Social Media als hulpmiddel om Nederland meer te laten bewegen.

Vergelijkbare documenten
Management Summary. Auteur Tessa Puijk. Organisatie Van Diemen Communicatiemakelaars

Sporten, delen en liken Onderzoek naar het effect van het delen van sportprestaties, via social media, op de motivatie om te sporten.

SPORT IN DE WERELD VAN APPS & SOCIALE MEDIA

Sportapplicaties en social media als stimulans voor een sportievere levensstijl

Communicating about Concerns in Oncology K. Brandes

Gezonder leven, meer bewegen: Hoe het gebruik van sociale media in sportapplicaties mensen kan motiveren om meer te sporten

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

Samenvatting. Samenvatting 8. * COgnitive Functions And Mobiles; in dit advies aangeduid als het TNO-onderzoek.

Motivatie volwassenen om te sporten en bewegen

Experimentele manipulaties van self-affirmation: een overzicht van de verschillende toepassingen

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

VOORLICHTING = VEILIG?

icoach, een Web-based en Mobiele Applicatie voor Stoppen-met-roken: Verschillen tussen Gebruikersgroepen, Beïnvloedende Factoren voor Adherence,

/hpm. Onderzoek werkstress, herstel en cultuur. De rol van vrijetijdsbesteding. 6 februari Technische Universiteit Eindhoven

Huiswerk, het huis uit!

Voorwoord... iii Verantwoording... v

(In)effectiviteit van Angstcommunicaties op Verminderen van Lichamelijke Inactiviteit: Rol van Attitudefuncties, Self-Monitoring en Self-Esteem

Geclaimde informatie als persuasieve boodschap

Het effect van doelstellingen

Eerst zien dan geloven!

Het begrijpelijk communiceren van een gezondheidsrisico

HET EFFECT VAN WHEELIEPOP OP SMARTPHONEGEBRUIK TIJDENS HET FIETSEN

Effect publieksvoorlichting

EFFECTIVITEIT VAN DE GEEF ME DE 5 BASISCURSUS

Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Het managen van weerstand van consumenten tegen innovaties

Voorwoord van Hester van Herk... iii Voorwoord van Foeke van der Zee... iv Verantwoording... vi

MANTELZORG, GOED GEVOEL

Figuur 1 Precede/Proceed Model

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Artikel. Lara Peeters. Laurens Vreekamp JDE-SEMUX.3V-13. Seminar. Blok C. Aantal woorden: 1221

1. De volgende gemiddelden zijn gevonden in een experiment met de factor Conditie en de factor Sekse.

Methodologie voor onderzoek in de verpleegkunde. Foeke van der Zee

1. Reductie van error variantie en dus verhogen van power op F-test

Competency Check. Datum:

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

De invloed van Vertrouwen, Relatietevredenheid en Commitment op Customer retention

Stappen deelcijfer weging 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 totaalcijfer 10,0 Spelregels:

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers

Nederlandse samenvatting

Rapportgegevens Marketing en sales potentieel test

Appraisal. Datum:

- Mensen gaan meer variëteit kiezen bij hun consumptiekeuzes wanneer ze weten dat hun gedrag nauwkeurig publiekelijk zal onderzocht worden.

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie

8.2. Onderdelen van het klassieke experimentele ontwerp

Bent u gemotiveerd? L.E.J. Gerretsen Studentnummer: Eerste begeleider: prof. dr. L. Lechner Tweede begeleider: Dr. A.

Klantonderzoek: de laatste inzichten!

Nederlandse samenvatting

IMPACTMETING VAN BRIGHT ABOUT MONEY

Biowalking voor ouderen

Kwaliteits- monitoring 2.0

Al spelend leren: onderzoek naar de educatieve (meer)waarde van computergames in de klas Project Ben de Bever

SAMENVATTING (DUTCH SUMMARY)

Analyse van de cursus De Kunst van het Zorgen en Loslaten. G.E. Wessels

vragenlijsten. Er werd geen verschil gevonden tussen de twee groepen wat betreft het verloop in de tijd van de interveniërende variabelen

waardoor een beroerte kan worden gezien als een chronische aandoening.

Moderatie van de Big Five Persoonlijkheidsfactoren op de Relatie tussen. Gepest worden op het Werk en Lichamelijke Gezondheidsklachten en

Verklaring van het beweeggedrag van ouderen door determinanten van. The explanation of the physical activity of elderly by determinants of

FinQ Monitor van financieel bewustzijn en financiële vaardigheden van Nederlanders. Auteurs Jorn Lingsma Lisa Jager

Floriade Almere 2022 juli 2018

DUTCH SUMMARY NEDERLANDSE SAMENVATTING

Ik sport want ik Facebook.

Taal en communicatie - profielwerkstuk

Innovatieve dienstverlening. Een scenario-onderzoek onder de gebruikers van Loket.nl.

Nederlandse Samenvatting

Gezondheidsvaardigheden in de Nederlandse volwassen bevolking Het doel van het eerste deel van dit proefschrift, was te onderzoeken in hoeverre

13.6. Onderzoeksresultaten: Betekenis voor verander- en

1 Conclusie en discussie 1

Samenvatting Onderzoeksrapportage ReSpAct Deel II

Bijlage 5: Kwantitatieve analyse

Projectplan overzicht (deel 1)

Cultuursurvey. Betrouwbaarheidsonderzoek voor Stichting LeerKRACHT. Maaike Ketelaars Ton Klein

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

Samenvatting afstudeeronderzoek

Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen. Rapportage derde meting juni 2016

A. Business en Management Onderzoek

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste

Samenvatting, conclusies en discussie

A. Business en Management Onderzoek

Experimenteel Onderzoek en Experimentele Controle

Resultaten eerste peiling digitaal burgerpanel Externe communicatiemiddelen gemeente Oirschot. Januari 2015

Fort van de Democratie

Samenvatting (summary in Dutch)

Beschrijving resultaten onderzoek biseksualiteit AmsterdamPinkPanel Oktober 2014 Joris Blaauw

Proeftentamenvragen UE&UX Utrecht, 20 juni Disclaimer

Samenvatting. Dutch Summary.

Stichting OOPOEH Eindrapportage over de impactmetingen in september 2015 en juni 2016

Onderzoek naar de werving en het behoud van vrijwilligers toegepast op de theorie van Psychologisch Eigenaarschap.

Consumenten zijn steeds meer bezig met gezonder eten (GfK, 2013). Het gebruik van voedingsclaims op verpakkingen van ongezonde producten is daarom een

Seksuele oriëntatie uitgesplitst per sekse, bevolking 18 jaar en ouder, 2016/2017 (in gewogen percentages)

Sportclubs en Sociale Media

Samenvatting Proefschrift Fostering Monitoring and Regulation of Learning Mariëtte H. van Loon, Universiteit Maastricht

Samenvatting SAMENVATTING

I want you to work out!

De Invloed van Dagelijkse Stress op Burn-Out Klachten, Gemodereerd door Mentale. Veerkracht en Demografische Variabelen

VirtueleThuiszorg = preventieve inzet Voor Diabetes Mellitus Type 2 en Gewichtsgerelateerd gezondheidsrisico

Spelen in het groen. Agnes van den Berg Roderik Koenis Magdalena van den Berg

Voor het onderzoek vragen wij een online vragenlijst in te vullen, deze duurt ongeveer 15 minuten. Uw antwoorden worden vertrouwelijk behandeld.

ALCOHOLKENNIS OVERGEDRAGEN

Het verbeteren van therapietrouw bij mensen met type 2 diabetes middels ehealth interventies

Transcriptie:

Social Media als hulpmiddel om Nederland meer te laten bewegen. Experimenteel Onderzoek naar de toepassing van sociale media bij sport en de invloed van zelfeffectiviteit op sportintentie. Datum: 10 Juni 2014 Naam: Rosalinda Meijer Studentnummer: 10381392 Opleiding: Communicatiewetenschap Afstudeerproject: Persuasieve Communicatie Groep: 3 Docenten: Lotte Salome Faculteit der maatschappij- en gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam Aantal woorden: 7600

Samenvatting De mensen bewegen te weinig in Nederland, dit kan leiden tot overgewicht. Het aantal personen met overgewicht is de afgelopen jaren toegenomen en daaraan gekoppeld de risico s voor de gezondheid. Een mogelijk hulpmiddel om mensen zover te krijgen dat ze beweging in hun dagelijkse leven gaan opnemen, is social media. Social media is een opkomend medium, waar nog weinig onderzoek naar gedaan is in dit verband. Naast social media kan het gebruik van sportapplicaties op smartphones ook invloed hebben op de motivatie om meer te bewegen. Er wordt dagelijks gecommuniceerd via social media en door hierop in te spelen in combinatie met applicaties kunnen mensen ertoe gezet worden meer te gaan bewegen. Dit experimentele onderzoek is gericht op de combinatie van het delen van sportprestaties op social media, zelfeffectiviteit en sportintentie. Als effect wordt beoogd dat het aantal mensen met overgewicht zal gaan verminderen. Daarnaast zou van het delen van informatie m.b.t. de sportprestaties een preventieve werking kunnen uitgaan en overgewicht voorkomen kunnen worden. In dit onderzoek zijn er 155 participanten geselecteerd. Deze participanten zijn via Facebook en email met behulp van een convenience sample geworven. De stimulus die zij kregen bestond uit een serie realistische foto s, waarin een hardloopsituatie in combinatie met een applicatie werd gecreëerd. De prestaties werden op de applicatie getoond. De gemanipuleerde variabele sportprestatie delen bestond uit twee condities. In de eerste conditie werd social media niet ingezet. In de tweede conditie werd dit wel gedaan en werden de sportprestaties gedeeld op Facebook. Na de stimulus volgde de vragenlijst waar sportintentie en zelfeffectiviteit gemeten werden. Uit de resultaten blijkt dat het delen van de sportprestaties op Facebook geen positiever effect had op de sportintentie dan het niet delen van de sportprestaties. Daarnaast werd er verwacht dat een hoge zelfeffectiviteit dit effect zou vergroten, ook dit bleek niet uit de resultaten te komen. 2

