Samenvatting Economie Hoofdstuk 9

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Hoofdstuk 9 Betalen in binnen- en buitenland

H2 Te veel geld maakt ongelukkig

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 4: monetaire zaken

Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding / ruilverhouding te schatten.

2) sparen -> oppotten: chartaal of giraal geld op een betaalrekening. Direct kunnen gebruiken (=liquide). Geen rendement

Begrippenlijst Economie Hoofdstuk 7 en 8

17.1 Veranderingen van de geldhoeveelheid

5, Ruilmiddelen en specialisatie De functies van geld. Samenvatting door een scholier 5489 woorden 7 september 2005.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen

6.5. Boekverslag door X woorden 24 maart keer beoordeeld. Module 5 Geld en bankwezen. Hoofdstuk 1: Geld

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1, 4, 6 en 9 (Transactie)

H2 HET ONTSTAAN VAN GELD

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Begrippenlijst Economie H10 geld en geldschepping

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6: Geld en geldtheorie

Antwoorden Economie Checklists 27 tot en met 29 Pincode deel 3

6,3. Samenvatting door een scholier 2386 woorden 25 juni keer beoordeeld. Economie in context

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 (Lesbrief Inkomen)


Samenvatting door een scholier 1974 woorden 3 maart keer beoordeeld

7,4. Samenvatting door een scholier 1838 woorden 5 december keer beoordeeld

Waarom houden gezinnen chartaal (kas)geld aan (i.p.v. giraal op de bank)? 1) Transactiemotief Gezinnen hebben contant geld nodig voor L1 = actieve kas

De wensen van mensen zijn onbegrensd. Hoe noemen we in de economie deze wensen? BEHOEFTEN. Categorie Vraag & Antwoord

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

Ruilen over de tijd (havo)

Samenvatting Management & Organisatie Hoofdstuk 4, 5 en 6

UIT geld en banken

WAT IS GELD? Charta = wet Het is een wettelijk betaalmiddel!

Economie. Boekje Geldzaken Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

Katern 4 Waarde van de munt

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

6,7. Samenvatting door een scholier 2242 woorden 16 november keer beoordeeld. Economie - Percent

Maak bij de beantwoording van de volgende vraag gebruik van onderstaande grafiek.

Samenvatting Economie Algemeen overzicht

6.7. Boekverslag door E woorden 31 oktober keer beoordeeld

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen, Hoofdstuk 1 t/m 6

UIT VWO geld en banken

6.4. Boekverslag door M woorden 19 april keer beoordeeld. Economie zonder grenzen. Hoofdstuk 1 Geld

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10

5,7. Samenvatting door een scholier 2810 woorden 11 juni keer beoordeeld

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Boekverslag door M woorden 21 februari keer beoordeeld

Samenvatting M&O hoofdstuk

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 5 OKTOBER UUR. SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie B / 10

Samenvatting Economie Module 6

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-I

TENTAMEN. HvA-HES ALGEMENE ECONOMIE

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE WOENSDAG 9 MAART UUR

Samenvatting door A woorden 29 april keer beoordeeld. Katern 4 Waarde van de munt. Begrippen

Samenvatting Economie H1 t/m H3

7,8. Samenvatting door een scholier 868 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Samenvatting economie. 2.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Monopolie: Wanneer slecht 1 aanbieder de voorzieningen van een bepaald goed verzorgt. Ns, waterleidingen, vuilophaaldiensten

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 27 JUNI UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE DINSDAG 4 OKTOBER UUR

Praktische opdracht Economie Inflatie

Vwo 4. Module 1: Schaarste,geld en handel Domein: Ruil en schaarste

Katern De waarde van de munt

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen

Vermogen: geld Kapitaal (aandelen, obligaties, leningen (lange termijn))

Inleiding bank- en verzekeringswezen 4 INLEIDING BANK- EN VERZEKERINGSWEZEN 4 (CBV10.4/CREBO:50168)

Economie module 4 Ruilen in de tijd. goederen kopen

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

Ruilen over de tijd. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

CPI = 122,5 Wat zegt dit? Hoe bereken je dit? Categorieën Aandeel Prijsstijging Optelling. Voeding 40% 10% Kleding 35% -5% Overig 0 CPI 102,25

Verboden woord Lesvoorbereiding kaartjes kaartjes achterkant Spelregels Afronding

p1 = 20 euro p2 =10 euro Budget = 100 euro Stel budgetvergelijking op en teken budgetlijn Budgetvergelijking: B = 20q q 2 Budgetlijn.

