Beheerst vereenvoudigen Een corporatiesector zonder staatssteun, kan het nog simpeler?



Vergelijkbare documenten
Knelpuntenanalyse Novelle en BTIV 2015

Samenvatting Novelle Blok

Boxmeer Herzieningswetproof. Annemarieke Sandee FRAEY Partners in Publieke Waarde 3 maart 2016

MEMO HERZIENING WONINGWET

Samenvatting herziene Woningwet

Gewoon goed. wonen WONINGSTICHTING BUITENLUST ONDERNEMINGSPLAN

Domein en financiering

Ver van huis? 26 maart Pieter Schut Notaris vastgoed

Woningmarkt en corporatiesector. Johan Conijn

Strategisch scheiden of splitsen DAEB / niet-daeb. Bram Klouwen en Bert van t Land Companen

Bijlage 2: Financiële paragraaf. Het bod in aantallen

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Hoofdlijnen van de concept-novelle

Activiteiten Beter Wonen in ALMELO

Gevolgen van Woningwet en Regeerakkoord voor het lokale speelveld

Overzicht en stemmingsuitslagen bij moties Novelle op Herzieningswet

Financiering van de corporatiesector na de novelle. René Goorden

DE SLAG OM HET MIDDENVELD. Johan Conijn 16 mei 2019, Den Bosch

Recente ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting. Raadscommisie Ruimte en Vastgoed 24 maart 2015 Gabrielle van Asseldonk

Risicobeheersing en achtervang September / oktober Erik Terheggen

Hoorcollege actualiteiten

Een solide belegging AAA-borgstelling

HOOFDPUNTEN IMPLEMENTATIE WONINGWET

Q en A s IBW2018 website

Investerings- en financieel statuut

ONINGWET WAT BETEKENT DIT VOOR DE GEMEENTE?

Hoofdlijnen van de concept-novelle

Dit document maakt gebruik van bladwijzers.

Kennisavond Woningwet. 28 April 2015

Resolutie Corporatiesector

De volkshuisvestelijke gevolgen van de DAEB-splitsing

Ontwikkelingen in het huurbeleid: kansen voor beleggers

INVESTERINGSSTATUUT WOONSTICHTING SSW

Beslisdocument college van Peel en Maas

Reglement van de Deelnemersraad Stichting WSW

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wie doet er mee? Samen bouwen van woningen tussen 550 en 850 Euro,na de Novelle. 6e Woondebat, Robert Jan Sliep

DrieKamerModel. Johan Conijn

ONDERNEMINGSPLAN volkshuisvesters

fing aan de huursector bijdraagt aan het dichter bij elkaar brengen van de koop- en huurmarkt?

Nieuwe Woningwet. Wat verandert er in de sociale huursector?

-TOELICHTING RESULTATEN CORPORATIE SURVEY 2012 EDITIE II-

Financieel Statuut. Woonstichting SSW

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal Postbus EA Den Haag

Notitie over het scheidings- en splitsingsvoorstel

Versie TREASURYSTATUUT Stichting Woontij

Advies: Het regeerakkoord Bruggen slaan van het kabinet Rutte II heeft nogal wat gevolgen voor de woningmarktsector.

Bijlage: Financiële paragraaf

Visie WSW op aflossingsplicht leningen Daeb aan niet-daeb

WSW visie op scheiding en/of splitsing van DAEB en niet-daeb

HOOFDPUNTEN ONTWERP BESLUIT TOEGELATEN INSTELLINGEN VOLKSHUISVESTING 2015 (BTIV) Ontwerp AMvB bij de herziene Woningwet

Overzicht Novelle Herzieningswet

Woningwet op weg: Workshop spoedcursus corporatiefinanciën 30 september Eindhoven

NBA Alert 30. Jaarrekeningcontrole woningcorporaties 2012

2014 VERBINDINGENSTATUUT

Ons kenmerk EW/md/ Onderwerp Reactie WSW op consultatie Novelle Datum Hilversum, 4 maart 2014

Versteend (on)vermogen

Jaarcongres 21 juni Gericht toezicht, voorwaarde voor professionele vrijheid

WSW richtlijn juridische splitsing

B&W Vergadering. B&W Vergadering 1 november 2016

WSW richtlijn juridische splitsing

Missie, visie en maatschappelijke verankering

Woningcorporaties en gemeenten. Samenwerking in het licht van de Borg April 2014

VISITATIE VAN WONINGCORPORATIES. Verantwoorden en leren

Veranderende rol gemeente in het toekomstig woonbeleid

Een gemengd woningfonds

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Het middensegment in de huursector De ontbrekende schakel Johan Conijn, ASRE/UvA, Ortec Finance