Inhoudsopgave 1. Inleiding....4 2. Theoretisch kader.....7 2.1 Online delen van sportprestaties.7 2.2 Sportintentie 9 2.3 Zelfeffectiviteit..11 3. Methode...13 3.1 Design...13 3.2 Steekproef. 13 3.3 Procedure..14 3.4 Stimulusmateriaal....14 3.5 Meetinstrument.14 3.6 Pre-test..16 3.7 Analyseplan..17 4. Resultaten.......17 4.1 Manipulatiecheck.....17 4.2 Controle Variabele... 18 4.3 Hypothesetoetsing 18 5. Conclusie....19 6. Literatuurlijst......24 7. Bijlage...........33 7.1 Vragenlijst... 33 7.2 Stimulusmateriaal..... 36 7.3 Tabellen. 38 3

1. Inleiding Nederlanders worden steeds dikker. Er wordt te weinig bewogen en te ongezond gegeten, dit blijkt uit het onderzoek van Convenant Gezond Gewicht (Van der Klauw, Van Keulen & Verheijden, 2011). De overgrote meerderheid van de Nederlanders voldoet niet aan de beweegnorm, dit omvat minimaal 30 minuten per dag beweging (Van der Klauw et al.,2011). Te weinig lichamelijke beweging staat wereldwijd op de vierde plaats als meest voorkomende doodsoorzaak. Daarnaast kan het de risico s op hart- en vaatziekten en diabetes type 2 verhogen (Lee et al., 2012). Uit onderzoek blijkt dat in 2011 het beweeggedrag ongunstig is veranderd ten opzichte van 2010 (Van der Klauw et al., 2011). Deze negatieve ontwikkelingen laten zien dat het noodzakelijk is om een oplossing te vinden, opdat het aantal mensen met overgewicht afneemt. Een mogelijke oplossing zou gevonden kunnen worden in het positief beïnvloeden van gedrag. Media als platform om dit gedrag beïnvloeden Bepaalde media kunnen een hulpmiddel zijn waarmee gedrag beïnvloed zou kunnen worden. Een voorbeeld zijn massamedia campagnes, hiermee kunnen mensen geïnformeerd en gestimuleerd worden, met als potentieel resultaat dat deze negatieve ontwikkelingen zullen afnemen (Renes, et al., 2011). Mensen worden zich meer bewust van hun eigen gedrag of het gedrag van anderen, en dit kan tot positieve resultaten leiden. Een voorbeeld van massamedia campagnes zijn de spotjes via de rijksoverheid. Deze zijn vaak gericht op gezondheid. Over het algemeen geldt dat er slechts bij 2% van de ontvangers gedragsverandering plaats vindt door overheidscampagnes (Renes et al., 2011). Uit onderzoek van Marcus et al., (1998) blijkt dat massamedia campagnes maar een kleine impact hebben op het veranderen van bestaand beweeggedrag. Er zijn een aantal factoren die de lage impact van massacampagnes kunnen verklaren. Massamedia campagnes richten zich op het sturen van mensen in plaats van de mensen gezond gedrag aan te leren (Kooiker & Van der Velden, 2007). Daarnaast heeft de huidige samenleving eigen netwerken en perspectieven op het gebied van gezondheidszaken, die van invloed zijn op gedrag en zijn mensen hierdoor moeilijker te sturen (Kooiker & Van der Velden, 2007). Vanwege deze lage impact zal een ander medium ingezet moeten worden. De mogelijkheden van social media Dit onderzoek gaat een stap verder en richt zich op nieuwe media. De behoefte aan informatie over 4

de relatie tussen social media en het veranderen van gedrag is in de wetenschap groot (Buijzen, 2013). Het gedrag van anderen in de sociale omgeving kan onbewust invloed op gedrag hebben (Renes et al., 2011). Vanwege de invloed van de sociale omgeving wordt bij dit onderzoek de sociale omgeving betrokken. Dit wordt gedaan door social media in dit onderzoek te gebruiken. In tegenstelling tot massamedia campagnes, bevatten nieuwe media vaak een mogelijkheid tot interactie. Daarnaast zou de zelfgecreëerde inhoud door gebruikers op nieuwe media wel binnen de eigen netwerken en eigen perspectieven kunnen blijven. Tevens is er sprake van een verschuiving van levensstijl, er wordt steeds vaker gebruik gemaakt van mobiele platforms in plaats van vaste computernetwerken (Pradeep, Furner & Babb, 2012). Applicaties en social media groeien, worden gedurende de dag gebruikt en worden steeds verder ontwikkeld. Sportapplicaties kunnen de functie hebben van een soort coach en daarmee het sporten stimuleren. De prestaties die iemand heeft behaald worden weergeven in een overzicht, dat weergegeven wordt op de sportapplicatie. Deze prestaties kunnen gedeeld worden op social media. Hierdoor zouden anderen gemotiveerd kunnen worden om te gaan sporten of de applicatiegebruiker zou gemotiveerd worden om te blijven sporten door bijvoorbeeld feedback te krijgen/geven. Facebook geeft de mogelijkheid om directe feedback van de nabije omgeving te krijgen. In de toekomst wordt er verwacht dat social media een nog sterkere interactieve rol gaat krijgen. Applicaties zullen zich steeds meer richten op het stimuleren van gedrag met behulp van zelfstandig monitoren. Bijvoorbeeld door het continue meten van vitale lichaamsfuncties en de lichamelijke samenstelling. Hierdoor wordt het mogelijk dat je smartphone je eigen vitaliteits-coach gaat worden. Ook hier zal het delen van succes met anderen in je omgeving (vrienden), zoals een verbetering van lichaam samenstelling en vitale functies, een belangrijk onderdeel kunnen gaan worden van deze applicatie. Dit laat zien dat onderzoek naar de invloed van social media en applicaties relevant is, omdat het zich steeds blijft ontwikkelen. Dit maakt het delen een belangrijk element bij onderzoek naar social media en gedrag. Daarnaast is zelfeffectiviteit ook een belangrijk begrip als het om gedrag gaat. Zelfeffectiviteit wordt gezien als één van de drie gedragsdeterminanten die gedrag kunnen verklaren (Bandura, 1977). Als personen vanuit zichzelf denken dat zij het in zich hebben om te gaan sporten zou dit kunnen leiden tot een hogere sportintentie en uiteindelijk kunnen leiden tot sportief gedrag. Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar de combinatie van sportintentie, zelfeffectiviteit en het delen op social media. Combinatie van delen op social media, intentie, zelfeffectiviteit Om deze lacune op te vullen richt dit experimentele onderzoek zich op de bovenstaande combinatie. Leidt het delen van je eigen sportprestaties en het zien van deze prestaties tot 5

positief beweeggedrag en welke invloed heeft zelfeffectiviteit hierop? De uitkomst van dit onderzoek zal inzicht geven in de effecten van social media op de sportintentie en in welke mogelijkheden de sportintentie verhogende applicaties zouden moeten voorzien. Hierdoor weten de applicatie ontwerpers beter op welke factoren zij moeten letten zodat de applicaties succesvol het gedrag van mensen kunnen beïnvloeden. Niet alleen de health en fitness industrie, maar ook organisaties binnen de gezondheidszorg zoals huisartsen en GGD kunnen deze applicaties gebruiken met het doel Nederlanders meer te laten bewegen en de epidemie van overgewicht (ook bij kinderen) proberen te keren. Daarnaast zou dit ook kunnen gelden voor anti-rook en andere gezondheids-gerelateerde campagnes. Dit onderzoek zal bijdragen aan het succesvol beïnvloeden van gewenst gedrag door meer kennis te geven over de effecten van delen via social media en hoe we deze applicaties kunnen gebruiken in gezondheids-bevorderende campagnes. Om dit te onderzoeken is de volgende hoofdvraag opgesteld: In hoeverre heeft het delen van sportprestaties vanuit sportapplicaties op social media invloed op de sportintentie en welke rol speelt zelfeffectiviteit hierin? 6

2. Theoretisch kader In dit onderzoek wordt de invloed van het delen van sportprestaties via Facebook op de sportintentie onderzocht. Er is nog geen eerder onderzoek gedaan naar de combinatie van sportintentie, het delen van sportprestaties op social media en zelfeffectiviteit. 2.1 Online delen van sportprestaties (social media) Er zijn verschillende definities voor social media. Boyd en Ellison (2007) definiëren social media als een web-gebaseerde service, waar het mogelijk is voor individuen om (1) een publiek of semipubliek profiel te creëren, (2) een lijst weer te geven met gebruikers die dezelfde connectie delen, (3) de lijst of connecties van zichzelf en anderen weer te geven en te verplaatsen binnen het systeem. Het gebruik en de termen van deze connecties wisselen per website (Boyd & Ellison, 2007). Kietzmann, Hermkens, McCarthy en Silvestre (2011) definiëren als volgt: social media bevatten mobiele en web-gebaseerde technologieën die een zeer interactief platform creëren waar individuen; delen, co-creëren, discussiëren en zelf gegenereerde inhoud kunnen maken. De definitie van Kietzmann et al. (2011) geeft een betere weergave van social media voor dit onderzoek, omdat dit onderzoek specifiek gericht is op het delen van content. Het gebruik van social media neemt sterk toe. Facebook is het meest gebruikte online platform in Nederland (Oosterveer, 2014). Social media maken in toenemende mate deel uit van ons dagelijkse en sociale leven. Dit kom doordat er sprake is van een verschuiving van levensstijl, we gebruiken steeds vaker mobiele platforms in plaats van vaste computernetwerken (Pradeep, Furner & Babb, 2012). Sportapplicaties zijn een voorbeeld van toepassingen op de mobiele platforms en kunnen invloed hebben op het sportgedrag van gebruikers, dit blijkt uit het onderzoek van (Mulas et al., 2012). Mulas et al. (2012) creëerden een ren-applicatie genaamd everywhere race waarmee sociale interactie plaats kon vinden, zodat gebruikers elkaar konden uitdagen en met prestaties elkaar konden verslaan. De personen die sociale interactie en de applicatie gebruikten bleken positiever sportgedrag te vertonen dan voordat zij dat applicatie gebruikten. In dit onderzoek zijn verschillende mensen geselecteerd met verschillende sportgeschiedenissen, sommige sportten vrijwel nooit en andere sportten vaak, daarnaast waren er ook participanten in het onderzoek meegenomen die geen ervaring hadden met een sportapplicatie. Uit het onderzoek bleek dat de participanten gemotiveerd werden door de 7

