Monitor Operatie Hartslag Heerlen

Vergelijkbare documenten
Monitor Operatie Hartslag Heerlen

Monitor Operatie Hartslag Heerlen Follow-up meting 2004

7,5 50,4 7,2. Gemeente Enkhuizen, Leefbaarheid. Overlast in de buurt Enkhuizen. Veiligheidsbeleving Enkhuizen

Monitor Veiligheidsbeleid Groningen januari tot april 2019

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Hoe beoordelen Almeerders de leefbaarheid en veiligheid in hun buurt?

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen sept-dec 2017

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Veiligheidsmonitor Hengelo Wijkrapport Woolde Augustus 2010

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

B A S I S V O O R B E L E I D

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen mei - augustus 2018

Fact sheet. Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland Politie Eenheid Amsterdam. Veiligheidsbeleving buurt. nummer 4 februari 2013

B A S I S V O O R B E L E I D

B A S I S V O O R B E L E I D

5. CONCLUSIES. 5.1 Overlast

Kernrapport veiligheidsmonitor, benchmark (2017) Gemeente Leiden vergeleken met Nederland en Grotestedenbeleid G32. Leefbaarheid in de buurt

Veiligheidsmonitor Hengelo Wijkrapport Buitengebied Augustus 2010

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen januari-april 2018

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Gemeentemonitor Simpelveld

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

De Eindhovense Veiligheidsindex. Eindhoven, oktober 11

Kernrapport Veiligheidsmonitor ( ) Gemeente Leiden. Leefbaarheid in buurt

Burgeronderzoek Parkstad Limburg

Notitie Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland

Taskforce Overlast Ervaren overlast in het Centrum en Crabbehof-Noord 2011

Leefbaarheid en overlast in buurt

Veiligheidsmonitor 2011 Gemeente Woerden

Veiligheid kernthema: maatschappelijk evenwicht & veiligheid

Kernrapport veiligheidsmonitor, benchmark (2015)

Veiligheid in het Openbaar Vervoer

Leefbaarheid en Veiligheid Afdeling Beleidsonderzoek en Geo Informatie November 2007

trntrtrtr V td L O\'ERLASTMETINGEN IN DE GRAVII\TNESTEEG EN OMGEVING

Stadsmonitor. -thema Openbare Ruimte-

Gemeentemonitor Simpelveld

Drie jaar Taskforce Overlast

Samenvatting en conclusies

Leefbaarheid in de buurt

Rapportage Burgeronderzoek: Stads- en Buurtmonitor Kerkrade 2015

St. Jansstraat 2C Goudsesingel 184 Telefoon Telefoon Fax Fax

Straatintimidatie Amsterdam. Factsheet Onderzoek, Informatie en Statistiek

De mening van de inwoners gepeild. Leefbaarheid 2015

Stadswerven Zuid 2014 Een jaar na opening van het Energiehuis

Samenvatting en conclusies

4.3 Veiligheidsbeleving

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen september-december 2015

Tabellen Veiligheidsmonitor 2008 Leiden

SENIORENMONITOR HEERLEN 2003

Resultaten gemeentebeleidsmonitor Veiligheid en leefbaarheid

ONDERZOEK VEILIGHEID. Inwonerpanel Gemeente Dongen Onderzoek 9 Mei GfK 2014 Gemeente Dongen Onderzoek Veiligheid Mei

Integrale veiligheid. resultaten burgerpanelonderzoek maart 2007

Wijktoets Aandachtswijk Gesworen Hoek 2016 Analyse

Burgeronderzoek Parkstad Limburg 2011

LEEFBAARHEIDSMONITOR EDE 2015 EN TRENDS WIJKEN/BUURTEN

Veiligheidsmonitor 2009 Gemeente Leiden

Inventarisatie overlast uitgaanscentrum Vlaardingen

Leefbaarheid en veiligheid

Veiligheidsmonitor 2010 Gemeente Leiden

Hoe veilig is Katwijk?

Stadsmonitor. -thema Veiligheid-

Leefbaarheid en veiligheid

GEMEENTE OSS Resultaten op hoofdlijnen

Gemeente Breda. Omgevingsmeting asielzoekerscentrum: nulmeting. Rapportage

Leefbaarheid in Spijkenisse. Resultaten onderzoek over leefbaarheid en veiligheid onder inwoners van Spijkenisse

Veiligheidsmonitor Gemeente Achtkarspelen

Gemeentemonitor Kerkrade

Persbericht. Gevoelens van onveiligheid iets verminderd. Centraal Bureau voor de Statistiek

Hoe veilig is Leiden?

Onderzoek Leefbaarheid en Veiligheid gemeente Oisterwijk 2010

Persbericht. Criminaliteit nauwelijks gedaald. Centraal Bureau voor de Statistiek

Hoe veilig voelen Almeerders zich? Veiligheidsmonitor 2011

Centraal Bureau voor de Statistiek

Hoe veilig is Kapelle?

Rapportage Burgeronderzoek:

Tabel 1: Stellingen Fysieke voorzieningen en Sociale contacten in woonbuurt (%)

Hoe veilig is Nijkerk?

HOE VEILIG IS BLOEMENDAAL?

Fysieke leefomgeving I.B EELDKWALITEIT VAN DE STAD

HOE VEILIG IS KATWIJK?

BIJLAGE II OBJECTIEVE EN SUBJECTIEVE VEILIGHEID

Stadsmonitor. -thema Veiligheid-

Hoe veilig zijn Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel?

Politiemonitor Bevolking Landelijke rapportage

Veiligheidssituatie in s-hertogenbosch vergeleken Afdeling Onderzoek & Statistiek, juni 2014

Leefbaarheidsmonitor Hoogvliet 2009

Veiligheidsgevoel in fietstunnels

Hoe veilig is Coevorden?

TRENDS GEMEENTE, WIJKEN EN DORPEN

Analyse deelgebied Maaspoort 2016

Eerste resultaten monitor wijkactieplan MSP t.b.v. regiegroep MSP ; Bureau Onderzoek & Statistiek, gemeente Heerlen

Bijna de helft van de geweldsmisdrijven wordt in de openbare ruimte gepleegd / foto: Inge van Mill.

Grafiek 20.1a Belangrijkste aspecten die Leidenaren prettig vinden aan de eigen buurt, * (meer antwoorden mogelijk) 16% 15% 10% 10%

VEILIGHEIDSRAPPORTAGE ROTTERDAM-RIJNMOND 2008 EMBARGO TOT 7 JULI 2008

Criminaliteit en slachtofferschap

HOE VEILIG IS TYNAARLO?

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015

De ontwikkeling van geweld in de Nederlandse samenleving VEEL MONITOREN, WEINIG EENDUIDIGHEID

Colofon. Het overnemen uit deze publicatie is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.

Gemeente Harderwijk. Monitor Leefbaarheid en veiligheid, participatie en sport

Transcriptie:

Monitor Operatie Hartslag Heerlen Meting 2006 Bureau Onderzoek en Statistiek van de gemeente Heerlen Telefoon: 045 5604740/5604747 E-mail: o&s@heerlen.nl Gegevens mogen worden overgenomen, mits met bronvermelding. Verveelvoudiging voor eigen of intern gebruik is toegestaan.

INHOUDSOPGAVE INLEIDING... 1 1. STATION (BEZOEKERS)... 2 1.1 Algemeen... 2 1.2 Onveiligheidsgevoelens...3 1.3 Perceptie openbare orde- en veiligheidsproblemen... 6 1.4 Bekendheid en verwachtingen maatregelen... 8 1.5 Totaalbeeld en conclusie... 10 2. CENTRUM... 12 2.1 Algemeen... 12 2.2 Onveiligheidsgevoelens in centrumbuurten... 14 2.3 Vermijdingsgedrag in centrumbuurten... 16 2.4 Perceptie openbare orde- en veiligheidsproblemen in centrumbuurten... 17 2.4.1 Verloedering... 17 2.4.2 Dreiging... 19 2.4.3 Drugsoverlast... 21 2.5 Persoonlijk slachtofferschap in centrumbuurten... 24 2.5.1 Slachtofferschap vernieling... 24 2.5.2 Slachtofferschap geweld... 25 2.6 Totaalbeeld en conclusies centrumbuurten... 28 3. ALGEMENE CONCLUSIES... 53 Bijlagen: 1. Onderzoeksverantwoording 2. Vragenlijst stationsenquête 2005 3. Vragenlijst veiligheid burgeronderzoek 2005