Corporatiebijeenkomst WSW. Bunnik, 24 juni 2015

Verhuurderheffing en effecten investeringsfaciliteit

Woningwet woningcorporaties en gemeenten. Informatie voor gemeenten. de piketpalen gaan nu de grond in

Datum: 3 maart 2014 Betreft: consultatie-versie van de novelle op de Herzieningswet toegelaten instellingen. Geachte heer Blok,

Vooruit naar de oorsprong

Woningwet op weg: Workshop corporatiefinanciën 17 september Zwolle

Investeringsstatuut Stichting Wonen Zuid. Werk in uitvoering

WIJ EATRIX.BIJ DE GRATIE GODS,

GOVERNANCE CORPORATIES

Begroting Stichting Woningcorporatie Plicht Getrouw 2013

Het disfunctioneren van de Nederlandse woningmarkt. Prof. dr. Johan Conijn

Huurincasso: sociaal en efficient? Ontwikkelingen in de sociale huursector

Stichting Futura Impact Europadossier t.b.v. toezichthouders

Woningwet Tekst en uitleg voor huurdersorganisaties. Tweede druk, februari 2016

Stuknummer: AM

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van..., nr..., Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Woningwet op weg: Tussen droom en daad. - Alles wat u wilde weten - 30 september 2015 Simone Kramer BZK Han Dirks BZK

Toezicht- en toetsingskader

Profielschets Raad van Commissarissen stichting TBV Vastgesteld op

Financieringsmodel EnergieSprong Is nul-op-de-meter te financieren?

Collegevoorstel. De achtervangovereenkomst voor de bestaande lening van De Alliantie met BNG-leningnummer FRL aan te gaan.

Herzieningswet/novelle. 10 december 2014

Middengroepen op de woningmarkt

Spoedcursus corporatiefinanciën. Fleur Elderhorst Hoofd BNG Advies 17 juni 2015

De Woningwet 2015 in vogelvlucht

Uit de beleidsvisie maakt de AFM op dat vier modellen voor de inrichting van de corporatie te onderscheiden zijn. Dit zijn:

Onderwerpen Woningwet, BTIV en Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting

Deloitte. Brief. uitgebracht aan de voorzitter van de Raad voor de Jaarverslaggeving te Amsterdam

Ontwikkelingen sector en Visie Thuisvester Presentatie Platform Wonen Regio West Brabant

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Inspectie Leefomgeving en Transport Domein Water, Bodem en Bouwen Bouwen en Wonen Postbus BD DEN HAAG. Gewijzigd postadres per

TOELICHTING BESLISBOOM

Transcriptie:

