HOOFDSTUK 4: OEFENINGEN



Vergelijkbare documenten
HOOFDSTUK 2: OEFENINGEN

HOOFDSTUK 4: DE CONSUMENT 1. BEPALENDE FACTOREN VAN DE INDIVIDUELE VRAAG

Hoofdstuk 5: De Consument

1 Weergave van de voorkeurordening door een nutsfunctie. bundel is beter dan bundel, bundel is even goed als bundel, bundel is slechter dan bundel.

Extra oefeningen: Prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid

Colhaize Goede service Lage prijs Goede service (A,8) (6,B) Lage prijs (8,C) (D,5)

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Vraag en aanbod. Vraag en aanbod Hoeveelheid (q)

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 5

Oefeningen vraag en aanbod

Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten

Extra opgaven hoofdstuk 7

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november

HT1: Vraag en aanbod - marktevenwicht

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

PW EXTRA: Remediëringstaak

Oefeningen Producentengedrag

Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming?

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod

Hoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod

Vraag 1: PRIJSVORMING

2.1 De vraag naar spijkerbroeken

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN

Hoofdstuk 4: Elasticiteiten en Schokken

Deeltoets micro-economie propedeuse. 19 november Versie 1

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten

Deeltoets micro-economie propedeuse

Dit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur.

HOOFDSTUK 19: OEFENINGEN

HET COBB-DOUGLAS MODEL ALS MODEL VOOR DE NUTSFUNCTIE IN DE ARBEIDSTHEORIE. 1. Inleiding

Extra opgaven hoofdstuk 17

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 7

Eindexamen wiskunde A1-2 vwo 2001-I

Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11

HOOFDSTUK 14: OEFENINGEN

Vraag 11. q 1 MK, MO MK ECONOMIE, EEN INLEIDING WAAROVER EN HOE SPREKEN ECONOMEN? S. COSAERT, A. DECOSTER & T. PROOST

Extra opgaven hoofdstuk 3

Proeftentamen met uitwerking

PW3: Overheidsinterventies. Oefening 1: Gegeven zijn vraag- en aanbodvergelijkingen op een markt gekenmerkt door volkomen concurrentie:

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer

HOOFDSTUK 17: OEFENINGEN

WAARDOOR NEEMT DE VRAAG TOE OF AF?

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

(g 0 en n een heel getal) Voor het rekenen met machten geldt ook - (p q) a = p a q a

ALGEMENE ECONOMIE /02

Correctievoorschrift VWO. Wiskunde A1,2 (nieuwe stijl)

Oefeningen op monopolie

UIT deel 2 elasticiteiten. H2 elasticiteiten. H2.1 drie kenmerken van elasticiteiten (verbanden)

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:

Domein D: markt (module 3) havo 5

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

A ; B ; C ; D Géén van de alternatieven A, B en C is CORRECT.

Inleiding We hebben gezien uit welke componenten het nationaal product en het nationaal inkomen bestaat.

2. wat nog belangrijker is welke wensen je bovenaan je lijstje zet. Je moet je wensen op volgorde zetten: wat het meest belangrijk is bovenaan.

Hoofdstuk 11 - formules en vergelijkingen. HAVO wiskunde A hoofdstuk 11

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod

Paragraaf 13.1 : Berekeningen met de afgeleide

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman

EERSTE AFGELEIDE TWEEDE AFGELEIDE

HT3: Vraag en aanbod

EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018

Macro-economie examenvragen

De antwoorden tussen haakjes zijn de antwoorden die wij VERMOEDEN die juist zijn.

MATCH: matching oefening waarbij evenveel antwoordmogelijkheden als opgaven zijn

Extra opgaven hoofdstuk 12

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.

Samenvatting Economie Module1, H2 en H3

Een keuze maken uit het grote aanbod van consumptiegoederen is steeds moeilijker.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1

Een model voor een lift

Kruislingse prijselasticiteit Complementair aanvullend (negatief) Substituut vervangend (positief)

De mate waarin de gevraagde hoeveelheid van een product(qv) gevoelig is voor een verandering van de prijs van het product (p).

