Vragen en antwoorden Commissie BBV deel VII

Vergelijkbare documenten
Provincie Zuid-Holland Beleidsnota kostprijsberekening en rentetoerekening 2017

Naam en telefoon. Coen van den Hout (9300) Afdeling. Portefeuillehouder

Inloopavond. 10 oktober 2016

1. Inleiding en richtlijnen

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van de gemeente Leudal, 17 april 2018.

Wijzigingsbesluit herziening BBV. De vernieuwing van het BBV met betrekking tot gemeentelijke grondexploitaties nader toegelicht

ER KOMT VEEL OP GEMEENTEN AF VERNIEUWINGEN BBV AGENDA AANLEIDING VERNIEUWINGEN. JE presenteert. Aanleiding. Tijdspanne vernieuwingen

Wijzigingen artikelsgewijs financiële verordening 212 nieuw versus huidig Bijlage 2

Themaraad financiën 3 april

Financiële begroting 2016

Nota reserves en voorzieningen

Wijzigingen Besluit begroting en verantwoording. Papendrecht 24 oktober 2016 Wouter Kalkman JaapJan Visser

ECFE/U Lbr. 16/070

Actualiteiten BBV. vbbv. Verbonden partijen Erfpacht Ontwikkelingen Vpb

NOTA RESERVES EN VOORZIENINGEN. Gemeente Nieuwkoop

Notitie Rentebeleid 2007

Paragraaf blz. 20 van de nota Grondbeleid Paragraaf blz. 24 van de nota Grondbeleid 2008.

Programmabegroting Versie:

Richtlijnen van de commissie BBV januari 2018

Richtlijnen van de commissie BBV

Nota Reserves en Voorzieningen

Notitie Grondexploitaties 2016 Commissie BBV

Commissie BBV NOTITIE RENTE 2017

Erratum bij de rekening 2009

Jaarrekening Gemeente Bunnik. Bunnik, 5 juni 2014 Open Huis gemeenteraad

Jaarbericht Weller Wonen Holding BV 2016

Wijzigingen nota financieel beleid 2018 tov 2013: Samenvatting. Hoofdstuk 1 Activeren, waarderen en afschrijven

inzicht in overhead 1

Wijzigingen in Besluit Begroting en Verantwoording (BBV)

Datum raadsvergadering 19 december 2016

Gemeente Delft VERZONDEN - 7 JAN Geachte leden van de raad,

De bij het opstellen van de jaarrekening gehanteerde uitgangspunten hebben betrekking op:

Jaarbericht Weller Wonen Holding BV 2015

Workshop Grondexploitatie / Faciliterend grondbeleid. Commissie BBV: Sytzo v.d. Schaaf Reinier v.d. Pol

Nota reserves en voorzieningen

01 = ^ o d e l Financiële verordening 2016 GESCAND OP 2 6 SEP. Ge'meente Wormerland. Tjoelker, Nicolien. VNG Ledenbrief

Jaarrekening Samenvatting

Jaarbericht Weller Wonen Holding BV 2014

Bespreeknota wijziging Besluit Begroting en Verantwoording

Veranderingen door BBV. Raadspresentatie 5 September 2016

BEGROTING 2017 PRESENTATIE

Ja, de jaarrekening 14 april van het WNK ontvangen.

deel 15 Invoeringsnotitie 44,2

Kingdom Ministries De heer A. van der Laak Klaproosstraat WD OMMEN Publicatiebalans 2016

Raadsstuk. Onderwerp: Actualisatie financiële verordening Haarlem BBV nr: 2016/593253

Fiscale verwerking van subsidies publicatie 22 december 2016

Financiële positie. Beheersen

NOTA RENTEBELEID GEMEENTE BERGEN OP ZOOM

Technische Vragen. Fractie: LO. Vragensteller: Simon Vogel. Onderwerp: Begroting Zaaknummer: Z

Notitie software Mei 2007

31 december Liquide middelen Saldo 31 december Totaal reserves en fondsen

GR-taken: Aanvullende diensten:

De taak van de commissie Besluit begroting en verantwoording (hierna: BBV) is om een eenduidige toepassing van het BBV te bevorderen.

Aan de raad AGENDAPUNT NR. 7. Doetinchem, 22 mei Bijstellen begroting rentekosten met ingang van begrotingsjaar 2014

NB beide formulieren invullen (2 tabbladen)

Jaarbericht. Weller Vastgoed Ontwikkeling Secundus BV

Toelichting op de artikelen Financiële Verordening gemeente Groningen

JAARSTUKKEN 2017 BATEN EN LASTEN

Welke ontwikkelingen komen op ons af? Bijeenkomst spelregels vanuit financieel perspectief, 22 juni 2016 Wouter van den Wildenberg Erik Vlaming

Eemsmond en nota activabeleid gemeente Eemsmond

Jaarbericht. Weller Vastgoed Ontwikkeling Secundus BV

Nota Reserves en. Voorzieningen. Gemeente Ferwerderadiel

Nota reserve- en voorzieningenbeleid

Wat gaat het kosten? Baten & lasten totaal. Bedragen * Inkomsten Lasten Bijdrage gemeente

1. JAARREKENING Stichting Beeldende Kunst Noord-Kennemerland mei 2016

BEGROTING 2019 GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING BEDRIJVENPARK RENGERS

Stichting Dagopvang Utrecht te Utrecht

Financiële begroting 2015 samengevat

Jaarbericht. Weller Vastgoed Ontwikkeling Secundus BV

Regeling waardering en afschrijving activa 2016 Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (BSGR)

1. JAARREKENING Stichting Beeldende Kunst Noord-Kennemerland mei 2017

Kwaliteit begrotingsprogramma's Gemeente Dordrecht Bijlage 2

Financieel verslag 2015

Nieuw begrotingsresultaat

Paragraaf 7: Grondbeleid

Vernieuwing Besluit Begroten en Verantwoorden, implicaties voor concerncontrol

Stichting Vrienden van het Mauritshuis te s-gravenhage

Stichting Care 4 Mobility

Financiële kadernota Samen kom je verder! Gemeente Leiderdorp

Verkorte jaarrekening Stichting Den Haag onder de Hemel. Den Haag

Stichting Steun Sonshine

Gemeente Breda ~Q~ ~,,~ Registratienr: [ 40523] Raadsvoorstel

Kanttekeningen bij de Begroting Paragraaf 4 Financiering

FINANCIEEL VERSLAG OVER HET BOEKJAAR Stichting Theater op Katendrecht Sumatraweg ZP ROTTERDAM

Onderwerp Bestuursrapportage 2016 en Begroting 2017

Nieuwe voorschriften kostenonderbouwing

Stichting Vrienden van Stichting Arq. Jaarrekening 2017

Amsterdam, 1 februari Stichting De Theaterdagen JAARREKENING 2017

De wijziging van de BBV betreft een wettelijke verplichting, maar in het verlengde hiervan kunnen er toch beperkte keuzes aan de orde komen.