applicatie om meer te gaan sporten. De hardloopapplicatie zorgde voor meer beweging. Applicaties zoals de Nike+ Running applicatie (Nike, 2014) houden de renprestaties van gebruikers bij. Na een work-out krijgt de gebruiker een prestatieoverzicht van het aantal gerende kilometers en het aantal verbrande calorieën. Ook voorziet deze applicatie in een feedback over de persoonlijke prestaties en geeft het een evaluatie van voorgaand gebruik. Mobiele sportapplicaties hebben vaak de mogelijkheid om de sportprestaties te delen via social media. Uit het onderzoek van Mulas et al. (2012) bleek dat sportapplicaties invloed hebben op beweging, maar er is nog geen eenduidig antwoord of hier ook sprake van is bij het delen van sportprestaties op social media. Om dit te onderzoeken moet er gekeken worden naar de sociale factor. Een groot deel van de sociale interactie vindt op social media plaats. Naast de interactie die op social media plaatsvindt, is de sociale invloed belangrijk. Sociale invloed is een hoofdfactor voor het aannemen van gezond gedrag (Centola, 2013). Het volhouden van sportroutines kan bijvoorbeeld afhangen van vrienden en familie. Hierdoor ontstaat er een mogelijkheid om via social media meer gemotiveerd te raken om te gaan sporten (Nelson, Megens & Peeters, 2012). Er is onderzoek gedaan naar dit fenomeen, maar de resultaten van verschillende onderzoeken gericht op sporten in combinatie met social media zijn niet eenduidig. Sociale support (aanmoediging) via online community s blijkt verband te houden met fysieke activiteit. Dit bleek uit experimenteel onderzoek waar participanten, die support kregen via online community s, langer meededen aan het programma (Richardson et al., 2010). Mensen die support kregen gingen meer data over hun bewegingsgedrag uploaden en bewogen meer dan de mensen die geen online support kregen. Cavallo et al. (2012) deden experimenteel onderzoek naar de invloed van informatie op sociaal netwerk Facebook vergeleken met de invloed van informatie op een alleen op onderwijs gerichte website met betrekking tot de fysieke activiteit. Hieruit bleek dat er weinig verschil was tussen de verhoging van fysieke activiteit tussen de controle groep en de Facebook groep (Cavallo et al., 2012). Uit bovenstaande onderzoeken blijkt dat alleen het gebruik van social media niet genoeg is, sociale interactie is nodig voor positieve resultaten. De sociale factor (interactie, aanmoediging) via social media kan invloed op de beweging hebben (Tate, Wing, Winnett, 2001; Tate, Rena, Wing, Richard, Winett, 2002; Richardson et al, 2010; Harvey-Berino, Pintauro, Buzzel, Gold, 2012). Daarom wordt er in dit onderzoek een sociale factor gebruikt. Dit wordt gedaan door de sportprestaties te laten delen op Facebook, waarbij directe feedback mogelijk is. Er is nog geen experimenteel onderzoek gedaan naar de invloed van het delen op 8

social media op sportintentie. Wel is er een survey onderzoek gedaan naar de redenen van het delen van content op Facebook. De Customer Insight Group (2011) heeft gevonden dat social media gebruikers informatie online delen om anderen te entertainen, zichzelf te definiëren, relaties te versterken/onderhouden, feedback en credit te ontvangen en om eigen perspectieven te laten zien. Uit onderzoek Cialdini (2001) bleek dat mensen gemotiveerd worden door commitment en consistentie. Mensen willen in overeenstemming met hun daden, waarden en attitudes leven. Het delen van de sportprestaties en feedback kan dan voor diegenen als een bevestiging functioneren dat hij/zij goed bezig is. Hierdoor kan de desbetreffende persoon een hogere intentie krijgen om vaker te gaan sporten. Zodra de eigen prestaties verbeterd zijn zou diegene vervolgens de vooruitgang weer kunnen laten zien. Uit onderzoek is gebleken dat door het delen van de prestaties er een mogelijkheid bestaat dat anderen gemotiveerd worden om te gaan sporten, of dat de gebruiker zelf nog meer gemotiveerd wordt om vaker te gaan sporten door positieve feedback (De Oliveira & Oliver, 2008). De omgeving wordt gezien als een soort gids om goede beslissingen en acties te ondernemen. Mensen handelen op basis van wat zij anderen zien doen (Cialdini, 2011). Het ontvangen van feedback op work-outs heeft een positief effect op gedrag en ook op de behoefte om informatie (sportprestaties) te delen op internet (Stragier & Mechant, 2013). Omdat de sociale factor van invloed lijkt te zijn op de sportintentie wordt er op basis van de besproken literatuur het volgende verwacht: H1 Het delen van sportprestaties via Facebook heeft een positiever effect op de sportintentie. dan het niet delen van sportprestaties. 2.2 Sportintentie Intentie wordt gezien als een rechtstreekse voorspeller van gedrag. Hiermee reflecteert de persoon zijn inzet en vastberadenheid om het gedrag uit te kunnen voeren (Conner & Armitage, 1998; Armitage & Conner, 2001; Lazuras, Ourda, Berkoukis, Tsorbatzoudis, 2011). Sportintentie wordt op basis van de bovenstaande definitie de mate waarin iemand vastberaden is om in de toekomst te gaan sporten. Intentie en gedrag hangen samen. De theorie van gepland gedrag laat zien dat intentie de voorspeller kan zijn of iemand het gedrag wel of niet gaat uitvoeren (Azjen, 1985). Dit wordt beïnvloed door de attitude, de subjectieve norm en de waargenomen gedragscontrole. Toegepast op dit onderzoek zou dit de attitude tegenover bewegen zijn. De attitude zou beïnvloed kunnen worden door eerdere 9

sportervaring. De subjectieve norm zou naar voren kunnen komen via de feedback van anderen op social media. En tenslotte zou men gedragscontrole kunnen onderzoeken door na te gaan in hoeverre iemand denkt dat hij/zij in staat zou zijn om te kunnen sporten. Dit wordt ook wel gezien als zelfeffectiviteit. Al deze factoren hebben invloed op het resultaat of iemand het uiteindelijke gedrag wel of niet gaat uitvoeren (Azjen, 1985). Van deze drie wordt zelfeffectiviteit als grootste voorspeller van gedrag gezien (Azjen, 1985). Dit onderzoek richt zich daarom alleen op zelfeffectiviteit. Het Attitude, Social, Efficacy (ASE) model (de Vries, Dijkstra, Kuhlman, 1988) komt voort uit de theorie van gepland gedrag en wordt vaak gebruikt bij gezondheidsvoorlichting. Dit model bestaat uit dezelfde factoren als de theorie van gepland gedrag. Deze factoren zijn in dit model ook van invloed op de totstandkoming van gedrag. Dit model wordt gebruikt bij gezondheidsvoorlichting, om gedragsdeterminanten te vinden die het gedrag verklaren. Dit wordt gedaan zodat de barrières gevonden worden en er vervolgens een oplossing voor geboden kan worden (de Vries et al., 1988). Er wordt verondersteld dat alleen deze drie componenten een directe invloed hebben op gedrag (de Vries et al., 1988). Indien er in dit onderzoek naar voren komt dat de barrières van zelfeffectiviteit groot zijn wil dat zeggen dat de personen een lage zelfeffectiviteit hebben. In dat geval moet er bezien worden welke barrières een grote rol spelen zodat er vervolgens een tactiek gevonden zou kunnen worden om de rol van de barrières te verkleinen. Uit onderzoek van Luszczynska et al. (2010) bleek dat het ontwikkelen van een intentie nodig is om sportgedrag te veranderen. Gedragsintentie hoeft niet altijd de enige voorspeller van gedrag te zijn. De fysieke en sociale omgeving kunnen namelijk ook signalen afgeven waardoor mensen wel de gewenste gedragsintentie hebben maar het uiteindelijk niet uitvoeren. Dit laat zien dat de omgeving ook een rol kan spelen, Facebook maakt gebruik van de sociale omgeving en zou hierdoor de stap naar het uitvoeren van gedrag kunnen vergemakkelijken. Op basis van de twee voorspellers van gedrag, intentie en sociale omgeving, is ervoor gekozen om deze te combineren door het onderzoek te richten op social media en sportintentie. Indien er een effect op sportintentie wordt gevonden dan kan social media de intentie van sportief gedrag beïnvloeden en vanuit daar het uiteindelijke gedrag beïnvloeden. Niet alleen het delen zou effect kunnen hebben op de sportintentie, zelfeffectiviteit zou ook een rol hierin kunnen spelen, aangezien zelfeffectiviteit de grootste voorspeller van gedrag kan zijn (Azjen, 1985). 10