Beheerst vereenvoudigen Een corporatiesector zonder staatssteun, kan het nog simpeler? Strakke regulering lijkt onontkoombaar voor de woningcorporaties. Daarmee wordt hun ondernemerschap uitgehold en worden ze teruggebracht tot uitvoeringsorganisaties van overheidsbeleid. Een alternatief waarin het maatschappelijk ondernemerschap juist meer inhoud krijgt, verdient nader onderzoek. Het is in ieder geval een stuk simpeler, maar het biedt ook meer ruimte voor betere volkshuisvestelijke prestaties, tegen lagere kosten en met minder risico's dan wat we tot nu toe hebben laten zien. Maar of we daarvoor nog de tijd krijgen...? Drie grote probleemdossiers Er is alle aanleiding voor een fundamentele herbezinning op het Nederlandse stelsel van woningcorporaties: de parlementaire enquête, de voortdurende pogingen tot aanpassing via een novelle van het wetsvoorstel Herziening Woningwet, het Woonakkoord, de invoering van de verhuurdersheffing en de uitwerking van de afspraken tussen Aedes en het kabinet. Deze aanleidingen maken die herbezinning op dit moment actueel, maar belangrijker is dat volgens mij drie fundamentele vraagstukken het huidige stelsel in toenemende mate onhoudbaar maken: de Europese commissie heeft al in 2009 een aantal van de bestaande voorzieningen voor corporaties als staatssteun aangemerkt en in het verlengde daarvan bepaald dat deze uitsluitend aan DAEB activiteiten ten goede mogen komen. Het daaruit voortvloeiende vraagstuk van scheiding tussen DAEB en niet-daeb is nog steeds niet opgelost, de Nederlandse overheid heeft inkomsten nodig om te voldoen aan Europese begrotingsnormen en is van oordeel dat de corporaties, die ten opzichte van de marktwaarde van hun bezit relatief lage schulden hebben, daaraan een substantiële bijdrage kunnen leveren. Dat heeft geleid tot een verhuurdersheffing, die weliswaar juridisch lijkt te zijn geregeld, maar waarvan het nog onduidelijk is welke effecten deze gaat krijgen op de verhoudingen in de Nederlandse woningmarkt, de toegankelijkheid van die markt voor lage en middeninkomens en de investeringskasstromen van corporaties in de door de crisis zwaar getroffen bouw- en vastgoedmarkt, de Nederlandse corporatiesector is in de afgelopen jaren zwaar geteisterd door een zodanig groot aantal ongelukken dat niet meer van incidenten kan worden gesproken. In de meeste gevallen voltrokken deze ongelukken zich in de openbaarheid en zagen veel collega's in de sector en externe toezichthouders ze al van verre aankomen. Maar er werd niet ingegrepen en tot op de dag van vandaag valt niet uit te sluiten dat zich nieuwe ongelukken zullen voordoen. Met de brutering werden corporaties op grotere afstand van de overheid geplaatst. De reflex die door de problemen van vandaag wordt opgeroepen, is vooral die van meer regels, voor een kleinere corporatiesector, die als taakorganisatie wordt gericht op het voorzien in de basisbehoefte van woonruimte voor de allerarmsten. Corporaties zouden de ruimte voor ondernemerschap, die ze met de Brutering kregen, slecht hebben gebruikt en daarom niet verdienen. Daarmee wordt de Brutering gedeeltelijk teruggedraaid. Ik denk dat er een andere, betere weg is uit de problemen van vandaag. Waarbij op de principes van de Brutering niet wordt teruggekomen, maar deze lijnen juist verder worden doorgetrokken. Met minder regels, maar met een subtiel evenwicht tussen de krachten en belangen van alle partijen die belang hebben bij een goed functionerende woningmarkt voor iedereen. En met een minimale belasting van de rijksbegroting. Blad 1

Ik zal eerst kort stilstaan bij het fundamentele verschil tussen taakorganisaties en ondernemingen. Vervolgens schets ik het einddoel van die andere, betere weg. Ik noem dat de stip op de horizon. En tenslotte zal ik aangeven in welke opzichten dat systeem beter werkt dan het huidige model en beter dan de structuur waaraan politiek en wetgever op dit moment werken. Taakorganisatie of onderneming Zowel binnen de sector zelf als daarbuiten wordt er vanuit gegaan dat het debat over de legitimatie van de woningcorporaties is afgesloten. Ik betwijfel of dat terecht is. Ik merk dat termen als opgave en maatschappelijk resultaat door elkaar worden gebruikt, terwijl ze op twee volstrekt verschillende werelden betrekking hebben. Zo wordt ook op het ene moment gesproken over de rol van woningcorporaties ín de woningmarkt, terwijl op een ander ogenblik wordt aangegeven dat ze zich als aanvullend ten opzichte van die markt beschouwen en zelfs wordt beloofd dat ze zich zullen beperken tot dat wat de markt niet kan oplossen, teneinde de werking van de markt zo weinig mogelijk te verstoren. Hieraan ligt een principiële en fundamentele keuze ten grondslag: is een corporatie een taak- of uitvoeringsorganisatie in het publieke domein die in beeld komt waar de markt ophoudt? Of is het een onderneming die met een maatschappelijke doelstelling opereert binnen die markt? Ik wil ideologische discussies zoveel mogelijk vermijden, maar ik denk dat het gedrag, de rol en de positie van de gemiddelde corporatie beter beschreven kan worden als die van een maatschappelijke onderneming die haar vermogen inzet op de lokale woningmarkt om maatschappelijk te presteren op beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit, dan als die van een publieke taakorganisatie die buiten die woningmarkt opereert. Natuurlijk kiest een onderneming met onze maatschappelijke doelstelling andere product / marktcombinaties dan een onderneming met een financiële winstdoelstelling. Daar ontstaat een natuurlijke en fluïde (ook in de tijd) overgang. Een belangrijk voordeel van deze benadering is dat we hiermee rechtdoen aan de eigen verantwoordelijkheid, keuze en kracht van de bewoner als klant. De taakorganisatie voert een publieke opdracht uit. Zij verkrijgt middelen van de overheid en produceert en distribueert daarmee een product of dienst. Zij heeft de opdracht om dit zo efficiënt mogelijk te doen, met een zo klein mogelijke organisatie en zo weinig mogelijk kapitaalbeslag. In het ideale geval maakt zij zich zelfs overbodig. Een onderneming heeft een doelstelling en bepaalt op basis daarvan haar strategie. Zij heeft een eigen vermogen waarmee zij tracht zoveel mogelijk waarde te creëren. Die gecreëerde waarde wordt bestemd, besteed of uitgekeerd in het kader van de doelstelling. Als die doelstelling een maatschappelijke is, dan betreft het een maatschappelijke onderneming. Dat is wezenlijk anders dan een onderneming met een primair financiële doelstelling, aandeelhouders- of beleggerswaarde. Maar iedere onderneming, maatschappelijk of primair winstgedreven, streeft naar continuïteit, zij wil haar economische functie behouden. Dit begrenst de mate waarin de gecreëerde waarde kan worden uitgekeerd. Een onderneming opereert in een markt. De overheid onthoudt zich van het direct subsidiëren van de ene of de andere partij in die markt. Wel kan de overheid de marktwerking reguleren. Zij kan de marktwerking daartoe beïnvloeden door de vraag en/of het aanbod financieel (bijvoorbeeld fiscaal) te ondersteunen of juist te ontmoedigen. Dat heeft effect op het evenwicht in de markt: hoeveelheid, prijs en/of kwaliteit. De stip op de horizon Corporaties zijn in deze situatie private ondernemingen met een maatschappelijke doelstelling, kortweg maatschappelijke ondernemingen. De (nogmaals) herziene Woningwet beperkt die doelstelling tot het domein van het wonen. Corporaties hebben geen winstdoelstelling en zijn erop Blad 2