- Alle nuttige economielinks bij elkaar!

Een onderhandse lening is een lang lopende lening waarbij geld uitgeleend word door 1 geldgever.

22.2 De Nederlandsche Bank

TENTAMEN ALGEMENE ECONOMIE

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen

Eindexamen economie 1 vwo I

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Deze examenopgave bestaat uit 9 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen bestaat uit 5 opgaven en omvat 20 vragen.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3

Antwoorden Lesbrief Waar voor je geld

Samenvatting Economie Hoofdstuk 17 t/m 20

Ondernemingen: om hun nieuwe gebouwen te kunnen kopen. Zij geven leningen uit aan aandeelhouders, zodat ze geld ontvangen.

6,7. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober keer beoordeeld. De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden.

Economie module 1. Hoofdstuk 1: Voor niks gaat de zon op.

bruto inkomen (per persoon)

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores

Hoofdstuk 1: Waar produceren

Economie Samenvatting M4

Kleurpagina vraagkaartjes beginner Ruilen over de tijd Quiz. Deze pagina 2 keer printen daarna op de achterkant de vraagkaartjes Ruilen over de tijd

Loonkosten per product omhoog - Prijzen omhoog - Internationale concurrentiepositie omlaag

Transcriptie:

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 Samenvatting door een scholier 2086 woorden 13 januari 2006 3,5 4 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 9: Betalen in binnen- en buitenland 9.1 Geld Algemeen aanvaard ruilmiddel, oppotmiddel, rekeneenheid Goederen ruilen tegen goederen: Directe ruil Geld: Indirecte ruil Ruilmiddel: eigenschappen: 1 Algemeen aanvaard [iedereen moet het willen hebben] 2 gemakkelijk deelbaar in kleine eenheden 3 gemakkelijk te vervoeren 4 waardevast zijn voorbeelden: goud, zilver, cacaobonen, thee, gereedschap, vee, slaven en vanaf de 7e eeuw v Chr.: munten en vanaf 17e eeuw: bankbiljetten [goldsmith notes] Algemeen Aanvaard Ruilmiddel bevordert arbeidsverdeling [specialisatie] Geld: 1. Munten + bankbiljetten: chartaal geld 2. Opeisbare tegoeden bij geldscheppende banken: giraal geld De centrale bank in een land heeft het alleenrecht om bankbiljetten uit Publiek: alle gezinnen + bedrijven, dus niet: geldscheppende instellingen Maatschappelijke geldhoeveelheid: chartaal + giraal in handen van het publiek. Primaire banken horen niet bij het publiek! Dus niet de munten en bankbiljetten in de kassen van primaire [=geldscheppende] banken!! 1) Primaire [=geldscheppende] banken: kunnen de maatschappelijke geldhoeveelheid beïnvloeden: 1A:Centrale banken: ECB, DNB, o ESCB [Europees stelsel van Centrale Banken]: presidenten van 11 centrale banken in Europa beheren samen de ECB in Frankfurt [Europese centrale bank], die olv Duisenberg stond o ECB neemt belangrijke besluiten op monetair gebied in de 11 Eurolanden o DNB is circulatiebank [afhandeling van geld- en betalingsverkeer en de geldomloop=circulatie o DNB is Centrale bank met toezicht op particuliere banken en kredietverstrekkers. o ECB is monetaire autoriteit die dicteert welk monetair beleid wordt gevoerd. DNB voert dat beleid uit o Monetaire reserves zijn gedeeltelijk overgedragen aan ECB, maar DNB heeft taak bij het beheer er van, naast de eigen, veel grotere reserves https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-hoofdstuk-9-27957 Pagina 1 van 6