INLEIDING Binnen de hoofddoelstelling van het realiseren van een structureel veilige en beheersbare binnenstad zijn het verminderen van overlast in de binnenstad, het expliciet aanpakken van het station en het voorkomen van uitwaaiering van problemen belangrijke (sub)doelstellingen van Operatie Hartslag. In dit rapport geeft het gemeentelijke bureau Onderzoek en Statistiek in opdracht van de Stuurgroep Operatie Hartslag op basis van eigen metingen weer wat anno 2006 de stand van zaken m.b.t. deze doelrealisatie is. Daarbij wordt gefocust op de beleving van de veiligheid door de burger, de subjectieve veiligheid dus. Hierover was eerder op de voor Operatie Hartslag relevante gebieden en schaalniveaus geen actuele, betrouwbare en systematisch verzamelde informatie beschikbaar. Daarnaast zijn ook gegevens opgenomen over het persoonlijk slachtofferschap zoals gerapporteerd door de burger. Op de geregistreerde veiligheid, de veiligheidssituatie zoals vastgelegd door de politie of andere instanties (meldpunten e.d.) wordt hier niet ingegaan. Hierover is of wordt in andere documenten zoals politierapportages, voortgangsrapportages Operatie Hartslag verslag gedaan. Een tweede focus van dit rapport is dat de veiligheidsbeleving in de openbare ruimte centraal staat; de beleving van de veiligheid in de privésfeer blijft grotendeels buiten beschouwing. In dit rapport staat de vraag centraal of de geleverde inzet in het kader van Operatie Hartslag ook daadwerkelijk geresulteerd heeft in een verbeterde beleving van de veiligheid door de burger, waarbij nadrukkelijk ook gekeken is naar ontwikkelingsverschillen tussen gebieden. De centrale onderzoeksvraagstelling in het huidige rapport is dan ook: hoe heeft de veiligheid(sbeleving) van de burger in Heerlen zich ontwikkeld, en welke uitwaai-effecten zijn er waar te nemen? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is de veiligheidsbeleving door middel van enquêtes in 2006 gemeten in twee gebieden, namelijk: - NS-/busstation Heerlen - Heerlen-Centrum (uitgesplitst naar 8 centrumbuurten). Doordat voor deze gebieden ook al uitkomsten van eerdere enquêtes beschikbaar zijn kunnen deze uitkomsten vergeleken worden met die van 2001, 2003 en 2005 waardoor ook de ontwikkeling van de veiligheidsbeleving in de afgelopen jaren gevolgd kan worden. Daarmee kan deze rapportage dus met recht een monitor Operatie Hartslag worden genoemd. In de enquêtes ten behoeve van deze monitor is de burger overigens niet gevraagd naar diens mening over Operatie Hartslag als zodanig; deze evaluatie van Operatie Hartslag als project vindt plaats in een afzonderlijke procesevaluatie. De opbouw van dit rapport is als volgt: in hoofdstuk 1 wordt eerst de ontwikkeling van de veiligheidsbeleving in het NS-/busstation weergegeven; daarna laat hoofdstuk 2 zien hoe de veiligheid zich in het stadscentrum ontwikkeld heeft, waarbij een uitsplitsing is gemaakt naar een achttal centrumbuurten. Afgesloten wordt in hoofdstuk 3 met enkele algemene conclusies uit het onderzoeksmateriaal. Om de lezer een goed beeld te geven van de manier waarop de burger is bevraagd zijn een onderzoeksverantwoording en de vragenlijsten van het onderzoek als bijlagen toegevoegd. 1

1. STATION (BEZOEKERS) 1.1. ALGEMEEN In dit hoofdstuk staat de vraag centraal hoe de bezoekers op dit moment de veiligheidssituatie in het NS-/busstation ervaren en hoe deze veiligheidsbeleving zich in de afgelopen jaren ontwikkeld heeft. Aanvullend is de bezoekers ook gevraagd naar hun mening over de bekendheid en effectiviteit van veiligheidsmaatregelen die in het kader van Operatie Hartslag op het station zijn genomen. Het onderzoek is uitgevoerd in de vorm van een mondelinge straatenquête waarbij passanten/voetgangers aan beide zijden van de stationstunnel aan de hand van een vragenlijst (zie bijlage 2) geïnterviewd zijn door vooraf geïnstrueerde enquêteurs. De interviews hebben plaatsgevonden op een aantal dinsdag- en donderdagochtenden en -middagen in de maand juni 2006. In totaal zijn 597 interviews afgenomen, min of meer gelijk verspreid over de enquêteurs en de dagdelen. De groep geïnterviewde personen is grofweg als volgt samengesteld: bijna 40% woont in Heerlen en bijna 50% in de andere Parkstad Limburggemeenten; 10% is dus afkomstig van buiten de regio. Ongeveer de helft van de personen komt dagelijks in het station en ca. 40% komt er wekelijks; de bezoekfrequentie is dus hoog. De groep passanten bestaat voor het grootste deel uit busreizigers (ca. 65%) en daarnaast uit treinreizigers (ca. 20%) en personen die de stationstunnel als passage van de noord- naar de zuidzijde van het station en vice versa gebruiken (ca. 15%). Qua leeftijd valt ca. 40% van de passanten in de leeftijdsklasse van 18-34 jaar; ongeveer 40% is 35-54 jaar en 25% is 55 jaar en ouder. Onder de geïnterviewden bevinden zich iets meer vrouwen dan mannen (ca. 60% vs. 40%). In het vervolg van dit hoofdstuk noemen we de geïnterviewde passanten in de stationstunnel voor het gemak bezoekers (van het station). In 1998, 2003, 2004 en 2005 heeft bureau Onderzoek en Statistiek ook al straatenquêtes in het station gehouden. Door de stationsenquête van 2006 qua opzet (locatie, tijdstip, uitvoering, onderzoekspopulatie) en inhoud (vraagstelling) af te stemmen op deze eerdere stationsenquêtes is het nu mogelijk de uitkomsten van 2006 te vergelijken met die van 1998, 2003, 2004 en 2005. Op die manier kunnen trends en ontwikkelingen in de veiligheidsbeleving rond het station in beeld worden gebracht. In de grafieken en tabellen van dit hoofdstuk worden daarom in de meeste gevallen de uitkomsten voor zowel 1998, 2003, 2004, 2005 als 2006 weergegeven. Aangezien in 2003 enkele nieuwe vragen zijn toegevoegd is het in sommige gevallen niet mogelijk een vergelijking met 1998 te maken. In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan de orde: Onveiligheidsgevoelens (paragraaf 1.2): in welke mate voelen de bezoekers zich in het algemeen onveilig in het station? Perceptie openbare orde- en veiligheidsproblemen (paragraaf 1.3): in welke mate komen naar inschatting van de bezoekers concrete OOV-problemen als verloedering, dreiging en geweld voor in het station? Bekendheid en verwachtingen maatregelen (paragraaf 1.4): in welke mate zijn de in het station genomen maatregelen bekend onder de bezoekers en welke effecten verwacht men ervan? Totaalbeeld en conclusies (paragraaf 1.5): welk totaalbeeld voor het station komt uit het onderzoeksmateriaal naar voren en welke conclusies kunnen hieruit getrokken worden? 2

1.2 ONVEILIGHEIDSGEVOELENS IN STATION Om een beeld te krijgen van de veiligheidsbeleving in algemene zin is de bezoekers van het station in de eerste plaats gevraagd of men zich weleens onveilig voelt in het station. Figuur 1 geeft voor de jaren 1998, 2003, 2004, 2005 en 2006 weer welk percentage bezoekers deze vraag met ja resp. nee beantwoord heeft. Degenen die weet niet/geen mening geantwoord hebben zijn in de percentageberekening buiten beschouwing gelaten. Figuur 1: Voelt zich weleens onveilig in station, in % 56 52 ja 43 30 37 44 48 1998 nee 57 2003 70 2004 63 2005 2006 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% In 2006 geeft 63% van de bezoekers aan zich weleens onveilig te voelen in het station. Dit is een toename ten opzichte van 2005 (+7 procentpunten). Deze toename is niet in lijn met de gunstige ontwikkeling in de veiligheidsbeleving sinds 1998. Absoluut gezien, en in vergelijking met 2004 en eerdere jaren is het aandeel mensen dat zich weleens onveilig voelt echter relatief laag. De vraagstelling voelt u zich weleens onveilig? is een standaardvraagstelling in veiligheidsonderzoek die bij wijze van introductie gebruikt wordt om een algemene indicatie van de veiligheidsbeleving te krijgen. De term weleens is echter weinig specifiek. Om beter inzicht te krijgen in de frequentie van de onveiligheidsgevoelens is daarom aan degenen die aangegeven hebben zich weleens onveilig te voelen de vervolgvraag gesteld of men zich dan vaak, soms of zelden onveilig voelt. Figuur 2 op de volgende pagina geeft voor de jaren 1998, 2003, 2004, 2005 en 2006 weer hoe op deze vraag geantwoord is. Ook nu weer zijn degenen die weet niet/geen mening geantwoord hebben in de percentageberekening buiten beschouwing gelaten. 3