Het opstellen van een lineaire formule.

Functies. Verdieping. 6N-3p gghm

Kaarten module 4 derde klas

Praktische opdracht Wiskunde A Formules

Compex wiskunde A1-2 vwo 2004-I

Errata Economie: oefeningen

wiskunde A pilot vwo 2016-II

3.0 Voorkennis. y = -4x + 8 is de vergelijking van een lijn. Hier wordt y uitgedrukt in x.

Extra opgaven hoofdstuk 19

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman

Handleiding budgettering

Eco samenvatting; hs 2 + 5

Vijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5

Wiskunde Vraag 1. Vraag 2. Vraag 3. Vraag 4 21/12/2008

2de bach TEW / HI. Micro Economie. Samenvatting boek. uickprinter Koningstraat Antwerpen ,00

wiskunde A pilot vwo 2016-II

HANDLEIDING MODEL EDITOR

Machtsfuncties al dan niet samengesteld in de vorm van een polynoom- of veeltermfunctie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting

Transcriptie:

HOOFDSTUK 4: OEFENINGEN Is onderstaande bewering juist of fout? Geef een korte verklaring bij je antwoord Kruiselingse elasticiteiten meten de rocentuele wijziging in de vraag naar een goed ten gevolge van een rocentuele inkomenswijziging V De vraagcurve voor gebakjes wordt gegeven door volgende vergelijking: 30 + V waarbij de gevraagde hoeveelheid gebakjes voorstelt, de rijs van gebakjes, de rijs van bier en het inkomen a) Is gebak een substituut of een comlement van bier? b) Is gebak een inferieur goed of een normaal goed? c) Het inkomen bedraagt 300 en de rijs van bier is 0 Geef de algebraïsche uitdrukking van de vraagfunctie voor gebak Teken de vraagfunctie ; d) Hoeveel moet bedragen odat er 30 gebakjes zouden worden verkocht? e) Stel dat de bierrijs stijgt tot 30 Schrijf en teken de nieuwe vraagfunctie voor gebak ; f) De rijs van gebak bedraagt 43 en het inkomen 300 De rijs van bier neemt toe van 0 tot 30 Bereken de kruiselingse boogelasticiteit van de vraag naar gebak mbt de bierrijs 3 Antwoord met juist of fout o onderstaande bewering Geef een korte verklaring bij je antwoord, indien mogelijk geïllustreerd met een grafiek Een verschuiving van de vraagcurve naar rechts kan het gevolg zijn van een rijsdaling van een substituut 4 Paardenees kan als een inferieur goed worden beschouwd We stellen een lotse stijging van de vraag naar aardenees vast De oorzaak ligt niet in : a) de afname van het inkomen van de consumenten ; b) de rijsstijging van rundsees ; c) de rijsdaling van rundsees ; d) de bekendmaking van een hormonenschandaal bij het vetmesten van runderen 5 Antwoord met juist of fout o onderstaande bewering Geef een korte verklaring bij je antwoord De boogelasticiteit van de vraag naar luxe-aartementen aan zee mbt het inkomen bedraagt,5 Odat de makelaars de verkoo van deze aartementen zouden kunnen verdubbelen, moet het inkomen stijgen met 33,33 % 6 In het kader van de bestrijding van de ozonvervuiling wil de minister van verkeer het treinverkeer met 0 % doen toenemen Hij overweegt één van beide maatregelen : ofwel een aanassing van de treintarieven ; ofwel een aanassing van de benzinerijs De eigen untelasticiteit van de vraag naar treinverkeer mbt de rijs bedraagt - De kruiselingse untelasticiteit van de vraag naar treinverkeer mbt de benzinerijs bedraagt + a) Hoeveel moet de verandering van de treintarieven bedragen, ceteris aribus, om de doelstelling te bereiken?