gericht om zoveel mogelijk van de gecreëerde waarde direct in het bedrijfsproces aan de klanten en aan de maatschappij ten goede te laten komen als 'maatschappelijk dividend'. De corporatie is gericht op maximalisering van de (contante) waarde van haar resultaten (maatschappelijk dividend) op lange termijn. Dat betekent in de praktijk dat de exploitatie precies genoeg moet opbrengen om de rente op het vreemd vermogen te betalen en het eigen vermogen in stand te houden. Anders gezegd: uitgaande van een marktconform exploitatiesaldo wordt de rente op de leningen voldaan en wordt vervolgens voldoende gereserveerd om in de toekomst op hetzelfde niveau te kunnen blijven presteren. Het meerdere wordt, als ware het dividend, aan de maatschappij en in het bijzonder aan de klanten teruggegeven. Het 'maatschappelijk dividend' kan worden uitgedrukt in drie dimensies: beschikbaarheid, betaalbaarheid, kwaliteit. Het principe van maatschappelijk dividend kan als volgt worden toegelicht. Verhuurde woningen kunnen worden gewaardeerd tegen marktwaarde in verhuurde staat (hierna marktwaarde) en tegen de volkshuisvestelijke bedrijfswaarde (hierna bedrijfswaarde). Hoewel beide waarden zijn gebaseerd op de netto contante waarde van toekomstige kasstromen (DCF) van hetzelfde object, is de marktwaarde in het algemeen substantieel hoger dan de bedrijfswaarde. Het rekenmodel is hetzelfde, maar de parameters (huur, onderhouds- en bedrijfskosten, exploitatietermijn, verkoopopbrengst, disconteringsvoet) hebben betrekking op verschillende exploitatiemodellen, die het gevolg zijn van verschillende doelstellingen. Een voorbeeld: een belegger kan in huurwoningen beleggen om er geld mee te verdienen, bijvoorbeeld voor toekomstige pensioenuitkeringen. Dat bepaalt zijn exploitatiemodel, bijvoorbeeld bij de keuze van het moment van verkoop in de vorm van uitponding. De woningmarkt en de klanten zijn hierbij het middel om het doel, financieel rendement, te realiseren. Bij een woningcorporatie is de beschikbaarheid van huurwoningen een dimensie van de doelstelling en dus een doel op zich. Dat levert niet alleen een veel langere exploitatietermijn op, vaak de hele economische levensduur, maar ook een op die lange termijn gerichte onderhouds- en renovatiestrategie. En dat verschil heeft een substantieel effect op de netto contante waarde van de kasstromen. Een groot deel van het verschil tussen marktwaarde en bedrijfswaarde is daarmee toe te schrijven aan de doelstelling beschikbaarheid. Het moge duidelijk zijn dat voor betaalbaarheid en kwaliteit iets soortgelijks geldt. Het verschil tussen marktwaarde en bedrijfswaarde is, in ieder geval in theorie, te ontbinden langs de drie assen van beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit. En daarmee is het, als het goed is, geen verspilling maar een bewuste allocatie van een deel van het potentieel vermogen (marktwaarde) in het kader van de doelstelling. En dat is een vorm van maatschappelijk dividend. In de praktijk is niet zonder meer gegarandeerd dat de maatschappelijke onderneming haar gehele vermogen doelmatig aanwendt in het kader van de doelstelling, dus zonder verspilling. (Dat geldt overigens net zo goed voor de financieel gedreven onderneming.) Dit vraagt om een gedisciplineerd exploitatiemodel. Zorgvuldig, beheerst, 'sober en doelmatig' en op lange termijn gericht. Maar ook flexibel, slim, creatief en klantgericht. Deze disciplinering komt vanuit drie bronnen: - marktregulering door de overheid, - financierbaarheid, - doelstelling, statuten en intern toezicht. Blad 3