Figuur 2: Frequentie onveiligheidsgevoelens in station, in % 45 28 vaak 20 16 18 49 63 soms 60 73 79 1998 2003 zelden 16 2004 2005 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 2006 Van de bezoekers die zich weleens onveilig voelen in het station geeft in 2006 één op de vijf à zes (18%) aan dat dit vaak voorkomt; 73% voelt zich soms onveilig en 8% zegt zich zelden onveilig te voelen. De hoge frequenties (vaak en zelden) worden dus door relatief kleine groepen genoemd; een meerderheid kiest voor de tussenliggende categorie (soms). Wanneer we kijken naar de ontwikkeling van de frequentie van de onveiligheidsgevoelens tussen 1998 en 2006 zien we dat deze gunstig is: het aandeel bezoekers dat zich vaak onveilig voelt is in de loop der jaren duidelijk afgenomen (van 45% in 1998 naar 18% in 2006). Zowel de onveiligheidsgevoelens in algemene zin (figuur 1) als de frequentie ervan (figuur 2) hebben zich op lange termijn dus duidelijk gunstig ontwikkeld. Tussen 2005 en 2006 is het aantal mensen dat zich vaak onveilig voelt licht gestegen met 2 procentpunten. Hiertegenover staat echter ook dat het aandeel mensen dat zich zelden onveilig voelt gestegen is met 3 procentpunten. Uit onderzoek en ook uit ervaring is bekend dat de onveiligheidsgevoelens in het station variëren naar tijdstip. Om dit te objectiveren is aan de bezoekers die aangeven zich weleens onveilig te voelen in het station gevraagd om aan te geven wanneer men zich onveilig voelt. Hierbij kon men kiezen uit de antwoordcategorieën overdag, s avonds en zowel overdag en s avonds. In 2006 voelt 62% zich alleen s avonds, 31% zowel overdag en s avonds en 7% alleen overdag onveilig. 4

De bevinding dat meer bezoekers zich s avonds dan overdag onveilig voelen op het station is op zich weinig verrassend, maar in welke mate verschilt de veiligheidsbeleving naar tijdstip? Om hier een duidelijker beeld van te krijgen is álle bezoekers (dus ook degenen die zich níet onveilig voelen) gevraagd om het veiligheidsgevoel op het station voor overdag, en s avonds door middel van een rapportcijfer van 1 t/m 10 te beoordelen, waarbij de 1 staat voor zeer onveilig en de 10 voor zeer veilig. Figuur 3 geeft voor de jaren 2003 t/m 2006 weer hoe op deze vraag geantwoord is. In 1998 is deze vraag niet gesteld. Figuur 3: Rapportcijfer veiligheid in station, naar tijdstip 6,7 Overdag 6,9 7,1 6,9 5,8 6,0 's Avonds 2003 6,6 2004 5,2 2005 2006 4,5 5,0 5,5 6,0 6,5 7,0 7,5 In 2006 beoordelen de bezoekers de veiligheid overdag met een 6,9 en s avonds met een 5,2. Het rapportcijfer is in 2006 gedaald ten opzichte van 2005; vooral de veiligheid s avonds zijn burgers negatiever gaan beoordelen (afname van -1,4 punten). Deze negatieve uitkomsten zijn niet in lijn met de gunstige ontwikkeling die vanaf 2003 t/m 2005 zichtbaar was. Een mogelijke verklaring voor deze negatieve bevinding is dat er sinds 2006 werkzaamheden zijn aan het busstation (achterzijde station), waardoor het gehele gebied met hekken afgezet is. In de ogen van de burger zou deze situatie een onveilig gevoel kunnen oproepen. Passanten hebben hun onvrede over deze werkzaamheden aan de interviewers herhaaldelijk geuit. Om een beeld te krijgen van de recente ontwikkeling in de veiligheidsbeleving is de bezoekers tenslotte ook gevraagd of men het station in de afgelopen maanden veiliger of onveiliger vindt geworden. Uit de analyse van de onderzoeksgegevens komt naar voren dat in (juni) 2006 42% van de bezoekers vindt dat het station in de afgelopen maanden veiliger is geworden; 38% vindt de situatie onveranderd en 10% ervaart een negatieve ontwikkeling. Ten opzichte van 2005 beoordelen passanten in 2006 de veiligheidsontwikkeling ongunstiger: er wordt een daling geconstateerd van het aandeel passanten dat het station in de afgelopen maanden veiliger vindt geworden (-14 procentpunten) en een stijging van het aandeel bezoekers dat vindt dat de veiligheidsontwikkeling ongunstiger geworden is (+7 procentpunten). Deze ongunstige ontwikkeling past in het beeld van figuur 1 en 3. 5

Ook hier zagen we dat meer passanten zich wel eens onveilig zijn gaan voelen respectievelijk dat het rapportcijfer dat zij geven voor onveiligheid gedaald is tussen 2005 en 2006. 1.3 PERCEPTIE OPENBARE ORDE- EN VEILIGHEIDSPROBLEMEN IN STATION In de vorige paragraaf heeft de veiligheidsbeleving in algemene zin centraal gestaan: het betrof de onveiligheidsgevoelens van bezoekers zónder deze te koppelen aan concrete openbare orde- en veiligheidsproblemen. In deze paragraaf wordt deze koppeling wél gemaakt. Daarvoor is de stationsbezoekers in de straatenquête door de interviewer een aantal vervelende voorvallen en misdrijven voorgelegd met het verzoek om aan te geven of deze naar hun eigen idee vaak, soms of (bijna) nooit voorkomen in het station. Met deze vraagstelling gaat het dus nog steeds om de beleving ofwel perceptie van de bezoeker maar dan wel de beleving/perceptie in relatie tot een concreet openbare orde- of veiligheidsprobleem. De voorvallen en misdrijven die aan de bezoekers zijn voorgelegd bestaan uit de volgende hoofdcategorieën en samenstellende items: Verloedering - rommel op de grond - bekladding van muren - vernieling van telefooncellen of wachtruimten Dreiging - rondhangende dronken mensen - mensen die worden lastig gevallen - drugsoverlast - bedreiging van mensen - tasjesroof Geweld - geweldsmisdrijven. Figuur 4 op de volgende pagina geeft voor de jaren 1998, 2003, 2004, 2005 en 2006 weer in welke mate de hoofdcategorieën verloedering, dreiging en geweld in de beleving van de bezoekers voorkomen in het station. Daarvoor zijn de antwoorden van de bezoekers omgerekend naar zgn. schaalscores die lopen van 0 (= komt niet voor) t/m 10 (=komt heel vaak voor). 6

Figuur 4: Perceptie verloedering, dreiging en geweld in station, in schaalscores 5,7 4,5 Verloedering 3,3 4,3 3,0 4,5 3,4 Dreiging 2,6 2,0 2,1 1998 Geweld,9 1,1 2,2 2,0 3,3 2003 2004 2005 2006 0,0 1,0 2,0 3,0 4,0 5,0 6,0 7,0 schaalscore (0=komt niet voor; 10=komt heel vaak voor) In 2006 komt verloedering in de ogen van de bezoekers met een schaalscore van 3,0 het meest voor, gevolgd door dreiging (2,1) en geweld (1,1). Dit is op zich een logisch beeld aangezien het voor de hand ligt dat naarmate de voorvallen en misdrijven ernstiger worden deze minder vaak voorkomen. Kijken we naar de ontwikkelingen in de periode 1998-2006 dan zien we gemiddeld genomen een gunstig beeld: verloedering, dreiging en geweld komen in de perceptie van de bezoekers duidelijk minder vaak voor dan enkele jaren geleden. Vooral verloedering laat een dalende trend zien. In 2006 is verloedering in de beleving van de bezoekers verder gedaald t.o.v. 2005 (-0,3). Daarentegen is de perceptie van dreiging en geweld licht gestegen (resp. +0,1 en 0,2). Tabel 2 verbijzondert het algemene beeld van figuur 4 door voor de afzonderlijke items van de hoofdcategorieën verloedering, dreiging en geweld weer te geven hoeveel procent van de bezoekers zegt dat deze VAAK in het station voorkomen. 7