2.3 De rol van zelfeffectiviteit Zelfeffectiviteit is de mate waarin iemand denkt dat het hem/haar gaat lukken om een taak succesvol uit te voeren (Bandura, 1977). Iemand moet niet alleen de intentie hebben om gedrag uit te voeren, diegene moet ook geloven dat hij/zij het toekomstige gedrag met succes uit kan voeren (Reynolds et al. 1990; Dishman et al. 2004). Daarnaast is zelfeffectiviteit een randvoorwaarde om terugval naar het oude ongewenste gedrag te voorkomen (Renes et al, 2011). Zelfeffectiviteit is een onderdeel van het ASE model (de Vries et al., 1988). Dit model kan zoals eerder beschreven een hulpmiddel zijn om de gedragsintentie om te gaan sporten te verhogen. Door erachter te komen wat de mogelijke barrières zijn die mensen tegenhouden om te gaan bewegen zouden er methoden gevonden kunnen worden om juist de voordelen te benadrukken zodat de sportintentie verhoogd wordt. Bandura s (1977) sociale cognitieve theorie laat zien dat zelfeffectiviteit van vier factoren afhangt. De eerste is ervaring, mensen die een negatieve ervaring hebben bij een bepaalde taak zullen een lagere zelfeffectiviteit hebben dan mensen die een positieve ervaring hebben. De tweede factor is vicarious experience, zelfeffectiviteit kan verhoogd worden door het zien van anderen die een taak succesvol uitvoeren. De derde factor is verbale invloed zoals aanmoediging en feedback, dit heeft ook invloed op de zelfeffectiviteit. De vierde factor tenslotte is de psychologische invloed. Psychologische invloed heeft de minste invloed op de zelfeffectiviteit. Dit is de psychologische ervaring (angst, zenuwen) die iemand heeft tijdens het uitvoeren van een bepaalde taak. (Bandura, 1977; Redmond & Rivera, 2013). Als iemand een positieve ervaring met sporten heeft, aangemoedigd wordt en anderen ziet sporten met succes dan zal de zelfeffectiviteit hoger zijn. De waarschijnlijkheid dat iemand het gedrag werkelijk gaat uitvoeren is hoger bij een hoge zelfeffectiviteit dan bij een lage zelfeffectiviteit (Luszczynska et al., 2010; Van der Bijl & Shortridge-Baggett, 2002; Redmond & Rivera, 2013). Daarnaast heeft het invloed op de motivatie en tenslotte op de uitvoering. Mensen voeren vaak alleen gedrag uit als zij geloven dat het succesvol uitgevoerd kan worden (Lunenburg in Redmond & Rivera, 2013). In gezondheids-gerelateerde experimentele onderzoeken is er naar voren gekomen dat zelfeffectiviteit een voorspeller kan zijn voor zowel korte termijn als lange termijn succes (Strecher, Devellis, Becker & Rosenstock, 1986). Sniehotta, Scholz, en Schwarzer (2007) hebben gevonden dat zelfeffectiviteit een directe voorspeller van gedragsintentie is. Tevens hebben zij ook gevonden dat als de zelfeffectiviteit behouden blijft, dat dit ook een direct effect op de werkelijke uitvoering van het gedrag kan hebben (Sniehotta 11

et al., 2007). Andere onderzoekers zijn tot soortgelijke resultaten gekomen. Uit onderzoek bleek dat wanneer zelfeffectiviteit wordt gepresenteerd met barrières, het een krachtige voorspeller van sportintentie kan zijn (Dzewaltowski, 1989; Hagger, Chatzisarantis & Biddle, 2010). Daarnaast is er uit een survey onderzoek gebleken dat zelfeffectiviteit een verbinding heeft met het proces van het veranderen of het behouden van gezond gedrag (Strecher et al.,1986). Uit onderzoek naar online informatie over afvallen bleek dat de boodschap geen direct effect had op zelfeffectiviteit. Er werd wel een interactie effect gevonden. Indien de boodschap over een verandering van gedrag ging kon dit de zelfeffectiviteit beïnvloeden (Sarge, Knobloch-Westerwick, 2013). De literatuur laat zien dat zelfeffectiviteit invloed op de gedragsintentie heeft en als een voorspeller van gedrag gezien wordt. Er blijkt geen eenduidig antwoord gevonden te worden of zelfeffectiviteit een direct of indirect effect heeft. Het heeft een direct effect op de gedragsintentie, als er geen combinatie met social media wordt gemaakt. Uit een onderzoek waar deze combinatie wel is gemaakt werd er geen directe invloed van zelfeffectiviteit gevonden (Sarge, Knobloch-Westerwick, 2013). Wel kwam uit dit onderzoek naar voren dat zelfeffectiviteit mogelijk een indirect effect heeft (Sarge, Knobloch-Westerwick, 2013). De besproken literatuur laat zien dat zelfeffectiviteit een rol speelt bij het vormen van een intentie en het uitvoeren van gedrag. Op basis hiervan wordt het volgende verwacht: H2 Het hebben van een hoge zelfeffectiviteit leidt bij het delen van de sportprestaties op Facebook tot een grotere sportintentie dan bij het niet delen van de sportprestaties. De hypothesen zijn in het onderstaande figuur samengevoegd. Zelfeffectiviteit - Hoge - Lage H2 Delen van sportprestaties op Facebook Conditie 1: Niet delen van sportprestaties Conditie 2: Delen van sportprestaties H1 Sportintentie Figuur 1. Conceptueel model Invloed op Sportintentie 12

3. Methode 3.1 Design Om de onderzoeksvraag en de hypothesen te kunnen toetsen is het nodig om de variabele sportprestatie delen te manipuleren. Een andere verklaring voor de invloed van het delen op sportintentie moet uitgesloten worden. Daarnaast wordt er een causaal verband verwacht tussen delen van sportprestaties en sportintentie. In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een one-factor between-subjects two group design. De onafhankelijke gemanipuleerde variabele sportprestaties delen bestaat uit twee condities: de mogelijkheid om te delen op Facebook of geen mogelijkheid om te delen op Facebook. De variabele zelfeffectiviteit word meegenomen omdat het mogelijk een modererende rol zou kunnen hebben en zou van invloed kunnen zijn op het effect van de onafhankelijke variabele op de sportintentie. Deze variabele wordt echter niet gemanipuleerd en daarom is er sprake van een quasi-experiment. 3.2 Steekproef De participanten zijn met behulp van een convenience sample geworven. Participanten zijn benaderd via social media zoals Facebook en via email. Er deden in totaal 253 participanten mee aan dit onderzoek en zijn random ingedeeld in de verschillende condities. Daarvan zijn er 172 participanten (waarvan 96 vrouwen) met een gemiddelde leeftijd van 29 woonachtig in Nederland geselecteerd. De overige participanten (32%) hadden de vragenlijst niet voltooid en zijn uit de data verwijderd. 3.3 Procedure Men kreeg een coverstory, waarin stond dat er onderzoek naar de sportiviteit en nieuwe media onder Nederlanders werd gedaan. De participanten kregen een link, waarmee zij doorgestuurd werden naar het experiment op Qualtrics. Door middel van het programma Qualtrics werden de participanten random toegewezen aan de verschillende condities. De participanten kregen eerst algemene informatie en daaropvolgend de Informed Consent (bijlage 7.1). Vervolgens werden de respondenten blootgesteld aan het stimulusmateriaal. De proefpersonen kregen de 13

tijd om uitgebreid naar het stimulusmateriaal te kijken om zich in te kunnen leven in de situatie. De participanten werd verteld dat zij zich fictief bevonden in een situatie waarin zij hardlopen met behulp van een applicatie. Na de stimulus kregen de respondenten de tijd om de vragenlijst in te vullen. De vragenlijst begon met vragen over inleving, zelfeffectiviteit en de sportintentie en eindigde met de manipulatiecheck en algemene demografische vragen. 3.4 Stimulusmateriaal De applicatie die in de condities is getoond, is een bestaande applicatie die door bewerking onherkenbaar is gemaakt. De applicatie is door de onderzoekers aangepast, zodat de deelnemers geen bestaande attitude konden hebben ten opzichte van de applicatie. Om de inleving te vergemakkelijken werden zij blootgesteld aan een serie realistische foto s gecombineerd met tekst. In dit scenario werden stappen ondergaan die je ook ondergaat als je de applicatie zou gebruiken tijdens het hardlopen zoals de route en de hardloopresultaten (zie bijlage 7.2). In de eerste conditie zien respondenten de applicatie zonder de mogelijkheid om de hardloopresultaten te delen op Facebook. In de tweede conditie wordt er wel een mogelijkheid gegeven om de behaalde resultaten te delen op Facebook. Vervolgens werd er in deze conditie een Facebook tijdlijn getoond, waarop te zien was dat de sportprestaties waren gedeeld op Facebook. 3.5 Meetinstrument Afhankelijke variabele Sportintentie werd aan de hand van drie vragen gemeten. Deze schaal is gebaseerd op de betrouwbare en valide schaal van Digelidis en Papaioannou (1999) en Lazuras et al. (2011). De vragen bestaan uit de stellingen (1) Ik ben van plan om volgende maand intensief te gaan sporten, (2) Ik zal proberen volgende maand intensief te gaan sporten(3) Ik ben vastbesloten om volgende maand intensief te gaan sporten. Dit werd gemeten met behulp van een 7 punts likertschaal (1= heel erg mee oneens 7= heel erg mee eens). Hoe hoger de participanten scoren, hoe hoger de sportintentie. De principale componenten factoranalyse geeft aan dat de 3 items samen een schaal vormen: maar één component heeft een eigenwaarde boven 1 (eigenwaarde is 2,24). Alle items hangen 14

positief samen met de eerste component en hebben een componentenlading hoger dan 0,45 (zie tabel 1 in bijlage 7.3), waarbij de variabele ik ben van plan om volgende maand intensief te gaan sporten de hoogste samenhang heeft (componentlading is 0,91). De schaal is goed betrouwbaar, Cronbach s alfa = 0,83. Hoe hoger de participanten op de schaal scoren hoe hoger de sportintentie. Zelfeffectiviteit Zelfeffectiviteit werd gemeten met behulp van verschillende stellingen (totaal 7) gericht op zelfvertrouwen en het overwinnen van barrières. Voorbeelden zijn: Ik ben in staat om sportieve uitdagingen succesvol te volbrengen (zelfvertrouwen) en als ik moe ben, ben ik in staat om sportief te zijn (barrière). De stellingen werden gemeten met behulp van een 7-punts Likertschaal (1= heel erg mee oneens 7= heel erg mee eens). Deze stellingen zijn gebaseerd op twee bestaande schalen; de eerste schaal is de Physical Activity Assessment Inventory scale (PAAI) en is getoetst door Haas en Northam (2010). De tweede schaal is de New General Self-Efficacy scale (NGSE) en is getoetst door Chen, Gully en Eden, (2001). De principale componenten factoranalyse geeft aan dat de 7 items samen een schaal vormen: maar één component heeft een eigenwaarde boven 1 (eigenwaarde is 4,37). Alle items hangen positief samen met de eerste component en hebben een componentenlading hoger dan 0,45 (zie tabel 2 in bijlage 7.3), waarbij de variabele ik ben in staat om sportieve uitdagingen succesvol te volbrengen de hoogste samenhang heeft (componentlading is 0,86). De schaal is goed betrouwbaar, Cronbach s alfa = 0,90. Hoe hoger de participanten op de schaal scoren hoe hoger de zelfeffectiviteit. Zelfeffectiviteit is met behulp van een median split op het punt 5.14, onderverdeeld in twee groepen (1) laag en (2) hoog. Controle variabelen Demografische variabelen (geslacht en leeftijd), doel (wat denk je wat het doel van dit onderzoek is), en inleven (In hoeverre heb jij je kunnen inleven in de voorgestelde hardloopsituatie. Inleven werd gemeten op een schaal van (1) helemaal niet tot (7) helemaal wel. Bovenstaande variabelen kunnen een mogelijke invloed hebben op de afhankelijke variabele. Om te kijken of deze invloed er is en andere verklaringen uit te sluiten, zijn er een aantal confounding-checks uitgevoerd om te controleren of er geen externe variabelen zijn die mogelijk het effect op sportintentie zouden kunnen verklaren. De respondenten die zich 15

