Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Vergelijkbare documenten

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

Ruilen over de tijd (havo)

Dit rendement wordt het nominale rendement genoemd. Om het reële rendement te berekenen moet het nominale

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * Als %

Economie Samenvatting M4

Economie module 4 Ruilen in de tijd. goederen kopen

Ruilen over de tijd. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Domein E: Concept Ruilen over de tijd

4,1. Samenvatting door een scholier 539 woorden 11 oktober keer beoordeeld. Eco H5. Paragraaf 1; Gezinnen ruilen over de tijd

Samenvatting Economie Heden, verleden en toekomst

CPI = 122,5 Wat zegt dit? Hoe bereken je dit? Categorieën Aandeel Prijsstijging Optelling. Voeding 40% 10% Kleding 35% -5% Overig 0 CPI 102,25

Kleurpagina vraagkaartjes beginner Ruilen over de tijd Quiz. Deze pagina 2 keer printen daarna op de achterkant de vraagkaartjes Ruilen over de tijd

6,7. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober keer beoordeeld. De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden.

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Boekverslag door M woorden 21 februari keer beoordeeld

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Begrippenlijst Economie Hoofdstuk 7 en 8

Samenvatting Economie Jong & Oud

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

6,1. Samenvatting door M. 884 woorden 28 december keer beoordeeld. Economie Hoofdstuk 5

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Eindexamen economie 1 havo 2008-I

6.7. Boekverslag door E woorden 31 oktober keer beoordeeld

ALGEMENE ECONOMIE /03

2) sparen -> oppotten: chartaal of giraal geld op een betaalrekening. Direct kunnen gebruiken (=liquide). Geen rendement

Begrippenlijst Economie Jong en Oud

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Voorbeelden geven van beslissingen die gevolgen hebben voor je toekomstige koopkracht, zoals sparen voor een brommer of lenen om een huis te kopen.

De drie manieren van pensioen sparen noemen we de 3 pijlers van het pensioensysteem.

Arbeidsmarkt Vraag naar arbeid Werkgelegenheid Aanbod van arbeid: b Marktmechanisme Loonkosten per product

Praktische opdracht Economie Inflatie

Samenvatting Economie Levensloop Hst. 2/3/4

Sparen of lenen Waarom?

Bruto binnenlands product

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

H2 Te veel geld maakt ongelukkig

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven:

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen, Hoofdstuk 1 t/m 6

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 4: monetaire zaken

Samenvatting Economie Rekonomie

Werken of vrije tijd?

bruto inkomen (per persoon)

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10

Verplichte context Module 4 Onderwijs en menselijk kapitaal

20.1 Wat is economische groei?!

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Samenvatting Economie Inkomen en groei

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II

Hoofdstuk 1: Waar produceren

Lesbrief Jong en Oud 3 e druk

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-II

Hoofdstuk 1. Lesbrief Kopen en werken

Samenvatting Economie Levensloop

Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding / ruilverhouding te schatten.

Vraag Antwoord Scores

Eindexamen economie 1 vwo 2005-I

9,6. Samenvatting door N woorden 15 oktober keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. Begrippen

Loonkosten per product omhoog - Prijzen omhoog - Internationale concurrentiepositie omlaag

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Praktische opdracht Economie De kredietcrisis en verder

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

UIT theorie Fisher

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Eindexamen economie 1-2 havo 2005-I

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Begrippen: - Overheid: Onder overheid verstaan we het Rijk en de overige publiekrechtelijke lichamen, zoals provincies en gemeenten.

Absoluut Relatief = in verhouding = procentueel; procentuele verandering procentpunt; perunage, promille; juist afronden groei over groei

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I

Antwoorden stencils OPGAVE pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten

Antwoorden Lesbrief Waar voor je geld

Om de sector zo goed mogelijk te vertegenwoordigen, hebben we alle ondernemingen geïdentificeerd die hun jaarrekening op de website van de NBB

De CPI geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen en is daarmee een maatstaaf voor de inflatie.

De begrotingsruimte van gemeenten. Jan van der Lei

Samenvatting M&O hoofdstuk

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten

Betalingsbereidheid: hoeveel een consument bereidt is om voor een product te betalen.

Vraag Antwoord Scores

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie vwo I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores

UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2002-I VAK: ECONOMIE 1,2 EXAMEN: 2002-I

Deelvraag van hoofdstuk 1 = Hoe komen de verschillende inkomens tot stand?

