Online Help voor SAP BusinessObjects Explorer SAP BusinessObjects Explorer XI 3.2



Vergelijkbare documenten
Online Help voor SAP BusinessObjects Explorer SAP BusinessObjects Business Intelligence Suite 4.0 Support Package 2

Nieuwe functies in SAP Crystal Reports SAP Crystal Reports 2011

Online Help voor SAP BusinessObjects Explorer SAP BusinessObjects Business Intelligence platform 4.0 Support Package 4

ondersteunde platforms...5 Installatie en activering...7 Integratie met SAP BusinessObjects-platform...11 Integratie met SAP-systemen...

2 mei Remote Scan

Handleiding Afdrukken samenvoegen

Bestanden ordenen in Windows 10

Versie Documentversie: 1.4 SP User Guide: SAP BusinessObjects Analysis, editie voor Microsoft Office

Online Help voor SAP BusinessObjects Explorer SAP BusinessObjects Business Intelligence platform 4.0 Support Package 5

Gebruikers en groepen configureren

Handleiding Medewerkersagenda. PlanCare Dossier elektronisch cliënten dossier

INSTRUCT Samenvatting Praktijk Access 2010, H2 SAMENVATTING HOOFDSTUK 2

Novell Vibe-invoegtoepassing

Google Drive: uw bestanden openen en ordenen

OrgPublishergebruikershandleiding. voor diagrammen in meerdere browsers

Agenda. Snelstartgids

Google Drive: uw bestanden openen en organiseren

Mamut Enterprise Abonnementsfacturering

Inhoudsopgave web2work Pagina 1 van 16

Novell Messenger Mobiel Snel aan de slag

Hier worden de termen weergegeven die u in uw zoekvraag hebt opgenomen.

Fiery Remote Scan. Fiery Remote Scan openen. Postvakken

Tips en Tricks basis. Microsoft CRM Revisie: versie 1.0

Handleiding XML Leesprogramma versie 2.1, juli 2006

Qlik Sense Cloud. Qlik Sense Copyright QlikTech International AB. Alle rechten voorbehouden.

Sorteren, groeperen en totaliseren

Central Station. CS website

Bosstraat 50 bus Lummen Tel.: Fax info@bestburo.be 1 van 42

Handleiding XML Leesprogramma versie 2.0

Gids voor foutberichten van BusinessObjects Polestar

Symantec Enterprise Vault


Ook op internet wordt gebruik gemaakt van databases, zoals bij Marktplaats en Hyves.

1 Nieuw in de Filr 2.0 Desktop-toepassing

S VERZENDEN MET AFDRUK SAMENVOEGEN

Fiery Remote Scan. Verbinden met Fiery servers. Verbinding maken met een Fiery server bij het eerste gebruik

Snel aan de slag met Cisco Unity Connection Postvak IN Web (versie 9.x)

Om de gegevens aan te bieden aan de NBC benchmark heeft u de volgende gegevens nodig:

RIE Vragenlijst Editor

Voor alle printers moeten de volgende voorbereidende stappen worden genomen: Stappen voor snelle installatie vanaf cd-rom

Office 365 gebruiken op uw iphone of ipad

Novell Vibe 4.0. Maart Snel aan de slag. Novell Vibe starten. Kennismaken met de interface en functies van Novell Vibe

WebHare Professional en Enterprise

Voordat u gebruik kunt maken van ZorgMail in KraamZorgCompleet, zijn een aantal instellingen nodig:

Google Agenda: Plannen, uitnodigingen, bijlagen en afdrukken

Verifield Concepten. Wat is een Item. Wat is een Sjabloon. Definitie en doel van items. Status van een item

Nero ControlCenter Handleiding

HRM-Reviews Reviews Handleiding voor PZ

Nieuwe functies van de GM EPC

Gebruikershandleiding voor Portal Integration Kit voor Microsoft SharePoint.

Outlook 2013 (N/N) : Texte en néerlandais sur la version néerlandaise du logiciel

Symantec Enterprise Vault

Gebruikershandleiding Oefenboek voor groepen. Bohn Stafleu van Loghum

OneNote 2013 Snelstartgids

Symantec Enterprise Vault

GroupWise Messenger 18 Mobiel Snel aan de slag

Stap 5. Koppel vervolgens de Stages aan de AIOS op het blad AIOS Stageplaats (figuur 5). Nu kunnen de Stage specifieke afspraken aangemaakt worden.

De gebruikershandleiding mag in zijn geheel in digitale of gedrukte versie vrij worden verspreid onder alle

Je kunt de breedte van een kolom veranderen door de kolomrand te verslepen. Je kunt ook dubbelklikken op een kolomrand.

GS1 Data Source. Invoeren en wijzigen van gegevens met Excel

Met een mailing of massaverzending kunt u een groot aantal documenten verzenden naar gebruikelijke adressen, die in een gegevensbestand staan.

Microsoft Offi ce OneNote 2003: een korte zelfstudie

6. Reeksen

tentoinfinity Apps 1.0 INLEIDING

Installatiehandleiding Office 365 Exchange Online. Microsoft Outlook 2007, 2010, 2013, Mac OS X Mail, Android, ios, BlackBerry

Aan de slag met AdminView

Handleiding helpdesk. Datum: Versie: 1.0 Auteur: Inge van Sark

Query's maken met SAP BusinessObjects Web Intelligence Query - HTML

6.8 Lijsten: oefeningen

Algemene basis instructies

Outlook Web App (OWA)

Symantec Enterprise Vault

Nero AG Nero DiscCopy

VERSIE 5.1/5.2 WINDOWS 16-BITS SNELSTARTKAART

Introductie Werken met Office 365

TOELICHTING BIJ DE HANDLEIDING

Gebruikershandleiding Bi-LINK Version 1.0

Welkom bij de Picture Package Producer 2. Picture Package Producer 2 starten en afsluiten. Stap 1: Beelden selecteren

ISIS. Gebruikershandleiding

Handleiding. CROW Kennisbank. Contentmangement

DATABASEBEHEER IN EXCEL

Met deze module heeft u de mogelijkheid om gemakkelijk, snel en efficiënt uw documenten als naslag in Unit 4 Multivers te koppelen.

Toegang tot uw berichten via internet

Gebruikershandleiding voor SAP BusinessObjects Performance Manager

Boekingen gemaakt in de Agenda zijn 1:1 zichtbaar in het Planbord, andersom zijn boekingen gemaakt in het Planbord direct beschikbaar in de Agenda.

AFO 142 Titel Aanwinsten Geschiedenis

Symantec Enterprise Vault

ManageWare Pro Postbus AN Zeist Tel.: Fax: Documentenbeheer

De knoppen op het lint verkennen Elk tabblad op het lint bevat groepen en elke groep bevat een reeks gerelateerde opdrachten.

Manager. Doro Experience. voor Doro PhoneEasy 740. Nederlands

Snel aan de slag met Novell Vibe Mobile

Capture Pro Software. Handleiding. A-61640_nl

SportCTM 2.0 Startscherm trainer

NACSPORT TAG&GO HANDLEIDING Eigenschappen knop

Handleiding VPNL Instore Communicatie

De knoppen op het lint verkennen Elk tabblad op het lint bevat groepen en elke groep bevat een reeks gerelateerde opdrachten.