Verwerken onderhandenwerk grondexploitatie

Paginanummer opnemen! Ja, de jaarstukken 2015 zijn op 14 april 2016 door de gemeenten ontvangen.

Naam Werkvoorziening Noord-Kennemerland Paginanummer opnemen! Ja, stukken zijn ontvangen. JAARREKENING 2015

BALANS PER 31 DECEMBER 2018 (na resultaatbestemming) 31 december december 2017 ACTIVA

Nummer : Onderwerp : Actualisatie exploitatie opzetten 2017

Financiële verordening 2017 gemeente Gemert-Bakel. gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 juni 2017;

Rapportage Stichting Vrienden van Convivio

Uitsplitsing overige inkomensoverdrachten en subsidies. Het uitsplitsing van het bedrag van 5,7 miljoen is als volgt:

Verkort financieel overzicht 2014 I.S.N. Waalwijk A. Geylani Moskee te Waalwijk

VERBONDEN PARTIJEN artikel 1 en artikel 5

ACTIVA. Materiële vaste activa Inventaris

Transcriptie:

Vragen en antwoorden Commissie BBV deel VII Vraag 2016-181: Binnen een plangebied zit nog een particulieren eigenaar naast al het gemeentelijke eigendom. Vandaar dat er naast de gemeentelijke (BIE) grondexploitatie, ook een exploitatieplan is. In de gemeentelijke grondexploitatie zijn kosten opgenomen om het perceel van de particulier te verwerven, maar er is nog geen overeenstemming over deze verwerving. Waar moeten de kosten voor de jaarlijkse planontwikkeling nu worden opgenomen? Mogen deze worden verantwoord onder de BIE aangezien hierin ook de verwervingskosten zijn opgenomen en de gemeente dus voorziet in een verwerving? Indien de particulier zich dan toch beroept op zelfrealisatie komen de verwervingskosten te vervallen en wordt de boekwaarde van de grex gemuteerd met de kosten en opbrengsten welke kunnen worden toegerekend aan de betreffende particulier conform het exploitatieplan? Of moeten de kosten jaarlijks worden geactiveerd onder Overlopend actief? Zouden daarmee dan ook de verwervingskosten en overige kosten en opbrengsten uit gronduitgifte uit de gemeentelijke grex gehaald moeten worden? En op het moment dat het perceel wordt verworven de geactiveerde kosten weer overgebracht moeten worden naar de grex? Antwoord 2016-181: Het uitgangspunt voor de jaarlijkse verantwoording is, wat op dat moment het vastgestelde plan is. Wanneer het uitgangspunt is dat de grond wordt verworven en de gemeente zelf gaat ontwikkelen, dan is dit onderdeel van de BIE. Wanneer duidelijk wordt dat het zelfrealisatie wordt, dan moet de besluitvorming daarop worden aangepast en wordt dit gedeelte faciliterend grondbeleid en moeten de baten en lasten voor dit gedeelte uit de grex worden gehaald en volgens de regels van faciliterend grondbeleid worden verantwoord. Vraag 2016-182: Is het toerekenen van rente aan grondexploitaties, voorraad grond en faciliterende grondplannen eveneens verplicht indien sprake is van financiering met vreemd vermogen? Toelichting: In de notitie rente is het volgende gesteld: in het wijzigingsbesluit Besluit begroting en verantwoording (BBV) is opgenomen, dat de rentekosten aan de desbetreffende taakvelden moet worden toegerekend met behulp van een (rente)omslag. Omdat de onderlinge vergelijking tussen gemeenten het uitgangspunt is voor de aanpassingen van het BBV is hier sprake van een verplichting. In de notitie rente lijkt het weergegeven renteschema dit te stellen aangezien vermeld is: De rente die aan de grondexploitatie moet worden doorberekend. In de notities grondexploitatie en faciliterend grondbeleid wordt echter kunnen gebruikt en geen moeten voor wat betreft het activeren van rente. Zie bijvoorbeeld notities grondexploitatie 3.3: Wanneer met de kopende partij een hogere contractuele rente is afgesproken, kan nog steeds maximaal de gewogen gemiddelde rente over het vreemd vermogen worden geactiveerd op de onderhanden werk positie. V&A 2016-091 stelt dat aan grondvoorraad geen rente mag worden toegerekend. Dit lijkt strijdig te zijn met de notitie rente waar juist rentetoerekening verplicht is gesteld. In V&A 2016-093 is benoemd dat aan grondexploitaties rente moet worden toegekend. Echter niet helder is of deze verplichting ook voor faciliterende grondplannen aan de orde is. 1