b) Hoeveel moet de verandering van de benzinerijs bedragen, ceteris aribus, om de doelstelling te bereiken? c) Beoordeel de evolutie van de ontvangsten van de NMBS bij elke maatregel 7 Het verband tussen het inkomen en de vraag naar een goed wordt beschreven door de volgende V functie : 80 0, 8 + 0,0 a) Een consument beschikt over een inkomen van 00 euro Is voor die consument het goed een inferieur, een noodzakelijk, of een luxegoed? b) Voor welke waarden van het inkomen wordt het goed een inferieur goed? 8 Volgende informatie betreffende de markt van goed X is beschikbaar : rijs (euro er eenheid) vraag (eenheden er week) aanbod (eenheden er week) 4 60 40 3 80 0 00 00 0 80 De inkomens stijgen met 5 % De boogelasticiteit van de vraag mbt het inkomen is, ongeacht de rijzen, gelijk aan Bereken zo nauwkeurig mogelijk de evenwichtsrijs in de nieuwe situatie 9 Auto's en benzine zijn comlementen van elkaar LPG is een substituut voor benzine De regering besluit de roductie van benzine zwaarder te belasten Welke van de volgende situaties zal zich dan, ceteris aribus, voordoen? Veronderstel een normaal verloo van vraag- en aanbodcurven a) De consumentenrijs van auto s en LPG stijgt ; b) De consumentenrijs van auto s en LPG daalt ; c) De consumentenrijs van auto s stijgt en de consumentenrijs van LPG daalt; d) De consumentenrijs van auto s daalt en de consumentenrijs van LPG stijgt 0 Antwoord met juist of fout o elk van de onderstaande beweringen Geef telkens een korte verklaring bij je antwoord, indien mogelijk geïllustreerd met een grafiek Zoek bij de foutieve bewering(en) naar een formulering die wel juist is a) Een evenwijdige verschuiving van de budgetrechte naar rechts kan, ceteris aribus, het gevolg zijn van een daling van het inkomen b) Arne consumeert slechts twee goederen : brood en wijn Wanneer we in een figuur met o de verticale as de hoeveelheid brood, een stijging van de rijs van wijn voorstellen, dan wordt het verticale intercet van de budgetrechte kleiner c) Senne consumeert slechts twee goederen Wanneer beide goederen in rijs dalen bij een constant inkomen, dan moet de budgetrechte evenwijdig naar rechts verschuiven Antwoord met juist of fout o elk van de onderstaande beweringen Geef telkens een korte verklaring bij je antwoord, indien mogelijk geïllustreerd met een grafiek a) De waarde van de marginale substitutievoet is overal gelijk aan -5 Bundel Q bevat 0 eenheden en eenheid ; bundel P bevat 6 eenheden en eenheden De twee bundels liggen dus o dezelfde indifferentiecurve b) De marginale substitutievoet is er definitie gelijk aan