Tabel 2: Perceptie verloedering, dreiging en geweld in station (thematisch verbijzonderd), in % 1998 2003 2004 2005 2006 Verloedering Rommel op de grond 67% 43% 35% 23% 17% Bekladding van muren 37% 25% 31% 16% 12% Vernieling van telefooncellen of wachtruimten 16% 10% 14% 7% 5% Dreiging Rondhangende dronken mensen 56% 35% 24% 15% 11% Mensen die worden lastig gevallen 26% 18% 14% 8% 9% Drugsoverlast 68% 58% 35% 17% 10% Bedreiging van mensen 12% 8% 7% 3% 4% Tasjesroof 14% 6% 5% 4% 2% Geweld Geweldsmisdrijven 13% 9% 6% 2% 2% In 2006 komt rommel op de grond in de perceptie van de bezoekers het meest voor (17%), gevolgd door bekladding van muren (12%), rondhangende dronken mensen (11%) en drugsoverlast (10%). Wanneer we kijken naar de ontwikkeling van de veiligheidsbeleving tussen 1998 en 2006 dan valt op dat juist deze vier items zich in de afgelopen jaren wél het meest positief ontwikkeld hebben en vooral verantwoordelijk zijn voor de in figuur 4 gesignaleerde gunstige ontwikkeling van verloedering. Ook de andere items hebben zich gunstig ontwikkeld. 1.4 BEKENDHEID EN VERWACHTINGEN MAATREGELEN IN STATION In het kader van met name Operatie Hartslag is in de afgelopen jaren een aantal maatregelen genomen om de veiligheid in en rondom het station te verhogen. Om de bekendheid van deze maatregelen onder het publiek te onderzoeken is daarom in de stationsenquête aan de bezoekers gevraagd of het hen is opgevallen dat er veiligheidsmaatregelen in het station zijn genomen en, zo ja, of ze spontaan een of meer van die maatregelen kunnen noemen. Terwijl in 1998 nog slechts een minderheid van 43% van de bezoekers antwoordde dat hen maatregelen zijn opgevallen bedroeg dit percentage 67% in 2003, 65% in 2004, 57% in 2005 en 45% in 2006. Verreweg de meeste maatregelen die men spontaan kon noemen hebben betrekking op het toezicht in de tunnel, hetzij in de vorm van camera s hetzij in de vorm van (bewakings)personeel. Naast de bekendheid van de maatregelen is het ook interessant om te onderzoeken welke verwachtingen men van de maatregelen heeft. Denkt men dat de maatregelen effectief zullen zijn of niet? Daarvoor is de bezoekers van het station een aantal reeds genomen maatregelen voorgelegd met het verzoek om aan te geven of deze naar hun mening veel, weinig of niet zullen bijdragen aan de veiligheid in het station. 8

Het betreft de volgende maatregelen: permanent toezicht installatie camera s aanpak graffiti betere verlichting vaker schoonmaken. Figuur 5 geeft voor de jaren 1998, 2003, 2004, 2005 en 2006 per maatregel weer welk percentage bezoekers verwacht dat deze VEEL zal bijdragen aan de veiligheid in het station. Figuur 5: Verwacht veel effect van maatregel in station, in % Permanent toezicht 75 69 87 91 87 Installatie camera's 60 76 74 73 85 Aanpak graffiti 24 48 45 37 41 Betere verlichting 67 69 73 80 81 1998 2003 Vaker schoonmaken 51 60 59 59 68 2004 2005 2006 0% 20% 40% 60% 80% 100% Uit de grafiek komt als beeld naar voren dat de bezoekers van de meeste maatregelen een grote effectiviteit verwachten. In alle peiljaren denkt een duidelijke meerderheid van de bezoekers van de meeste maatregelen dat ze veel zullen bijdragen aan de veiligheid in het station. Zo verwacht in 2006 bijna 70% van de bezoekers dat permanent toezicht (69%) en betere verlichting (81%) een positief effect zullen hebben. Zeven op de tien bezoekers verwachten dat installatie camera s veel effect zal hebben, terwijl ca. 50% van de bezoekers verwacht dat het vaker schoonmaken van het station zal bijdragen aan de veiligheid aldaar. Alleen van aanpak graffiti verwacht men beduidend minder effect (24%). Hoewel het verwachte effect van deze maatregel op de veiligheid in het station recentelijk tussen 2004 en 2005 iets toegenomen is, is het aandeel bezoekers dat denkt dat deze maatregel effect heeft in 2006 gedaald (van 41% in 2005 naar 24% in 2006). Kijken we naar de verschuivingen in de verwachtingspatronen tussen 1998 en 2006 dan zien we dat de bezoekers in de loop van de tijd relatief meer effectiviteit zijn gaan verwachten van vooral installatie camera s (60% in 1998 vs. 73% in 2006) en betere verlichting (67% vs. 81%). Op korte termijn (2005-2006) is het effect dat bezoekers verwachten van de meeste maatregelen afgenomen. Deze uitkomst is niet verrassend, aangezien het effect van een maatregel meestal meteen op korte dan wel middellange termijn merkbaar wordt; op lange termijn neemt het effect meestal af, aangezien 9

mensen zich aan een nieuwe (verbeterde) situatie aangepast hebben. Hierdoor is het effect niet meer merkbaar omdat het voor hen niet of nauwelijks meer waarneembaar is. 1.5 TOTAALBEELD EN CONCLUSIE STATION In deze afsluitende paragraaf wordt aan de hand van een kleurenoverzicht samenvattend weergegeven hoe de veiligheidsbeleving van de bezoekers van het station zich recentelijk tussen 2005 en 2006 ontwikkeld heeft. De ontwikkeling van de veiligheidsbeleving wordt weergegeven aan de hand van de volgende indicatoren die in de voorgaande paragrafen zijn behandeld: Veiligheidsbeleving - Onveiligheidsgevoelens algemeen (aandeel bezoekers dat zich weleens onveilig voelt) - Frequentie onveiligheidsgevoelens (aandeel bezoekers dat zich vaak onveilig voelt) - Rapportcijfer veiligheid overdag - Rapportcijfer veiligheid s avonds Perceptie openbare orde- en veiligheidsproblemen - Perceptie verloedering - Perceptie dreiging - Perceptie drugsoverlast - Perceptie geweld. Het volgende overzicht geeft voor bovengenoemde indicatoren d.m.v. kleuren weer of ze recentelijk tussen 2005 en 2006 qua ontwikkelingsrichting relatief gunstig, neutraal of ongunstig scoren. Indien een score in 2006 10% of minder afwijkt van de score in 2005 is de typering neutraal ; is de afwijking naar boven of naar beneden toe 10% of meer dan is de typering gunstig resp. ongunstig. De gehanteerde 10%-marge is overigens geen harde statistische maat maar een geschikt instrument om resumerend een indicatie te geven van de ontwikkelingsrichting van de veiligheidsbeleving in het station. 10

Ontwikkeling veiligheidsbeleving station Heerlen 2005-2006 = gunstige ontwikkeling = neutrale ontwikkeling (<10% marge) = ongunstige ontwikkeling Veiligheidsbeleving Onveiligheidsgevoelens algemeen Frequentie onveiligheidsgevoelens Rapportcijfer veiligheid overdag Rapportcijfer veiligheid s nachts Perceptie openbare orde- en veiligheidsproblemen Perceptie verloedering Perceptie dreiging Perceptie drugsoverlast Perceptie geweld 11

Conclusie station De veiligheidsbeleving van de bezoekers van het station laat tussen 1998 en 2006 een divers beeld zien. Het aandeel bezoekers dat zich weleens onveilig voelt in het station is op korte termijn (2005-2006) licht gestegen. Verder is het rapportcijfer dat bezoekers aan de onveiligheid s avonds geven sterk gedaald. Hiertegenover staat dat de veiligheidsbeleving zich op de langere termijn, tussen 1998 en 2006, wel gunstig ontwikkeld heeft. Een mogelijke verklaring voor dit verschil is dat het busstation (achterzijde station) recentelijk gerenoveerd wordt, waar bezoekers overlast van hebben kunnen ondervinden. Deze overlast kan van invloed zijn op de veiligheidsbeleving van passanten in het station. Passanten hebben zelfs aangegeven dat zij van deze renovatie aan de achterzijde van het station hinder ervaren. Kijken we naar de perceptie van de openbare orde- en veiligheidsproblemen dan zien we dat verloedering en drugsoverlast, zoals ervaren door de bezoekers, tussen 2005 en 2006 verder afgenomen is, hetgeen een gunstige ontwikkeling inhoudt. Deze positieve ontwikkeling staat haaks op de negatieve ontwikkeling, zoals hierboven beschreven. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat onveiligheidsgevoelens veroorzaakt wordt door diverse andere factoren die niet direct met de veiligheidssituatie op het station te maken hebben (bijv. persoonlijke omstandigheden, recente onveilige gebeurtenissen die in de media aandacht krijgen). Wijzigingen van externe omstandigheden (zoals bijv. renovatie van het busstation) zouden eerder van invloed kunnen zijn op algemene veiligheidsbeleving dan op concrete, benoembare veiligheidsproblemen. Op het moment dat bezoekers gevraagd wordt om een oordeel te geven over algemene onveiligheidsgevoelens kunnen zij deze factoren meewegen bij de perceptie van hun onveiligheidsgevoel. Dit is in mindere mate het geval bij de perceptie van de openbare orde- en veiligheidsproblemen, aangezien hier gevraagd wordt naar concrete veiligheidsproblemen. Respondenten zullen in dit geval - veel minder dan het geval is bij algemene onveiligheidsgevoelens nauwelijks andere factoren laten meewegen bij de beoordeling van hun veiligheidsgevoel. De stationsaanpak in het kader van m.n. Operatie Hartslag heeft dus vooral op middellange en lange termijn effect gesorteerd. Op korte termijn zien we een positief beeld als het gaat om de perceptie van de openbare orde- en veiligheidsproblemen. Deze conclusie past in het positieve beeld zoals dat naar voren komt uit andere bronnen zoals de registraties van de politie en de uitkomsten van het periodieke Klantbelevingsonderzoek NS-stations. 12