Disciplinering door de overheid, marktregulering De corporatie opereert op de woningmarkt. Die ene woningmarkt bestaat uit deelmarkten voor koop- en huurwoningen in uiteenlopende prijsklassen. Eerder is aangegeven dat de overheid de marktwerking op een dergelijke markt kan beïnvloeden door vraag en/of aanbod te ondersteunen of juist te ontmoedigen. Als gevolg van deze vormen van regulering verschuift het evenwicht in de markt (prijs, kwaliteit en/of hoeveelheid), in een door de overheid gewenste richting. Op de markt voor koopwoningen kennen we bijvoorbeeld vraagondersteuning in de vorm van hypotheekrenteaftrek. De overheid treedt op de huurmarkt regulerend en faciliterend op teneinde de beschikbaarheid van betaalbare huurwoningen met een aanvaardbare basiskwaliteit te waarborgen. Daartoe heeft zij allereerst de prijsvorming in een gedeelte van de huurwoningmarkt gereguleerd. De begrenzing van dit gedeelte geschiedt op basis van een objectieve kwaliteitsmaatstaf voor de woning, waarbij bovengrenzen zijn gesteld aan de waarde en/of aan punten op basis van fysieke kenmerken. De regulering betreft de huurprijs die gemaximeerd is in relatie tot de kwaliteitsmaatstaf en, tijdens de looptijd van de huurovereenkomst, jaarlijks slechts beperkt mag worden verhoogd. De overheid faciliteert een gedeelte van de bevolking in het vinden van passende, betaalbare woonruimte door aan hen, bij wijze van vraagondersteuning, een huurtoeslag toe te kennen. Dit gedeelte van de bevolking is begrensd op basis van het belastbaar inkomen in relatie tot de samenstelling van het huishouden. De hoogte van de toeslag is afhankelijk van het inkomen en van de huurprijs. Huurtoeslag wordt uitsluitend verstrekt voor de huur van een woning in het gereguleerde gedeelte van de woningmarkt. Natuurlijk heeft de overheid de neiging om de gereguleerde huurprijzen laag te houden en zodoende het beroep op huurtoeslag te beperken, maar dit gaat direct ten koste van de beschikbaarheid (nieuwbouw en doorstroming) en van de kwaliteit (woning, woonomgeving, dienstverlening). Anderzijds zal de corporatie, die streeft naar een zo groot mogelijk maatschappelijk dividend in de vorm van betaalbaarheid, daarmee een bijdrage leveren aan de beperking van het beroep op huurtoeslag. Beide doelstellingen, die van de overheid en van de corporatie, zijn daarmee niet identiek, maar liggen wel in elkaars verlengde. Uit die gelijkgerichtheid ontstaat geen gezamenlijke verantwoordelijkheid, maar wel een sterk gezamenlijk belang. De overheid faciliteert de bouw en exploitatie van huurwoningen in het gereguleerde gedeelte door op aanvraag de betaling van hoofdsom en rente op leningen die zijn aangegaan ter financiering van gereguleerde woningen te garanderen. Daarvoor brengt de overheid een jaarlijkse premie in rekening. De hoogte van de premie is afhankelijk van de kredietwaardigheid van de debiteur, de waarde van het onderpand en de condities (rente en looptijd) van de lening. De overheid zal vanuit budgettaire overwegingen de premie willen verhogen, maar de premie kan niet hoger zijn dan het tariefverschil tussen leningen met of zonder staatsgarantie. In die zin is de premie marktconform. Bovendien gaat een te hoge premie ten koste van de ruimte voor maatschappelijk dividend bij de corporaties en dat is weer niet in het belang van de overheid. Een garantie van de overheid heeft effect op de condities van een lening. Zonder garantie zullen leningen met een looptijd langer dan tien jaar nauwelijks beschikbaar zijn. En bij een gegeven looptijd resulteert de garantie in een lager rentetarief. De garantie draagt aldus bij aan de beschikbaarheid en betaalbaarheid van kapitaal en daarmee aan de beschikbaarheid en betaalbaarheid van het aanbod in het gereguleerde deel van de woningmarkt. De premie doet de bijdrage aan betaalbaarheid van de lening weliswaar grotendeels teniet, maar de beschikbaarheid van kapitaal is een sterkere beperking en rechtvaardigt ook een garantie met een substantiële premie. Tenslotte reguleert de overheid de kwaliteit door (minimum) eisen te stellen aan de bouwkundige, ruimtelijke en energetische kwaliteit. Daarnaast kan zij de kwaliteit faciliteren en stimuleren via de Blad 4

