Tel Sell, Allitererende namen en Rol op een briefje en presenteer die aan elkaar. Reflectievragen Hoe is het om te improviseren als er publiek bij is? Wat is het verschil tussen het presenteren direct na het uitvoeren van de opdracht en deze presentatie? Wat is je sterkste kant bij deze presentatie: de inzet van je lijf, het duidelijk maken van je gedachten of het tonen van je gevoelens? Licht je antwoord toe. Evalueren Bespreek met de leerlingen het doorlopen proces aan de hand van onderstaande vragen: Op welke manier leef jij je in een personage en zijn situatie in? Als je een scène moet spelen, verandert die dan tijdens de presentatie of blijft de scène steeds hetzelfde? In welke rol kom jij het beste tot je recht? Licht je antwoord toe. Wat doe je liever: helemaal zelf een scène improviseren of werken met een korte beschrijving van de scène? 8

9 5. Opdracht: De vloer op In deze opdracht gaan de leerlingen naar het theater en krijgen ze een rondleiding van de educatief medewerker of een acteur. De leerlingen ontdekken onder meer de mogelijkheden van het gebruik van licht in een theater en het effect daarvan op een scène. Ze krijgen elk een attribuut en met gebruik van licht en kostuum spelen ze een korte scène. Voorafgaand aan dit bezoek doen de leerlingen uitgebreid onderzoek naar verschillende Haagse theaters en hun programmering. Kennisdoelen Vaardigheidsdoelen kent enkele theaters in Den Haag en maakt kennis met de diversiteit aan programmering; kent de basisberoepen binnen het theater en kent de functies van deze beroepen (technicus licht/geluid, acteur, regisseur, decorontwerper, kostuumontwerper en grimeur). zet vormgevingsmiddelen zoals kostuum, decor, geluid en licht in ter ondersteuning van de inhoud van een gemaakte scene; ervaart hoe het is om in een echt theater een korte scène op te voeren. Benodigdheden schrijfgerei grijze tekenpotloden zachte kleurpotloden pastelkrijt zachte waskrijtjes (of bijvoorbeeld Pandakrijt) stiften oude tijdschriften om uit te knippen scharen (behangers)lijm in potjes lijmkwasten A4- of A3-papier (niet te dun) voor onderzoek theaters A3- of A2-papier of dun karton voor reclamespot postervellen voor mindmaps benodigdheden voor het theater in de klas Aan de slag in de klas Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren, presenteren en evalueren. Onderzoek De leerlingen oriënteren zich op de theaters en cultuurankers in Den Haag. Doorloop de volgende stappen: 1. Bekijk de lijst met theaters in de bijlage. Verdeel (een aantal van) de theaters over groepjes leerlingen en laat ze de programmering van de theaters onderzoeken aan de hand van onderstaande vragen: o Wat voor soort voorstellingen programmeert het theater (toneel, dans, jeugdtheater, muziek, comedy, cabaret, musical)? 9

10 o o o o o Hoe kom je aan kaartjes voor de voorstelling? Zijn het moderne of klassieke voorstellingen? Zijn het traditionele gezelschappen of juist jonge makers? Wordt er gespeeld door professionele theatergroepen of amateurgezelschappen? Waar zou je als groepje graag heen willen? Leg uit waarom. 2. Laat de leerlingen hun bevindingen op een vel A4-papier noteren, met de foto van het theater erbij. 3. Presenteer de bevindingen aan elkaar. Reflectievragen Wat valt je op aan de diversiteit van de Haagse theaters en hun programmering? In welk theater ben je weleens geweest? Welke voorstelling in de andere theaters zou jij willen bezoeken? Waarom? Uitvoeren Voer onderstaande opdrachten in volgorde uit: 1. Kies, al dan niet in overleg met de leerlingen, welk theater jullie gaan bezoeken. Organiseer met de educatiemedewerker het bezoek. Denk bijvoorbeeld aan een ontvangst door een acteur, het gebruik van licht en geluid, attributen, kostuums en het podium. 2. Laat de leerlingen in hetzelfde groepje als bij het onderzoek een korte scène improviseren en op de vloer presenteren. Dit kan met behulp van een attribuut en/of kostuums. 3. Bezoek indien mogelijk een theatervoorstelling. 4. Vorm na het bezoeken van een voorstelling een theatergezelschap met de klas. Maak een klassen-mindmap op een groot vel papier, met daarop het ideale theater voor jullie gezelschap. Verwerk hierin de opbrengsten uit de eerste en tweede opdracht. Denk aan: het kassapersoneel, de technicus, kostuumontwerper, marketingmedewerker, directeur, de relatie tussen binnen- en buitenkant. Is het een theater met een vlakke vloer of een lijsttheater? Waarover gaan de voorstellingen? Bedenk ten slotte een naam voor het theater. 5. Geef de leerlingen in groepjes de opdracht om een reclamespot voor het klassentheater te bedenken en te spelen. 6. Vorm samen met de leerlingen het lokaal om tot een theater en verwerk waar mogelijk de uitkomsten van de mindmap. 10

11 Reflectievragen Wat viel je het meeste op in het theater? Wat is het verschil tussen spelen op school en spelen op de vloer van het theater? Wat heb je ervaren over de invloed van licht, geluid en techniek op de kwaliteit van jullie scène? Hoe is de identiteit van jullie theatergezelschap tot stand gekomen? Hoe verhoudt jullie theatergezelschap zich tot jullie theatergebouw? Presenteren Nodig publiek uit (andere klassen of ouders) voor de opening van het klassentheater en presenteer de reclamespots voor jullie theater. Reflectievragen Hoe is het om in je eigen theater op de vloer te staan? Welke reclamespot past het best bij de identiteit van jullie theatergezelschap? Waarom? Bespreek in drie woorden de kwaliteit van de reclamespot. Evalueren Bespreek met de leerlingen het doorlopen proces aan de hand van onderstaande vragen: Wat ben je tijdens het onderzoek van deze opdracht over jezelf te weten gekomen dat je nog niet wist? Wat past beter bij jou: repeteren van een scène zonder publiek of presenteren op de vloer voor een volle zaal? Als je de Tel Sell-reclame nog een keer zou mogen spelen, zou die er dan anders uitzien? 11