Antwoord 2016-182: Er bestaat een onderscheid tussen het toerekenen van rente taakvelden en het activeren van rente op de balans in geval van onderhanden werk. Het toerekenen van rente aan taakvelden is een moet -bepaling en daarmee een verplichting. Het activeren van rente op onderhanden werk is een kan -bepaling (BBV art. 63 lid 3) en daarmee een keuze van de gemeente. Voor Bouwgrond in exploitatie betekent dit dat het verplicht is om rente toe re rekenen aan het betreffende taakveld (V&A 2016.093). Het is vervolgens niet verplicht om deze rentekosten te activeren op de balans onder de onderhanden werk positie van de BIE. De rentekosten kunnen ook als exploitatielast blijven staan. In paragraaf 4.3 van de notitie grondexploitaties is de kan -bepaling ten aanzien van het activeren van rente ook opgenomen. Daarbij is wel opgemerkt dat het vanuit fiscaal perspectief altijd verstandig is om de kosten zoveel als mogelijk toe te rekenen. Voor faciliterend grondbeleid geldt op basis van het BBV eveneens de verplichting om rente toe te rekenen aan het betreffende taakveld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het vervolgens ook verplicht om de rentekosten te verrekenen en dus te activeren op de balanspost van de vordering op de derde. Indien sprake is van faciliterend grondbeleid en rente wordt toegerekend, dan dient deze rente in mindering te worden gebracht op de aan taakvelden toe te rekenen rente (vergelijkbaar met onderdeel c1 in de notitie rente). De kan formulering in paragraaf 3.3 betreft geen BIE, maar grondbanken zonder transformatie. Grondbanken zonder transformatie zijn onderhanden werk en hiervoor geldt in het BBV de kan -bepaling dat rente mag worden geactiveerd. Overigens geldt hiervoor dat indien rente wordt toegerekend aan deze grondbanken, hiervoor ook de regels van de rente-omslag van toepassing zijn. Dit betekent dat de boekwaarde van de grondbanken in dit geval moeten worden meegenomen in de boekwaarde van de activa waarover de renteomslag wordt berekend. Het activeren van rente op grondvoorraden die zijn geclassificeerd als voorraad handelsgoederen is niet toegestaan, omdat deze worden gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs en niet tegen vervaardigingsprijs. Toerekening aan het taakveld is hierbij niet van toepassing, omdat voorraden niet worden meegenomen in de boekwaarde vaste activa waarover de rente-omslag wordt berekend. Vraag 2016-183: In de notitie Grondexploitaties staat bij punt 4.4 hoe de rentetoerekening moet plaatsvinden. In bijlage 3 staat een voorbeeldberekening. Als binnen de gemeente een investering is gedaan waarbij gebruik wordt gemaakt van projectfinanciering (bijvoorbeeld een school) moet dan de rentelasten en het vreemd vermogen van deze specifieke lening(en) worden geëlimineerd voor de berekening van de rentetarief grex? Antwoord 2016-183: Dat klopt. De rentelasten van de projectfinanciering dient te worden geëlimineerd uit de teller en het vreemd vermogen van deze specifieke lening(en) wordt geëlimineerd in de noemer voor de berekening van de rentetarief grex. 2

Vraag 2016-184: Rentetoerekening verliesgevende grondexploitaties In onze grondslagen voor de jaarrekening 2015 hebben we opgenomen dat we voor de verliesgevende grexen geen rente meer berekenen. Kunnen we deze systematiek voor 2016 handhaven? Antwoord 2016-184: Het is verplicht rente toe te rekenen aan het taakveld van de grondexploitaties, waaronder ook de verliesgevende grondexploitaties. Het is vervolgens een keuze van de gemeente om de rente wel of niet te activeren op de onderhanden werk positie van de grondexploitatie. Vraag 2016-185: Dienen verkoopresultaten van de vastgoedportefeuille netto of bruto te worden verantwoord in de jaarrekening? En kunt u ook aangeven welke economische categorieën dienen te worden gebruikt? Antwoord 2016-185: De verkoopresultaten dienen bruto te worden verantwoord. Dit betekent dat: 1. de resterende boekwaarde wordt afgeboekt en als lasten wordt geboekt op het betreffende taakveld via categorie 7.5; 2. de verkoopopbrengst als bate wordt geboekt op et betreffende taakveld via categorie 3.2. Bij de verkoop van een actief met een boekwaarde van 1.000 tegen een verkoopprijs van 1.100 is de boekingsgang als volgt: Last taakveld X, categorie 7.5 1000,- a\ MVA, categorie 7. 5 1000,- A23 liq.middelen, categorie 6.1 1100,- a\ Bate taakveld X, categorie 3.2 1100,- Vraag 2016-186: In de notitie Grondexploitaties 2016 staat dat het sparen voor bovenwijkse voorzieningen mogelijk blijft, maar dat dit dient te gebeuren door middel van een bestemmingsreserve. Betekent het feit dat expliciet een bestemmingsreserve wordt genoemd, dat hier geen algemene reserve voor gebruikt mag worden? Toelichting: Wij hebben momenteel een reserve die onder andere wordt gevuld met bijdragen vanuit onze grondexploitaties en die we aanwenden voor groen en infrastructuur, maar dit is officieel een algemene reserve. Moet deze formeel worden veranderd in een bestemmingsreserve, of volstaat het om de bijdragen uit de grondexploitaties om te zetten in resultaatbestemmingen? Antwoord 2016-186: Het is aan de gemeente zelf om een algemene reserve of een bestemmingsreserve hiervoor te gebruiken. 3