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 (Lesbrief Inkomen)

Samenvatting Economie Toetsweek 2

Eindexamen economie 1-2 vwo II

Aantekeningen Economie VWO-5 onderdeel 3: Ruilen over de tijd (het vervolg )

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei uur

Transcriptie:

Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken lenen weer geld uit aan bedrijven en gezinnen. Dit geld krijgen ze door de aanbieders van geld (spaarders) en door dus geld te lenen bij de ECB. De rente van de banken voor gezinnen/bedrijven is de algemene prijs van tijd. De rente komt tot stand op de vermogensmarkt (de markt waar vraag en aanbod van financieel kapitaal bij elkaar komen). Als de rente daalt, daalt de algemene prijs van tijd en zullen consumenten minder sparen en meer lenen. Ook bedrijven gaan meer lenen voor investeringen. Hierdoor wordt de economie gestimuleerd: consumptie + investeringen stijgen, de productie gaat omhoog en het nationaal inkomen stijgt. 1.2 Intertemporele substitutie Lenen is het vervroegen van consumptie en sparen is het uitstellen van consumptie. Dit noemen we intertemporele substitutie d.w.z. ruilen over de tijd. Mensen zullen sparen als het ze meer oplevert dan kost. Ze sparen als hun individuele prijs van tijd lager is dan de algemene prijs van tijd. De individuele prijs van tijd is gelijk aan het ongemak dat een consument ondervindt als hij consumptie uitstelt. Een toe- of afname van iets is een stroomgrootheid. Een hoeveelheid is een voorraadgrootheid. 1.3 Inflatie Inflatie is de stijging van de prijzen in een land (in een bepaalde periode). Redenen om prijs te verhogen zijn stijgende kosten of een toegenomen vraag. Goederen die in prijs stijgen, tellen niet allemaal even zwaar mee in het officiële inflatiecijfer, de consumentenprijsindex (CPI). De stijging van de CPI noemen we de inflatie. Het CPI wordt samengesteld uit verschillende prijsstijgingen van verschillende goederen, die gewogen worden. De weging is gelijk aan het bestedingsaandeel van het goed in het totale budget. Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115 https://www.scholieren.com/verslag/80317 Pagina 1 van 5

Het partieel prijsindexcijfer is 100 + prijsverandering. CPI = 0,4 x 110 + 0,3 x 90 + 0,2 x 120 + 0,1 x 115 = 106,5. Hierbij is dus een prijsstijging van 6,5%. De CPI geeft een prijsstijging t.o.v. een basisjaar, inflatie is de Door inflatie daalt de reële waarde van iets d.w.z. dat de koopkracht daalt. Formule om uit te rekenen hoeveel je koopkracht verandert: koopkrachtdaling = geldontwaarding reëel indexcijfer - 100 = daling van de koopkracht 1.4 Rendement Het rendement is de opbrengst van sparen/investeren. Bij sparen is dit de nominale rente. Het nominale rendement: % We kennen ook het reële rendement (rente): dit is gecorrigeerd voor inflatie. Als er inflatie is, neemt de koopkracht van de investering/besparing minder toe. Je kunt de reële waarde van iets berekenen met: 3.1 Investeringen in productiviteit Productiviteit wordt bepaald door: - kwaliteit + kwantiteit van de productiefactoren - bedrijfstijd (hoeveel uur er geproduceerd wordt) De productiviteit bepaalt de verdiencapaciteit. Waarom zou je als bedrijf investeren? - productiecapaciteit uitbreiden -> meer verkopen - verbeterde technologie (arbeidsproductiviteit (apt) stijgt) - als apt stijgt, kun je de loonkosten per product verlagen - internationaliseren -> markt vergroten Wanneer ga je investeren? Als de extra opbrengsten (MO) hoger zijn dan de extra kosten (MK). De (verwachte) opbrengsten hangen af van de prijs en de extra afzet. De (verwachte) kosten hangen af van de kosten van nieuwe kapitaalgoederen en de rente. 3.2 Onderzoek en Ontwikkeling Investeringen in O&O: - productinnovatie: product wordt beter of anders - procesinnovatie: manier waarop product wordt gemaakt, wordt verbeterd. Om onderzoek te stimuleren, is er de mogelijkheid om patent aan te vragen. JE mag dan als bedrijf als enige het product op de markt brengen. Voordeel van patent voor de samenleving: Als er geen mogelijkheid voor patent zou zijn, zouden veel innovaties niet plaatsvinden. Het kost een bedrijf vaak veel geld om onderzoek te doen, en als de kennis dan door iedereen gebruikt zou kunnen worden, is mogelijke opbrengst https://www.scholieren.com/verslag/80317 Pagina 2 van 5