3 Proteïnes vindt men in ees () en vis (v) Om aan de roteïnebehoefte te voldoen, heeft Marnix een budget uitgetrokken van 65 euro er maand Het nut wordt beaald door de volgende functie : (, ) ( ) U 3 4 v v De resectievelijke rijzen van ees en vis zijn 7,5 euro en 0 euro Hoeveel ees en vis zal Marnix consumeren? 3 Een consument verbruikt slechts twee goederen : goed en goed Zijn nutsfunctie is ( ) ( ) U, + a) Geef de wiskundige uitdrukking van de vraagvergelijking voor goed en goed in functie van rijzen en inkomen ; b) Beide rijzen zijn gelijk aan, en het inkomen bedraagt 0 Hoeveel bedragen de gevraagde hoeveelheden van goed en van goed? 4 Antwoord met juist of fout o elk van de onderstaande beweringen Geef telkens een korte verklaring bij je antwoord, indien mogelijk geïllustreerd met een grafiek Zoek bij de foutieve bewering(en) naar een formulering die wel juist is a) Een evenwijdige verschuiving van de budgetrechte naar links kan het gevolg zijn van een roortionele stijging van alle rijzen b) Senne consumeert twee goederen : rijst en hamburgers Wanneer we in een figuur met o de verticale as de hoeveelheid rijst, een stijging van de rijs van rijst voorstellen, dan wordt de absolute waarde van de helling van de budgetbeerking kleiner c) Een consument verbruikt twee goederen : goed en goed In een figuur wordt goed afgebeeld o de verticale as De absolute waarde van de helling van de budgetrechte is in dat geval gelijk aan / 5 Karel Smoke rookt restigieuze sigaren en drinkt dure whisk Zijn maandinkomen bedraagt trouwens 500 euro Whisk kost hem 5 euro er fles Omdat zijn gerefereerde sigaren in België nogal duur zijn, brengt hij elke maand sigaren belastingvrij mee uit het buitenland Een sigaar die werd aangekocht in de taksvrije winkel o de luchthaven kost 5 euro Maar bij zijn Belgische leverancier kost diezelfde sigaar 7,5 euro Volgens de douanewetgeving mogen maandelijks 00 sigaren belastingvrij worden ingevoerd a) Zoek het functievoorschrift voor de budgetlijn van de heer Smoke en teken de budgetlijn in een figuur met o de verticale as de hoeveelheid whisk ; b) Teken de budgetlijn van de heer Smoke indien hij wegens omstandigheden niet meer naar het buitenland kan reizen ; c) De heer Smoke kan nog steeds niet naar het buitenland reizen De rijs van een fles whisk stijgt tot 37,5 euro Zijn Belgische leverancier van sigaren verlaagt de rijs van de sigaren echter tot 6,5 euro Teken de nieuwe budgetrechte en duid exliciet aan : de goederenbundels die in de nieuwe situatie wel bereikbaar zijn, maar in de oorsronkelijke situatie (zie deelvraag b) onbereikbaar waren ; de goederenbundels die in de oorsronkelijke situatie (zie deelvraag b) wel bereikbaar waren, maar nu onbereikbaar zijn ; d) Zal de situatie onder c) leiden tot een nutsverhoging voor de heer Smoke? Illustreer je antwoord grafisch

4 6 Jantje krijgt van moeder euro zakgeld dat hij aan chocolade en chis kan besteden Chocolade en chis kosten elk eurocent/gram Jantje wil 75 gr chocolade en 5 gr chis koen Bij de kassa bemerkt de winkelierster dat de rijs van de chocolade verkeerd genoteerd is Chocolade blijkt eurocent/gram te kosten Jantjes moeder geeft hem daarom 75 eurocent extra Jantje wil zijn geld nu volledig aan chocolade besteden Stel grafisch voor en beoordeel 7 Welke van de volgende eigenschaen is ongebruikelijk indien we de normale veronderstellingen maken ivm de voorkeurordening van de consument? a) Indifferentiecurven hebben een negatieve helling ; b) Indifferentiecurven zijn convex naar de oorsrong ; c) Indifferentiecurven snijden elkaar niet 8 Een indifferentiecurve omtrent de voorkeurordening tussen goed ( ) en goed ( ) wordt beaald door de volgende vergelijking : Dat imliceert dat : a) de MSV dalend verloot ; b) de MSV constant is ; c) de MSV stijgend verloot ; 500 d) het onmogelijk is iets te zeggen over het verloo van de MSV 9 De voorkeurordening van een consument wordt weergegeven door de volgende nutsfunctie : ( ) 4 U, Het inkomen van de consument bedraagt 000 euro en de rijzen van het goed ( ) en goed ( ) bedragen resectievelijk 0 en 00 euro Hoeveel bedraagt de marginale substitutievoet in het evenwichtsunt? a) +0, ; b) -0, ; c) -0 ; d) +0 0 Om zijn lief te vergeten, wil Jan zich te goed doen aan chocolade ( c ) en het bekijken van films ( f ) Hij trekt hiervoor een budget uit van 45 euro Het nut dat hij van chocolade en films heeft, wordt beaald door de volgende functie : ( c, f ) c ( f ) U 3 De rijs van een ree chocolade is 5 euro en de rijs van een film is 3,75 euro Hoeveel reen chocolade zal jan eten en naar hoeveel films gaat hij kijken? Een consument heeft de volgende nutsfunctie : U( ), Zijn inkomen bedraagt De eenheidsrijzen van goed en worden voorgesteld door en a) Leid de vraagfunctie voor goed en af ; b) Bereken voor beide goederen de eigen rijselasticiteit van de vraag ; c) Bereken voor beide goederen de inkomenselasticiteit Over welk soort goederen gaat het hier?