Handleiding. Documentbeheer. PlanCare 2. elektronisch cliënten dossier. G2 Paramedici het EPD voor paramedici. Handleiding. Declareren. Versie

Gebruikershandleiding Intrum Web 2.0

Voordat u gebruik kunt maken van ZorgMail in Intramed, zijn een aantal instellingen nodig:

Transcriptie:

Online Help voor SAP BusinessObjects Explorer SAP BusinessObjects Explorer XI 3.2

Copyright 2010 SAP AG. Alle rechten voorbehouden. Alle rechten voorbehouden. SAP, R/3, SAP NetWeaver, Duet, PartnerEdge, ByDesign, SAP Business ByDesign en andere producten en services van SAP die in dit document worden genoemd, alsook de respectieve logo's zijn handelsmerken of geregistreerde handelsmerken van SAP AG in Duitsland en andere landen. Business Objects en het logo van Business Objects, BusinessObjects, Crystal Reports, Crystal Decisions, Web Intelligence, Xcelsius en andere producten en services van Business Objects die in dit document worden genoemd, alsook de respectieve logo's zijn handelsmerken of geregistreerde handelsmerken van Business Objects S.A. in de Verenigde Staten en in andere landen. Business Objects is een onderneming van SAP. Alle andere genoemde namen van producten en services zijn handelsmerken van hun respectieve bedrijven. Gegevens in dit document zijn uitsluitend bedoeld ter informatie. Nationale productspecificaties kunnen verschillen. Deze gegevens kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd. Deze materialen worden slechts voor informatiedoeleinden aangeboden door SAP AG en de bij SAP aangesloten bedrijven ("SAP Group"), zonder vertegenwoordiging of garanties van enigerlei aard. SAP Group is niet aansprakelijk voor fouten of onvolledigheden met betrekking tot de materialen. De enige garanties voor producten en services van SAP Group zijn de garanties in de uitdrukkelijke garantieverklaringen die bij dergelijke producten en services worden geleverd, indien van toepassing. Niets in deze tekst mag worden opgevat als aanvullende garantie.

Inhoud Hoofdstuk 1 1.1 1.2 Info over deze online-help...5 Voor wie is deze online Help bedoeld?...5 Gebruikersprofielen...5 Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 Aan de slag...7 Wat is SAP BusinessObjects Explorer?...7 Wat is een informatieruimte?...7 Trefwoorden, facetten en tabbladen?...7 Wat is indexering?...8 Wat is een analysetype?...9 Hoe kan zoeken invloed hebben op analyses?...9 Kan ik de verkenningsresultaten exporteren?...10 Stappen om aan de slag te gaan met Explorer...10 Hoofdstuk 3 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5 3.2.6 Informatieruimten maken...13 Wat is een informatieruimte?...13 Informatieruimten beheren...13 Een informatieruimte maken...13 Een informatieruimte bewerken...27 Een informatieruimte dupliceren...30 Een informatieruimte aanpassen...31 Een informatieruimte verwijderen...32 Richtlijnen voor het maken van informatieruimten...33 Hoofdstuk 4 4.1 4.2 4.2.1 4.3 4.4 4.4.1 4.4.2 Informatieruimten zoeken...37 Het tabblad Thuis...37 Een zoekopdracht uitvoeren...37 Zoektips en jokertekens...38 Zoekfuncties...39 Zoekresultaten...40 Het zoekvak op het tabblad Zoekresultaten...40 Informatieruimten op het tabblad Zoekresultaten...40 3

Inhoud Hoofdstuk 5 5.1 5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.1.4 5.1.5 5.1.6 5.2 Informatieruimten verkennen...43 Een informatieruimte verkennen...43 Het zoekvak op het tabblad Verkenning...45 Facetten en informatieruimten...45 Waarden berekenen...46 Meerdere waarden selecteren...47 Scrollbar van facetdeelvenster...48 Het filterdeelvenster...49 Lokale Excel-bestanden verkennen...49 Hoofdstuk 6 6.1 6.2 6.2.1 6.2.2 6.2.3 6.3 6.3.1 6.3.2 6.3.3 6.3.4 Verkende gegevens analyseren...51 Gegevens analyseren...51 De gegevens lezen met visualisatie...51 De gegevenstabel...51 Analysetypen...52 De visualisatielegenda...55 Functies voor gegevensanalyse...57 Facetten sorteren...57 Gegevens markeren...58 Facetselectie en filteren...58 Knopinfo...59 Hoofdstuk 7 7.1 7.1.1 7.1.2 De indelingen wijzigen...61 De indeling voor verkenning wijzigen...61 De indeling van de verkenningsfacetten wijzigen...61 De indeling voor visualisatie wijzigen...62 Hoofdstuk 8 8.1 8.1.1 8.1.2 8.1.3 8.1.4 8.1.5 Verkenningsresultaten exporteren...63 Verkenningsresultaten exporteren...63 De verkenningsresultaten exporteren als een bladwijzer...63 Verkenningsresultaten exporteren naar e-mail...64 Verkenningsresultaten exporteren naar een CSV-bestand...64 De verkenningsresultaten exporteren als een Web Intelligence-query...65 De verkenningsresultaten exporteren als een afbeelding...65 Bijlage A Meer informatie...67 Index 69 4

Info over deze online-help Info over deze online-help 1.1 Voor wie is deze online Help bedoeld? Deze online Help is bedoeld voor gebruik door iedereen die geïnteresseerd is in het bouwen en verkennen van gegevenssets, op basis van bedrijfsgegevensbronnen met behulp van SAP BusinessObjects Explorer. 1.2 Gebruikersprofielen Er zijn drie gebruikersprofielen voor SAP BusinessObjects Explorer: Ruimteverkenner - gebruikers die informatieruimten doorzoeken, de gegevens daarin verkennen en soms deze gegevens exporteren naar andere toepassingen. Ruimtemaker - gebruikers die informatieruimten maken op basis van de beschikbare gegevens in SAP BusinessObjects-universes of SAP NetWeaver BW Accelerator-indexen. Deze gebruikers vereisen verificatie voor de universes en indexen waarop zij de informatieruimten bouwen. Verificatie van universes kan worden verleend door uw SAP BusinessObjects Enterprise-beheerder. Verificatie van BW Accelerator-indexen kan worden verleend door uw SAP NetWeaver BW- en BWA-beheerder(s) Beheerder - IT-specialisten die bedrijfsimplementaties van SAP BusinessObjects Explorer instellen en beheren, inclusief het toewijzen van beveiligingsrechten aan eindgebruikers en het plannen van informatieruimten voor indexering, zodat deze met de Explorer-zoek-engine kunnen worden doorzocht. Als uw bestaande profiel moet worden gewijzigd, neemt u contact op met uw IT-beheerder. 5

Info over deze online-help 6

Aan de slag Aan de slag 2.1 Wat is SAP BusinessObjects Explorer? SAP BusinessObjects Explorer is een toepassing voor de verkenning van gegevens. U kunt er snel en rechtstreeks antwoorden op uw bedrijfsvragen mee ophalen uit uw gegevens. Door middel van zoeken kunt u relevante gegevens vinden in consistente, betekenisvolle gegevenssets, die informatieruimten worden genoemd. Voor het vinden van uw antwoorden kunt u informatieruimten filteren en analyseren en alleen de voor u relevante gegevens met behulp van geavanceerde visualisaties of diagrammen bekijken. Vervolgens kunt u visuele analyses uitvoeren om snel te beschikken over de informatie die u zoekt in de meest geschikte indeling. 2.2 Wat is een informatieruimte? Een informatieruimte bevat gegevens die u kunt analyseren. De ruimte is gestructureerd, consistent en geoptimaliseerd zodat u informatie gemakkelijk kunt vinden en altijd het juiste antwoord krijgt op uw bedrijfsvragen. De gegevens in een informatieruimte delen een contextuele betekenis, waarbij informatie wordt verschaft voor specifieke bedrijfsgebieden of activiteiten. Deze informatie kan u meer inzicht geven in een onderwerp (zoals productverkopen) vanuit vele verschillende invalshoeken. U kunt bijvoorbeeld een informatieruimte gebruiken om productverkopen per regio, per klant of per producttype te zien. Verwante onderwerpen Wat is een informatieruimte? 2.3 Trefwoorden, facetten en tabbladen? 7