Vraag 2016-187: In het kader van de vernieuwing BBV vragen we ons af of we de kosten van de gemeentewerf aan moeten merken als overhead. In de notitie Overhead staat dat kosten van bijvoorbeeld een zwembad, brandweerkazerne etc. aan het specifieke taakveld moeten worden toegerekend. Hoe zit dat met de gemeentewerf? Het is moeilijk vast te stellen welk percentage aan welk taakveld kan worden toegerekend. Is het daarom aan te merken als overhead? Antwoord 2016-187: De notitie overhead schrijft voor zoveel mogelijk direct toewijsbare kosten ook direct naar de taakvelden door te berekenen. De gemeentewerf is een specifieke uitvoerende taak en de huisvestingskosten hiervan moeten dan ook doorbelast worden naar de betreffende taakvelden waar de gemeentewerf voor wordt ingezet. Onderdelen binnen de gemeentewerf die wel onder overhead zouden vallen zoals een eventueel kantoorgedeelte dat ook in de gemeentewerf zit, hoeft niet apart tot de overhead gerekend te worden. Vraag 2016-188: Onze gemeente heeft een centrale werkplaats voor de buitendienstmedewerkers. Hierin is een overblijfruimte aanwezig, wordt het wagenpark gestald en is een loods voor het zout t.b.v. gladheidsbestrijding. Hoe dienen we om te gaan met deze uitgaven i.h.k.v. de notitie overhead? Is dit allemaal overhead of dienen bepaalde soorten uitgaven aan specifieke taakvelden toegerekend te worden? Antwoord 2016-188: Huisvesting die wordt gerekend tot de overhead heeft betrekking op kantoorruimten. Dit zijn ruimten voor de uitvoering van de algemene taken van de eigen gemeentelijke organisatie. Niet onder overhead vallen huisvestingskosten die behoren tot een specifiek uitvoerende taak en daarmee tot een specifiek taakveld. Bijvoorbeeld een sporthal, zwembad, brandweerkazerne. De centrale werkplaats, inclusief de overblijfruimte betreffen directe kosten voor een aantal taken en moet aan de betreffende taakvelden worden toegerekend en is dus geen overhead. Werkplekken (kantoorruimte) binnen dergelijke locaties worden tot het geheel gerekend en niet apart tot overhead. Vraag 2016-189: In de handreiking kostentoerekening wordt aangegeven dat de kosten voor handhaving, toezicht en controle met uitzondering van de eerste controle, de kosten voor opstellen beleid en de kosten voor bezwaar- en beroepsprocedures niet mogen worden meegenomen in het berekenen van de kostendekkendheid van de legestarieven. Geldt dit ook voor de kostenonderbouwing in de paragraaf lokale heffingen? Antwoord 2016-189: In het algemeen kunnen wij aangeven dat kosten die niet meegenomen mogen worden in de kostprijsberekening van de legestarieven, dus geen onderdeel uitmaken van de kostprijs. In de paragraaf lokale heffingen moet een toelichting worden opgenomen op de totstandkoming van de kostprijs en de kostendekkendheid. Kosten die geen onderdeel uitmaken van de kostprijs horen hier dan niet bij en mogen ook niet mee worden genomen in de opstelling van de mate van kostendekkendheid. 4

Vraag 2016-190: Onder de verplichte indicatoren zijn opgenomen: 1. Apparaatskosten per inwoner 2. Overhead in % van totale lasten Zijn apparaatskosten hetzelfde als overhead? Of vallen bepaalde posten wel onder het en niet onder het andere? Antwoord 2016-190: Niet alle apparaatskosten zijn per definitie overhead. Zo zijn er ook apparaatskosten die direct toewijsbaar zijn aan specifieke taakvelden. Apparaatskosten zijn dus breder. Wat er bij de indicatoren opgenomen dient te worden vindt u in het bestand definities beleidsindicatoren : https://vng.nl/files/vng/nieuws_attachments/2016/20160413_definities_beleidsindicatorendef.pdf. Vraag 2016-191: Op basis van het nieuwe BBV hebben wij onze overhead apart in beeld gebracht. Via een opslagpercentage op de salarislasten worden kosten toegerekend aan grexen, investeringen en voorzieningen. De vraag is op welke wijze de overhead in de realisatie toegerekend mag worden? Toelichting: Grofweg zullen er tussen begroting en realisatie 2 soorten verschillen ontstaan: - Het totale bedrag aan overhead is groter of kleiner dan begroot - De salarislasten op het betreffende onderdeel (taakveld) zijn hoger of lager dan begroot. Wat betekent dit in de realisatie? Ter verduidelijking volgende voorbeelden: BEGROTING Totale overhead: 10 mio Totale personeelslasten primair proces: 15 mio --> opslag% overhead is dus 10/15*100% = 67% Salarislasten grexen: 200.000 Toerekening overhead grexen: 134.000 (67% van 200.000) Totaal grexen: 334.000 REALISATIE Totale overhead: 9 mio Totale personeelslasten primair proces: 16 mio --> opslag% overhead nacalculatie: 56% Salarislasten grexen: 150.000 (bv. minder projecten uitgevoerd) Toerekening overhead:????? Optie 1: begrote bedrag van 134.000 toerekenen (begroot = werkelijk) Optie 2: 67% (begroot) over 150.000 (werkelijk) toerekenen = 100.000 Optie 3: 56% (werkelijk) over 150.000 (werkelijk) toerekenen = 84.000 In bovenstaand voorbeeld zijn grexen genoemd maar dit geldt ook voor investeringen en kredieten. Antwoord 2016-191: Het uitgangspunt in de verslaggevingsregels van het BBV is dat de werkelijke kosten moeten worden toegerekend en niet een begroot bedrag. Voor de overhead betekent dit dat dus moet worden gerekend met 5