2. CENTRUM 2.1 ALGEMEEN Zoals reeds gezegd stelt Operatie Hartslag zich o.a. ten doel de overlast in de binnenstad van Heerlen te verminderen en uitwaaiering van problemen te voorkomen. Om de realisatie van deze doelstellingen, en met name de uitwaaiering, te monitoren kan niet volstaan worden met onderzoek in het station en de Binnenstad maar is het noodzakelijk ook buiten dit gebied te meten. In overleg met de Stuurgroep Operatie Hartslag is daarvoor in een eerder stadium een vaste set van centrumbuurten met een sterke overlastbeleving in en rond het stadscentrum geselecteerd. Het betreft de volgende 8 centrumbuurten, waarvan er 4 het Centrum en 4 binnen GMS liggen (exacte ligging van deze gebieden wordt overigens in de plattegrond op de volgende pagina weergegeven): Centrum - Binnenstad - Op de Nobel - t Loon - Lindeveld GMS - Grasbroek - Musschemig - Schandelen - Hoppersgraaf. In deze centrumbuurten zijn in mei 2006 2190 inwoners van 18 jaar en ouder schriftelijk geënquêteerd in het kader van het tweejaarlijkse burgeronderzoek. 1284 Personen hebben de vragenlijst ingevuld, hetgeen een respons betekent van 59%. Op basis van deze respons kunnen voor de onderzochte gebieden betrouwbare uitspraken worden gedaan Aangezien in 2001, 2003 en 2005 in dezelfde buurten ook een burgeronderzoek is gehouden en in 2004 een veiligheidsenquête kunnen de uitkomsten van de veiligheidsenquête 2006 vergeleken worden met deze eerdere metingen en kunnen trends en ontwikkelingen in beeld worden gebracht. Hierbij moet opgemerkt worden dat de steekproef van het burgeronderzoek 2001 voor de genoemde centrumbuurten kleiner is dan die van de onderzoeken van 2003, 2004, 2005 en 2006. Daarom is er uit betrouwbaarheidsoverwegingen voor gekozen de uitkomsten voor het jaar 2001 in dit hoofdstuk buiten beschouwing te laten. De presentatie van de uitkomsten is zo dat in de grafieken de uitkomsten voor de 8 centrumbuurten op hoofdthema s worden samengevat en daarna in de tabellen thematisch (naar onderzoeksitems) worden verbijzonderd. De volgende onderwerpen komen in dit hoofdstuk aan de orde: Onveiligheidsgevoelens (paragraaf 2.2): in welke mate voelen de bewoners zich onveilig in de eigen woonomgeving? Vermijdingsgedrag (paragraaf 2.3): in welke mate vermijden bewoners plekken in hun eigen buurt vanwege onveiligheidsredenen? Perceptie openbare orde- en veiligheidsproblemen (paragraaf 2.4): in welke mate komen naar inschatting van de bewoners concrete OOV-problemen als verloedering, dreiging en drugsoverlast voor in de eigen woonomgeving? Persoonlijk slachtofferschap (paragraaf 2.5): in welke mate zijn de bewoners recentelijk slachtoffer geweest van vervelende voorvallen of misdrijven in de eigen woonomgeving? Totaalbeeld en conclusies (paragraaf 2.6): welk totaalbeeld voor de centrumbuurten komt uit het onderzoeksmateriaal naar voren en welke conclusies kunnen hieruit getrokken worden? 13

Alvorens de onderzoeksuitkomsten te presenteren toont de volgende kaart de ligging van de onderzochte buurten Centrum (bestaande uit Binnenstad, Op de Nobel, t Loon, Lindeveld) en GMS (bestaande uit Grasbroek, Musschemig, Schandelen, Hoppersgraaf). 14

2.2 ONVEILIGHEIDSGEVOELENS IN CENTRUMBUURTEN Om een beeld te krijgen van de veiligheidsbeleving in algemene zin is de bewoners van de centrumbuurten in de eerste plaats gevraagd of men zich weleens onveilig voelt in de eigen woonomgeving. Figuur 6 geeft voor 2003 t/m 2006 weer hoeveel procent van de bewoners zich weleens onveilig voelt. Figuur 6: Onveiligheidsgevoelens in centrumbuurten, in % Binnenstad 49 64 79 77 Op de Nobel 54 54 52 58 't Loon 39 53 70 75 Lindeveld 37 45 57 60 Grasbroek 44 43 50 55 Musschemig Schandelen 39 46 50 50 53 63 68 75 2003 2004 Hoppersgraaf 47 58 57 71 2005 2006 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% percentage inwoners In 2006 zijn de onveiligheidsgevoelens het grootst onder de bevolking van Schandelen (53%), gevolgd door die van Op de Nobel (52%) en de Binnenstad (49%). De ontwikkeling van de onveiligheidsgevoelens in de centrumbuurten laat een zeer gunstige trend zien: sinds 2003 dalen de onveiligheidsgevoelens in vrijwel alle buurten. Deze gunstige ontwikkeling heeft zich in 2006 t.o.v. 2005 in alle buurten nog verder voortgezet. De afname van onveiligheidsgevoelens is het sterkst in t Loon (-14 procentpunten), de Binnenstad (-15), Schandelen (-10) en Hoppersgraaf (-10). Overigens is tevens aan degenen die zich weleens onveilig voelen gevraagd om de frequentie van onveiligheidsgevoelens te preciseren door aan te geven of men zich dan vaak, soms of zelden onveilig voelt. Voor de centrumbuurten geldt dat gemiddeld een kleine minderheid van 14% zich vaak onveilig voelt en dat een grote meerderheid van 66% zich soms onveilig voelt. 15

Om te objectiveren in welke mate de onveiligheidsgevoelens verschillen naar tijdstip is aan degenen die zich weleens onveilig voelen gevraagd of ze zich overdag, s avonds of op beide momenten onveilig voelen. Figuur 7 geeft per buurt weer hoe hierop in 2006 geantwoord is. Figuur 7: Tijdstip onveiligheidsgevoelens in centrumbuurten in 2006, in % Binnenstad 19 75 Op de Nobel 39 61 't Loon 27 70 Lindeveld 32 68 Grasbroek 19 79 Musschemig 32 68 Schandelen 33 63 overdag Hoppersgraaf 16 82 's avonds beide 0% 20% 40% 60% 80% 100% percentage inwoners Uit figuur 7 komt een eenduidig beeld naar voren: in alle buurten voelt de meerderheid van de inwoners zich alleen s avonds onveilig. Deze percentages variëren van 61% in Op de Nobel tot 82% in Hoppersgraaf. Het aandeel inwoners dat zich zowel overdag als s avonds onveilig voelt is het grootst in Op de Nobel (39%) en het minste in Hoppersgraaf (16%). Slechts een fractie van de inwoners voelt zich alleen overdag onveilig. Om een oordeel te kunnen geven over de ontwikkeling van de onveiligheidsgevoelens naar tijdstip geeft tabel 3 voor de jaren 2004, 2005 en 2006 het aandeel inwoners weer dat zich overdag, s avonds of zowel overdag als s avonds weleens onveilig voelt in de eigen buurt. Tabel 3: Onveiligheidsgevoelens naar tijdstip in centrumbuurten, in % overdag s avonds beide 2004 2005 2006 2004 2005 2006 2004 2005 2006 Binnenstad 1% 0% 3% 63% 73% 75% 36% 27% 19% Op de Nobel 2% 0% 0% 59% 75% 61% 37% 24% 39% t Loon 4% 0% 0% 56% 75% 70% 40% 25% 27% Lindeveld 0% 2% 0% 74% 77% 68% 26% 21% 32% Grasbroek 1% 0% 2% 68% 72% 79% 31% 28% 19% Musschemig 0% 0% 0% 69% 78% 68% 29% 21% 32% Schandelen 2% 0% 2% 73% 73% 63% 24% 25% 33% Hoppersgraaf 2% 0% 1% 58% 77% 82% 41% 23% 16% 16