5 Antwoord met juist of fout o elk van de onderstaande beweringen Geef telkens een korte verklaring bij je antwoord a) Goed A is een normaal goed Goed Z is een inferieur goed Een afname van het inkomen zal de vraag naar A doen toenemen en de vraag naar Z doen afnemen b) Uitgaande van de voorkeuren van de consument noemen we een goed een Giffengoed wanneer dat goed minder gevraagd wordt naarmate het goedkoer wordt c) Een inferieur goed is er definitie een goed waarvan de gekochte hoeveelheid afneemt als de rijs daalt d) Een noodzakelijk goed is een goed dat ongeacht zijn rijs en het inkomen altijd in dezelfde hoeveelheid wordt gekocht 3 Beschouw de Engelcurve in de nevenstaande figuur Antwoord met juist of fout o elk van de onderstaande beweringen Geef telkens een korte verklaring bij je antwoord Zoek bij de foutieve bewering(en) naar een formulering die wel juist is O A B C a) Enkel wanneer het inkomensniveau tussen O en A ligt, is de inkomenselasticiteit groter dan b) Wanneer het inkomensniveau gelijk is aan B, dan is de inkomenselasticiteit gelijk aan c) Voor alle inkomens tussen B en C geldt dat goed een noodzakelijk goed is d) Voor inkomens tussen A en B geldt dat het budgetaandeel van goed toeneemt bij een stijgend inkomen 4 Een gerenommeerde rofessor in de economie zit met de handen in het haar Hij heeft zijn ma met voorbeelden van Engelcurven laten vallen, waardoor zijn notities door elkaar zijn geraakt Enerzijds heeft hij drie bladen met daaro telkens één van de drie volgende nutsfuncties : U, ; * ( ) ** ( ) U, + ; *** ( ) U, +

6 Anderzijds heeft hij drie bladen met daaro telkens één figuur die een Engelcurve voorstelt / / De rofessor weet echter niet meer welke Engelcurve bij welke nutsfunctie hoort Kun jij hem daarbij helen, als je weet dat de rijs van goed kleiner is dan de rijs van goed? 5 Antwoord met juist of fout o elk van de onderstaande beweringen Geef telkens een korte verklaring bij je antwoord, indien mogelijk geïllustreerd met een grafiek Zoek bij de foutieve bewering(en) naar een formulering die wel juist is a) Overeenkomstig het substitutie-effect zal een verbruiker meer van een goed koen als de rijs ervan daalt, omdat het reële inkomen is toegenomen b) Goed x is een normaal goed De rijs van goed x daalt Het inkomenseffect van deze rijsverandering zal erin bestaan, dat er meer van goed x gekocht wordt c) Wanneer de inkomenselasticiteit van de vraag negatief is en de rijselasticiteit van de vraag is ositief, dan hebben we te maken met een Giffengoed 6 De voorkeurordening van een consument wordt weergegeven door volgende functie : U (, ) ( ) 5 Veronderstel dat het inkomen 50 euro bedraagt en dat de rijzen van goed ( ) en goed ( ) resectievelijk en 0 euro zijn De rijs van goed stijgt tot 5 euro er eenheid a) Geef de algebraïsche uitdrukking van de vraagfuncties naar goed en ; b) Bereken de door de consument gekochte hoeveelheden van beide goederen in de oorsronkelijke rijs- en inkomenssituatie ; c) Bereken de door de consument gekochte hoeveelheden van beide goederen in de nieuwe rijssituatie ; 7 Antwoord met juist of fout o elk van de onderstaande beweringen Geef telkens een korte verklaring bij je antwoord, indien mogelijk geïllustreerd met een grafiek Zoek bij de foutieve bewering(en) naar een formulering die wel juist is a) Goed A is een normaal goed Goed Z is een inferieur goed Een afname van het inkomen zal de vraag naar A doen afnemen en de vraag naar Z doen toenemen b) Een goed dat méér gevraagd wordt naarmate het duurder wordt, is een luxegoed c) Een inferieur goed is er definitie een goed waarvan de gevraagde hoeveelheid afneemt als het inkomen van de consument toeneemt d) Een noodzakelijk goed is een goed waarvan meer eenheden worden gekocht bij een toename van het inkomen, terwijl in relatieve termen minder van het inkomen aan dat goed besteed wordt 8 Goed en zijn normale goederen Hun Engelcurven snijden elkaar in het unt X De Engelcurve van goed is in het unt X steiler dan de Engelcurve van goed In het snijunt X geldt dat : a) ε < ε ;