de werkelijke overheadlasten. De verdeelsleutel die wordt gehanteerd behoeft binnen het BBV niet te worden nagecalculeerd. Dit betekent dat de voorgecalculeerde verhouding wordt gehanteerd en afgezet tegen de werkelijke kosten. Dus optie 2 in bovenstaand voorbeeld. Optie 3 is ook toegestaan maar is meer bewerkelijk. De gekozen systematiek dient in de financiële verordening te worden vastgelegd. Vraag 2016-192: Activeren van uren/salarislasten bij investeringen verplicht? Conform het BBV (artikel 59) worden alle investeringen geactiveerd. Deze worden (artikel 63) gewaardeerd tegen de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. In de vervaardigingsprijs nemen wij nu ook de uren op die door ons eigen personeel wordt gemaakt. Vanaf 2017 wordt dit vervangen door salarislasten en een stuk overhead. Uit artikel 63, lid 3 leid ik af dat het toerekenen van overhead aan investeringen geen verplichting is maar een vrije keuze. Is dit juist? Vervolgens is mijn vraag of het ook mogelijk is om de salarislasten niet toe te rekenen aan de investering maar direct ten laste te brengen van de exploitatie. Kan dit bv. via de financiële verordening door de raad bepaald worden? Antwoord 2016-192: Uren/salarislasten die direct aan het activum zijn toe te rekenen moeten worden geactiveerd. Echter de indirecte uren/salarislasten die behoren tot de toe te rekenen overhead kunnen worden geactiveerd en dus meegenomen worden in de vervaardigingsprijs. Het BBV zegt hierover ook het volgende: In het BBV is één uitzondering gemaakt op het verplicht centraal begroten en verantwoorden van overhead. Dit betreft de toerekening van overhead aan grondexploitaties en te activeren investeringen. Deze uitzondering is gemaakt, omdat het niet toerekenen van overhead aan dergelijke investeringen anders zou leiden tot een begrotingstekort. De jaarlijkse overheadlasten van deze investeringen zouden dan namelijk in één keer ten laste van de exploitatie moeten worden gebracht, in plaats van deze te activeren en meerjarig af te schrijven. In de toelichting op het Wijzigingsbesluit vernieuwing BBV van 5 maart 2016 is bepaald dat de kosten van overhead op een indirecte wijze wel kunnen (en mogen) worden toegerekend aan investeringen. Dit sluit aan op de kan -bepaling in BBV artikel 63 lid 3 waarin is bepaald dat een redelijk deel van de indirecte kosten kunnen worden opgenomen in de vervaardigingsprijs van activa. Om het inzicht te behouden in het totaal van de overheadkosten, wordt alle overhead in eerste instantie wel onder het overzicht overhead geboekt en vervolgens als negatieve last overgeboekt naar de betreffende grondexploitatie of investering. In de praktijk zal dit gebeuren door op het taakveld 0.4 onder de lasten een negatief bedrag op te nemen met de categorie 7.5 Overige verrekeningen en dit bedrag op het betreffende taakveld met de verrekencategorie 7.5 weer als last te verantwoorden. Hierdoor wordt de exploitatie niet onnodig opgevoerd. Er is dus sprake van een keuze om overhead toe te rekenen aan investeringen. Dit betekent ook dat u ervoor kunt kiezen de overheadkosten in één keer ten laste van de exploitatie te laten vallen. De direct toewijsbare kosten dienen echter wel ten alle tijde geactiveerd te worden op het betreffende activum (vervaardigingsprijs). Vraag 2016-193: De commissie BBV geeft in antwoord 2016-155 aan dat de GR ook beleidsindicatoren op moeten nemen. De gemeenten kan de beleidsindicatoren downloaden en overnemen van Waarstaatjegemeente.nl. Hoe doet een GR dat? Die kunnen niets met de site waarstaatjegemeente.nl in mijn ogen. 6

Antwoord 2016-193: Het is de bedoeling dat de GR de beleidsindicatoren opneemt voor de taakvelden die de GR voor de betreffende gemeenten uitvoert. De GR moet dus de beleidsindicatoren van de gemeenten waarvoor zij de taken uitvoert downloaden en hieruit de voor haar relevante beleidsindicatoren filteren. Deze presenteert de GR en ook de betreffende gemeenten zullen deze gegevens presenteren. Er is dus geen aparte download voor gemeenschappelijke regelingen. Vraag 2016-194: Volgens het BBV worden de lasten en baten van de taakvelden in een bijlage bij de begroting opgenomen. In de recente modelverordening van de VNG wordt aanbevolen om de autorisatie door de raad op het niveau van taakvelden te laten plaatsvinden en de raad tussentijds te rapporteren over de afwijkingen daarvan. In het wijzigingsbesluit van het BBV staat vermeld dat de introductie van taakvelden geen invloed hebben op de autorisatie. Hoe verhoudt zich dit tot elkaar? Welke rol kunnen/dienen volgens de commissie de taakvelden te spelen bij de autorisatie? Antwoord 2016-194: Autorisatie op programmaniveau is wettelijk verplicht. Het BBV verbiedt niet om het autorisatieniveau van de raad op een lager niveau vast te stellen, maar verduidelijkt in de toelichting op het wijzigingsbesluit wel dat het met de invoering van de taakvelden niet verplicht is om de autorisatie op het niveau van de taakvelden plaats te laten vinden. De wettelijke verplichting blijft op het niveau van de programma s. Maar een lager niveau zoals door de VNG wordt aanbevolen is wel toegestaan. Vraag 2016-195: Op basis van de wijziging regeling kengetallen moet het verloop van de financiële kengetallen ook meerjarig in beeld worden gebracht. In de toelichting staat dat de berekeningswijze gelijk is aan de regeling van 9 juli 2015. Voor de bepaling van de netto-schuldquote was in de toelichting op de regeling van 2015 opgenomen dat bij de raming gebruik moet worden gemaakt van de jaarrekeningcijfers van de drie voorafgaande jaren. Dit betekent dat de raming 2017 gebaseerd is op de balanscijfers 2013, 2014 en 2015. Is dat nog steeds de bedoeling? En welke cijfers vormen dan de input voor de begrotingsjaren 2018, 2019 en 2020? Of kunnen de kengetallen nu gebaseerd worden op de geprognotiseerde meerjarenbalans in de begroting? Antwoord 2016-195: De kengetallen dienen te worden gebaseerd op de geprognotiseerde meerjarenbalans in de begroting. Vraag 2016-196: We hebben in 2009 gelden ontvangen uit de verkoop van de Essent-aandelen; deze gelden zijn belegd om het gemiste dividend structureel te compenseren. De beleggingsportefeuille (obligaties en participaties bij BNG- Vermogensbeheer) zijn opgenomen onder de financiële vaste activa. Ik heb hierover 2 vragen: 1. Moeten deze beleggingen worden beschouwd als integrale financiering of kunnen deze worden beschouwd als projectfinanciering. 2. Vormen de rente-inkomsten een onderdeel van de rente-omslagberekening? Indien dit laatste het geval zou zijn, dan daalt daardoor het renteomslagpercentage waardoor exploitaties met o.a. riolering en andere gesloten circuits nog minder belast worden en de nadelen alleen maar groter worden. 7