1B: algemene banken met breed dienstenpakket ABN-Amro, Rabo, ING, Postbank [giraal geld scheppen, chartale geldhoeveelheid dient om girale verplichtingen te dekken, als klanten geld opnemen] o Geld in voorraad bij geldscheppende banken hoort dus NIET bij de maatschappelijke geldhoeveelheid om dubbeltellingen te voorkomen 2) Secundaire [specifieke] banken met een beperkt dienstenpakket geven alleen geld door = kredietbemiddeling 2A hypotheekbanken [pandbrieven]: onroerend goed is onderpand voor de lening. Dat onroerend goed kan bijvoorbeeld op een veiling in het openbaar verkocht worden als de lener zijn aflossings- en renteverplichtingen niet nakomt. De hypotheekbank kan op die manier zijn geld terugkrijgen. 2B: spaarbanken] geven alleen geld door [kredietbemiddeling] 3: Overige financiele instellingen Functies van ECB/DNB: ESCB: Europees stelsel van centrale banken = ECB + 15 centrale banken van kidstaten EMU: Europese Monetaire Unie = Euro-gebied: B, D, SF, F, EIR, I, L, NL, A, P, E, GR : het enige wettige betaalmiddel in NL functies: 1 circulatiebank [afhandeling van geld- en betalingsvekeer] ECB laatate woord; DNB voert uit 2 centrale bank: DNB: toezicht op particuliere banken en kredietinstellingen. 3 monetaire autoriteit: ECB beleid; DNB: uitvoering. Monetaire reserves: gedeeltelijk overgedragen aan ECB. DNB houdt uitvoerende beheerstaak en heeft ook zelf nog een grote reserve 9.3 Overige financiële instellingen Institutionele beleggers beheren het vermogen van hun klanten: ze beleggen in 1. aandelen van NV [dividend en onbelaste koerswinst], 2. obligaties [rente] en verstrekken 3. onderhandse leningen [rente] 1 geldgever. Onderhandelingen over voorwaarden [rente + aflossing] (levens)verzekeringsmaatschappijen [=spaarplanregelingen met uitkeringen vanaf een vooraf vastgestelde datum] ook te gebruiken voor het opbouwen van aanvullend pensioen pensioenfondsen verzamelen pensioenpremie bij werkgevers om later pensioen uit te keren aan ex werknemers beleggingsmaatschappijen beleggen voor hun klanten in aandelen en/of obligaties. Met of zonder veel risico fusies en overnames leiden tot branchevervaging [parallelisatie: gaat zich met meerdere bedrijfskolommen bezighouden]: banken verlenen nu uitgebreid diensten inclusief die van institutionele beleggers. Dit leidt tot concentratie [er blijven weinig verschillende over] 9.4 Dekking van de geldscheppende bank Kredietverlening door banken gebeurt giraal: Als je iets van de bank gaat lenen krijg je een bedrag op je bankrekening waarover je kunt beschikken Dit betekent dat je naar de pinautomaat kunt gaan en chartaal geld uit de muur kunt trekken. De geldscheppende bank moet dus in ieder geval voldoende chartaal geld in kas hebben om te kunnen https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-hoofdstuk-9-27957 Pagina 2 van 6

voldoen aan de vraag naar munten en bankbiljetten. Door kredietverleing in rekening courant verandert de balans van de primaire bank: Kas 10 Crediteuren in rekening courant 40 Tegoed bij DNB 6 Kas telt niet mee bij maatschappeijke geldhoeveelheid en Crediteuren in rekening courant wel [ dit is het girale tegoed dat de bank uitgeleend heeft aan haar klanten]. Als alle klanten hun tegoed opnemen in chartaal geld [munten & bankbiljetten] heeft de bank te weinig, want 40 > [10 + 6] Liquiditeit = de mate waarin de primaire bank op korte termijn kan voldoen aan haar betalingsverplichtingen = [kas + tegoed bij DNB] Crediteuren in rek courant Hoe meer giraal betalingsverkeer, hoe minder chartaal geld in omloop en dus: hoe meer giraal geld een bank kan scheppen [en dus: hoe meer een bank kan verdienen, want de leners moeten wel rente betalen] 9.5 wederzijdse schuldaanvaarding, substitutie en transformatie A. Wederzijdse schuldaanvaarding: als je geld leent bij de bank krijg je dat op je bankrekening. De bank heeft dan dus een schuld bij jou, want je kunt elk moment geld opnemen. Aan de andere kant: je moet de lening ooit erugbetalen, dus jij hebt ook en schuld bij de bank Kas 10 Crediteuren in rekening courant 40 Debiteuren 20 Debiteuren: het bedrag dat klanten aan de bank moeten terugbetalen Wederzijdse schuldaanvaarding: de maatschappelijke geldhoeveelheid stijgt! Debiteuren + 2 Crediteuren in rekening courant + 2 B. Substitutie: Geld opnemen bij de bank: je girale banktegoed neemt af en je hoeveelheid chartaal geld neemt toe. De maatschappelijke geldhoeveelheid verandert niet! Kas - 300 Crediteuren in rekening courant - 300 C. Transformatie Bijvoorbeeld geld wisselen tegen andere valuta. Je hoeveelheid chartaal geld [ ] neemt af [of je girale tegoed neemt af] en je krijgt buitenlandse valuta, die niet meetellen bij de maatschappelijke geldhoeveelheid. Die verandert dus [=neemt toe of af] 9.6 inflatie = geldontwaarding A. oorzaken 1. bestedingsinflatie [vraag, prijs, waarde van geld, inflatie ] 2. [loon]kosteninflatie [productiekosten, prijs, waarde van geld, inflatie ] als de loonkosten sneller stijgen dan de arbeidsproductiviteit 3. importinflatie / wisselkoersinflatie[prijs grondstoffen, productiekosten, prijs, waarde van geld, inflatie ] 4. inflatie door stijging van overheidstarieven [(productie)kosten, prijs, waarde van geld, inflatie ] 5. winst[marge]inflatie [winst(marge), prijs, waarde van geld, inflatie ] B. gevolgen https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-hoofdstuk-9-27957 Pagina 3 van 6