7 b) ε > ε ; c) ε ε ; d) er onvoldoende informatie is om het verband tussen de inkomenselasticiteiten van beide goederen te bealen 9 Antwoord met juist of fout o elk van de onderstaande beweringen Geef telkens een korte verklaring bij je antwoord, indien mogelijk geïllustreerd met een grafiek Zoek bij de foutieve bewering(en) naar een formulering die wel juist is a) Overeenkomstig het substitutie-effect zal een verbruiker meer van een goed koen als de rijs van dat goed daalt, omdat het goed relatief goedkoer is geworden b) Goed x is een normaal goed De rijs van x daalt Het inkomenseffect van deze rijsverandering kan bestaan uit een toename of een afname van de aankoen van goed x c) Het is theoretisch onmogelijk dat de inkomenselasticiteit van de vraag en de rijselasticiteit van de vraag beide ositief zijn BRON Carlier, A, Peermans, G, Steurs, G (997), Economie: van ogave tot uitkomst, Universitaire ers Leuven, 507 OPLOSSINGEN Fout De kruiselingse elasticiteit meet de rocentuele wijziging in de vraag naar een goed ten gevolge van rocentuele rijswijziging van andere goederen a) Een rijsstijging van bier ( ) doet de vraag naar gebak toenemen Bier en gebak zijn substituten b) Een stijging van het inkomen doet de vraag naar gebak toenemen Gebak is een normaal goed c) Vul de waarden van en in in de vraagcurve uit de ogave We krijgen dan : 30 30 () d) Stel in vergelijking () gelijk aan 30 en los o naar We krijgen dan dat 43 e) Vul in de vraagcurve uit de ogave het inkomen in, met de bierrijs gelijk aan 30 Men bekomt dan : 330 30 De vraagcurve verschuift evenwijdig naar rechts f) We beschikken over de volgende gegevens : 30 0 0 43 300 De vraagvergelijking uit de ogave, samen met de bovenstaande cijfers, leert dat V 0 0 40 30 0 De kruiselingse boogelasticiteit wordt dan : ε 0 30 3

8 3 Fout 4 c 5 Fout 6 7 a) Een daling met 0% b) Een stijging met 5% c) Bij een daling van de treintarieven blijven de ontvangsten van de NMBS ongewijzigd Bij een stijging van de benzinerijs nemen de ontvangsten van de NMBS toe a) De inkomenselasticiteit bedraagt,6: het gaat dus om een luxegoed b) < 0 8 3 9 d 0 a) Fout Een daling van het inkomen zal de budgetrechte evenwijdig naar links doen verschuiven Dit kan makkelijk gezien worden aan de hand van het functievoorschrift van de budgetrechte : Een daling van het inkomen maakt het intercet o de verticale as ( ) kleiner en laat de helling van de budgetrechte ( ) ongewijzigd b) Fout Het intercet o de verticale as is b en is onafhankelijk van w c) Fout De budgetrechte verschuift inderdaad naar rechts, maar niet noodzakelijk evenwijdig De verschuiving zal slechts evenwijdig zijn wanneer beide rijzen roortioneel evenveel afnemen, dwz met eenzelfde ercentage a) Fout Aangezien overal geldt dat MSV 5, zijn de indifferentiecurven lineair Neem als uitgangsunt bundel Q, met 0 eenheden van goed en eenheid van goed Vervolgens wijzigen we de samenstelling van deze bundel zodanig, dat we o dezelfde indifferentiecurve blijven Uit de MSV-definitie volgt dat : 5 Dat betekent, dat wanneer we in bundel Q de hoeveelheid van goed met 4 eenheden verminderen ( 4), met 0 eenheden moet toenemen ( 5 5 ( 4) 0) De samenstelling van de 6 Vergelijk vervolgens de samenstelling van bundel S met die van bundel P Die laatste bevat evenveel eenheden van goed en slechts eenheden van goed Bijgevolg ligt de bundel P niet o dezelfde indifferentiecurve als de bundel Q nieuwe bundel S wordt dan (, ) (, ) b) Fout De verhouding geeft de helling van de budgetrechte aan Die is in het algemene geval verschillend van de marginale substitutievoet of de helling van de indifferentiecurve Afhankelijk van de voorkeuren (de nutsfunctie) zal deze marginale substitutievoet meestal verschillende waarden aannemen langs de indifferentiecurve Noteer dat dit eigenlijk slechts volledig correct is bij infinitesimaal kleine wijzigingen van de rijs

