Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Vergelijkbare documenten
DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

Domein E: Concept Ruilen over de tijd

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * Als %

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Ruilen over de tijd (havo)


Ruilen over de tijd. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

CPI = 122,5 Wat zegt dit? Hoe bereken je dit? Categorieën Aandeel Prijsstijging Optelling. Voeding 40% 10% Kleding 35% -5% Overig 0 CPI 102,25

4,1. Samenvatting door een scholier 539 woorden 11 oktober keer beoordeeld. Eco H5. Paragraaf 1; Gezinnen ruilen over de tijd

Economie Samenvatting M4

Economie module 4 Ruilen in de tijd. goederen kopen

Kleurpagina vraagkaartjes beginner Ruilen over de tijd Quiz. Deze pagina 2 keer printen daarna op de achterkant de vraagkaartjes Ruilen over de tijd

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Samenvatting Economie Heden, verleden en toekomst

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

6,7. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober keer beoordeeld. De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden.

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

Dit rendement wordt het nominale rendement genoemd. Om het reële rendement te berekenen moet het nominale

Economische conjunctuur

Begrippenlijst Economie Jong en Oud

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Begrippenlijst Economie Hoofdstuk 7 en 8

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Sparen of lenen Waarom?

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

20.1 Wat is economische groei?!

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen, Hoofdstuk 1 t/m 6

Samenvatting Economie Jong & Oud

ALGEMENE ECONOMIE /03

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

5,5. Samenvatting door een scholier 1286 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Samenvatting economie. 5.

De drie manieren van pensioen sparen noemen we de 3 pijlers van het pensioensysteem.

Eindexamen economie 1 havo 2008-I

Antwoorden stencils OPGAVE pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten

6,6. Samenvatting door een scholier 768 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Hoofdstuk Bruto- en nettoloon

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen

Eindexamen economie havo I

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

6,1. Samenvatting door M. 884 woorden 28 december keer beoordeeld. Economie Hoofdstuk 5

Examen HAVO. economie 1. tijdvak 1 donderdag 22 mei uur

Deelvraag van hoofdstuk 1 = Hoe komen de verschillende inkomens tot stand?

Boekverslag door M woorden 21 februari keer beoordeeld

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Samenvatting Economie Hoofdstuk 7 Belasting en Sociale premies: Lust of Last?

De CPI geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen en is daarmee een maatstaaf voor de inflatie.

Voorbeelden geven van beslissingen die gevolgen hebben voor je toekomstige koopkracht, zoals sparen voor een brommer of lenen om een huis te kopen.

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven:

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl

Arbeidsmarkt Vraag naar arbeid Werkgelegenheid Aanbod van arbeid: b Marktmechanisme Loonkosten per product

Verboden woord Lesvoorbereiding kaartjes kaartjes achterkant Spelregels Afronding

situatie febr 2010 Volksverzekeringen Algemene Ouderdomswet 2 Algemene Nabestaandenwet 2 ANW Algemene kinderbijslagwet 2 AKW

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Bruto binnenlands product

H1: Economie gaat over..

Samenvatting Economie Levensloop Hst. 2/3/4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-II

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen

Vraag Antwoord Scores

6.1 De AOW. Een alleenstaande krijgt 70% van het minimumloon. Gehuwden of samenwonenden krijgen 100% van het minimumloon.

Eindexamen economie 1-2 vwo I

UIT theorie ASAD

Werkstuk Economie Lesbrief inkomen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 17 t/m 23

Samenvatting Economie Levensloop

Vraag Antwoord Scores

Eindexamen economie havo II

6.7. Boekverslag door E woorden 31 oktober keer beoordeeld

Begrippen: - Overheid: Onder overheid verstaan we het Rijk en de overige publiekrechtelijke lichamen, zoals provincies en gemeenten.

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt

Arbeid = arbeiders = mensen

Bijlage HAVO. economie (pilot) tijdvak 2. Bronnenboekje. HA-1022-f-11-2-b

Samenvatting Economie Inkomen, H. 1-4, 6, 7

Domein Welvaart en Groei

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding / ruilverhouding te schatten.

4.1 Klaar met de opleiding

Samenvatting Economie Inkomen

H2: Economisch denken

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II

Lesbrief Jong en Oud 3 e druk

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid.