2.3 VERMIJDINGSGEDRAG IN CENTRUMBUURTEN In het verlengde van onveiligheidsgevoelens is het ook van belang om inzicht te krijgen in het vermijdingsgedrag. Daarom is aan de bewoners gevraagd of er bepaalde plekken in hun buurt zijn waar zij uit veiligheidsoverwegingen liever niet komen. In tabel 4 wordt weergegeven hoeveel procent van de bewoners van de centrumbuurten in 2003 t/m 2006 aangegeven hebben plekken in hun buurt uit veiligheidsoverwegingen te mijden. Tabel 4: Vermijdingsgedrag in Centrumbuurten, in % Aandeel inwoners dat plekken mijdt in eigen buurt 2003 2004 2005 2006 Binnenstad 82% 72% 60% 42% Op de Nobel 63% 60% 51% 48% t Loon 70% 69% 44% 37% Lindeveld 61% 57% 43% 43% Grasbroek 63% 53% 43% 44% Musschemig 44% 43% 35% 34% Schandelen 73% 63% 53% 50% Hoppersgraaf 67% 54% 47% 39% In 2006 lopen de vermijdingspercentages uiteen van 34% in Musschemig tot 50% in Schandelen. Daarmee komen deze vermijdingspercentages goed overeen met de percentages van onveiligheidsgevoelens uit figuur 6. Kijken we naar de ontwikkeling van het vermijdingsgedrag dan zien we dat deze zich in alle centrumbuurten (m.u.v. Grasbroek, die een lichte toename van -1 procentpunt laat zien) gunstig ontwikkeld heeft, met name tussen 2004 en 2005. Tussen 2005 en 2006 laat vooral de Binnenstad en Hoppersgraaf een sterke afname zien in het vermijdingsgedrag (resp. -18 en -8 procentpunten). Ook deze bevindingen sluiten goed aan bij die uit figuur 6. In het verlengde van vermijdingsgedrag is het interessant om te weten welke plekken vooral gemeden worden en welke reden(en) hieraan ten grondslag liggen. Daarom is aan de mensen gevraagd of er bepaalde plekken in hun buurt zijn waar zij uit veiligheidsoverwegingen liever niet komen en, zo ja, welke plek in hun buurt dat vooral is en waarom zij daar liever niet komen. In tabel 5 op de volgende pagina zijn de meest genoemde onveilige plekken per buurt vermeld (in volgorde van meest frequent genoemd), waarbij als ondergrens geldt dat de plek door minimaal 5 respondenten genoemd moet zijn. In de rechter kolom is per buurt de meest genoemde vermijdingsreden vermeld. Aangezien de vermijdingsredenen per onveilig genoemde plek te klein in aantal waren of er geen vermijdingsreden(en) benoemd konden worden, zijn deze per centrumbuurt vermeld. 17

Tabel 5: onveilige plekken en vermijdingsreden in centrumbuurt Onveilige plek Relatief (absoluut) Vermijdingsreden Musschemig Sittarderweg 31% (N = 16) (N = 51) Huskensweg 22% (N = 11) - Jongerenoverlast Willemstraat 14% (N = 7) Grasbroek LTM vijver 20% (N = 11) (N = 56) Kemkensweg 11% (N = 6) NS-Station 11% (N = 6) Sittarderweg 9% (N = 5) Willemstraat 9% (N = 5) Schandelen Schandelerboord 21% (N = 23) (N = 108) Elfmorgenstraat 10% (N= 11) Kemkensweg 8% (N = 9) Meezenbroekerweg 7% (N = 8) NS-station 7% (N= 7) Willemstraat 6% (N = 6) Aambos 5% (N = 5) Hoppersgraaf NS-station 26% (N = 15) (N = 57) Sittarderweg 23% (N = 13) Willemstraat 9% (N = 5) Centrum Rector Driessenstraat 15% (N = 21) (N = 132) Aambos 9% (N = 12) Putgraaf 8% (N = 10) Saroleastraat 7% (N = 9) NS-Station 5% (N = 7) Tempsplein 5% (N = 7) Centrum 5% (N = 7) Klompstraat 4% (N = 5) Dr. Bemelmanstraat 4% (N = 5) Op de Nobel Tempsplein 42% (28) (N = 66) Aambos 15% (10) Nobelstraat 15% (9) Centrum 8% (5) t Loon Valkenburgerweg 19% (5) (N = 27) Promenade 19% (5) Lindeveld Tempsplein 26% (9) (N = 34) Burg. de Hesseleplein 18% (6) - Jongerenoverlast - Ongure types - Drugsoverlast - Jongerenoverlast - Drugsoverlast - Drugsoverlast - Ongure types - Drugsoverlast - Ongure types - Drugsoverlast - Slechte verlichting - Rondhangende mensen - Drugsoverlast - Jongerenoverlast De meest genoemde vermijdingsredenen in de Heerlense centrumbuurten zijn drugsoverlast (drugsgebruik, drugshandel) en jongerenoverlast (hangjongeren, gedrag jongeren). De Willemstraat, NS-station, Sittarderweg, Aambos en Tempsplein worden het meest frequent genoemd door inwoners van diverse centrumbuurten. 18

2.4 PERCEPTIE OPENBARE ORDE EN VEILIGHEIDSPROBLEMEN IN CENTRUMBUURTEN Waar het in de vorige paragrafen gaat om de veiligheidsbeleving in algemene zin komt in deze paragraaf een manifester onderwerp aan de orde, namelijk de manier waarop de bewoners de omvang van concrete openbare orde- en veiligheidsproblemen in hun woonomgeving inschatten. Om deze perceptie van OOV-problemen te meten is de bewoners van de Centrumbuurten in de enquête een aantal vervelende situaties of misdrijven voorgelegd met het verzoek om aan te geven of deze naar eigen idee vaak, soms of (bijna) nooit voorkomen in de eigen woonomgeving. De vervelende situaties en misdrijven kunnen teruggebracht worden tot de volgende indicatoren, die overigens ook als standaardindicatoren in het landelijke Grotestedenbeleid gehanteerd worden: Verloedering Dreiging Drugsoverlast. In de paragrafen 2.4.1 t/m 2.4.3 wordt de bewonersperceptie van deze OOV-problemen achtereenvolgens behandeld. 2.4.1 PERCEPTIE VERLOEDERING IN CENTRUMBUURTEN De veiligheidsbeleving wordt o.a. bepaald door de fysieke kwaliteit van de woonomgeving. Ziet alles er schoon en heel uit of is er sprake van verloedering? Daarom is de bewoners gevraagd in welke mate de volgende vormen van verloedering naar eigen idee voorkomen in de buurt: - bekladding van muren en/of gebouwen - vernieling van telefooncellen of bushokjes - rommel op straat - hondenpoep op straat. De antwoorden zijn omgerekend naar een schaalscore voor verloedering die loopt van 0 (= komt niet voor) t/m 10 (= komt heel vaak voor). Figuur 8 geeft de verloederingsscores voor de jaren 2003, 2004, 2005 en 2006 voor de Centrumbuurten weer. Figuur 8: Perceptie verloedering in centrumbuurten, in schaalscores Binnenstad 4,5 5,3 5,6 5,6 Op de Nobel 3,8 4,2 4,2 4,5 't Loon 5,5 6,1 6,2 6,7 Lindeveld 3,6 3,7 4,1 4,1 Grasbroek 5,0 5,1 5,1 5,9 Musschemig Schandelen 4,6 5,8 5,6 5,7 5,3 5,5 5,1 6,1 2003 2004 Hoppersgraaf 4,5 5,6 5,7 5,4 2005 2006 3,0 4,0 5,0 6,0 7,0 Schaalscore (0 = komt niet voor; 10 = komt heel vaak voor) 19