9 Het evenwicht van de consument imliceert dat aan de volgende twee voorwaarden is voldaan : MN MN v v + v v Na vereenvoudiging wordt dat : ( 4) v 0,75 65 7,5 + 0 v Uit de eerste vergelijking halen we v : ( 4),5 v Substitutie hiervan in de tweede vergelijking geeft : ( 4) 65 7,5 + 0,5, waaruit 0 en 9 * * v 3 a) We kunnen de otimale goederenbundel van de consument vinden door het volgende stelsel van vergelijkingen o te lossen : MN MN + of + + Los de eerste vergelijking o naar en vul in in de tweede vergelijking, dan verkrijgen we : ( ) + + + Plaats dit resultaat voor in één van beide vergelijkingen van het stelsel en los o naar : ( ) + b) Gegeven is : + + 0 De gevraagde hoeveelheden van goed en goed vinden we door deze waarden in te vullen in de vraagvergelijkingen gevonden onder a We krijgen dan :

0 4 5 a) Juist b) Juist c) Fout 0 + 6 0 4 a) 00: 00 0,, > 00: 0 0, 3 s w s b) 00 0, 3 w 00 c) w s 3 6 d) Dit is onzeker s s w s 6 De oorsronkelijke budgetlijn : 00 chi cho De nieuwe budgetlijn : 75 chi cho Beoordeling Oorsronkelijk verkiest Jan de bundel ( ; cho chi ) ( 75;5) boven de bundel (,5;0 ) verkiest Jan de bundel ( 87,5;0) boven de bundel ( 75 ;5) Er zijn twee mogelijkheden : ofwel is Jan inconsistent in zijn voorkeuren, ofwel zijn de voorkeuren van Jan gewijzigd 7 Noch a, noch b, noch c 8 b 9 b 0 Jan zal 9 reen chocolade eten en 6 keer naar de film gaan 87 Vervolgens a) ; V V b) ε ; ε V V c) ε ; ε Het gaat om normale goederen a) Fout De vraag naar normale goederen evolueert in dezelfde richting het inkomen Een daling van het inkomen leidt dus tot een daling van de vraag naar het goed A De vraag naar inferieure goederen daarentegen evolueert in de tegenovergestelde richting, bij een wijziging van het inkomen Een daling van het inkomen leidt dan tot een stijging van de vraag naar goed Z b) Juist Een Giffengoed is een inferieur goed waar het inkomenseffect het substitutie-effect méér dan comenseert Wanneer een goed goedkoer wordt, dan zal volgens het substitutie-effect de