vraagzijde (huurtoeslag) en de aanbodzijde (investerings- en exploitatiesubsidies, fiscale heffingskortingen) van de markt. Disciplinering vanuit de financiering De disciplinering van individuele corporaties en van de sector langs de lijn van de financierbaarheid kent een top down en een bottom up vorm. Hiervoor wordt verwezen naar het Aedes rapport 'Toezicht met Bite' (2012). Top down is er het prudentieel financieel toezicht dat zijn oorsprong vindt bij de minister van Financiën en is gedelegeerd aan de Nederlandsche Bank. Naast het algemene belang van een goed krediet- en betalingsverkeer, heeft de overheid een bijzonder belang bij de continuïteit van de corporatiesector als gevolg van de verstrekte garanties. In 'Toezicht met Bite' is geadviseerd om het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) een rol te geven in het extern toezicht, doordat de toezichthouder (DNB) kwalitatieve normen opstelt ten aanzien van de kwaliteit en deskundigheid van bestuur en intern toezicht, en ten aanzien van interne organisatie en risicomanagement. Het WSW vertaalt deze normen naar een stelsel van kwaliteitseisen en ziet toe op de handhaving. Het extern toezicht krijgt daardoor het karakter van systeemtoezicht. De bottom up vorm van financiële disciplinering vindt zijn oorsprong bij alle individuele corporaties en is daarom aangeduid als 'horizontale disciplinering'. Iedere corporatie heeft belang bij toegang tot de kapitaalmarkt op betere condities dan die in het bereik van de individuele corporatie liggen. De prijs daarvoor is onderlinge garantie; het WSW-borgingsstelsel is dan ook op de eerste plaats een systeem van onderlinge waarborg. Een dergelijk systeem kent een hoge mate van moral hazard en is alleen houdbaar als gezamenlijk wordt toegezien op de kwaliteit van de bedrijfsvoering van iedere individuele deelnemer. Alle corporaties hebben het WSW met dit toezicht in het kader van de horizontale disciplinering belast. Dit alles plaatst het WSW in een centrale positie waar de top down en de bottom up vorm van financiële disciplinering elkaar ontmoeten. Een centrale positie waarin zij onderhorig is aan zowel de extern toezichthouder (DNB) als aan de collectiviteit van alle deelnemende woningcorporaties. Daarmee vertoont die positie grote overeenkomst met die van de Centrale Rabobank. Het WSW krijgt gedetailleerde informatie van de deelnemende corporaties, analyseert deze en selecteert individuele corporaties voor verder onderzoek. Op basis hiervan beoordeelt het WSW de kredietwaardigheid van de individuele corporatie en levert zij de geconsolideerde overzichten op basis waarvan de rating agencies de kredietwaardigheid van het stelsel beoordelen. Aldus kan het WSW exact aangeven hoe het aandeel van de individuele corporatie in het risicoprofiel en de kredietwaardigheid van de sector zich ontwikkelt. Het WSW beheert een stelsel voor onderlinge borging van met haar tussenkomst verstrekte leningen, al dan niet met staatsgarantie. Vervolgens wordt het WSW door het Rijk aangeslagen voor de risicopremie voor alle staatsgegarandeerde leningen met WSW borging. Het fonds belast deze premie door aan de deelnemers op basis van de omvang van hun aandeel in de totale portefeuille, maar differentieert daarbij op basis van het individuele risicoprofiel. Corporaties met een lagere individuele rating betalen daardoor een hoger percentage van hun geborgde schuld als risicopremie. Voor relatief solide corporaties geldt het omgekeerde. Als het risicoprofiel van een individuele corporatie verslechtert tot onder een gedefinieerd minimum, wordt de corporatie onder verscherpt toezicht gesteld. De borging van nieuwe financieringen wordt opgeschort en het bestuur krijgt opdracht om een herstelplan op te stellen. Slaagt zij daar niet in, dan heeft het WSW vergaande bevoegdheden om in te grijpen, met als uiterste vorm gedwongen sanering door fusie of door overdracht van delen van de portefeuille aan solide corporaties in de omgeving. De bestuurders van de falende corporatie maken dat uiteraard niet meer in functie mee... Blad 5