Aan de slag Trefwoorden Een trefwoord (of reeks trefwoorden) wordt gebruikt voor het ophalen van informatieruimten met gerelateerde inhoud. Facetten Met facetten kunt u door informatieruimten navigeren. Elk facet bevat een beschikbare groep labels die bij gebruik met trefwoorden de onderliggende gegevens betekenis geven. Bij het verkennen van een informatieruimte zijn de facetten gebaseerd op de inhoud van de informatieruimte. Verkenningsfacetten worden onderverdeeld in categoriefacetten. Facetten zijn daarnaast geselecteerde of voorgestelde facetten, afhankelijk van wat op dat moment is geselecteerd. Links van de facetten vindt u een lijst met beschikbare meetwaarden in het meetwaardevenster. Standaard is altijd minimaal één meetwaarde geselecteerd. Het selecteren van waarden in facetten is eenvoudig: u klikt op de waarde die u wilt analyseren (bijvoorbeeld de waarde "2003" van het facet "Jaar"). Het effect van de selectie hangt af van de context van uw selectie. U kunt meerdere waarden selecteren door de Shift- of Ctrl-toets ingedrukt te houden tijdens het maken van uw selectie. Tabbladen Afzonderlijke bewerkingen worden op verschillende tabbladen weergegeven. Als u bijvoorbeeld een zoekopdracht uitvoert vanaf het tabblad "Thuis", worden de zoekresultaten weergegeven op het tabblad "Zoekresultaten". Verwante onderwerpen Een zoekopdracht uitvoeren Facetten en informatieruimten Meerdere waarden selecteren 2.4 Wat is indexering? Met indexering vernieuwt u de gegevens en metagegevens in informatieruimten. Na indexering zijn eventuele nieuwe gegevens van de gegevensbronnen waarop de informatieruimten zijn gebaseerd beschikbaar voor zoek- en verkenopdrachten. Wanneer u een informatieruimte hebt bewerkt, moet u deze indexeren om uw wijziging beschikbaar te maken voor andere gebruikers. U kunt op twee manieren een informatieruimte indexeren: een informatieruimte handmatig indexeren om deze meteen bij te werken een informatieruimte inplannen voor indexering op een gewenst tijdstip (bijvoorbeeld 's avonds of in de weekeinden, wanneer het bedrijfsnetwerk zo min mogelijk wordt gebruikt). 8

Aan de slag 2.5 Wat is een analysetype? Een analysetype is een vooraf gedefinieerde methode voor het uitvoeren van analyses en heeft te maken met het doel van uw analyse. Elk analysetype biedt diverse visualisaties voor de weergave van gegevens voor analysedoeleinden. Het analysetype Vergelijking wordt bijvoorbeeld gebruikt voor de weergave van de verschillen tussen waarden. Er zijn vier analysetypen die u kunt gebruiken met allemaal verschillende diagramtypen: analysetype Vergelijking (voor bijvoorbeeld de vergelijking van de verkoopomzet van twee landen) analysetype Percentage (om bijvoorbeeld direct te zien wie het meest verkocht heeft als onderdeel van een totale verkoopwaarde) analysetype Correlatie (om bijvoorbeeld de relatie te zien tussen de kosten en verkoopomzet van een product over de laatste drie jaar) analysetype Trend (om bijvoorbeeld trends te zien in uw gegevens, zoals de toename van de verkoopomzet in vier kwartalen) Verwante onderwerpen Analysetypen 2.6 Hoe kan zoeken invloed hebben op analyses? De trefwoorden die u hebt gebruikt voor een zoekopdracht vanaf het tabblad Thuis of het tabblad Zoekresultaten worden gebruikt voor verkenning via het tabblad Verkenning. Als u bijvoorbeeld zoekt naar Productverkopen Frankrijk 2006, wordt de meetwaarde Verkopen in de informatieruimte de geselecteerde meetwaarde. De facetten Product, Land en Jaar worden nu de belangrijkste facetten voor de verkenning. Daarnaast ziet u de feitelijke overeenkomende waarden gemarkeerd. Het tabblad Verkenning bevat een zoekvak waarin u nog een zoekopdracht kunt uitvoeren, maar alleen op de informatieruimte zelf. Het gebruik van een trefwoord of zoektekst in dit zoekvak heeft invloed op: de facetten: deze worden opnieuw gerangschikt naar de relevantie van de gebruikte trefwoorden en de meetwaarden de facetwaarden: waarden worden gemarkeerd de facetnaam: bij een gevonden resultaat wordt de naam van het facet gemarkeerd het onderverdelingsdeelvenster: de waardelijsten voor onderverdeling worden opnieuw gerangschikt naar relevantie Nu hebt u een snelle en directe methode voor toegang tot de informatie die u zoekt. Als u bijvoorbeeld de zoektekst 'Verkoopomzet 2006' gebruikt in het zoekvak, kunt u direct de gewenste waarden selecteren 9

Aan de slag in de gemarkeerde facetten. Het diagram wordt bijgewerkt op basis van uw selectie en u kunt de waarden snel analyseren. Verwante onderwerpen Gegevens analyseren 2.7 Kan ik de verkenningsresultaten exporteren? Als u de gewenste antwoorden hebt gevonden in een informatieruimte, kunt u de resultaten exporteren. U kunt exporteren naar een CSV-bestand (voor spreadsheetcompatibiliteit), een Web Intelligence-query of een PNG-afbeelding. U kunt uw verkenningsresultaten ook exporteren naar een internetbladwijzer of e-mail. U kunt geen resultaten exporteren van Informatieruimten die gebaseerd zijn op SAP NetWeaver BW Accelerator-indexen naar SAP BusinessObjects Web Intelligence. Verwante onderwerpen Verkenningsresultaten exporteren 2.8 Stappen om aan de slag te gaan met Explorer U hebt informatieruimten - hoe gaat u hier nu mee aan de slag? Deze sectie geeft u inzicht in de minimale stappen om aan de slag te gaan met SAP BusinessObjects Explorer: 1. Weten welk gebruikersprofiel u hebt door het raadplegen van Gebruikersprofielen. 2. Het tabblad Thuis begrijpen door het raadplegen van Het tabblad Thuis. 3. Beginnen met zoeken door het raadplegen van Een zoekopdracht uitvoeren. 4. De zoekresultaten begrijpen door het raadplegen van Zoekresultaten. 5. Meer lezen over de interface door het raadplegen van Trefwoorden, facetten en tabbladen?. 6. Navigeren door een informatieruimte vanuit de zoekresultaten door het volgen van Een informatieruimte verkennen. Daarnaast kunt u: Lezen over informatieruimten voordat u erdoor navigeert door het raadplegen van Wat is een informatieruimte? en Facetten en informatieruimten. Een informatieruimte maken, bewerken of verwijderen door het volgen van Informatieruimten beheren. Een informatieruimte beginnen te analyseren door het volgen van Gegevens analyseren. 10

Aan de slag Als volgt exporteren naar een CSV-bestand, naar een afbeelding of naar een Web Intelligence-query, of naar een e-mail of een bladwijzer versturen: Verkenningsresultaten exporteren. 11

Aan de slag 12

Informatieruimten maken Informatieruimten maken 3.1 Wat is een informatieruimte? Een informatieruimte is een verzameling objecten die aan gegevens is toegewezen voor een specifieke bedrijfsoperatie of -activiteit. Een informatieruimte die is ontworpen voor het verschaffen van informatie over regionale winkels zou bijvoorbeeld objecten kunnen bevatten die zijn gekoppeld aan verkoopomzet, regio, winkelnaam, jaar, enzovoort. Hoofdgebruikers met het gebruikerprofiel van Ruimtemaker maken informatieruimten die de bedrijfsgegevensbronnen overkoepelen, zoals NetWeaver Business Warehouse Accelerator-index of BusinessObjects-universes. Er kan slechts één gegevensbron worden geselecteerd wanneer u een informatieruimte maakt. U kunt echter wel meerdere informatieruimten op één gegevensbron maken: elke informatieruimte kan een subset van de totale beschikbare gegevens bevatten, zodat analisten zich gemakkelijk kunnen concentreren op een specifiek interessegebied. 3.2 Informatieruimten beheren Op het tabblad Ruimten beheren kunt u het volgende doen: de beschikbare gegevensproviders en de informatieruimten daarop weergeven informatieruimten maken op de beschikbare gegevensproviders bestaande informatieruimten inplannen voor indexering Afhankelijk van uw gebruikersprofiel kunt u tevens het volgende doen: bestaande informatieruimten bewerken of verwijderen 3.2.1 Een informatieruimte maken U moet beschikken over rechten voor Maker van ruimten om informatieruimten te kunnen maken. Neem contact op met uw IT-beheerder als u niet beschikt over de benodigde rechten. 13