NB: de opbrengsten van de belegde Essentgelden hebben 2 vormen: 1. ontvangen rente over de in obligaties bij de BNG belegde aandelenverkoopopbrengst Essent; en 2. de rente van de bruglening. Beide opbrengsten verdwijnen in de komende jaren wegens vrijval van de belegging binnen 2 tot 4 jaar en wegens aflossing van de bruglening. Antwoord 2016-196: In de notitie rente is aangegeven dat bij de rentebaten alle rente moet worden meegenomen. De opbrengsten uit de Essent-beleggingen vormen hierop geen uitzondering. Alleen baten op het taakveld treasury niet-zijnde rente, zijn uitgezonderd van de berekening van de renteomslag (dividendopbrengsten, winstuitkeringen en koers- en waardeverschillen). Ook rentebaten over verstrekte leningen moeten i n mindering worden gebracht op de rentelasten in de berekening van de renteomslag. Enige uitzondering is gemaakt wanneer voor de verstrekte lening ook projectfinanciering is aangetrokken. Dit is hier niet het geval. Vraag 2016-197: Mogen de uitgaven voor het opstellen van een nieuw Gemeentelijk RioleringsPlan (GRP) geactiveerd worden als kosten onderzoek & ontwikkeling? Wat heeft de voorkeur? Wel / niet activeren? En wat zijn de argumenten hiervoor? Antwoord 2016-197: Kosten voor onderzoek en ontwikkeling mogen worden geactiveerd voorzover het onderzoek of de ontwikkeling bijdraagt aan de totstandkoming van een vast actief (BBV art. 60). Het GRP leidt niet tot de totstandkoming van een vast actief. Het is slechts een document waarin de noodzakelijke vervangingsinvesteringen worden gepland en doorgerekend. De kosten voor de ontwikkeling van het GRP mogen daarom niet worden geactiveerd. Vraag 2016-198: Kunnen de bijdragen uit het mobiliteitsfonds worden beschouwd als een bijdrage van derden en in mindering worden gebracht op het actief? Toelichting: Met een drietal gemeenten in de regio is er een mobiliteitsfonds opgericht ten behoeve van de financiering van maatregelen en projecten uit de Regionale Mobiliteitsvisie om de regio bereikbaar en leefbaar te houden. Het fonds wordt beheerd door een gemeenschappelijke regeling waarin de drie gemeenten participeren. Jaarlijks storten de deelnemers een bijdrage in het fonds. Indien één van de drie gemeenten een project gaat uitvoeren kan de betreffende gemeente een beroep doen op het Mobiliteitsfonds voor een bijdrage uit het fonds voor het project. Het betreft projecten op het gebied van infrastructuur dus aanleg van wegen, fietspaden e.d. Met ingang van 2017 moeten dergelijke investeringen met maatschappelijk nut worden geactiveerd. Eventuele bijdragen van derden kunnen in mindering worden gebracht op de waardering van het actief. Antwoord 2016-198: Het antwoord op de vraag hangt af van de omstandigheden: Indien de GR een zelfstandig lichaam is en feitelijk de bevoegdheid krijgt over het fonds en beslist over het toekennen van gelden uit het fonds voor projecten van gemeenten, dan moet dit gezien worden als geld van 8

derden. De bijdrage vanuit de gemeenten behoort dan immers niet meer tot het vermogen van de gemeente; de individuele gemeente heeft zelf geen zeggenschap meer over het geld en is afhankelijk van de besluitvorming binnen de GR. Indien dit minder stringent is geregeld, bijvoorbeeld doordat de gemeenten zelfstandig zeggenschap blijven houden over de besteding van de eigen bijdrage in het fonds, dan kan een uitname uit het fonds niet worden aangemerkt als bijdragen van derden. Vraag 2016-199: In art. 35 BBV wordt onderscheid gemaakt in investeringen materiele vaste activa met en zonder heffing. Het valt ons op dat deze informatie wel in de balans moet worden opgenomen, echter niet in de gegevens die naar het CBS gaan. Ook t.b.v. de EMU-gegevens is de informatie niet nodig. Ons is de meerwaarde van deze informatie niet duidelijk. Is op dit punt nog een aanpassing van de regelgeving te verwachten? Antwoord 2016-199: Het is inderdaad zo dat het onderscheid tussen de investeringen materiele vaste activa met en zonder heffing gemaakt moet worden. Dit heeft te maken met het feit dat voor bijdragen aan toekomstige vervangingsinvesteringen, waarvoor een heffing wordt geheven een voorziening gevormd dient te worden. Zie ook de betreffende regelgeving hierover (artikel 44 lid 1 sub d en artikel 35 lid 1 sub b). Link: http://wetten.overheid.nl/bwbr0014606/2013-07-01#hoofdstukiv_titeldeel4.5_paragraaf4.5.3_artikel35 Vraag 2016-200 (MVA): In de vraag en antwoorden met betrekking tot activeren van investeringen in de openbare ruimte is op vraag 2016.022 geantwoord dat vanaf 2017 alle uitgaven en inkomsten van investeringen die al zijn gestart geactiveerd moeten worden. Voor onze gemeente is het antwoord niet uitvoerbaar, omdat er investeringen zijn die meerdere jaren duren en waarbij de (incidentele) dekking compleet is. Dit zijn over het algemeen grote, complexe investeringen. Splitsing van deze investeringen is niet mogelijk, onder andere vanwege verantwoording aan subsidieverstrekkers en het ontbreken van structurele dekking. Wij kunnen (gezien de complexiteit) het antwoord op vraag 2016.022 alleen toepassen voor nieuwe investeringen die in 2016 starten en doorlopen in 2017 en waarbij de dekking nog onderwerp van voorbereiding is. Indien investeringen reeds volledig zijn gedekt zou dan het oude regime (niet activeren) gelden, ook al gaat de uitvoering door in 2017. Kunt u zich vinden in onze aanpak (interpretatie) van het activeren van investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut? Antwoord 2016-200: Alle investeringen onder maatschappelijk nut moeten vanaf 2017 worden geactiveerd. Dus ook de uitgaven en inkomsten van activa met meerjaren investeringen waarbij een deel in/vanaf het jaar 2017 valt. De uitsplitsing dient gemaakt te worden, ongeacht of er al dekking is voor de lasten. Als er al dekking is, dan kan deze afhankelijk van de aard op 2 manieren worden ingezet: - Dekking door bijdragen van derden (bijv. subsidies): deze kunnen in mindering worden gebracht op het geactiveerde bedrag indien de bijdragen direct gerelateerd zijn aan de investering; - Dekking middels eigen middelen: deze dekkingsmiddelen kunnen in een door de raad in te stellen dekkingsreserve worden gestort voor de dekking van de kapitaallasten die voortvloeien uit de activering. 9