5.1 Wie is er werkloos?

Eindexamen economie 1 havo 2003-II

5.2 Wie is er werkloos?

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

7,5. Samenvatting door een scholier 1363 woorden 7 februari keer beoordeeld. Lesbrief: Arbeidsmarkt. Hoofdstuk 1: De arbeidsmarkt op

Economie Collectieve sector hoofdstuk 1,2,3 Hoofdstuk 1

Het primaire inkomen is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren.

Houdbaarheid. Albert van der Horst

Werken of vrije tijd?

2) sparen -> oppotten: chartaal of giraal geld op een betaalrekening. Direct kunnen gebruiken (=liquide). Geen rendement

Praktische opdracht Economie Inflatie

Transcriptie:

Domein E: Ruilen over de tijd

Rente : prijs van tijd Nu lenen: een lagere rente Nu sparen: een hogere rente Individuele prijs van tijd: het ongemak dat je ervaart Algemene prijs van tijd: de rente die je betaalt/onvangt Nu lenen: individuele prijs van tijd hoger dan de algemene prijs van tijd Nu sparen: individuele prijs van tijd lager dan de algemene prijs van tijd

Inflatie Definitie: stijging van het algemeen prijspeil Deflatie: daling van het algemeen prijspeil Gevolgen van inflatie koopkracht neemt af Verslechtering internationale concurrentiepositie Bij verwachte inflatie Eerder consumeren Bij inflatie sparen minder aantrekkelijk (rente) Bij deflatie: Uitstel van consumptie Koopkracht = reëel inkomen Nominaal / prijs = reëel Met indexcijfers Alles kan je reëel maken Een (% verandering) van een begrip delen door het inflatie% Maar met indexcijfers. VB reële spaarbedrag = reële spaarwaarde Nominale rente / inflatie * 100 = reële rente (INDEXCIJFERS)

Hoe meet je inflatie? Twee keer CPI berekenen Procentuele verandering van CPI VB Budget (= dat deel van het inkomen dat je gebruikt om te kopen) 500 Besteed aan: voeding 250 Kleding 150 Rest 100 Wegingsfactor = gewicht = aandeel Voeding in budget 250 / 500 *100% =50% Kleding 150 / 500 * 100% = 30% Rest 100 / 500 * 100% = 20% Goederenmandje: in het basisjaar opgesteld, wat gaat de prijzen nu doen?

CPI voor het jaar 2010 2005=100 Categorie Aandeel basisjaar Voeding 50% 4% Kleding 30% 10% Rest 20% -1,5% Prijsstijging 2010 tov 2005 Bereken CPI Aandeel * prijsindexcijfer.. Gewogen en samengesteld gemiddelde

CPI voor het jaar 2010 2005=100 Categorie Aandeel basisjaar Prijsstijging 2010 tov 2005 Voeding 50% 4% dus 104 Kleding 30% 10% dus 110 Rest 20% -1,5% dus 98,5 Bereken CPI Aandeel * prijsindexcijfer.

CPI voor het jaar 2010 2005=100 Categorie Aandeel basisjaar Prijsstijging 2010 tov 2005 Voeding 50% 4% dus 104 52 Kleding 30% 10% dus 110 33 Rest 20% -1,5% dus 98,5 19,7 Bereken CPI Aandeel * prijsindexcijfer.

CPI voor het jaar 2010 2005=100 Categorie Aandeel basisjaar Prijsstijging 2010 tov 2005 Voeding 50% 4% dus 104 52 Kleding 30% 10% dus 110 33 Rest 20% -1,5% dus 98,5 CPI 2010 19,7 Bereken CPI Aandeel * prijsindexcijfer.

CPI voor het jaar 2010 2005=100 Categorie Aandeel basisjaar Prijsstijging 2010 tov 2005 Voeding 50% 4% dus 104 52 Kleding 30% 10% dus 110 Rest 20% -1,5% dus 98,5 33 19,7 CPI 2010 104,7 Bereken CPI Aandeel * prijsindexcijfer.

CPI voor het jaar 2010 2005=100 Categorie Aandeel basisjaar Prijsstijging 2010 tov 2005 Voeding 50% 4% dus 104 52 Kleding 30% 10% dus 110 33 Rest 20% -1,5% dus 98,5 19,7 CPI 2010 104,7 CPI = 104,7 Om het zelfde pakket goederen te kopen als in het basisjaar moet je 104,7 % van het budget hebben van het basisjaar. Heb je in het basisjaar 100 dan heb je in 2010 104,70 nodig. Dan is er behoud van de koopkracht.