Informatieruimten maken Een informatieruimte maken: 1. Selecteer Ruimten beheren. Er wordt een overzicht gegeven van de beschikbare gegevensbronnen. 2. Kies de gegevensbron waarop u een informatieruimte wilt maken. BusinessObjects-universes worden weergegeven in de map "Universes". De indexen van BW Accelerator worden in de map "Business Warehouse Accelerator" weergegeven en Excel-bestanden worden in InfoViews in "Excel-werkbladen" gepubliceerd. U kunt alleen informatieruimten weergeven waartoe u toegang hebt. 3. Klik op Nieuw Het dialoogvenster voor het maken van een ruimte bevat verschillende tabbladen: Eigenschappen, Objecten/Excel-bestand configureren, Planning en Aanpassing. Standaard wordt het tabblad Eigenschappen weergegeven. 4. Typ op het tabblad Eigenschappen een naam, beschrijving en eventuele gerelateerde trefwoorden voor de nieuwe informatieruimte. 5. Kies de maplocatie door naar de gewenste locatie te bladeren. De maplocatie bevindt zich binnen de CMS (Central Management Server) van SAP BusinessObjects Enterprise. U kunt deze stap alleen uitvoeren voor de mappen waarvoor u lees- en schrijftoegang hebt. 6. Kies de landinstelling voor de informatieruimte: als u de regionale instellingen die zijn toegepast op de informatieruimte, wilt beheren, ongeacht de regionale instellingen die de eindgebruikers hebben geselecteerd in hun Explorer-aanmeldingsvenster, selecteert u een specifieke landinstelling in de lijst van Regionale instellingen Door een waarde te selecteren in de lijst, wordt de datumopmaak ingesteld en tevens de volgorde waarin de waarden binnen elk facet kunnen worden gesorteerd wanneer gebruikers door de informatieruimte navigeren. Als u de regionale instellingen van elke eindgebruiker wilt toepassen op de informatieruimten wanneer deze worden verkend door de gebruikers, schakelt u het selectievakje Eindgebruikersinstellingen gebruiken in. In sommige gevallen, zoals het Japans of andere talen met speciale tekens, resulteert het inschakelen van deze optie in de toepassing van een niet-compatibele datumopmaak en sorteervolgorde op de facetwaarden voor de computers van sommige gebruikers. De gegevens van de informatieruimte worden opgemaakt weergegeven volgens de gekozen regionale instellingen. 7. Ga naar het tabblad Objecten en selecteer de objecten voor de informatieruimte. U moet minimaal één dimensie kiezen. 14

Informatieruimten maken Verplaats de objecten in het deelvenster InfoProvider naar de mappen Meetwaarden, Facetten en Filters. U kunt objecten als volgt selecteren: U kunt objecten toevoegen, verplaatsen en verwijderen met de pijltjes of met slepen en neerzetten. Selecteer meerdere objecten en verplaats ze in één keer. Geef geselecteerde objecten een nieuwe naam via het pictogram "Naam wijzigen" naast het object. U kunt de namen van dimensies, waarden en facetgroepen wijzigen. 8. Optioneel: een nieuwe facetgroep maken Bij facetgroepen kunt u objecten groeperen die semantisch verwant zijn of in een bepaalde volgorde moeten worden weergegeven. Voor een nieuwe facetgroep selecteert u het pictogram "Een nieuwe groep maken". In het geselecteerde objectvenster wordt een nieuwe map aangemaakt. Voeg dimensies toe aan deze groep. Dit kunnen ongeselecteerde dimensies zijn, of eerder geselecteerde dimensies in de niet-gegroepeerde facetten of een andere groep. Zet de facetten op de volgorde waarin u deze voor verkenning wilt weergeven. U kunt facetgroepen verwijderen of de groepering opheffen via het pictogram "Geselecteerde groep verwijderen". Tijdens verkenning worden de gegroepeerde facetten in het facetdeelvenster weergegeven in de opgegeven volgorde, gescheiden door stippellijnen. Extra weergaveopties kunnen bij de volgende stap worden gekozen. 9. Facetten ordenen voor verkenning Met de vervolgkeuzelijst Facetweergave kunt u de weergavevolgorde van facetten tijdens de verkenning definiëren. U hebt de volgende opties om facetten en facetgroepen voor verkenning te ordenen. 15

Informatieruimten maken Optie Facetten in de gedefinieerde volgorde laten zien Een voorbeeld voor elke groep laten zien Facetten ordenen op filterfuncties Beschrijving Facetten en facetgroepen worden voor verkenning in dezelfde volgorde weergegeven als op het tabblad Objecten. Dit is de standaardoptie. Voor elke facetgroep wordt één facet weergegeven in een initiële sorteervolgorde. Het eerste facet in elke groep wordt standaard weergegeven, maar de gebruiker kan kiezen welk facet prioriteit heeft bij het weergeven door in de facetgroep te klikken. De andere facetten in elke groep zijn beschikbaar, maar worden afzonderlijk weergegeven na de initiële weergavevolgorde met enkele facetten. Facetten en facetgroepen worden weergegeven in een volgorde die door Explorer wordt bepaald. De volgorde wordt berekend op basis van het optimaliseren van het aantal unieke rijen dat voor elke dimensie beschikbaar is. De facetten krijgen prioriteit op basis van hun vermogen zoekwaarden te geven. Als u de facetweergave na de indexering wijzigt, moet u de informatieruimte opnieuw indexeren om de gewijzigde weergavevolgorde toe te passen. 10. Klik op Valideren om de compatibiliteit van geselecteerde objecten te testen. Als verdere invoer is vereist, krijgt u een dialoogwizard te zien: Als er SAP-peildatumobjecten zijn waarbij u iets moet invoeren, wordt u gevraagd om een waarde te kiezen. U kunt de standaardwaarde of een andere waarde kiezen. Als u een context kunt toepassen op de informatieruimte, wordt u gevraagd om de gewenste context te kiezen. Als u objecten hebt geselecteerd waarbij u iets moet invoeren, wordt u gevraagd om waarden te kiezen. De geselecteerde objecten definiëren het bereik van de verkenning. 11. Optioneel: als u de waarden voor een object in een specifieke volgorde wilt weergeven, klikt u op de pijl rechts van de objectnaam en selecteert u de gewenste sorteervolgorde: 16

Informatieruimten maken Optie A - Z Z - A Kleinste naar grootste Grootste naar kleinste Explorer Beschrijving De objectwaarden in facetten worden in oplopende volgorde (van A naar Z) gesorteerd. De objectwaarden in facetten worden in aflopende volgorde (van Z naar A) gesorteerd. De objectwaarden in facetten worden in oplopende volgorde op basis van de meetwaarden gesorteerd. De objectwaarden in facetten worden in aflopende volgorde op basis van de meetwaarden gesorteerd. De objectwaarden in facetten worden op basis van relevantie gesorteerd (standaardsorteervolgorde). De sorteervolgorde die u hier opgeeft, bepaalt de volgorde waarin de waarden worden weergegeven in de facetten binnen de informatieruimte tijdens het verkennen. Als u geen sorteervolgorde selecteert, wordt de standaardsorteerbewerking toegepast. 12. Kies op het tabblad Plannen de indexplanning voor de informatieruimte: Optie Geen Eenmaal Minuten Elk uur Dagelijks Wekelijks Beschrijving Er is geen indexering. Dit is de standaardinstelling voor nieuwe informatieruimten. Indexering vindt op verzoek plaats. Indexering gebeurt elk N aantal minuten. Indexering gebeurt elk N aantal uren. Indexering gebeurt elk N aantal dagen. Indexering gebeurt elk N aantal dagen gedurende een week. Klik op Geen als u geen planning wilt. Klik op Eenmaal en definieer wanneer de planning wordt uitgevoerd. Klik op Periodiek en definieer of u indexering wilt uitvoeren elk N aantal minuten, uren, dagen of weken. Zorg dat u de begindatum en einddatum opgeeft. U moet de rechten van Maker van ruimten of Beheerder hebben om indexering te plannen. 13. Klik op OK om uw configuratie te registreren en de informatieruimte op te slaan. Als de informatieruimte dezelfde naam heeft als een bestaande informatieruimte, verschijnt er een bericht waarin u wordt gevraagd om de naam te wijzigen. 17