bewust waren van het doel van de studie konden reactief reageren en zijn verwijderd uit de data. Manipulatiecheck Na de vragenlijst waarin de meetinstrumenten zijn verwerkt, kregen zij nog een vraag om te checken of de manipulatie daadwerkelijk was gelukt. Deze vraag luidde als volgt: In de zojuist voorgestelde situatie is mijn hardloopprestatie via de applicatie? De vraag is gemeten door middel van twee opties (1) niet gedeeld op Facebook en (2) wel online gedeeld op Facebook. 3.6 Pre-test Er is pre-test uitgevoerd onder acht, waarvan vijf vrouwelijke, respondenten. De respondenten hadden de leeftijd tussen de 20 en 23 jaar (M=20,88, SD= 1,13). De pre-test is niet geheel representatief voor de sample, omdat dit de Nederlandse bevolking vanaf 18 jaar betreft. Aan de hand van de pre-test zijn er enkele aanpassingen gedaan omtrent de formulering van de vraagstelling. Daarnaast is er één vraag verwijderd. Deze vraag was niet uitputtend genoeg en gold niet voor alle sporten (Ook als het slecht weer is ben ik in staat om te gaan sporten). Uit de pre-test van de manipulatie kwam naar voren dat de manipulatie succesvol was. Dat wil zeggen dat alle respondenten in conditie 1 (niet gedeeld conditie) aangaven niet gedeeld te hebben en alle respondenten in conditie 2 (wel online gedeeld conditie) aangaven dat zij zojuist hadden gedeeld op Facebook. 3.7 Analyseplan Er moest eerst worden gekeken worden of de manipulatie gelukt is. Dit werd getoetst met behulp van de Fisher-exact toets. Indien de groepen significant van elkaar verschillen was de manipulatie succesvol. Zelfeffectiviteit is in twee gelijke groepen onderverdeeld: (1) laag en (2) hoog. Dit werd gedaan met behulp van een median split. De controle variabelen leeftijd en geslacht en inleving werden met behulp Levene s test getoetst. Indien er een variabele als storend gezien werd, dan werd deze variabele meegenomen in de daaropvolgende analyses. Vervolgens konden er analyses worden uitgevoerd voor het directe effect van sportprestatie 16

delen op de afhankelijke variabele sportintentie. Dit werd gedaan met behulp van de tweewegs-variantie-analyse. Het interactie effect van de moderator zelfeffectiviteit werd ook gemeten met behulp van een tweewegs-variantieanalyse. 4. Resultaten 4.1 Manipulatiecheck Om te kijken of manipulatie succesvol was, is er gekeken of de vraag (In de voorgestelde situatie zijn mijn sportprestaties zojuist?) juist beantwoord is door de participanten. De participanten in conditie 1 kregen geen Facebook tijdlijn te zien en zouden de vraag moeten beantwoorden met niet gedeeld. En conditie 2 juist het tegenovergestelde wel gedeeld. Hieruit bleek dat er 5 personen in de niet delen conditie(1) de vraag verkeerd beantwoord hadden en 12 personen in de deel conditie (2). Deze personen zijn verwijderd uit de data om verkeerde conclusies te voorkomen. In totaal zijn er 155 (waarvan 84 vrouw) participanten meegenomen in dit onderzoek. Met behulp van de Fisher-exact toets kan er gecheckt worden of de manipulatie gelukt is. Hier is de sportintentie delen (wel online van sportprestaties op Facebook delen en het niet delen van de sportprestaties) de onafhankelijke variabele en de manipulatiecheckvraag (In de voorgestelde situatie zijn mijn sportprestaties zojuist), de afhankelijke. Het verschil tussen de sportintentie delen (wel online delen en niet delen) en de manipulatiecheck (zojuist gedeeld hebben, niet gedeeld hebben) was significant (Fisher-exact p < 0,001). De manipulatie is succesvol geweest, er was sprake van een positief perfect verband (Lambda = 1,0). De resultaten zijn toe te schrijven aan de gemanipuleerde onafhankelijke variabele sportprestatie delen. 4.2 Controlevariabelen Om andere verklaringen uit te sluiten, zijn er analyses uitgevoerd voor de variabelen het doel (of de participanten doorhadden wat het doel van het onderzoek was), inleven (in hoeverre de participanten zich konden inleven in de voorgestelde situatie), geslacht en leeftijd. 17

Geen één participant heeft het doel van het onderzoek juist beschreven, dus dit kan geen verdere invloed hebben op de resultaten. Via Levene s F toets wordt er gekeken of de variabelen inleven, geslacht, leeftijd invloed kunnen hebben op de resultaten. Hieruit bleek dat de mate van inleving niet significant verschilt F(1,153)= 0,00, p=0,994. Dit geldt ook voor geslacht F(1,153)= 0,44, p=0,510, maar leeftijd bleek wel een significant effect te hebben op de sportintentie F(1,153)=15,42, p < 0,001. En dus wordt in verdere analyses de variabele leeftijd als co-variabele meegenomen. 4.3 Hypothese toetsing De eerste hypothese ging over of het delen van sportprestaties via Facebook een positiever effect had op de sportintentie, dan het niet delen van sportprestaties. De variabele sportintentie is gemeten aan de hand van drie vragen. Uit de Levene s F test blijkt geen significant verschil tussen de groepen, dus de analyse mag uitgevoerd worden. Uit de tweewegs-variantie analyse blijkt dat er een niet significant verschil is tussen de groepen F(1,152)=0,002, p= 0,961). Er is geen verschil tussen de conditie waar de sportprestaties gedeeld worden op Facebook (M=4,78, SD=1,62) en de conditie waar de sportprestaties niet gedeeld worden (M=4,96, SD=1,75). Het delen van de sportprestaties leidt niet tot een hogere sportintentie, hypothese 1 wordt verworpen. De tweede hypothese ging over of het hebben van een hogere zelfeffectiviteit bij het delen van de sportprestaties op Facebook tot een grotere sportintentie zal leiden dan bij het niet delen van de sportprestaties. Uit de Levene s F test blijkt geen significant resultaat te komen dus de tweewegs-variantieanalyse mag worden uitgevoerd, waarbij de effecten van het online delen van sportprestaties in samenhang met het effect van zelfeffectiviteit onderzocht worden. Hieruit blijkt dat er geen sprake van een interactie effect is. De resultaten zijn niet significant F(1,150) =0,06, p = 0,810. Wanneer de sportprestaties gedeeld werden hadden de participanten met een hoge zelfeffectiviteit een gemiddelde score van sportintentie 5,46 (SD=1,35) en de participanten met een lage zelfeffectiviteit een score van 3,93 (SD=1,55). Wanneer de sportprestaties niet gedeeld werden hadden de participanten met een hoge zelfeffectiviteit een gemiddelde score van 5,52 (SD=1,51) en met een lage zelfeffectiviteit een score van 4,38 (SD=1,80). Dit is echter niet significant. Er is geen verschil tussen de conditie waar de sportprestaties op Facebook gedeeld werden (M=5,46, SD=1,35) en de conditie waar 18

de niet sportprestaties niet gedeeld werden (M=5,52, SD=1,51). Een hoge zelfeffectiviteit leidt niet tot een grotere sportintentie bij het delen van de sportprestaties op Facebook, dan bij het niet delen van de sportprestaties, hypothese 2 wordt verworpen. 5. Conclusie In dit onderzoek wordt beschreven wat de effecten zijn van het delen van sportprestaties op de sportintentie en welke rol zelfeffectiviteit hierin speelt. Dit is onderzocht met behulp van een experiment. Het doel van dit onderzoek was om erachter te komen in hoeverre het delen van de sportprestaties vanuit sportapplicaties op social media invloed had op de sportintentie en welke rol zelfeffectiviteit hierin speelde. Dit onderzoek laat zien dat het delen van sportprestaties op social media geen invloed op de sportintentie heeft en dat zelfeffectiviteit hier geen rol in speelt. Uit de resultaten is namelijk gebleken dat het delen van sportprestaties via Facebook geen direct effect heeft op de sportintentie (H1). Tevens blijkt er geen interactie effect tussen de onafhankelijke variabele delen van sportprestaties op Facebook en de modererende variabele zelfeffectiviteit plaats te vinden. De mate van zelfeffectiviteit maakte geen verschil uit in de verschillende condities (H2). Hypothesen 1 en 2 worden verworpen. Op basis van de besproken literatuur is dit resultaat tegengesteld aan de verwachtingen. In de literatuur werd gesteld dat de sociale factor een positief effect zou hebben op de intentie. Daarnaast werd er op basis van de literatuur verwacht omdat dat mensen die met commitment en consistentie leven en hierdoor meer de intentie te hebben om weer te gaan sporten in de conditie waar de sportprestaties gedeeld werden. Er werd verwacht dat mensen die delen op social media gemotiveerd zouden worden door zichzelf te vergelijken met anderen en eigen prestaties zouden willen verbeteren om dit weer te laten zien op social media. In het onderzoek van Richardson et al (2010) werden er echter alleen maar mensen geselecteerd die obesitas of diabetes type 2 hadden, dit experiment heeft hier zich niet op gericht en gewicht is daarbij ook niet gemeten. Mogelijk zouden mensen met obesitas en diabetes type 2 meer bereid zijn om de prestaties te delen op Facebook om te laten zien dat zij proberen gezonder te leven en zou de sociale factor meer invloed op sportintentie van deze groep hebben. Dit zou de verschillende resultaten van de onderzoeken kunnen verklaren met betrekking op de sociale factor. Dit kan verklaard worden met de theorie van gepland gedrag van Azjen (1985). Voor elke doelgroep zullen de relaties tussen de componenten van de TPB anders zijn (Montano & Krasprzyk, 2002). Het gedrag van bijvoorbeeld mensen met obesitas kan 19