In 2006 varieert de perceptie van verloedering van een 3,7 in Lindeveld tot een 6,2 in t Loon. Recentelijk tussen 2005 en 2006 is de verloedering in de meeste centrumbuurten toegenomen, waarbij in Grasbroek en in t Loon de sterkste toename wordt gemeten (resp. +0,8 en +0,7). Op de Nobel, de Binnenstad en Hoppersgraaf zijn de enige centrumbuurten waar de bewoners tussen 2005 en 2006 minder verloedering zijn gaan ervaren (resp. -0,7, -0,8 en -0,9). Tabel 6 laat zien hoe het zit met de afzonderlijke aspecten van verloedering. Ze geeft voor de vier onderscheiden vormen van verloedering weer hoeveel procent van de bewoners van de centrumbuurten zegt dat deze vaak in de eigen buurt voorkomen. Tabel 6: Perceptie verloedering in centrumbuurten (thematisch verbijzonderd), in % Bekladding muren en/of gebouwen Vernieling telefooncellen of bushokjes 2003 2004 2005 2006 2003 2004 2005 2006 Binnenstad 25% 24% 20% 16% 14% 14% 15% 9% Op de Nobel 15% 17% 21% 11% 16% 15% 13% 5% t Loon 26% 34% 25% 33% 20% 30% 16% 13% Lindeveld 9% 9% 4% 9% 4% 7% 7% 3% Grasbroek 14% 17% 17% 14% 25% 24% 28% 32% Musschemig 13% 23% 7% 17% 44% 50% 50% 56% Schandelen 17% 18% 15% 21% 21% 23% 17% 19% Hoppersgraaf 19% 23% 14% 15% 23% 20% 16% 13% Rommel op straat Hondenpoep op straat 2003 2004 2005 2006 2003 2004 2005 2006 Binnenstad 48% 51% 32% 37% 40% 36% 31% 35% Op de Nobel 29% 32% 23% 32% 37% 27% 30% 29% t Loon 52% 61% 33% 43% 40% 56% 49% 64% Lindeveld 26% 32% 22% 18% 47% 38% 40% 32% Grasbroek 27% 19% 22% 30% 53% 50% 50% 53% Musschemig 32% 32% 25% 24% 60% 55% 55% 48% Schandelen 41% 30% 28% 30% 34% 45% 35% 43% Hoppersgraaf 45% 38% 26% 34% 40% 60% 45% 33% Hondenpoep op straat en rommel op straat komen in het algemeen vaker voor dan vernieling van telefooncellen of bushokjes en bekladding van muren of gebouwen. Opvallend is de hoge score van 56% op het item vernieling telefooncellen/bushokjes in Musschemig in 2006. Kijken we naar de recente ontwikkeling van de verschillende verloederingaspecten tussen 2005 en 2006 dan zien we dat vooral rommel op straat in de perceptie van de centrumbewoners is toegenomen (behalve in Lindeveld en Musschemig) ten opzichte van 2005. Op buurtniveau zien we dat bekladding van muren en/of gebouwen vooral afgenomen is in Op de Nobel (-10 procentpunten) en toegenomen in Musschemig (+10). Rommel op straat is vooral toegenomen in t Loon (+10). Ook laat t Loon een toename zien van hondenpoep op straat (+15). In Hoppersgraaf wordt daarentegen een afname van hondenpoep geconstateerd (-12). 20

2.4.2 PERCEPTIE DREIGING IN CENTRUMBUURTEN Een tweede indicator die gebruikt is om de beleving van OOV-problemen te meten is dreiging in de buurt. Het gaat dan om de volgende vervelende voorvallen en misdrijven: bedreiging dronken mensen op straat vrouwen en mannen die op straat worden lastig gevallen geweldsdelicten drugsoverlast tasjesroof. Figuur 9 geeft weer in welke mate de bewoners van de centrumbuurten inschatten dat dreiging voorkomt in de eigen buurt. Daarbij wordt wederom gebruik gemaakt van een schaalscore die loopt van 0 (= komt niet voor) t/m 10 (= komt heel vaak voor). Figuur 9: Perceptie dreiging in centrumbuurten, in schaalscores Binnenstad 4,1 4,9 5,8 5,7 Op de Nobel 3,1 3,0 2,8 2,8 't Loon 2,6 3,2 4,4 5,3 Lindeveld 2,0 1,7 2,7 3,1 Grasbroek 1,5 1,6 2,3 2,2 Musschemig Schandelen 1,9 1,6 2,7 2,4 3,8 3,5 3,8 4,8 2003 2004 Hoppersgraaf 2,9 2,9 4,2 4,9 2005 2006 0,0 1,0 2,0 3,0 4,0 5,0 6,0 7,0 Schaalscore (0 = nooit voorkomend; 10 = zeer vaak voorkomend) In 2006 ervaren de bewoners van de Binnenstad met een 4,1 in hun buurt nog steeds ondanks de forse daling van -0,8 - duidelijk vaker dreiging dan de bewoners van de overige centrumbuurten. De minste buurtdreiging ervaren de inwoners van Grasbroek en Musschemig (1,6). Positief is dat de buurtdreiging zich in de afgelopen jaren gunstig ontwikkeld heeft. Tussen 2005 en 2006 is in de meeste centrumbuurten sprake van een daling. In t oog springend is de forse afname van buurtdreiging in de Binnenstad (van 4,9 in 2005 naar 4,1 in 2006) en t Loon (van 3,2 in 2005 naar 2,6 in 2006). Tabel 7 geeft een verbijzondering van de uitkomsten van figuur 9. Voor de 6 afzonderlijke dreigingsvormen wordt weergegeven welk aandeel bewoners zegt dat deze vaak voorkomen in de buurt. 21

Tabel 7: Perceptie dreiging in centrumbuurten (thematisch verbijzonderd), in % bedreiging dronken mensen op straat vrouwen en mannen die op straat worden lastig gevallen 2003 2004 2005 2006 2003 2004 2005 2006 2003 2004 2005 2006 Binnenstad 17% 11% 9% 2% 37% 32% 30% 31% 19% 19% 17% 8% Op de Nobel 3% 6% 5% 4% 19% 29% 17% 23% 6% 6% 5% 9% t Loon 8% 11% 1% 7% 17% 26% 13% 15% 10% 16% 4% 4% Lindeveld 3% 3% 2% 4% 13% 23% 11% 14% 4% 7% 0% 5% Grasbroek 3% 5% 4% 2% 3% 6% 4% 6% 3% 5% 3% 2% Musschemig 2% 4% 2% 3% 12% 15% 10% 9% 5% 7% 4% 3% Schandelen 11% 6% 3% 7% 14% 21% 19% 29% 11% 7% 7% 11% Hoppersgraaf 9% 8% 6% 7% 23% 20% 16% 14% 16% 17% 5% 8% Vervolg tabel 7 geweldsmisdrijven drugsoverlast tasjesroof 2003 2004 2005 2006 2003 2004 2005 2006 2003 2004 2005 2006 Binnenstad 11% 14% 9% 3% 69% 62% 53% 30% 12% 7% 9% 6% Op de Nobel 4% 4% 4% 2% 32% 33% 26% 32% 6% 3% 2% 3% t Loon 5% 9% 2% 4% 54% 55% 37% 16% 10% 13% 1% 6% Lindeveld 4% 3% 2% 1% 34% 39% 24% 13% 1% 3% 1% 1% Grasbroek 1% 3% 1% 2% 33% 27% 14% 6% 4% 2% 2% 2% Musschemig 3% 3% 3% 2% 36% 12% 15% 5% 3% 1% 2% 1% Schandelen 10% 7% 3% 6% 62% 43% 32% 26% 12% 2% 3% 3% Hoppersgraaf 12% 11% 8% 6% 64% 42% 20% 19% 13% 3% 2% 3% De meeste dreigingsvormen komen in de ogen van de bewoners slechts incidenteel voor, waarbij men wel dient te beseffen dat het om ernstige vormen van (be)dreiging gaat. Alleen drugsoverlast en dronkenschap worden in 2006 met percentages van 30% resp. 31% in de Binnenstad maar toch ook in de aangrenzende buurten door een beduidend groter aandeel van de bevolking als frequent voorkomende dreigingsvormen genoemd. Positief is wel dat drugsoverlast zich recentelijk tussen 2005 en 2006 in vrijwel alle centrumbuurten gunstig ontwikkeld heeft (m.u.v. Op de Nobel). Vooral de Binnenstad en t Loon hebben te maken met een forse daling van drugsoverlast (resp. -22 en -21 procentpunten). Daarentegen is de dreiging die uitgaat van dronken mensen op straat in vrijwel alle centrumbuurten gestegen, met name in Schandelen (+10 procentpunten). 2.4.3 PERCEPTIE DRUGSGERELATEERDE OVERLAST IN CENTRUMBUURTEN In relatie tot Operatie Hartslag is interessant om uitgebreider in te gaan op de mate waarin drugsgerelateerde overlast wordt ervaren. Daarom is aan de bewoners van de centrumbuurten gevraagd om aan te geven of de volgende aspecten van drugsgerelateerde overlast vaak, soms, of (bijna) nooit voorkomen in de eigen woonomgeving: 22