vraag naar dat goed toenemen Volgens het inkomenseffect zal de toegenomen kookracht de vraag naar dat goed doen afnemen Beide effecten werken elkaar tegen, en zoals gezegd, zal bij een Giffengoed het inkomenseffect domineren c) Fout We sreken over inferieure goederen met betrekking tot inkomenswijzigingen d) Fout Een noodzakelijk goed is een goed waarvan de gevraagde hoeveelheid in dezelfde richting evolueert als het inkomen, maar waarvan het budgetaandeel afneemt (toeneemt) naarmate het inkomen toeneemt (afneemt) Bijgevolg zal bij een inkomenswijziging de vraag naar het goed óók wijzigen 3 a) Fout De formule van de inkomenselasticiteit is : ε [ d d] [ ] d d helling Engelcurve in het beschouwde unt helling van rechte door de oorsrong en door het beschouwde unt Wanneer de teller groter is dan de noemer, dan is de inkomenselasticiteit groter dan één Dat is duidelijk het geval voor inkomens tussen O en A Het is echter ook zo voor alle inkomens tussen A en B b) Juist In het unt B is de helling van de Engelcurve gelijk aan de helling van de rechte door de oorsrong en het unt B c) Juist Een noodzakelijk goed wordt gekenmerkt door een inkomenselasticiteit tussen 0 en Wanneer we de redenering onder a) en b) verder doortrekken, zien we dat de helling van de voerstraal groter moet zijn dan de helling van de Engelcurve Dat is inderdaad het geval d) Juist Voor inkomens tussen A en B geldt dat de inkomenselasticiteit groter is dan één In dat geval leidt een rocentuele toename van het inkomen tot een méér dan roortionele toename van de vraag De teller van het budgetaandeel stijgt dus sneller dan de noemer, met als gevolg dat het budgetaandeel toeneemt : w i i ( i ) ( ) w i 4 Een Engelcurve beschrijft de relatie tussen het inkomen enerzijds en de vraag naar een goed anderzijds, gegeven de rijzen van alle goederen Voor elk van de gegeven nutsfuncties trachten we de bijhorende Engelcurve te construeren Dat doen we door het functievoorschrift van de vraag naar goed te zoeken Wanneer we dit functievoorschrift grafisch voorstellen, maar ditmaal met als onafhankelijke variabele en met constante rijzen, dan krijgen we de Engelcurve als resultaat * ( ) U, In het algemeen maximaliseert de consument zijn nut wanneer hij zijn volledige budget uitgeeft en wanneer voor de gekozen bundel geldt dat de absolute waarde van de marginale substitutievoet gelijk is aan de relatieve rijs Deze voorwaarden worden samengebracht in het volgende stelsel : +

Hieruit volgt dat Dit is het functievoorschrift van de vraagcurve ( constant), en meteen ook van de Engelcurve ( constant) De Engelcurve blijkt een rechte door de oorsrong te zijn, met een helling gelijk aan /( ) U, + ** ( ) Om de Engelcurve te vinden moet het volgende stelsel ogelost worden : + Uit de eerste van de twee vergelijkingen blijkt dat onafhankelijk is van het inkomen Ditmaal is de Engelcurve een horizontale lijn met een intercet gelijk aan *** ( ) U, + Beide goederen zijn erfecte substituten De marginale substitutievoet is hier gelijk aan - De consument zal zijn nut maximaliseren door zijn volledige inkomen te besteden aan het goed dat het goedkooste is, in dit geval goed We krijgen dan : Ook hier is de Engelcurve een rechte door de oorsrong, met een helling gelijk aan / 5 6 a) Fout De verbruiker zal méér van het goed koen omdat het bedoelde goed relatief goedkoer geworden is b) Juist De rijsdaling doet de kookracht toenemen De toegenomen kookracht leidt tot een toename van de vraag naar normale goederen c) Juist De rijselasticiteit van de vraag is ositief, wat betekent dat een toename in de rijs van het goed de vraag naar dat goed doet toenemen a) Het functievoorschrift van de vraag naar goed en goed vinden we als resultaat van het olossen van het volgende stelsel van vergelijkingen : 5 + Als olossing vinden we : 5 + 5

3 b) Invulling van, 0 en 50 in de vraagvergelijkingen geeft : 50 5 0 50 50 + 5 0 0 0 c) Met 5, 0 en 50 zijn de gevraagde hoeveelheden 50 5 0 0 5 50 + 5 0 0 0 7 a) Juist b) Fout c) Juist d) Juist 8 b 9 a) Juist b) Fout c) Juist