Informatieruimten maken 14. Als u wilt dat de informatieruimte meteen kan worden verkend, klikt u op Nu indexeren naast de informatieruimte. Als u de nieuwe of gewijzigde informatieruimte niet indexeert, kan deze pas worden verkend nadat een geplande indexering heeft plaatsgevonden. Verwante onderwerpen De opmaak van universe-objecten gebruiken Facetten sorteren Aanwijzingen gebruiken Filters gebruiken Geaggregeerde waarden gebruiken Planning Een informatieruimte aanpassen 3.2.1.1 Ondersteunde meetwaarden en dimensies voor universes U heeft te maken met de volgende beperkingen bij het maken van een informatieruimte op basis van een BusinessObjects-universe: Waarden met aggregatiemethode 'Geen' kunnen niet in de facetten van informatieruimten worden gebruikt, maar de waarden worden wel weergegeven in de gegevenstabel. Meetwaarden met een aggregatiemethode "Database gedelegeerd", worden niet ondersteund. Niet-numerieke meetwaarden worden niet ondersteund. Bijvoorbeeld: een teken, lange naam of datum. Detailobjecten in BusinessObjects-universes worden niet ondersteund. Daarom worden SAP NetWeaver Display Attribute-objecten ook niet ondersteund. Geformatteerde dimensieobjecten die vanuit NetWeave BW-sleutelcijfers zijn gemaakt, worden niet ondersteund. 3.2.1.2 Een informatieruimte met BW-objecten maken U kunt informatieruimten met BW InfoProvider als gegevensprovider maken. De BW InfoProvider die in SAP Business Objects Explorer wilt weergeven, moet deze geïndexeerd zijn in SAP NetWeaver BW Accelerator. De geïndexeerde BW-objecten zijn beschikbaar in de map Business Warehouse Accelerator in het gebied Ruimten beheren. Het aanmaken van informatieruimten met BW-objecten komt overeen met informatieruimten op basis van universes. De indexering van deze informatieruimten wordt sneller uitgevoerd, aangezien de 18

Informatieruimten maken gegevens al beschikbaar zijn in de geïndexeerde BW-objecten die u gebruikt. De volgende typen BW InfoProvider kunnen in SAP Business Objects Explorer worden gebruikt: InfoCube MultiProvider Query BW InfoProvider kan de volgende objecten bevatten: Kenmerken U kunt waarden van kenmerken selecteren en aan de dimensiesectie van een informatieruimte toevoegen. Kenmerken kunnen een hiërarchie bevatten. In een hiërarchie van kenmerken worden de waarden van een kenmerk opgeslagen in een boomstructuur, zoals een hiërarchie van kostenplaatsen die zijn samengebracht in kostenplaatsgroepen. Als u wilt dat de hiërarchie van een kenmerk tijdens verkenning beschikbaar is, selecteert u het betreffende selectievakje nadat u het kenmerk hebt toegevoegd aan de informatieruimte. Kenmerk in SAP NetWeaver BW komt overeen met dimensie in SAP Business Objects Explorer Sleutelgetallen U kunt sleutelgetallen, beperkte sleutelgetallen en berekende sleutelgetallen selecteren en aan de meetwaardesectie van een informatieruimte toevoegen. Beperkte en berekende sleutelgetallen gedragen zich in SAP Business Objects Explorer net als andere sleutelgetallen. Beperkte sleutelgetallen worden in aparte mappen in het InfoProvider-gebied opgeslagen. Sleutelgetal in SAP NetWeaver BW komt overeen met dimensie in SAP Business Objects Explorer. Verwante onderwerpen Een informatieruimte maken 3.2.1.3 Informatieruimten maken met Excel-bestanden Het Excel-bestand moet gepubliceerd worden in een openbare map in InfowView. De bestandsindelingen moeten ".xls" en ".xlsx" zijn. Een informatieruimte maken met een Excel-bestand: 1. Selecteer Ruimten beheren. 2. Selecteer een bestand in Excel-werkbladen. 3. Selecteer Nieuw. Het dialoogvenster voor het maken van een ruimte bevat verschillende tabbladen: Eigenschappen, Excel-bestand configureren, Planning en Aanpassing. 19

Informatieruimten maken Behoud de tabbladen Eigenschappen, Planning en Aanpassing zoals voor andere informatieruimten. 4. Bepaal op het tabblad Excel-bestand configureren voor elke kolom of deze als dimensie of als meetwaarde moet worden weergegeven. U kunt een kolom ook verbergen. Na de indexering is de informatieruimte beschikbaar voor verkenning. Verwante onderwerpen Een informatieruimte maken 3.2.1.4 Filters gebruiken Indien u een informatieruimte op een BusinessObjects-universe maakt, kunt u voorgedefinieerde filters selecteren voor het verfijnen van de geselecteerde gegevens. Deze filters worden gemaakt op het universe-niveau en kunnen niet worden gewijzigd met SAP BusinessObjects Explorer. Met filters kunt u: Gegevens beter beveiligen als u niet wilt dat bepaalde gebruikers deze te zien krijgen. De grootte van een informatieruimte beperken omdat er niet zo veel gegevens zijn opgenomen. Alleen de gegevens ophalen die antwoord geven op uw bedrijfsvragen. U kunt de dimensie Jaar bijvoorbeeld filteren om alleen de verkoopomzet voor het jaar 2003 weer te geven. U kunt ook de dimensie Jaarinkomen filteren om alleen klanten weer te geven met een jaarinkomen dat gelijk is aan of groter is dan 1000000. U kunt alleen filters bewerken indien u over de juiste beveiligingsrechten beschikt. 3.2.1.5 Aanwijzingen gebruiken Bij het maken van een informatieruimte bestaan aanwijzingen uit parameters waarvoor invoer nodig is. Hiermee kunt u de gegevens voor uw informatieruimten persoonlijk en specifiek maken. Als u bijvoorbeeld een dimensie Jaar hebt geselecteerd met een aanwijzing, kunt u de jaren opgeven waarop u wilt filteren. Bij het verkennen worden dan de gegevens voor de door u opgegeven jaren weergegeven. Er zijn verschillende typen aanwijzingen: peildatums 20

Informatieruimten maken Met peildatums kunt u een datum voor tijdsafhankelijke gegevens opgeven. contexten (beschikbaar wanneer de gegevensbron een universe is) Hiermee kunt u een of meer universe-contexten kiezen. aanwijzingen (beschikbaar wanneer de gegevensbron een universe is) Hiermee kunt u filteren op basis van universe-objecten zoals meetwaarden. Als er typen aanwijzingen zijn waarbij u iets moet invoeren na validatie van uw informatieruimte tijdens het aanmaakproces, verschijnt er een dialoogvenster met wizard. Via dit dialoogvenster kunt u de aanwijzingen invoeren of de aanwijzingen opnieuw definiëren na het maken van de informatieruimte. Als er geen aanwijzingen zijn ingevoerd vóór het indexeren, is indexering niet mogelijk. Na validatie van de informatieruimte kunt u aanwijzingswaarden bekijken op het tabblad Samenvatting. Als u een of meer aanwijzingswaarden wilt wijzigen of verwijderen, configureert u de informatieruimte en valideert u deze opnieuw. In de dialoogwizard voor aanwijzingen die verschijnt, kunt u vervolgens de waarden opnieuw configureren. Aanwijzingswaarden in een informatieruimte kunnen anders zijn dan de waarden die voor indexering worden gebruikt. Kijk naar de datums van de laatste indexering en wijziging om te bepalen of de aanwijzingswaarden in een ruimte in de laatste geïndexeerde versie zijn opgenomen. Voorbeeld: Een aanwijzing definiëren U hebt aanwijzingen voor een peildatum. Klik na het definiëren van de informatieruimte op Valideren. In de dialoogwizard voor aanwijzingen die verschijnt, kunt u een waarde voor de peildatum kiezen. Selecteer de gewenste waarde, controleer de status van de aanwijzing op het tabblad Samenvatting en klik vervolgens op Voltooien. 3.2.1.6 Geaggregeerde waarden gebruiken Bij het definiëren van een informatieruimte kiest u objecten van een gegevensbron (zoals een SAP BusinessObjects-universe of een SAP NetWeaver BW Accelerator-index). U kunt de meetwaardenobjecten en hun waarden behouden, die eerder zijn gemaakt voor de gegevensbron. Een meetwaardeobject is vaak geaggregeerd, ofwel gemaakt volgens een of meer aggregatiemethoden (Geen, Aantal, Som, Min, Max en Gemiddelde) tijdens het ontwerpen. De aggregatiemethoden bepalen hoe de meetwaarden worden berekend en weergegeven. De volgende tabel bevat een beschrijving van de aggregatiemethoden: 21