Disciplinering vanuit de juridische structuur De derde bron van disciplinering van corporaties ligt in de juridische structuur, de beperkingen ten aanzien van de doelstelling, voorschriften betreffende de governance en het stelsel van lokale prestatieafspraken: De corporatie beperkt haar doelstelling tot het wonen. Door de beschikbaarheid van gegarandeerde financiering en doordat zij zichtbaar wil presteren in de ogen van haar belanghouders in het kader van de doelstelling (beschikbaarheid, betaalbaarheid, kwaliteit) beperkt zij zich in het bijzonder tot de verhuur van woningen in het gereguleerde segment. Alle overige activiteiten, maatschappelijk vastgoed, commercieel vastgoed, niet-gereguleerde huur en de ontwikkeling en verkoop van koopwoningen, zijn in beginsel toegelaten, maar zullen van ondergeschikte betekenis en dienstbaar zijn ten opzichte van de hoofdactiviteit. De Woningwet geeft aan de minister van Binnenlandse Zaken de opdracht en bevoegdheid tot handhaving op de beperking tot het wonen. Het is de corporatie verboden om winst uit te keren. De Woningwet bevat tevens voorschriften voor verbindingen en voor overeenkomsten tussen corporaties en derden, waaronder verkoopovereenkomsten van woningen aan niet-bewoners, welke voorschriften moeten verhinderen dat derden de controle krijgen over het vermogen van corporaties of dat vermogen in andere vorm dan als maatschappelijk dividend naar derden toevloeit. De Woningwet heeft niet alleen een restrictief karakter, ze beperkt niet alleen de doelen waarvoor het vermogen van de corporaties mag worden ingezet. De wet bepaalt ook dat de corporatie naar vermogen presteert en aldus een, met inachtneming van het vereiste van continuïteit, maximale bijdrage levert aan de beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van het wonen in haar werkgebied. Mede voor dit doel bevat de Woningwet voorschriften ten aanzien van de prestatieafspraken met de gemeenten waarin de corporatie werkzaam is (VNG-commissie Dekker). Het bestuur van de corporatie staat onder toezicht van een raad van commissarissen die in totaal voldoet aan eisen ten aanzien van onafhankelijkheid (toezicht minister van BiZa) en deskundigheid (toezicht DNB -> WSW) en waarvan een aantal leden zijn benoemd op bindende voordracht vanuit de georganiseerde huurdersvertegenwoordiging. Bepaalde besluiten van het bestuur zijn onderworpen aan voorafgaand advies of instemming van de ondernemingsraad en/of de huurdersvertegenwoordiging en/of aan goedkeuring van de Raad van Commissarissen. Oplossingen voor de drie dossiers Het zal duidelijk zijn dat deze stip aan de horizon geen instrumenten of instituties kent die we in het huidig stelsel niet kennen. Het systeem wordt alleen met al die bekende onderdelen net even anders in elkaar gezet. En ik denk dat we daarmee een beter antwoord geven op de eerdergenoemde drie probleemdossiers: de staatssteun, de verhuurdersheffing en de ongelukken. Het staatssteundossier is eigenlijk al direct opgelost zodra de corporaties gaan betalen voor de staatsgarantie en deze mogelijkheid op gelijke condities openstaat voor andere aanbieders van woningen in het gereguleerde segment. Natuurlijk kan de premie voor een institutionele belegger die het zonder onderlinge borging moet doen, hoger uitpakken dan voor een woningcorporatie, maar dat is het gevolg van de omstandigheid dat de corporaties beschikken over een relatief groot eigen vermogen waar geen financieel belang van een aandeelhouder op drukt. En dat is in de ogen van de Europese commissie geen staatssteun. Hoewel dat vermogen in oorsprong met staatssteun is opgebouwd, heeft het dat karakter met de Brutering in 1995 verloren. De overige door Europa als staatssteun betitelde vormen van steun aan corporaties, spelen evenmin nog een rol. De saneringssteun van het CFV bestaat niet meer (evenmin als het CFV zelf) en grond die is bestemd om er woningen in het gereguleerde segment op te bouwen, heeft als gevolg van die bestemming een lagere marktwaarde. Blad 6