1. Hamsteren [de prijsstijging vóór zijn] 2. Voordeel schuldenaren [schuld wordt minder waard] 3. Nadeel schuldeisers [schuld wordt minder waard] 4. Sparen nadelig [spaargeld wordt minder waard] 5. Verslechtering van concurrentiepositie [prijs van producten wordt te hoog] 6. Afname export [prijs van exportproducten wordt te hoog] 7. Toename import [prijs van importproducten wordt lager] 9.7 consumentenprijsindex Hiermee meet het CBS de inflatie Prijs van het ene goed verandert meer dan het andere Σ [Procentuele prijsδ van alle goederen] geeft verkeerd antwoord: alleen goederen, die we dagelijks nodig hebben beïnvloeden de koopkracht Het gaat bij de berekening van de consumentenprijsindex dus om de prijsδδ van de goederen waaraan de consumenten relatief veel geld uitgeven. CBS: periodiek budgetonderzoek [huishoudboekjes bijhouden] Wegingsfactoren: het % van de totale uitgaven in het basisjaar levert het gewicht van een prijsδ van een goed op Vervolgens: partieel indexcijfer [voor 1 bepaald goed] Tenslotte: consumentenprijsindex berekenen uit de gewichten en de partiële indexcijfers Meetprobleem: 1. tussen de budgetonderzoeken verandert het pakket goederen dat mee zou moeten doen bij de berekening 2. het meten van de inflatie gebeurt verschillend in de verschillende EMU-landen na elk budgetonderzoek wordt het basisjaar van de indexcijfers bijgesteld 9.8 taken van ECB/DNB Hoewel alle andelen van DNB in handen van de Staat zijn is DNB onafhankelijk in het voeren van beleid. Dat gebeurt natuurlijk wel binnen het kader van ESCB 1 reguleren van interne- en externe waarde van [= monetair beleid] 2 het verzorgen van de bankbiljetten en munten circulatie 3 het verzorgen en vergemakkelijken van het girale betalingsverkeer 4 kassier van de Staat zijn 5 betalingsverkeer met het buitenland bevorderen 6 Toezicht houden op bank- en kredietwezen DNB structuurtoezicht om ongewenste machtsconcentraties te voorkomen en bedrijfseconomisch toezicht [liquiditeit [kunnen voldoen aan schulden op korte termijn] en solvabiliteit [kunnen voldoen aan schulden op lange termijn]] 7 Goud- en deviezenvoorraad gebruiken en beheren 9.9 Beleid van ECB/DNB gericht op prijsstabiliteit De centrale banken ECB/DNB kunnen ongewenste prijsstijgingen voorkomen door: 1 geldhoeveelheidsbeleid: ECB/DNB bewaakt de interne waarde van de 2 beperking van de kredietverlening [de geldhoeveelheid bij het publiek [=gezinnen +bedrijven] blijft kleiner. Dit belemmert bestedingsinflatie. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-hoofdstuk-9-27957 Pagina 4 van 6