- drugsoverlast - overlast van straatprostitutie - overlast van dealpanden of koffieshops. Op basis van deze drie aspecten is één indicator voor drugsgerelateerde overlast berekend die loopt van 0 (= komt niet voor) t/m 10 (= komt heel vaak voor). Figuur 10 geeft weer hoe de centrumbuurten in 2003, 2004, 2005 en 2006 op deze indicator scoren. Figuur 10: Perceptie drugsgerelateerde overlast in centrumbuurten, in schaalscores Binnenstad 3,1 5,1 4,6 4,7 Op de Nobel 2,5 2,8 2,4 3,6 't Loon 2,0 3,9 4,2 3,9 Lindeveld 2,6 2,2 3,1 3,3 Grasbroek 1,6 2,1 3,1 3,9 Musschemig Schandelen 1,5 2,9 2,8 3,8 3,8 4,9 4,9 6,4 2003 2004 Hoppersgraaf 3,0 3,7 5,1 7,0 2005 2006 0,0 1,0 2,0 3,0 4,0 5,0 6,0 7,0 8,0 Schaalscore (0 = komt niet voor; 10 = komt heel vaak voor) In 2006 beleven de bewoners van Schandelen het meest drugsgerelateerde overlast (3,8), terwijl bewoners van Musschemig het minst drugsgerelateerde overlast ervaren (1,5). De algemene trend is dat de drugsgerelateerde overlast in de afgelopen jaren in het centrumgebied afneemt. Tussen 2005 en 2006 is in alle buurten sprake van een afname van de drugsgerelateerde overlast, behalve in Op de Nobel (toename van +1,2) en Schandelen (stabiel). Duidelijk het grootst in deze periode is de afname in de Binnenstad (-1,6), t loon (-1,9) en Musschemig (-1,3). Tabel 8 geeft een verbijzondering van de uitkomsten van figuur 10. Voor de afzonderlijke overlastvormen is weergegeven welk aandeel bewoners zeggen dat deze vaak voorkomen in de eigen buurt. 23

Tabel 8: Perceptie drugsgerelateerde overlast in centrumbuurten (verbijzonderd), in % drugsoverlast overlast van straatprostitutie overlast van dealpanden/koffieshops 2003 2004 2005 2006 2003 2004 2005 2006 2003 2004 2005 2006 Binnenstad 69% 62% 53% 30% 6% 11% 17% 5% 21% 15% 11% 6% Op de Nobel 32% 33% 26% 32% 1% 2% 4% 4% 3% 11% 7% 20% t Loon 54% 55% 37% 16% 5% 4% 5% 1% 9% 16% 14% 6% Lindeveld 34% 39% 24% 13% 1% 2% 0% 0% 11% 17% 14% 13% Grasbroek 33% 27% 14% 6% 21% 5% 5% 2% 10% 9% 6% 3% Musschemig 36% 12% 15% 5% 26% 7% 6% 1% 18% 10% 11% 5% Schandelen 62% 43% 32% 26% 32% 13% 4% 8% 35% 15% 10% 12% Hoppersgraaf 64% 42% 20% 19% 50% 20% 6% 6% 33% 24% 15% 13% In 2006 wordt in Op de Nobel het meest drugsoverlast (32%) en overlast van dealpanden/koffieshops ervaren (20%) en in Schandelen het meest overlast van straatprostitutie (8%). Wanneer we kijken naar de ontwikkeling van de overlastvormen tussen 2005 en 2006 valt op dat de drugsoverlast in alle centrumbuurten (behalve Op de Nobel) is afgenomen. Vooral de Binnenstad en t Loon hebben te maken met een forse daling van drugsoverlast (resp. -22 en -21 procentpunten). Overlast van prostitutie is eveneens in alle centrumbuurten, behalve in Schandelen, afgenomen. De sterkste afname zien we in de Binnenstad: hier is overlast van straatprostitutie afgenomen met 12 procentpunten. Ook de overlast van dealpanden/koffieshops is in vrijwel alle centrumbuurten gedaald (m.u.v. Op de Nobel en Schandelen). Een in t oog springende ontwikkeling is de duidelijke toename van de overlast van dealpanden/koffieshops in Op de Nobel met 13 procentpunten. 2.5 PERSOONLIJK SLACHTOFFERSCHAP IN CENTRUMBUURTEN Terwijl in de vorige paragrafen de subjectieve veiligheidsbeleving/perceptie centraal heeft gestaan ligt het accent in deze paragraaf op de objectieve veiligheid, en wel het thema slachtofferschap. Om dit te meten is de bewoners van de centrumbuurten in de enquête gevraagd of ze in de afgelopen 12 maanden persoonlijk slachtoffer zijn geweest van een misdrijf in hun woonomgeving. De lijst van misdrijven die aan de bewoners is voorgelegd omvat een groot aantal categorieën, variërend van lichtere vormen van criminaliteit zoals beschadigingen aan de auto of fietsendiefstal tot zwaardere delicten zoals straatroof of mishandeling (zie ook bijlage 3). In het kader van deze monitor Operatie Hartslag is ervoor gekozen het slachtofferschap weer te geven voor met name de volgende misdrijfcategorieën in de sfeer van vandalisme en geweld die inbreuk doen op de persoonlijke integriteit van mensen, en waarvan verwacht mag worden dat ze een sterke invloed hebben op de veiligheidsbeleving van de bewoners: - Vernieling - Geweld, bestaande uit de aspecten: - straatroof - bedreiging met lichamelijk geweld, - mishandeling. In deze paragraaf wordt voor deze categorieën weergegeven hoe het slachtofferschap van de bewoners van de centrumbuurten zich in de afgelopen jaren ontwikkeld heeft. 24

Hierbij moet er overigens op gewezen worden dat de onderzoeksuitkomsten m.b.t. slachtofferschap, ook qua ontwikkelingsrichting, kunnen afwijken van die m.b.t. de algemene veiligheidsbeleving en de perceptie van OOV-problemen zoals weergegeven in de vorige paragraaf. Bij de veiligheidsbeleving en perceptie gaat het immers om de manier waarop de bewoners de veiligheid in hun buurt als geheel ervaren, terwijl het bij het slachtofferschap gaat om wat iemand persoonlijk overkomen is. Hoewel er zeker een relatie zal bestaan tussen persoonlijke ervaringen op criminaliteitsgebied en de beleving van de veiligheidssituatie in de buurt is dit geen één-op-één-relatie; ook andere factoren (denk bijvoorbeeld aan de invloed van de fysieke en sociale omgeving) kunnen van invloed zijn op de veiligheidsbeleving. Ook hoeft het slachtofferschap niet overeen te komen met registratiecijfers van bijv. de politie en de ontwikkelingen die daarin gemeten worden. Het is immers bekend dat een deel van de slachtoffers van voorvallen of misdrijven hiervan géén aangifte doet of melding maakt. Deze verborgen criminaliteit is dus niet terug te vinden in registraties maar wordt mogelijk wel gerapporteerd in een anoniem onderzoek zoals de veiligheidsenquête. Verder heeft het slachtofferschap zoals weergegeven in deze paragraaf uitsluitend betrekking op bewoners, terwijl in politieregistraties ook aangiften en meldingen van niet-bewoners (bezoekers e.d.) zijn meegeteld. Met name in de politiecijfers die betrekking hebben op Heerlen-Centrum zijn deze nietbewoners/bezoekers sterk vertegenwoordigd waardoor deze cijfers niet zonder meer vergelijkbaar zijn met die van het slachtofferschap van bewoners. 2.5.1 PERSOONLIJK SLACHTOFFERSCHAP VERNIELING IN CENTRUMBUURTEN Figuur 24 geeft weer hoeveel procent van de bewoners van de Centrumbuurten in de afgelopen 12 maanden slachtoffer is geweest van vernieling in de eigen woonomgeving. Het gaat hierbij met name om beschadiging en vernieling van persoonlijke bezittingen. Figuur 24: Slachtofferschap vernieling in centrumbuurten, in % Binnenstad 5 10 15 19 Op de Nobel 16 16 18 22 't Loon 8 13 16 21 Lindeveld 17 18 17 27 Grasbroek 15 19 20 22 Musschemig Schandelen 13 18 19 21 23 25 28 34 2003 2004 Hoppersgraaf 16 20 20 20 2005 2006 0% 10% 20% 30% 40% percentage inwoners 25