12 6. Opdracht: Ik als een ander In de laatste opdracht verdiepen de leerlingen zich nog meer in verschillende personages. Nu gaan zij zelf personages verzinnen en uitwerken op papier. Daarbij komt een aantal beeldende materialen en technieken aan de orde. De profielschetsen worden gebruikt voor een aantal spelvormen en presentaties. Kennisdoelen Vaardigheidsdoelen kent de begrippen personage, imitatie en transformatie ; weet wat improvisatie inhoudt. maakt in woord en beeld een profielschets van een personage dat hij graag zou willen zijn; bereidt in een groepje een scène voor op basis van een beschreven rol, situatie en emotie. Benodigdheden schrijfgerei briefjes met de namen van de personages (zie de opdracht De ontmoeting ) briefjes met personages, situatie en emotie (zie de opdracht Brief ) grijze tekenpotloden zachte kleurpotloden pastelkrijt zachte waskrijtjes (of bijvoorbeeld Pandakrijt) stiften oude tijdschriften om uit te knippen scharen (behangers)lijm in potjes lijmkwasten A3-papier (niet te dun) Aan de slag in de klas Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren, presenteren en evalueren. Onderzoek Doorloop de volgende stappen: 1. De leerling maakt een profielschets van het personage dat hij wil spelen. Werk op A3-formaat met beeld en tekst. Gebruik eventueel afbeeldingen uit tijdschriften om het profiel te verduidelijken. Laat de leerling zoveel mogelijk karaktereigenschappen (lief, opvliegend, nerdy, meegaand, eigenwijs, gemeen, hyperactief), uiterlijke kenmerken en persoonlijke kwaliteiten noteren van de rol die hij gaat spelen. 2. Vorm groepjes waarin leerlingen hun profielschets tonen en laten aanvullen door medeleerlingen. 12

13 Reflectievragen Waarin verschilt het personage dat je wilt spelen van wie jij bent? Met welk personage zou jij een scène willen spelen? Waarom? Heb je je personage voldoende kunnen weergeven in je profielschets? Uitvoeren Voer onderstaande opdrachten in volgorde uit: Aangenaam De leerlingen kruipen in de huid van hun personage en stellen zich om de beurt voor aan de groep. Laat de andere leerlingen tijdens het voorstelrondje een naam bedenken. Solo-improvisatie De leerling bedenkt een passende situatie bij het door hem gekozen personage. Hij vertelt daarover vanuit zijn rol met de beginzin: Wat ik nou heb meegemaakt.. De ontmoeting Noteer de namen van de diverse personages op een briefje, stop ze in de hoge hoed en stel hieruit groepjes samen van twee, drie of vier leerlingen. De leerlingen improviseren een ontmoeting. Aandachtspunten:: blijven de leerlingen goed in hun rol? Geven ze elkaar voldoende ruimte? Weten ze de improvisatie spannend te houden? Speel de scènes voor de klas en bespreek ze na. Brief Er zijn vijf brieven waarin een situatie, het spelen van een emotie en suggesties voor rollen staan omschreven (zie de bijlage). Zorg voor benodigde rekwisieten. De leerlingen krijgen per groep een brief plus attributen. Met de informatie uit de brief gaan ze de scène verder uitwerken en oefenen. Speel de scènes voor de klas en bespreek ze na. Reflectievragen Kun je je voorstellen dat je het door jou gekozen personage een hele dag speelt, ook thuis aan tafel? Licht je antwoord toe. Hoe verliep de ontmoeting met de andere personages? Was het moeilijk om in je rol te blijven? Wat moest je doen om de improvisatie spannend te houden? Presenteren Je kunt onderstaande aandachtspunten meenemen bij het presenteren van de spelopdracht: Plaats de personages in een halve kring. Laat de leerlingen per groepje naar voren stappen en zich als hun personage voorstellen. Ze spelen vervolgens de ontmoeting of de brief. Bepaal in overleg met de klas de volgorde van de scènes. Bedenk als leerkracht welke rol jij zelf speelt in het totale stuk. 13

14 Reflectievragen Hoe verliep de samenwerking in je groepje? Zou je met je groepje nog meer scènes kunnen bedenken? Waarin kwam jouw personage beter tot zijn recht: bij het voorstellen, in de solo, in de ontmoeting of in de brief? Licht je antwoord toe. Past dat bij je eigen identiteit? Is jullie presentatie een echte voorstelling geworden of waren het meer losse scènes? Hoe komt dat? Evalueren Bespreek met de leerlingen het doorlopen proces aan de hand van onderstaande vragen: Wat ben je te weten gekomen over jezelf tijdens het hele project? Welke nieuwe dingen ben je te weten gekomen over je medeleerlingen? Past het spelen van een rol bij jou? Licht je antwoord toe. Welk personage van je medeleerlingen zou jij ook graag willen spelen? Waarom? Wat heb jij nodig om in je rol te komen? Speel je in het dagelijks leven ook weleens een rol? Welke rol speel je dan en waarom? Welk Haags theater past het beste bij jou? Hoe ziet jouw ideale theatergezelschap eruit? 14