Hoe komen we aan de gegevens voor CBS Budgetonderzoek gezinnen Model gezin Wegingsfactoren veranderen door: Nieuwe producten, veranderde voorkeuren, hoger inkomen, andere producten worden goedkoper. CPI?

Verdiencapaciteit van onderneming Door grotere productiviteit Diepte-investering (betere kapitaalgoederen met zelfde arbeiders; of zelfde aantal machines met minder mensen; arbeidsproductiviteit stijgt) Scholing werknemers Betere toepassing KANO (meer scholing arbeiders, dan ook betere machine: kapitaal en arbeid gaan dan gelijk op)

Sociale uitkeringen Waardevast: uitkering, pensioen stijgt % even veel als inflatiepercentage. Koopkracht blijft constant Welvaartsvast: uitkering, pensioen stijgt % even veel als gemiddelde loonstijging bedrijfsleven. Voorbeeld Uitkering stijgt 3,1% Inflatie is 2% dus 103,1 / 102 * 100 = 101,1 dus reële toename, waardevast Voorbeeld Uitkering stijgt met 3,1% Loon stijgt 3,2% 103,1/103,2 * 100 = 99,9 dus niet welvaartvast

Omslagstelsel: (AOW) je betaalt voor de huidige generatie. Een fonds schat van tevoren in hoeveel aan uitkeringen betaald moet worden, dat moet hetzelfde jaar aan premies ontvangen worden. Kapitaaldekkingsstelsel (pensioen) Je spaart voor jezelf voor later. Je betaalt aan pensioenfonds dat het geld belegt, uit de opbrengsten worden de pensioenen betaald. Zelf sparen voor later Voordeel omslagstelsel: Varieert met omvang van de uitkeringen Nadeel Er wordt geen kapitaal opgebouwd, waarmee belegd kan worden. Omslagstelsel Werkenden betalen voor werklozen Solidariteit tussen de generaties: jongeren (dan 65+) betalen voor ouderen ( 65+) AOW Vergrijzing ; Meer betalen. Gevolgen voor netto-inkomen voor werkenden nu Kapitaaldekkingsstelsel Uitstel van consumptie nu naar consumptie naar de toekomst

Overheidsfinanciën Uitgaven: Overheidsbestedingen: Overheidsconsumptie Ambtenarensalarissen Materiële overheidsconsumptie Investeren in infrastructuur, onderwijs Overdrachtsuitgaven: uitkeringen, studiefinanciering, huurtoeslag en rente en aflossingen op Staatsschuld Inkomsten: Belastingen Directe belastingen: Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting Indirecte belastingen: btw, accijns Niet-belastingen aardgasbaten

Overheidsfinanciën Begrotingstekort of financieringstekort Uitgaven groter dan inkomsten Dus toename schuld. Aflossingen groter dan begrotingstekort dan afname financieringstekort Voorbeeld Uitgaven 200 Inkomsten 180 Begrotingstekort (uitgaven inkomsten) 20 Aflossingen 22 Begrotingstekort aflossingen = financieringstekort 20 22 = -2 financieringsoverschot Nu meer schuld nu is meer besteed ten koste van toekomstige generaties. Nu te weinig belasting geheven. Eigenlijk toekomstige belastinggelden al gebruikt Schuld meet je op een tijdstip Voorraadgrootheid Uitgaven en inkomsten in de loop van het jaar Stroomgrootheid Raadpleeg filmpjes op de site

Overheidsfinanciën Alles kan als percentage van het BBP (= nationaal inkomen) Begrotingstekort als % of financieringstekort als % Staatsschuldquote = Staatsschuld als percentage

De levensloop Bedrijven lenen geld om te investeren In de toekomst grotere productiecapaciteit (meer werkgelegenheid) Maak ook een hogere arbeidsproductiviteit (minder werkgelegenheid) Lagere rente meer lenen om te investeren Mensen zullen bij een lagere rente Meer lenen om de studie te betalen Hogere scholing; Hogere arbeidsproductiviteit Hoger loon Nu lenen en scholen en in de toekomst meer inkomen (en een beter geschoolde beroepsbevolking) LET OP: verschil loon (conjunctuur) en loonkosten(structureel)