namelijk niet gegeneraliseerd worden naar mensen zonder obesitas. De attitudes, sociale normen en de gedragscontrole zullen anders zijn. Hierdoor is het moeilijk om gezondheidsgerelateerd gedrag te voorspellen. Op basis van dit experiment blijkt het delen van sportprestaties op Facebook via een applicatie niet effectief voor het verhogen van de sportintentie. Gezondheids-gerelateerde bedrijven die applicaties creëren met als doel om mensen meer te laten bewegen zouden zich hier niet op moeten te focussen. Discussie Een verklaring voor de uitkomst dat het delen van de sportprestaties geen effect heeft op de sportintentie kan zijn dat de participanten random in één van de twee condities zijn ingedeeld. Hierdoor hadden de participanten zelf geen invloed op of ze in de realiteit hun prestaties zelf zouden delen op Facebook of niet. Als de participanten zelf konden kiezen of ze na de voorgestelde situatie de sportprestaties wel of niet op Facebook zouden delen, dan zou het tot veel realistischere resultaten hebben kunnen leiden. Dit zou ook gemeten kunnen worden met bijvoorbeeld de vraag of de participanten het in de realiteit ook zouden delen of juist niet zouden delen. Daarnaast zou er onderzocht moeten worden waarom mensen de sportprestaties zouden delen. Dit zou gedaan kunnen worden door middel van longitudinaal onderzoek waarbij de participanten de applicatie gebruiken en na gebruik verslag uitbrengen waarom zij het wel of niet gedeeld hebben. De resultaten zouden kunnen helpen om de motieven van gebruikers te stimuleren met behulp van de applicatie, deze stimulaties kunnen dan in de toekomst verwerkt worden in de applicaties, waardoor de applicaties meer effect kunnen hebben. Een andere mogelijke verklaring voor het effect is dat er in de voorgestelde situatie al gesport is en daardoor zou er al een intentie ontwikkeld kunnen zijn om te blijven sporten. Het delen op zich heeft hier geen effect op, maar het sporten zelf of de sportprestaties die op de applicatie werden weergeven zouden tot verhoging van de intentie kunnen leiden. Daarnaast is de situatie niet natuurlijk. De personen moesten zich inleven in iemand anders via foto s. Wellicht had de combinatie beeld (bewegend) en geluid meer kunnen stimuleren en zo de participanten zich meer kunnen laten inleven. Uit onderzoek blijkt dat video sneller wordt verwerkt dan tekst. Er is minder tijd nodig om de boodschap te begrijpen en de onthouden. Dit maakt het ook mogelijk om emoties beter over te brengen en hierdoor wordt 20

het inleven weer vergemakkelijkt (Yaday et al., 2011). Een andere mogelijke oplossing voor een betere inleving van de participanten zou kunnen zijn, dat de participanten zelf gaan hardlopen met de applicatie en vervolgens de sportprestaties zelf wel online delen of niet delen op Facebook. Dan hebben de participanten het namelijk zelf ervaren. Doordat dit veel realistischer voor de participant is, zou dit andere resultaten kunnen opleveren. Dit kan met behulp van experiment worden uitgevoerd. Ook in dit geval zou de applicatie gemanipuleerd kunnen worden, door in één conditie wel de deel mogelijkheid te geven en in de andere conditie geen mogelijkheid tot delen te geven. Dan kunnen de participanten in de conditie waar gedeeld kan worden zelf kiezen of zij het zouden delen en dan ontstaan er drie groepen. Tenslotte zouden de effecten van het online delen van de sportprestaties op de sportintentie verborgen kunnen zijn omdat het om een kortdurend onderzoek gaat, waardoor er in een zeer korte termijn veel participanten geworven moesten worden, die wellicht hierdoor niet representatief zijn voor de populatie. Lange termijn onderzoek zou mogelijk tot andere resultaten kunnen leiden, omdat er dan effecten gemeten kunnen worden bij langer gebruik van een applicatie en het vaker zien van online gedeelde sportprestaties. Een voormeting zou ook meer vergelijkingsmateriaal bieden. Nu is het onmogelijk om vast te stellen of de intentie voor de stimulus hetzelfde, hoger of lager was. Uit onderzoek bleek dat de sociale factor van social media wel een effect kan hebben op het veranderen van gedrag (Stragier & Mechant, 2013). In dit onderzoek bleek dit niet zo te zijn. Dit zou verklaard kunnen worden omdat er daar vanuit een ander perspectief naar werd gekeken. Stragier en Mechant (2013) onderzochten welk effect feedback op social media zou hebben. In dit onderzoek is er gekeken of iets wat jezelf deelt effect kan hebben op jezelf. Mogelijk zou het wel een effect kunnen hebben als iemand anders het deelt. Toekomstig onderzoek zou dan het uiteindelijke gedrag in aanmerking kunnen nemen, waarbij over een echt gedragseffect gesproken kan worden. Daarnaast zou vervolgonderzoek zich ook kunnen richten op de feedback. Er kan gekeken worden of de feedback die gegeven wordt op de prestaties, die gedeeld zijn op social media, invloed hebben op het gedrag. Er waren in dit experiment enkele beperkende factoren, kanttekeningen die belangrijk zijn voor de interpretatie van de resultaten. Als eerste en belangrijkste een onvolledige data set. Van de 251 participanten die deel hebben genomen in dit onderzoek hadden 172 de vragenlijst afgemaakt, na de manipulatiecheck bleven hier 155 participanten van over. De grote uitval van participanten zou ontstaan kunnen zijn door de lengte van de vragenlijst. Een 21

groot deel van de participanten was al afgehaakt na de stimulus. Deze uitval zou wellicht voorkomen kunnen worden door een beloning te verloten onder de participanten die de vragenlijst voltooiden. Ten tweede moet er bij gedragsvragen en intentievragen altijd rekening gehouden worden met de mogelijkheid van sociaal wenselijke antwoorden. Bij dit onderzoek kan dat het geval zijn. Bij sportintentie kan de participant antwoorden gegeven hebben die hij/zij binnen een bepaald sociaal aanvaardbaar profiel (sociale goedkeuring) vond passen of waar hij/zij van dacht dat de onderzoeker er wat mee zou kunnen. Dit kan de resultaten beïnvloed hebben. Dit zou in vervolgonderzoek door meerdere vragen die hetzelfde concept meten voorkomen kunnen worden. Daarnaast zou dit ook verminderd kunnen worden door de vragen negatief te formuleren. Dit kan de participant meer prikkelen om zelf over het antwoord na te denken, wat bij diegene zelf past en niet wat sociaal wenselijk is. Een andere kanttekening voor dit onderzoek is dat de manipulatie niet geheel vloeiend liep. Een deel van de respondenten hadden de manipulatie niet juist geïnterpreteerd en deze participanten zijn dan ook uit de data verwijderd. Dit is gedaan om verkeerde interpretaties van de resultaten te voorkomen. De reden voor een niet juiste interpretatie door de participanten kan ontstaan zijn doordat de participanten niet oplettend lazen of doordat zij te snel door de plaatjes heen gingen. Hierdoor werd er een groot gedeelte van de informatie niet gezien of opgenomen en kan het dus ook geen invloed hebben op de sportintentie. Een andere verklaring van de misvatting van participanten is dat de manipulatie niet duidelijk genoeg was. Daarnaast zou de misvatting ontstaan kunnen zijn doordat de manipulatiecheck aan het einde van de vragenlijst stond. Hierdoor is het mogelijk dat de participanten zich niet meer goed kunnen herinneren of zij wel online of niet gedeeld hebben. Deze misvatting van de manipulatie kwam onverwacht, uit de pre-test kwam namelijk een positief en succesvol resultaat. Een mogelijke verklaring dit positieve resultaat is dat de pretest door medestudenten gedaan was en deze wisten mogelijk al van het onderwerp af. Een andere kanttekening is dat sommige participanten een probleem ondervonden bij sommige vragen. Dit is ontstaan doordat sommige participanten het begrip sport niet duidelijk genoeg vonden. Hierdoor is het mogelijk dat zij de vragen anders zouden beantwoorden wanneer het om een teamsport dan wanneer het om een individuele sport ging. Deze onduidelijkheid heeft invloed gehad op de resultaten. Vervolgonderzoek zou hierom onderscheid moeten maken tussen individuele sporten en teamsporten en vervolgens beide 22

moeten toetsen. Hier zou later een schaal mee geconstrueerd kunnen worden, ook zouden de resultaten individueel geanalyseerd kunnen worden. Een andere beperking van dit onderzoek is dat er geen gebruik is gemaakt van homogene groepen, dit bedreigt de validiteit. In dit onderzoek bleek leeftijd invloed te hebben op de resultaten en is daarom ook als co-variabele meegenomen in de analyses. De externe validiteit kan in dit onderzoek beschadigd zijn. Doordat dit onderzoek grotendeels heeft plaatsgevonden in de nabije omgeving van de Universiteit van Amsterdam, waaronder vanzelfsprekend veel studenten en hoogopgeleiden. Deze omgeving staat niet gelijk aan een doorsnede van de Nederlandse bevolking. Vervolgonderzoek zou dit kunnen voorkomen door participanten te werven in verschillende plaatsen of door gebruik te maken van een onderzoeks-panel. Uit de resultaten kwam naar voren dat leeftijd een storende variabele was. Dit komt mede doordat de maximum leeftijd van de verschillende groepen niet gelijk was. In conditie (niet delen) 1 (75) lag de maximum leeftijd hoger dan in conditie 2 (delen) (60). Daarnaast waren de groepen in de verschillende condities ongelijk. Dit kwam door de fouten in de manipulatiecheck. Voordat de manipulatiefouten waren verwijderd uit de data, was leeftijd niet significant en bleek toen geen storende variabele te zijn. Omdat dit geen grootschalig onderzoek is en er dus kleine groepen waren maakte dit verschil veel uit. Vervolgonderzoek voor dit vakgebied is nodig om de effecten te vinden, zodat de nieuwe ontwikkelingen effectiever worden en een positieve invloed op de maatschappij hebben, zodat er gezonder geleefd wordt. Daarnaast zou het delen van succes met anderen in de omgeving (vrienden) zoals een verbetering van lichaams-samenstelling en vitale functies een belangrijk onderdeel kunnen gaan worden van deze applicaties. Social media en applicaties worden steeds verder ontwikkeld, personalisatie vindt plaats en daarnaast krijgen deze vormen van media een steeds sterkere interactieve rol. Social media zijn een sterk dynamisch medium en moeten daarom verder onderzocht worden. Ondanks de vele kanttekeningen en suggesties voor beter onderzoek, is er met dit onderzoek wel een stap verder gezet met effectonderzoek naar de invloed van social media op gedrag. 23