In landen als Duitsland en Oostenrijk wordt volkshuisvesting op een dergelijke manier bevorderd, terwijl men daar geen last heeft van Europese bemoeienis vanwege staatssteun. Op deze wijze ontstaat nu ook in Nederland een 'level playing field' in de hele woningmarkt. Als we aldus ook in de Nederlandse verhoudingen de angel uit de staatssteundiscussie trekken, verdwijnt de hele problematiek van DAEB en niet-daeb, administratieve of juridische scheiding, inkomenstoetsing etc., achter de horizon. De verhuurdersheffing vinden we als zodanig niet meer terug in het model van de stip op de horizon. Maar ten opzichte van de huidige situatie verschijnt hier wel een premie voor de staatsgarantie. Op dit moment garandeert de staat ongeveer 85 mrd. aan leningen verstrekt aan woningcorporaties. Een premie van 2% van de hoofdsom zou dus per jaar 1,7 mrd. opbrengen. Een fors bedrag, dat ons bekend in de oren klinkt. Daar lijken de corporaties dus niet veel mee op te schieten. Er is echter een belangrijk verschil. De premie is namelijk gekoppeld aan de garantie en die vertegenwoordigt daadwerkelijk een waarde voor de corporatie. Daar mag wel iets tegenover staan. En, zoals eerder betoogd, als de staat overvraagt, dan kunnen de corporaties het zonder staatsgarantie stellen. Dat kan zich ook voordoen als de corporatiesector het stelsel van onderlinge borging zodanig weet te versterken, of de kredietwaardigheid van de Nederlandse staat dusdanig verslechtert, dat de premie niet meer marktconform is. Een premie die een relatie heeft met de waarde van de garantie, werkt minder marktverstorend. De verhuurdersheffing maakt beleggen in Nederlandse woningen onaantrekkelijk omdat ze een hoge mate van irrationeel risico met zich brengt. Op het investeringsobject drukt een last die geen economische relatie heeft met dat object. Natuurlijk, er is een relatie gelegd met de huurtoeslag waarvoor deze woningen in aanmerking komen, maar de huurtoeslag is een vorm van vraagondersteuning, waarvan dus de gebruiker en niet de belegger profiteert. Vraagondersteuning waarvan bovendien maar een deel van die gebruikers profiteert, terwijl de verhuurder geacht wordt de heffing grotendeels te dekken uit huurverhogingen die worden opgelegd aan een gedeelte van de klanten die juist níet van de ondersteuning profiteren. Politiek is dat misschien voorstelbaar, maar economisch druist het tegen alle ratio in. En zal het op termijn ongetwijfeld tot allerlei pervers of ontwijkend gedrag leiden, dat vervolgens weer nieuwe wetgeving oproept. Een simpele premie voor een garantie is economisch zonder meer verdedigbaar en prikkelt juist tot rationeel gedrag waarmee uiteindelijk de overheid als garantsteller ook is gebaat. In Toezicht met Bite is, tot nu toe onweersproken, uiteengezet waarom een stelsel met sterk extern toezicht, bij voorkeur gesplitst in volkshuisvestelijk en financieel toezicht (twin peaks), in combinatie met horizontale disciplinering op bedrijfstakniveau, effectieve waarborgen bevat om fouten als gevolg van slecht ondernemerschap, moral hazard en regulatory capture, te kunnen voorkomen. Voor de corporaties betekent dit wel een cultuuromslag. Maar in essentie betekent het de erkenning van het feit dat een sector van vierhonderd bedrijven die in feite onbeperkt voor elkaar borg staan, moet worden beschouwd als één onderneming, met een beperkte autonomie voor de individuele 'vestiging' en met een beperkte soevereiniteit voor haar bestuurder. En dat werd tijd... Eindhoven, 16 juni 2014, Marc Eggermont Blad 7