Informatieruimten maken Methode Geen Aantal Som Min Max Gemiddelde Beschrijving De waarde wordt nooit geaggregeerd en verschijnt dus niet in meetwaardefacetten. Waarden zijn echter wel zichtbaar in de tabelweergave. De meetwaarde wordt bepaald door het totale aantal records op basis van een groep. Bijvoorbeeld het aantal werknemers van een afdeling. De meetwaarde is gebaseerd op de som van records die tot een groep behoren. Bijvoorbeeld de verkoopomzet voor een land over twee jaar. De meetwaarde is gebaseerd op de minimumwaarde van een set records die tot een groep behoren. Bijvoorbeeld de minimumverkoopomzet voor een land over twee jaar. De meetwaarde is gebaseerd op de maximumwaarde van een set records die tot een groep behoren. Bijvoorbeeld de maximumverkoopomzet voor een land over twee jaar. De meetwaarde is gebaseerd op de gemiddelde waarde van een set records die tot een groep behoren. Bijvoorbeeld de gemiddelde verkoopomzet voor een land over twee jaar. Voorbeeld Aantal werknemers: 25 Afdelingen: Verkoop, Marketing en Financiën Aantal werknemers op de verkoopafdeling: 10 Land: Verenigd Koninkrijk, Verkoop 2001:20000, Sales 2002: 45000. Som = 65000 Land: Verenigd Koninkrijk, Verkoop 2001:20000, Sales 2002: 45000. Min = 20000 Land: Verenigd Koninkrijk, Verkoop 2001:20000, Sales 2002: 45000. Max = 45000 Land: Verenigd Koninkrijk, Verkoop 2001:20000, Sales 2002: 45000. Gemiddelde = 32500 Raadpleeg voor meer informatie over aggregatiemethoden de documentatie voor SAP BusinessObjects Universe Designer, beschikbaar op: http://help.sap.com. U kunt een informatieruimte maken met behulp van geaggregeerde waarden en met deze waarden door de corresponderende gegevens navigeren. 22

Informatieruimten maken 3.2.1.7 De opmaak van universe-objecten gebruiken Dit onderwerp geldt voor informatieruimten die op SAP BusinessObjects-universes zijn gebouwd. Het opmaken van universe-objecten via BusinessObjects Designer geeft u inzicht in de onbewerkte gegevens. Een euroteken toevoegen aan een numerieke waarde geeft bijvoorbeeld aan dat het een valuta betreft. De opmaak van universe-objecten wordt toegepast op informatieruimten en de bijbehorende objecten. Met de opmaak veranderen ook de specificaties van de gegevens, zodat ze beter leesbaar zijn. Gegevens kunnen de notatie van een getal, datum en valuta plus een wetenschappelijke notatie krijgen. Deze opmaak wordt toegepast op gegevens via BusinessObjects Designer. Raadpleeg voor meer informatie over de opmaak van objecten de BusinessObjects Universe Designer-documentatie op: http://help.sap.com. De voorgedefinieerde opmaak voor objecten in universes omvat het volgende: Tekenreeksopmaak Landinstellingen: opmaak die specifiek is voor een land of regio, zoals getal, valuta, datum/tijd, wetenschappelijk en percentage. In Nederland zijn datums bijvoorbeeld als volgt: DD/MM/JJJJ. Deze opmaak wordt behouden. Opmaak van universe-objecten negeren U kunt de opmaak van universe-objecten negeren door de landinstellingen te wijzigen bij het maken of bewerken van informatieruimten. Bij toepassing van de landinstellingen voor Nederland op omzetgegevens met de landinstellingen voor Verenigde Staten (notatie $#,##0.00) gebeurt het volgende: de notatie wordt veranderd in #.##0,00 de gegevens krijgen de nieuwe opmaak bijvoorbeeld: $10,000.00 wordt 10.000,00 opmaak volgens landinstelingen zoals scheidingstekens voor decimalen en duizendtallen, datumnotatie 3.2.1.8 Planning Plannen is een manier om uw informatieruimten te synchroniseren, waarbij u opgeeft wanneer indexering moet plaatsvinden. Met plannen zorgt u dat de gegevens regelmatig worden vernieuwd. 23

Informatieruimten maken U geeft een planning op via het tabblad Ruimten beheren (het dialoogvenster Plannen), waarbij u de keuze hebt uit eenmalig, elk uur, elke dag en elke maand indexeren. Direct plannen (geen) kan via de knop Nu indexeren direct naast elke informatieruimte. Alle indexering wordt als achtergrondtaak uitgevoerd, maar de voortgang is zichtbaar in de lijst met informatieruimten op het tabblad Ruimten beheren. Op het tabblad Ruimten beheren ziet u bijvoorbeeld of de ruimte volledig is geïndexeerd en gereed voor verkenning, of dat het indexeren is mislukt vanwege gegevens die niet konden worden opgehaald. Planningsinstellingen De volgende tabel bevat een beschrijving van de typen planningen die u kunt gebruiken: Planningstype Nu Geen Eenmaal Minuten Elk uur Dagelijks Wekelijks Beschrijving De indexering wordt direct als achtergrondtaak uitgevoerd. Beschikbaar via de knop Nu indexeren. Er is geen indexering. Dit is de standaardinstelling voor nieuwe informatieruimten. Het indexeren wordt eenmaal op de opgegeven datum en tijd uitgevoerd. U stelt een waarde voor de begintijd in. Wanneer de waarde in het verleden ligt, wordt de planning direct uitgevoerd. Het indexeren gebeurt op basis van minuut volgens de waarde voor de minuten die u opgeeft. U geeft op wanneer het indexeren moet beginnen en eindigen. De eerste index wordt gemaakt op de opgegeven begintijd. Het indexeren gebeurt op uurbasis volgens de waarden voor de uren die u opgeeft. U geeft op wanneer het indexeren moet beginnen en eindigen. De eerste index wordt gemaakt op de opgegeven begintijd. Het indexeren gebeurt elk N aantal dagen op basis van een begintijd en een eindtijd. U geeft op wanneer het indexeren moet beginnen en eindigen. De eerste index wordt gemaakt op de opgegeven begintijd. Het indexeren gebeurt op geselecteerde dagen op basis van een opgegeven begintijd en een eindtijd. U kunt bijvoorbeeld elke week indexeren op maandag, donderdag en zondag. De eerste index wordt gemaakt op de opgegeven begintijd. U kunt alle planningen instellen met de beschikbare opties in het dialoogvenster Plannen of door de datums te typen. U kunt datums ook rechtstreeks kiezen met de agenda. De agenda is een dialoogvenster waarin u een datum rechtstreeks kunt kiezen. De agenda is beschikbaar door te klikken op het agendapictogram naast de tijdvelden. Navigeer door de maanden en selecteer een datum door erop te klikken. Sommige waarden die u invoert voor de begin- en eindtijden van de indexering zijn niet geldig: negatieve waarden 24