Vraag 2016-201 (MVA): Wij zitten momenteel in het jaar voorafgaand aan een ambtelijke fusie. Met ingang van 1 januari 2017 gaat het ambtelijk personeel en de bedrijfsvoering over naar een gemeenschappelijke regeling. Onderdeel hiervan betreft de ICT. Omdat de gemeenschappelijke regeling pas met ingang van 1 januari in werking treed is er op dit moment nog geen sprake van een rechtspersoonlijkheid van de GR. Vooruitlopend op dit proces moet ook worden geïnvesteerd in ICT. Welke wijze van verwerken moeten wij hierbij hanteren, is het mogelijk om de investeringen die via de penvoerder worden gedaan als overlopende activa te kwalificeren, omdat deze zodra sprake is van een rechtspersoonlijkheid van de GR worden overgedragen aan de GR of dient de penvoerder deze te activeren. Mijn tweede vraag is dan in geval het mogelijk is deze activa als overlopend actief te kwalificeren, is er dan een kredietbesluit van de raad vereist er vanuit gaande dat de kosten (kapitaallasten) in de begroting van de GR worden verwerkt. Antwoord 2016-201: De verwerkingswijze kan op 2 manieren, afhankelijk van het moment van ingebruikname van de ICT: - Wanneer de ICT al vóór inwerkingtreding van de GR in gebruik is genomen, dan moet het door de gemeente worden geactiveerd onder de MVA. Op het moment dat de GR is opgericht, wordt het actief vervolgens overgedragen aan de GR. - Wanner de ICT pas in gebruik wordt genomen op het moment dat de GR is opgericht, dan kunnen de investeringen in de ICT als overlopend actief worden verantwoord bij de gemeente. Ook in dit geval is het noodzakelijk dat er een investeringsbesluit is goedgekeurd door het daartoe bevoegde orgaan (gemeenteraad of orgaan aan wie dit is gedelegeerd door de raad). Vraag 2016-202: In de uitwerking van het bestuursakkoord asielinstroom is opgenomen dat gemeenten een lening aan kunnen vragen voor de extra kosten bijstandsuitkeringen. Dit omdat de systematiek van de BUIG een t+1 principe kent. Hoe verwerken wij deze lening in onze administratie? Mogen wij de lening volledig als bate meenemen en de aflossing uitsmeren over de looptijd van de lening (8 jaar) of moet de terugbetalingsverplichting direct in z'n geheel worden opgenomen? Antwoord 2016-202: Er is geen sprake van een lening. In 2016 wordt in de vorm van een voorschot extra geld uitgekeerd voor de asielzoekersinstroom (indien een gemeente dit aanvraagt). Vervolgens zal dit over 8 jaar worden gekort op het aandeel van die gemeente in het macrobudget. Dit jaar krijgen gemeenten dus meer, omdat de instroom dit jaar is en over 8 jaar krijgen de gemeenten minder. Dit kwalificeert niet als een lening, maar leidt tot een matching van de opbrengsten met het jaar waarin de kosten voor bijstandsuitkeringen zich voordoen. Er dient derhalve geen terugbetalingsverplichting te worden opgenomen op de balans. Vraag 2016-203 (EV): De investering wordt afgesloten en er blijkt nog geld over te blijven. Het totale krediet wordt niet opgemaakt. Is het volgens de BBV toegestaan om een gedeelte van de vrije ruimte in een reserve te stoppen om hieruit de komende jaren het beheer en onderhoud van deze investering te dekken. 10

Antwoord 2016-203: De beschikkingsbevoegdheid over het restantkrediet ligt bij de raad. Aanwending voor storting in een reserve is alleen mogelijk indien de raad daartoe besluit. Er is dus een raadsbesluit nodig voor het vormen van de gewenste reserve. Overigens merken wij op, dat volgens de door u aangehaalde methode structurele lasten (beheer en onderhoud) worden gedekt door incidentele baten (onttrekking aan een reserve). Vraag 2016-204: In de meicirculaire 2016 is vermeld dat decentralisatie-uitkeringen verbonden zijn met een zeker doel, waardoor de bestedingsvrijheid materieel begrensd kan zijn. In feite moeten deze middelen dus aan dat doel worden besteed. Daarnaast ontvangen wij als centrumgemeente middelen uit het gemeentefonds die regionaal besteed moeten worden (bijvoorbeeld decentralisatie uitkering jeugdwerkloosheid, zie septembercirculaire 2015). Hier is weliswaar formeel sprake van vrij te besteden middelen, maar materieel zullen de regiogemeenten verlangen/eisen dat de middelen daadwerkelijk regionaal worden ingezet. De zeggenschap van onze gemeenteraad over deze middelen is daarmee beperkt, waardoor het meer het karakter heeft van vreemd vermogen. 1. Kan een decentralisatie- en/of integratie uitkering onder omstandigheden worden aangemerkt als van derden ontvangen middelen met een specifiek bestedingsdoel (vreemd vermogen)? Zo ja, wat zijn die omstandigheden dan? 2. Is er bij een decentralisatie en/of integratie uitkering die een gemeente als centrumgemeente ontvangt feitelijk sprake van vreemd vermogen en kan dat als zodanig worden verwerkt? Zo ja, geldt dan dat voor het gehele uitkeringsbedrag? En betekent dat dan dat de betreffende uitkering als opbrengst wordt verantwoord voor zover er uitgaven zijn gedaan? Antwoord 2016-204: Er zijn in principe geen omstandigheden die ertoe leiden dat de decentralisatie uitkeringen onder de overlopende passiva moeten worden opgenomen. Indien de uitkering niet is besteed aan het doel, is er immers geen terugbetalingsverplichting. Als de gemeente bij onderbesteding het geld gereserveerd houdt voor zorgtaken, dan moet dit via een reserve. Ook de materieel begrensde bestedingsvrijheid is géén reden om de decentralisatie uitkering op te nemen onder de overlopende passiva. Met de materieel begrensde bestedingsvrijheid wordt gedoeld op convenanten met bestuurlijke afspraken over de besteding van middelen. Hiermee kan juridisch echter niet worden afgedwongen dat de DU aan een specifiek doel moet worden besteed. Vraag 2016-205: Bij de jaarrekeningcontrole is een verschil van mening ontstaan met de accountant over een overeenkomst met betrekking tot gebiedsgericht grondwaterbeheer. Wij vinden dat dit alle eigenschappen van een voorziening heeft en de accountant vindt een reserve. De casus is als volgt: Wij hebben een overeenkomst waaruit het volgende blijkt: dat de gemeente de onderzoek- en saneerverplichting (grondwaterbeheer) overneemt van het bedrijf. dat er GEEN vrijwaring voor wordt gegeven (dat is dus voor verontreiniging die ontstaat na ontvangst afkoopsom). Er wordt ook een bodemonderzoek uitgevoerd voor de 0 meting. dat de gemeente de verplichting op zich heeft genomen de monitoring over te nemen van een bedrijf voor het grondwaterbeheer en hiertoe ontvangt zij eenmalig een vergoeding. 11