6 Literatuurlijst Azjen, I. (1991). The theory of planned behaviour. Organizational Behaviour and Human Decision Processes, 50(2), 179-211. http://dx.doi.org/10.1016/0749-5978(91)90020-t Ajzen, I. (1985). From intentions to actions: A theory of planned behaviour. Retrieved 23 March, 2014 from http://www.duluth.umn.edu/~kgilbert/educ5165-731/readings/theory%20of%20planned%20behavior-%20azjen.pdf Armitage, C. J., & Conner, M. (2001). Efficacy of the theory of planned behaviour: A metaanalytic review. British Journal of Social Psychology, 40(4), 471-499. Bandura, A. (1977). Self-efficacy: toward a unifying theory of behavioral change. Psychological Review, 84(2), 191-215. http://dx.doi.org/10.1037//0033-295x.84.2.191 Boyd, D. M., & Ellison, N. B. (2007). Social network sites: Definition, history and scholarship. Journal of Computer Mediated Communication, 13(1), 210-230. http://dx.doi.org/ 10.1111/j.1083-6101.2007.00393.x Buijzen, M. (2013). Eu-subsidie voor onderzoek naar invloed sociale media op gedrag. Retrieved 23 February, 2014 from http://www.ru.nl/socialewetenschappen/@927637/pagina/ Cavallo, D. N., Tate, D. F., Riets, A.V., Brown, J. D., DeVellis, R. F., & Ammerman, A. S. (2012). A social media based physical activity intervention; a randomized controlled trial. American Journal of Preventive Medicine, 41(5), 527-532. 24

http://dx.doi.org/10.1016/j.amepre.2012.07.019 Centola, D. (2013). Social media as a tool in medicine. Social Media and the Science of Health Behavior, 127(21), 2135-2144. http://dx.doi.org/10.1161/circulationaha.112.101816 Chen, G., Gully, S. M., & Eden, D. (2001). Validation of a new general self-efficacy scale. Organizational Research Methods, 4(62), 62-81. http://dx.doi.org/10.1177/109442810141004 Cialdini, R. B. (2001). Influence: science and practice.(4th ed.)boston: Allyn & Bacon a Pearson Education Company. Retrieved 5 March, 2014 from http://www.businessoflife.pro/files/files/robert-cialdini-influence-science-and- Practice.pdf Conner, M., & Armitage, C. A. (1998). Extending the theory of planned behaviour: A review and avenues for further research. Journal of Applied Social Psychology, 28(15), 1429-1464. http://dx.doi.org/10.1111/j.1559-1816.1998.tb01685.x Customer insight group, (2011). The psychology of sharing: why do people share online. New York Times Company. Retrieved 23 February, 2014 from http://www.iab.net/media/file/poswhitepaper.pdf Digelidis, N., & Papaioannou, A. (1999). Age group differences in intrinsic motivation, goal orientations and perceptions of athletic competence, physical appearance and motivational climate in Greek physical education. Scandinavian Journal of Medicine 25

& Science in Sports, 9(6), 375-380. http://dx.doi.org/10.1111/j.16000838.1999.tb00259.x Dishman, R. K., Motl, R. W., Saunders, R., Felton, G., Ward, D. D., Dowda, M., & Russel, R.P. (2004). Self-efficacy partially mediates the effect of a school based physical activity intervention among adolescent girls. Preventive Medicine. 38(5), 628 636. http://dx.doi.org/10.1016/j.ypmed.2003.12.007 De Oliveira, R., & Oliver, N. (2008). Triplebeat: Enchancing exercise performance with persuasion. Retrieved 24 February, 2014 from http://www.nuriaoliver.com/triplebeat/mhci2008_triplebeat.pdf De Vries, H., Dijkstra, M., & Kuhlman, P. (1988). Self-efficacy: The third factor besides attitude and subjective norm as a predictor of behavioural intentions. Health Education Research. 3(3) 273-282 http://dx.doi.org/10.1093/her/3.3.273 Dzewaltowski, D. A. (1989). Toward a model of exercise motivation. Journal of Sport & Excercise Psychology, 11(3), 251-269. Retrieved 23 February, 2014 from http://journals.humankinetics.com/jsep-back issues/jsepvolume11issue3september/towardamodelofexercisemotivation Haas, B. K., & Northam, S. (2010). Measuring self-efficacy: Development of the physical activity assessment inventory. Journal Nursing Research, 10(4), no pages. Retrieved 27 April, 2014 from http://www.resourcenter.net/images/snrs/files/sojnr_articles2/vol10num04art03.pdf 26

Hagger, M. S., Chatzisarantis, N., & Biddle, S. J. (2010). The influence of self-efficacy and past behaviour on the physical activity intentions of young people. Journal of Sports Sciences, 19(9), 711-725. http://dx.doi.org/10.1080/02640410152475847 Harvey-Berino, J., Pintauro, S., Buzzell, S., & Gold, E. C. (2012). Effect of internet support on the long-term maintenance of weight loss. North American Association for the Study of Obesity, 12(1), 320-329. http://dx.doi.org/10.1038/oby.2004.40 Kietzmann, H., Hermkens, K., McCarthy, I.P., & Silvestre, B. S. (2011). Social media? Get serious! Understanding the functional building blocks of social media. Business Horizons, 54(3), 241-251. http://dx.doi.org/10.1016/j.bushor.2011.01.005 Kooiker, S., & Van der Velden, K. (2007). Een nuchtere kijk op gezond gedrag; vier thema s voor gezondheidsbevordering. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Retrieved 6 March, 2014 from http://www.scp.nl/publicaties/alle_publicaties/publicaties_2007/een_nuchtere_kijk_o p_gezond_gedrag Lazuras, L., Ourda, D., Barkoukis, V., & Tsorbatzoudis, H. (2011). A study of predictors of adolescents physical activity intentions. Psychology Society & Education, 3(2), 69-81. Retrieved from dialnet.unirioja.es/descarga/articulo/3833010.pdf Lee I. M., Shiroma E. J., Lobelo F., Puska P., Blair S.N., & Katzmarzyk P. T. (2012). Effect of physical inactivity on major non-communicable diseases worldwide: an analysis of 27

burden of disease and life expectancy. The Lancet, 380(9838), 219-229. http://dx.doi.org/10.1016/s0140-6736(12)61031-9 Luszczynska, A., Xao, S.D., Mallach, N., Pietron, K., Mazyrkiewicz, M., & Schwarzer, R. (2010). Intentions, planning, and self-efficacy predict physical activity in Chinese and Polish adolescents: two moderated mediation analyses. International Journal of Clinical and Health Psychology, 10(2), 265-278. Retrieved 23 February, 2014 from http://www.redalyc.org/articulo.oa?id=33712250004 Marcus, B. H., Owen, N. Forsyth, L.H., Cavill, N. A., & Fridinger, F. F. (1998). Physical activity interventions using mass media, print media, and information technology. American Journal of Preventive Medicine, 15(4), 362-378. http://dx.doi.org/10.1016/s0749-3797(98)00079-8 Montano, D. E & Kasprzyk, D. (2002). The theory of reasoned action and the theory of planned behaviour In. Health Behaviour and Health Education. Glanz K, Rimer B. K, & Lewis F. M, Eds. p. 67-98. Retrieved 1 June, 2014 from http://fhc.sums.ac.ir/files/salamat/health_education.pdf#page=105 Mulas, F., Pilloni, P., & Carta, S. (2012). Everywhere race! a social mobile platform for sport engagement and motivation. Retrieved 23 February, 2014 from http://www.thinkmind.org/index.php?view=article&articleid=sotics_2012_3_40_3008 5 28

Nelson, M. C., Neumark-Stzainer, D., Hanna, P. J., Sirard, J. R., & Story, M. (2013). Longitudinal and secular trends in physical activity and sedentary behavior during adolescence. Pediatrics, 118(6), 1627-1634. http://dx.doi.org/10.1542/peds.2006-0926 Nelson, T. B., Megens, C. J., & Peeters, M. M. (2012). Bouncers: a design exploration into sharing and triggering personal activity amongst friends. Unpublished manuscript Retrieved 25 March, 2014 from http://www.experientialdesignlandscapes.com/files/nelson_bouncers%20a%20design %20exploration%20into%20sharing%20and%20triggering%20personal%20activity% 20amongst%20friends-1.p.pdf Nike. (2014). More from your run. Retrieved 6 April, 2014 from https://securenikeplus.nike.com/plus/products/gps_app/ Oosterveer, D. (2014). Nationale social media onderzoek. Retrieved 23 February, 2014 from http://www.marketingfacts.nl/berichten/nationale-social-media-onderzoek-2014 Pradeep, R., Furner, C., & Babb, J. (2012). Conceptualizing the implications of mobile app usage and stickiness: A research agenda. Social Science Research Network, 2012, 1-43 http://dx.doi.org/10.2139/ssrn.2187056 Redmond, B. F., & Rivera, T. M. (2013). Self-efficacy and social cognitive theories. Retrieved 23 February, 2014 from https://wikispaces.psu.edu/display/psych484/7.+selfefficacy+and+social+cognitiv e+theories 29