Informatieruimten maken niet-numerieke waarden een ingestelde eindtijd die voor de begintijd ligt. Verwante onderwerpen Informatieruimten indexeren 3.2.1.8.1 Informatieruimten indexeren Indexeren is de methode voor het bijwerken, converteren en sorteren van gegevens van een informatieruimte om het zoeken en ophalen van de gegevens te vergemakkelijken. Indexeren is een achtergrondbewerking waarvan u de werking niet in actie ziet. Wel kunt u de voortgang van het indexeren zien via het tabblad "Ruimten beheren". Aanvullende indexering heeft geen effect terwijl u door een informatieruimte navigeert. Als de informatieruimte bijvoorbeeld tijdens de navigatie wordt geïndexeerd, vindt het bijwerken pas plaats nadat u het tabblad "Verkenning " sluit. Als u een nieuwe gebruiker van de informatieruimte bent (die begint met het verkennen van een informatieruimte nadat indexering is voltooid), kunt u indexupdates zien. U kunt ook updates zien wanneer iemand anders het oude exemplaar van de informatieruimte verkent. Dit voorkomt de vergrendeling van informatieruimten en dat het verkennen u door een andere gebruiker wordt verhinderd. De laatst beschikbare geïndexeerde informatieruimten worden altijd in de zoekresultaten weergegeven, om te zorgen dat u toegang hebt tot de meest accurate informatie. Als u dus een zoekopdracht uitvoert voordat een informatieruimte is geïndexeerd, wordt alleen de eerder geïndexeerde versie weergegeven in de resultaten. Na voltooiing van de indexering van de informatieruimte ziet u de nieuwe versie wanneer u opnieuw gaat zoeken. Hoe weet u wat de indexstatus is? Voor het maken, beheren en configureren van informatieruimten moet u de indexeringsstatus ervan kennen. U vindt deze informatie op het tabblad "Ruimten beheren" en op het tabblad "Planning" wanneer u een informatieruimte configureert. Pictogrammen op het tabblad "Ruimten beheren" Het tabblad "Ruimten beheren" bevat pictogrammen die de status van de informatieruimte aangeven. U ziet de status in een knopinfo door de muisaanwijzer over een pictogram te bewegen. De pictogrammen worden in de kolom "Status" weergegeven. Deze kolom bevat twee pictogrammen: het pictogram links geeft de planningsstatus weer en het pictogram rechts de laatste indexeringsstatus. Pic togram Geen pictogram Beschrijving Als er geen pictogram is voor de status, is geen actie opgetreden. Bijvoorbeeld geen planning. Knopinfovoorbeeld 25

Informatieruimten maken Pic togram Beschrijving De laatste indexering is voltooid. De laatste indexering is mislukt. Knopinfovoorbeeld Laatste indexering is voltooid Startdatum: 2009/05/01 14.56 Einddatum: 2009/05/01 14.56 Laatste indexering is mislukt Startdatum: 2009/05/01 14.56 Einddatum: 2009/05/01 14.59 Server, myserver.indexingserver.ddindexing, heeft de volgende berichten gegenereerd: Maken van index is mislukt: de informatieruimte bevat geen gegevens. Indexering is gestart. Indexering gestart: 2009/05/01 14.56 De informatieruimte is gepland voor indexering. Volgende indexering gepland voor: 2007/05/01 14.56 Plannen via het tabblad "Ruimten beheren" De status wordt weergegeven in het deelvenster "Status" op het tabblad "Eigenschappen". Het bevat informatie over de begin- en einddatums van de planning en de indexeringsstatus. Als het indexeren is gelukt, wordt de begin- en einddatum van de indexering weergegeven. Als het indexeren is mislukt, worden de begindatum, einddatum plus de oorzaak weergegeven. Verwante onderwerpen Planning 3.2.1.8.2 Geslaagd indexeren Informatieruimten die zijn gebaseerd op BusinessObjects-universes kunnen niet juist worden geïndexeerd als gedeeltelijke resultaten worden geretourneerd op queryniveau, omdat SAP BusinessObjects Explorer over onvoldoende gegevens beschikt. Er worden gedeeltelijke resultaten geretourneerd wanneer de universe geconfigureerd is met een rijlimiet die de queryresultaten beperkt. Als u er zeker van wilt zijn dat de indexering geslaagd is voor uw informatieruimte, opent u de onderliggende universe in SAP BusinessObjects Designer en verhoogt u de querylimieten voor de universe. 26

Informatieruimten maken 3.2.1.8.3 Indexering van een informatieruimte annuleren U kunt de indexering van een informatieruimte ongedaan maken via de tab Ruimten beheren. Tijdens indexering verandert Nu indexeren (naast de informatieruimte) in Indexering annuleren. Klik op Indexering annuleren om te annuleren. 3.2.2 Een informatieruimte bewerken U kunt bestaande informatieruimten bewerken op het tabblad Ruimten beheren wanneer u bent aangemeld met de juiste bewerkingsrechten. Het configureren van een informatieruimte is vergelijkbaar met het maken ervan. Een informatieruimte bewerken gaat als volgt: 1. Klik op de gegevensbron (zoals een universe) met de informatieruimte die u wilt bewerken. Deze bevindt zich in het linkerdeelvenster van het dialoogvenster. Gegevensbronnen worden georganiseerd in een gegevensopslagruimte en ondergebracht in een mappenstructuur. U ziet alleen gegevensbronnen en de bijbehorende mappen als u er toegang toe hebt. De gegevensbron wordt geselecteerd en bestaande informatieruimten die zijn gemaakt, worden in het rechterdeelvenster weergegeven. U kunt alleen informatieruimten weergeven waartoe u toegang hebt. Als u op een map klikt, worden de informatieruimten weergegeven. 2. Klik op Configureren naast de informatieruimte in het rechterdeelvenster als u wilt bewerken. U moet beschikken over bewerkingsrechten voor de informatieruimte, de eigenaar zijn van de informatieruimte of een beheerder zijn om deze stap te kunnen uitvoeren. Er verschijnt een dialoogvenster met drie tabbladen: Eigenschappen, Objecten en Plannen. Standaard wordt het tabblad Eigenschappen weergegeven. Op dit tabblad kunt u informatie over de gegevensbron zien. 3. Als u eigenschappen wilt bewerken op het tabblad Eigenschappen, wijzigt u de naam, beschrijving en eventuele gerelateerde trefwoorden van de bestaande informatieruimte. 4. Als u de locatie van de informatieruimte wilt wijzigen, kiest u de maplocatie op het tabblad Eigenschappen: Blader naar de gewenste locatie met behulp van het selectievenster. Het dialoogvenster wordt geopend door op het mappictogram te klikken. Als de informatieruimte dezelfde naam heeft als een bestaande informatieruimte, verschijnt er een dialoogvenster waarin u wordt gevraagd om de naam te wijzigen. Als u de maplocatie wijzigt, zal de oorspronkelijke informatieruimte bovendien worden verplaatst naar de nieuwe maplocatie. 27