Interne waarde van de : De waarde binnen NL. Zie voorbeeld op blz 114 tekstboek: Prijsstijging van 25% geeft koopkrachtdaling van 20% [voorbeeld 5] Streven: priisstijgingen < 2% Nominaal inkomen: inkomen in Reëel inkomen: = nominaal inkomen gecorrigeerd voor prijsδδ Indexcijfer reële loon = indexcijfer nominale loon x 100 consumentenprijsindex Als de prijzen meer stijgen dan de rente op een spaarrekening is de reële rente negatief Indexcijfer reële rente = indexcijfer nominale rente x 100 consumentenprijsindex 8.9.4: Sparen en beleggen Bij grote inflatie: niet sparen, maar beleggen in goederen [schilderijen, antiek, goud, sieraden, huizen] 9.10 Liquiditeitenmassa binnen Eurogebied primaire liquiditeitenmassa: = maatschappelijke geldhoeveelheid secundaire liquiditeitenmassa: = Alle vorderingen vh publiek op primaire banken, die op korte termijn [maximaal twee jaar] massal in geld kunnen worden omgezet: korte termijn deposito s, korte valutategoeden, bv $ rekeningen korte spaartegoeden Omzetten van secundaire liquiditeitenmassa in primaire doet de maatschappelijke geldhoeveelheid toenemen Als NI stijgt met evenveel % als de maatschappelijke geldhieveelheid blijft prijsniveau constant liquiditeitsquote = primaire + secundaire liquiditeiten x 100 nationaal inkomen referentiewaarde: het totaal van de verwachte reele economische groei en de aanvaardbaar geachte inflatie bandbreedte rond de referentiewaarde: ECB grijpt in met verandereringen in het rentetarief als de totale liquiditeitenmassa daar buiten komt 9.11 De vermogensmarkt Vermogen: financiële middelen Vermogensmarkt: geldmarkt [kredieten met een maximale looptijd: 2 jaar en aanbod: spaategoeden van gezinnen] en kapitaalmarkt [kredieten met looptijd van meer dan twee jaar en vraag en aanbod van aandelen. Vragers: gezinnen, bedrijven en overheid. Aanbieders: institutionele beleggers, banken en gezinnen. Kapitaalmarkt: Vragers: 1) gezinnen: Hypotheken! [huis = onderpand] 2) bedrijven: voor financiering van investeringen uitgeven van obligaties vergoeding: rente uitgeven van aandelen vergoeding: dividend // vennootschapsbelasting: 35% 3) overheid: staatsleningen Aanbieders: https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-hoofdstuk-9-27957 Pagina 5 van 6

1) Institutionele beleggers [verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen] 2) Banken 3) Gezinnen Effectenbeurs Euronext: Amsterdam, Brussel, Parijs Nominale waarde Beurswaarde 9.12 De rol van de rentestand Lage rentestand: Hoe lager de rentestand, hoe mer er geleend kan worden door: 1 gezinnen: particuliere consumptie: huizen, auto s 2 bedrijven: particuliere investeringen: kapitaalgoederen 3 overheid: vervroegde aflossing, besteding van uitgespaarde rentelasten oorzaken van rentestijging of daling: 1 ruime vermogensmarkt: veel aanbod! Dit kan als de Primaire banken veel chartaal geld in kas hebben. Op basis hiervan kunnen ze veel girale kredieten verlenen [wederzijdse schuldaanvaarding] Ruime vermogensmarkt heeft renteverlagend effect 2 inflatieverwachting: Bij inflatie vermindert de koopkracht. Bij inflatieverwachting verhogen de aanbieders van vermogen hun rente 3 risico van kredietverstrekkers = het risico van niet kunnen terugbetalen van leningen door gezinnen en bedrijven [als ze failliet gaan]. 4 lage rentestand is goed voor conjuncturele en structurele ontwikkeling 9.13 wisselkoersbeleid van DNB Als de prijzen in -land stijgen daalt de interne waarde van de. De koopkracht in -land daalt dan. De externe waarde van de is die t.o.v andere valuta. We spreken dan van de WISSEKOERS van de tov valuta s van niet- -landen. De wisselkoers geeft de ruilverhouding tussen de valuta s weer. De centrale bank voert het wisselkoersbeleid met behulp van het RENTE-INSTRUMENT, dus met verlagen en verhogen van het OFFICIELE RENTETARIEF = de voorschotrente van de centrale bank]. Hierdoor kan de vraag naar stijgen of dalen. Hierbij werkt het marktmechanisme: veel vraag? Dan prijs [=wisselkoers] hoger. Rentepolitiek De wisselkoers is ook te beinvloeden met de omvang van de maatschappelijke geldhoeveelheid [hoe meer geld in omloop, hoe lager de rente en ook hoe lager de wisselkoers] Lage liquidteit van de banken = KRAPPE GELDMARKT Harde : Europese producten zijn duur buiten de EMU. Import is goedkoop https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-hoofdstuk-9-27957 Pagina 6 van 6