Deze monitoring is een verplichting die sowieso bestaat, ook voor bedrijven waar spraken is van enige mate van bodemverontreiniging. Deze bedrijven moeten het grondwaterbeheer monitoren. Deze verplichting kopen zij dus af, en de gemeente neemt deze verplichting over. Het geld kan dus worden beschouwd als een bijdrage van een derde, want als de gemeente het niet besteed voor het doel waarvoor het is bestemd, dan kan nakomen van de afspraken juridisch worden afgedwongen. Volgens ons moet voor bovenstaande een voorziening worden getroffen. De accountant spreekt van een reserve omdat er geen spaken zou zijn van een terugbetaalverplichting. Naar ons inziens staat in artikel 44 alleen bestedingsverplichting en geen terugbetalingsverplichting. En van een bestedingsverplichting is spraken. Kunt u aangeven of wij hiervoor een reserve of voorziening moeten treffen? Antwoord 2016-205: Indien contractueel vastligt dat de ontvangen afkoopsom daadwerkelijk voor dit doel moet worden besteed (juridisch afdwingbaar door een derde) dan is sprake van een 44.2 voorziening. Indien uw gemeente een onderzoeks- en saneringsverplichting overneemt tegen betaling van een afkoopsom dan is het sterk afhankelijk of er daadwerkelijk een risico wordt overgenomen. Indien er bijvoorbeeld een risico bestaat met betrekking tot verontreinigde grond, zal wellicht een normale risicovoorziening moeten worden gevormd. Wanneer alleen sprake is van een onderzoeksplicht die de gemeente (jaarlijks) moet uitvoeren, dan wordt de ontvangen afkoopsom geboekt als vooruitontvangen bedrag en toegerekend aan de toezichtsperiode. Vraag 2016-206: Wanneer is sprake van een specifieke bestedingsverplichting die het vormen van een voorziening rechtvaardigt? Kan een dergelijke bestedingsverplichting bijvoorbeeld voortvloeien uit een door de gemeenteraad vastgestelde verordening of moet de bestedingsverplichting door middel van een wet geregeld zijn? Toelichting: In onze situatie gaat het over de vorming van een mobiliteitsfonds. Wanneer een ontwikkelaar en de gemeente overeenkomen gebruik te maken van de mogelijkheid om de parkeereis af te kopen, dan leggen zij de afspraken hiervoor vast in een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst wordt vastgelegd welke voorwaarden van toepassing zijn op de storting in het mobiliteitsfonds. De gemeente kan met de afkoopsom, zoals vastgelegd in anterieure overeenkomst, parkeerplaatsen realiseren of de openbare parkeersituatie verbeteren. Een en ander dient de gemeente binnen tien jaar te realiseren. Indien de gemeente deze verplichting niet of slechts gedeeltelijk nakomt, ontvangt de initiatiefnemer de inbreng geheel of naar rato terug, inclusief rentevergoeding. Antwoord 2016-206: Het gaat hier over een door derden juridisch afdwingbare bestedingsplicht. Voor het mobiliteitsfonds ontstaat o.b.v. de overeenkomst met de derde partij (een ontwikkelaar) een juridische verplichting om het ontvangen bedrag aan een specifiek doel te besteden. Wanneer dit niet (geheel) gebeurt, moet het (resterende) bedrag worden terugbetaald. Dit betreft derhalve van derden verkregen middelen met een specifiek bestedingsdoel. Vraag 2016-207: Vraag mbt verantwoording vakantiegeldreservering 2016. Bij onze GGD zijn 2 cao s van toepassing: de VNG-CarUwo en cao-ambulancezorg. De wijziging van de verantwoording van de vakantiegeldreservering miv 2016 is een gevolg van de invoering van het IKB dat een 12

onderdeel is van de CarUwo. De cao-ambulancezorg kent geen IKB. Moeten we nu ook voor het ambulancedeel de vakantiegeldreservering op de balans op gaan nemen, of moet je dat cao-gescheiden benaderen? Dat laatste betekent dan wel dat je binnen één en dezelfde jaarrekening en balans 2 verschillende methodieken gaat toepassen, en dat is niet echt handig. Wat is in dit geval leidend: de cao of uniforme verantwoording, of hebben we misschien een keuze? Antwoord 2016-207: Het BBV stelt dat voor jaarlijks terugkerende, arbeidsgerelateerde verplichtingen met een jaarlijks vergelijkbaar volume, geen verplichting wordt opgenomen op de balans. Vakantiegeld voldoet over het algemeen aan deze voorwaarden, waardoor er geen verplichting wordt opgenomen op de balans. Met de invoering van het IKB bestaat deze problematiek niet meer, omdat het vakantiegeld per jaareinde dient te zijn uitbetaald en er dus geheel geen verplichting meer bestaat per 31-12. Alleen in het overgangsjaar zal een verplichting moeten worden opgenomen, zie V&A 2015.071: http://www.commissiebbv.nl/begroten/vraag-antwoord-bbv/20- vlottende-passiva/vlottende-passiva/vraag-2015-71-gaan/ Voor de ambulancezorg blijven gewoon de voorwaarden van het BBV van toepassing, die er waarschijnlijk toe leiden dat er geen verplichting wordt opgenomen. Per saldo zal dus voor beide cao s geen verplichting worden opgenomen, alleen op basis van een andere onderliggende reden. Vraag 2016-208: Valt de parkeerbelasting (0.63) onder de Algemene dekkingsmiddelen? Antwoord 2016-208: Parkeerbelasting valt niet onder de algemene dekkingsmiddelen. 13