Informatieruimten maken De maplocatie bevindt zich binnen de CMS (Central Management Server) van SAP BusinessObjects Enterprise. U kunt deze stap alleen uitvoeren voor de mappen waarvoor u lees- en schrijfrechten hebt. 5. Kies de landinstelling voor de informatieruimte via: de lijst Regionale instellingen Als u een waarde in de lijst selecteert, wordt de datumnotatie overschreven. het selectievakje Instellingen van eindgebruiker gebruiken. De gebruikersinstellingen worden standaard toegepast. De status van de informatieruimte is beschikbaar, met indexinformatie. De gegevens van de informatieruimte worden opgemaakt weergegeven volgens de gekozen regionale instellingen. 6. Als u de objecten in de informatieruimte wilt definiëren of wijzigen, klikt u op het tabblad Objecten en selecteert u de meetwaarden, dimensies en filters in de hostgegevensbron: Verplaats de objecten van het deelvenster Gegevensbron naar het deelvenster Meetwaarden en dimensies en Filters om ze toe te voegen. Of verplaats de objecten van het deelvenster Meetwaarden en dimensies en Filters naar het deelvenster Gegevensbron om ze te verwijderen. Met dubbelklikken en de selectieknoppen voert u deze handeling uit. De geselecteerde objecten definiëren het bereik van de verkenning. Klik op Valideren om de compatibiliteit van de geselecteerde objecten te testen. Als voor de objecten invoer is vereist, krijgt u een dialoogwizard te zien: Als er SAP-peildatumobjecten zijn waarbij u iets moet invoeren, wordt u gevraagd om een waarde te kiezen. U kunt de standaardwaarde of een andere waarde kiezen. Als u een context kunt toepassen op de informatieruimte, wordt u gevraagd om de gewenste context te kiezen. Raadpleeg de documentatie voor BusinessObjects Universe Designer voor meer informatie over universe-contexten. Indien de informatieruimte is gebouwd op een BusinessObjects-universe en u hebt willekeurige universe-objecten geselecteerd die uw invoer vereisen, wordt u gevraagd om waarden voor de aanwijzing te kiezen. 7. Kies de sorteermethode die u wilt toepassen op afzonderlijke objectfacetwaarden. Klik op het desbetreffende object. 28

Informatieruimten maken Optie A - Z Z - A Kleinste naar grootste Grootste naar kleinste Explorer Beschrijving De objectwaarden in facetten worden in oplopende volgorde (van A naar Z) gesorteerd. De objectwaarden in facetten worden in aflopende volgorde (van Z naar A) gesorteerd. De objectwaarden in facetten worden in oplopende volgorde op basis van de meetwaarden gesorteerd. De objectwaarden in facetten worden in aflopende volgorde op basis van de meetwaarden gesorteerd. De objectwaarden in facetten worden op basis van relevantie gesorteerd (standaardsorteervolgorde). Klik op A - Z om de sorteervolgorde van A naar Z toe te passen. Klik op Z - A om de sorteervolgorde van Z naar A toe te passen. Klik op Kleinste naar grootste om de sorteervolgorde van A naar Z toe te passen op basis van de meetwaarde. Klik op Grootste naar kleinste om de sorteervolgorde van Z naar A toe te passen op basis van de meetwaarde. Klik op Explorer als u geen vooraf gedefinieerde sorteermethode wilt toepassen. Als u geen sorteermethode selecteert, wordt de standaardsorteermethode gebruikt. Voor elk object worden de objectwaarden in het desbetreffende facet gesorteerd volgens de door u gekozen sorteermethode. 8. Klik op het tabblad Plannen als u de planning van de ruimte wilt wijzigen (afhankelijk van uw gegevensbron is plannen wellicht niet nodig). Kies de indexering die u wilt: Optie Geen Eenmaal Minuten Elk uur Dagelijks Wekelijks Beschrijving Er is geen indexering. Dit is de standaardinstelling voor nieuwe informatieruimten. Indexering vindt op verzoek plaats. Indexering gebeurt elk N aantal minuten. Indexering gebeurt elk N aantal uren. Indexering gebeurt elk N aantal dagen. Indexering gebeurt elk N aantal dagen gedurende een week. Klik op Geen als u geen planning wilt. Klik op Eenmaal en definieer wanneer de planning wordt uitgevoerd. Klik op Periodiek en definieer of u indexering wilt uitvoeren elk N aantal minuten, uren, dagen of weken. Zorg dat u de begindatum en einddatum opgeeft. 29

Informatieruimten maken U moet de rechten van Maker van ruimten of Beheerder hebben om indexering te plannen. 9. Klik op OK om uw configuratie te registreren en de informatieruimte op te slaan. Als u wilt dat de bewerkingen zichtbaar zijn voor gebruikers die de informatieruimte openen, moet deze worden geïndexeeerd. U kunt klikken op Nu indexeren om de bewerkte informatieruimte meteen te indexeren, of wachten tot de geplande index wordt uitgevoerd. Het dialoogvenster verdwijnt en u keert terug naar het tabblad Ruimten beheren. De bestaande informatieruimte is bewerkt. Verwante onderwerpen De opmaak van universe-objecten gebruiken Facetten sorteren Aanwijzingen gebruiken Filters gebruiken Geaggregeerde waarden gebruiken Planning 3.2.3 Een informatieruimte dupliceren In plaats van een nieuwe informatieruimte helemaal opnieuw te maken, kunt u een bestaande informatieruimte kopiëren, hier wijzigingen in aanbrengen en opslaan met een nieuwe naam. U kunt als volgt een informatieruimte dupliceren: 1. Klik op het tabblad Ruimten beheren om de informatieruimten weer te geven die u kunt wijzigen. 2. Navigeer door de beschikbare mappen om de koppeling weer te geven naar de informatieruimte die u wilt dupliceren. 3. Klik in de kolom Actie op de knop Dupliceren. Het dialoogvenster "Informatieruimte dupliceren". 4. Typ een nieuwe naam in het veld Naam. Dit is de naam die wordt weergegeven op het tabblad Thuis zodra de gedupliceerde informatieruimte is geïndexeerd. 5. Geef op de normale wijze de eigenschappen, objecten en planningsgegevens op. 6. Optioneel: klik op Valideren om te testen of de informatieruimte correct is geconfigureerd. De informatieruimte wordt automatisch gevalideerd en er wordt een foutbericht weergegeven indien er iets moet worden gewijzigd. 7. Klik op OK. 30

Informatieruimten maken De informatieruimte moet worden geïndexeerd voordat deze kan worden weergegeven in het tabblad Thuis en kan worden doorzocht. U kunt de informatieruimte handmatig indexeren door op Nu indexeren te klikken, of opnemen in de planning voor indexering op een bepaald tijdstip. Verwante onderwerpen Planning 3.2.4 Een informatieruimte aanpassen Maak een informatieruimte die gebruikt kan worden als een aanpassingslaag. In deze informatieruimte wordt doorgaans gebruikgemaakt van een gegevensprovider die relevante dimensies bevat voor aanpassingsdoeleinden, zoals gebruiker, opslag en regio. Wanneer u een informatieruimte aanpast, kun u de inhoud ervan filteren zodat deze door een enkele gebruiker kan worden verkend. Een winkelmanager kan bijvoorbeeld alleen de gegevens van diens eigen locatie bekijken. Op die manier kunt u een aangepaste informatieruimte voor meerdere gebruikers opnieuw gebruiken. Maak een aanpassingslaag en gebruik deze om een informatieruimte aan te passen: 1. Selecteer Ruimte beheren. 2. Selecteer een gegevensprovider en klik op Nieuw. 3. Voer de eigenschappen in en hef de selectie van Op startpagina weergeven op. 4. Selecteer de dimensies. Kies een dimensie met de gebruikers die wilt aanpassen en selecteer vervolgens de dimensies met de gegevens die u wilt filteren. 5. Geef de benodigde planningsinformatie op. 6. Klik op OK. 7. Maak een nieuwe informatieruimte om aan te passen. U kunt ook een bestaande informatieruimte openen en deze bewerken. 8. Ga naar het tabblad Aanpassing 9. Selecteer Aanpassing met behulp van een naslaginformatieruimte. 10. Selecteer de informatieruimte die u voor aanpassing had gemaakt als Naslaginformatieruimte. 11. Selecteer de gebruikersdimensie als Gebruikersobject 12. Voeg een filter toe voor de dimensies die u wilt aanpassen. Selecteer het pictogram "Nieuwe filter toevoegen". In de referentielijst voor facetten vindt u de facetten van de aanpassingslaag en in de lokale facetlijst die van de informatieruimte die u momenteel aanpast. Wijs een lokaal facet aan het overeenkomstige referentiefacet toe, zoals een winkelnaam. Tijdens de verkenning worden alleen de gegevens weergegeven van de winkel(s) waaraan de gebruiker is toegewezen. 31