Renes, R. J., Van der Putte, B., Van Breukelen, R, Loef, J., Otte, M., & Wennekers, C. (2011). Gedragsverandering via campagnes. Dienst publiek en communicatie; Ministerie van Algemene Zaken. Retrieved 23 February, 2014 from http://www.wageningenur.nl/nl/publicatie-details.htm?publicationid=publication-way- 343131303336 Reynolds, K. D, Killen, J. D, Bryson, S. W., Maron, Taylor, C. B., D. J., Maccoby, N., & Farquhar, A. W. (1990). Psychosocial predictors of physical activity in adolescents. Preventive Medicine, 19(5), 541-551. http://dx.doi.org/10.1016/0091-7435(90)90052- L Richardson, C. R., Buis, L. R., Janney, A. W., Goodrich, D. E., Sen, A., Hess, M. L., Mehari, K. S., Forlage, L. A., Resnick, P. J., Zikmund-Fisher, B. J., Strecher, V. J., & Piette, J. D. (2010). An online community improves adherence in an Internet mediated walking program. Part 1: results of a randomized controlled trial. Journal of Medical Internet Research, 12(4), e71. http://dx.doi.org/10.2196/jmir.1338 Santrock, J. W. (2007). A topical approach to life span development. New York: McCraw- Hill. Retrieved 23 February, 2014 from http://iws.collin.edu/jbrooks/ls/notes/2006/chapter8.pdf Sarge, M. A., & Knobloch-Westerwick, S. (2013). Impacts of efficacy and exemplification in an online message about weight loss on weight management self-efficacy, satisfaction, and personal importance. Journal of Health Communication: International Perspectives, 18(7), 827-844. http://dx.doi.org/10.1080/10810730.2012.757392 30

Stragier, J., & Mechant, P. (2013). Mobile fitness apps for promoting physical activity on twitter: the #runkeeper case. Retrieved at 23 February 2014 from http://hdl.handle.net/1854/lu-3129098 Strecher, V. J., Devellis, B. M., Becker, M. H., & Rosenstock, I. M. (1986). The role of selfefficacy in achieving health behavior change. Health Education Quarterly, 13(1), 73-91. http://dx.doi.org/10.1177/109019818601300108 Sniehotta, F. F., Scholz, U., & Schwarzer, R. (2007). Bridging the intention behavior gap: planning, self-efficacy and action control in the adoption and maintenance of physical exercise. Psychology and Health, 20(2), 143-160. http://dx.doi.org/10.1080/08870440512331317670 Tate, D. F, Wing, R. R., & Winett, R. A. (2001). Using Internet technology to deliver a behavioural weight loss program. Journal of the American Medical Association, 285(9), 1172-1177. http://dx.doi.org/10.1001/jama.285.9.1172. Van der Bijl, J. J., & Shortridge-Baggett, L. M. (2002). The theory and measurement of the self-efficacy construct. In E. A. Lentz & L. M. Shortridge-Baggett (Eds.), Selfefficacy in nursing: Research and measurement perspectives. New York: Springer. Retrieved from http://books.google.com/books?id=j6ujwyh_4_gc Van der Klauw, M., Van Keulen, H. M., & Verheijden, M. W. (2011). Monitor Convenant Gezond Gewicht; beweeg- en eetgedrag van kinderen, jongeren en volwassenen. Behavioural and Societal Sciences. Retrieved 23 February, 2014 from 31

http://www.convenantgezondgewicht.nl/download/131/2011_055_monitor_convenant _gezond_gewicht.pdf Yaday, A., Philips, M. M., Lundeberg, M. A., Koehler, M. J., Hilden, K., & Dirkin, K. H. (2011). If a picture is worth a thousand words is video worth a million? Differences in affective and cognitive processing of video and text cases. Journal of Computing in Higher Education, 23(1), 15-37 http://dx.doi.org/10.1007/s12528-011-9042-y 32

7. Bijlage 7.1 Vragenlijst Informed Consent Amsterdam, 24 Maart 2014 Bedankt dat je meedoet aan ons onderzoek! Je bent uitgenodigd om deel te nemen aan dit onderzoek van de Universiteit van Amsterdam in het kader van de opleiding Communicatiewetenschap. De titel van dit onderzoek is Sporten en nieuwe media. In dit onderzoek wordt er onderzocht hoe de Nederlandse bevolking met sportiviteit en nieuwe media omgaan. Tijdens het onderzoek wordt er een situatie voorgelegd waar naderhand een aantal vragen over worden gesteld. Ten slotte worden aan het einde van het onderzoek nog een aantal algemene vragen voorgelegd. Het onderzoek duurt ongeveer 15 minuten. Dit onderzoek wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van onderzoeksinstituut ASCoR, onderdeel van de Universiteit van Amsterdam. ASCoR doet wetenschappelijk onderzoek naar media en communicatie in de samenleving. Omdat dit onderzoek wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van ASCoR, Universiteit van Amsterdam, heb je de garantie dat: 1. Jouw anonimiteit is gewaarborgd en je antwoorden of gegevens zullen onder geen enkele voorwaarde aan derden worden verstrekt, tenzij je hiervoor van tevoren uitdrukkelijke toestemming hebt verleend. 2. Je zonder opgaaf van redenen kunt weigeren mee te doen aan het onderzoek of je deelname voortijdig kunt afbreken. Ook kun je achteraf (binnen 24 uur na deelname) je toestemming intrekken voor het gebruik van jouw antwoorden of gegevens voor het onderzoek. 3. Deelname aan het onderzoek geen noemenswaardige risico s of ongemakken voor jou met zich meebrengt, geen moedwillige misleiding plaatsvindt, en je niet met expliciet aanstootgevend materiaal zult worden geconfronteerd. 4. Je uiterlijk 5 maanden na afloop van het onderzoek de beschikking over een onderzoek rapportage kunt krijgen waarin de algemene resultaten van het onderzoek worden toegelicht. Voor meer informatie over dit onderzoek en de uitnodiging tot deelname kun je te allen tijde contact opnemen met de projectleider Y. van Boeijen; y.a.vanboeijen@uva.nl. Mochten er naar aanleiding van je deelname aan dit onderzoek toch klachten of opmerkingen zijn over het verloop van het onderzoek en de daarbij gevolgde procedure, dan kunt je contact opnemen met het lid van de Commissie Ethiek namens ASCoR, per adres: ASCoR secretariaat, Commissie Ethiek, Universiteit van Amsterdam, Kloveniersburgwal 48, 1012 CX Amsterdam; 020-525 3680; ascor-secr-fmg@uva.nl. Een vertrouwelijke behandeling van jouw klacht of opmerking is daarbij gewaarborgd. 33

Wij hopen je hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en danken je bij voorbaat hartelijk voor jouw deelname aan dit onderzoek, dat voor ons van grote waarde is. Met vriendelijke groet, Lotte de Winter, Elske van de Laar, Yvet van Boeijen, Charlene van Kersen en Rosalinda Meijer Ik begrijp de bovenstaande tekst en ga akkoord met deelname aan het onderzoek. X Ik ga niet akkoord met deelname aan het onderzoek en wil hierbij mijn deelname beëindigen. Inleven Helemaal niet kunnen in leven Helemaal wel kunnen inleven 1. In hoeverre heb jij je kunnen inleven in de voorgestelde hardloopsituatie 1 2 3 4 5 6 7 Zelfeffectiviteit In welke mate bent u het eens met de volgende uitspraken? Komt geheel niet overeen Komt geheel overeen 2. Als ik mijzelf doelen stel om meer te sporten, ben ik in staat deze te bereiken. 1 2 3 4 5 6 7 3. 4. Ik ben in staat om sportieve uitdagingen succesvol te volbrengen. In vergelijking met andere mensen, ben ik goed in de meeste sportieve activiteiten. 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 34

5. Ook als het slecht weer is, ben ik in staat om sportief te zijn. 1 2 3 4 5 6 7 6. Ook als ik moe ben, ben ik in staat om sportief te zijn. 1 2 3 4 5 6 7 7. Ook als ik het druk heb met werk of school, ben ik in staat om sportief te zijn. 1 2 3 4 5 6 7 8 Ook als ik gespannen/gestrest ben, ben ik in staat om sportief te zijn. 1 2 3 4 5 6 7 9. Als ik fysiek moeite heb met een sportactiviteit, ben ik in staat om deze evengoed uit te voeren. 1 2 3 4 5 6 7 Sportintentie In welke mate hebben de volgende stellingen betrekking tot jou Heel erg mee oneens Heel erg mee eens 10. 11. 12. Ik ben van plan om volgende maand intensief te gaan sporten Ik zal proberen volgende maand intensief te gaan sporten Ik ben vastbesloten om volgende maand intensief te gaan sporten 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 13. Wat is jouw geslacht? man vrouw 14. Wat is jouw leeftijd? 35

15. In de zojuist voorgestelde situatie zijn de hardloopprestaties... wel gedeeld op Facebook niet gedeeld op Facebook 16. Denkt u dat u weet wat het doel van deze studie was? Zo ja, probeer dit zo precies mogelijk te omschrijven... 7.2 stimulusmateriaal Conditie 1: Probeer jezelf zo goed mogelijk in te leven in de volgende situatie: Je wilt vandaag sporten. Je besluit daarom om te gaan hardlopen. Om je resultaten bij te houden, maak je gebruik van een hardloopapp op je smartphone. De app houdt je tijd, snelheid, afstand, route en verbrande calorieën bij. * Bij elke foto stond er een korte uitleg 1 2 3 4 5 36

Conditie 2: Probeer jezelf zo goed mogelijk in te leven in de volgende situatie: Je wilt vandaag sporten. Je besluit daarom om te gaan hardlopen. Om je resultaten bij te houden, maak je gebruik van een hardloopapp op je smartphone. De app houdt je tijd, snelheid, afstand, route en verbrande calorieën bij. Tevens heb je na het rennen de mogelijkheid om je hardloopresultaten te delen op Facebook of Twitter. *Bij elke foto stond een korte uitleg 1 3 4 2 5 6 7 37