voor het bedrijf zelf veel kleiner. Nadeel van een patent voor de samenleving: Een bedrijf mag het product als enige op de markt brengen en is daarmee monopolist. Dit gaat gepaard met welvaartsverlies (lager CS + PS). De opbrengsten van investeringen in O&O zijn er onzeker. Dit is onder te verdelen in 3 types: 1. Onderzoeksonzekerheid. Of het onderzoek wel tot iets nuttigs uitkomt. 2. Marktonzekerheid. Of de markt wel geïnteresseerd is in het nieuwe product. 3. Concurrentieonzekerheid. De kans dat de concurrent het idee al eerder heeft met een patent. 3.3 De balans en resultatenrekening Een balans geeft een overzicht van bezittingen en schulden van een bedrijf (op een bepaald moment). Een balans wordt gebruikt om te kijken hoe goed een bedrijf er voor staat. Hiervoor worden 2 vergelijken gebruikt. 1. Liquiditeit. Bekijkt of de onderneming in staat is op korte termijn de schulden af te lossen. We spreken van een liquide onderneming als de liquiditeit 200% of meer is. 2. Solvabiliteit. Bekijkt of de onderneming gezond is. Dit is zo als het eigen vermogen groot genoeg is t.o.v. het vreemd vermogen. De onderneming is solvabel als de solvabiliteit minstens 150% is. Een resultatenrekening geeft een overzicht van kosten en opbrengsten (over een bepaalde tijd). De periode waarop de R.R. betrekking heeft, is het boekjaar. Soms staan er ook afschrijvingen op de R.R. Afschrijvingen is het bedrag dat de activa in waarde zijn verminderd. Het saldo van opbrengsten en kosten is het bedrijfsresultaat. 4.1 Collectieve goederen en ruilen over de tijd Kenmerken collectieve goederen: - Niemand kan er van worden uitgesloten. - Als één persoon consumeert, blijft er niet minder over voor een ander. Je kunt collectieve goederen daarom niet individueel leveren en een prijs berekenen. De overheid moet daarom deze goederen leveren en laat mensen hiervoor betalen door belasting. De overheid zorgt ook voor productie van andere goederen (die niet collectief van aard zijn). Bijvoorbeeld omdat ze positieve externe effecten hebben. Dat zijn baten voor anderen en niet voor de producent zelf. Als je het aan de markt zou overlaten, wordt er te weinig geconsumeerd, omdat de positieve externe effecten niet in de prijs worden meegenomen. Waarom is investeren in onderwijs door de overheid ruilen over de tijd? Het kost nu geld, maar de beroepsbevolking is beter opgeleid. Hierdoor krijgen ze betere banen en komt er een hoger nationaal inkomen. Dit geeft hogere belastingontvangsten voor de overheid. Een stijging van productiviteit is een voorwaarde voor economische groei. Hiermee wordt de groei van het bruto https://www.scholieren.com/verslag/80317 Pagina 3 van 5

binnenlands product (bbp) bedoeld. Het bbp geeft de waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in een jaar. 4.3 Inkomsten en uitgaven De inkomsten van de overheid bestaan voor het grootste deel uit belastingopbrengsten. Als de overheidsinkomsten kleiner zijn dan de uitgaven, moet de overheid lenen. Dit verschil heet het financieringstekort. De staatsschuld neemt hierdoor toe. Het bedrag waarvoor nieuwe leningen moeten worden afgesloten is de som van het tekort en de aflossingen. Bij de overheid heet het bedrag waarvoor nieuwe leningen moeten worden afgesloten het begrotingstekort. De overheid leent geld d.m.v. het uitgeven van staatsobligaties. Het bedrag waarmee de totale schuld toeneemt is gelijk aan het tekort. Bij de overheid heet het bedrag waarmee de schuld toeneemt het financieringstekort. Zolang de overheid een tekort heeft, wordt wat er moet worden afgelost, weer geleend. De aflossingen verlagen de schuld dus niet. Bedrag waarmee de staatsschuld stijgt = financieringstekort Bedrag waarmee nieuwe staatsobligaties uitgegeven moeten worden = begrotingstekort Bij de overheid: uitgaven (excl. aflossingen) uitgaven (incl. aflossingen) - inkomsten - inkomsten financieringstekort begrotingstekort + aflossingen - aflossingen begrotingstekort financieringstekort De staatsschuld is dus het totaal van alle financieringstekorten van de afgelopen jaren. De staatsschuldquote is staatsschuld als percentage van het nationaal inkomen. Gevolgen van een (te) hoge staatsschuld: - Als de overheid geld leent, moeten toekomstige generaties dit terugbetalen. Het financieringstekort is uitgestelde belasting (directe belasting wordt vervangen door belasting in de toekomst). - Als de overheid geld leent, neemt de vraag naar geld op de kapitaalmarkt toe. Hierdoor zal de rente stijgen. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat bedrijven minder investeren. - Een stijgende rente kan ook tot hogere kosten van de bedrijven leiden (die al een lening hebben) en dit kan leiden tot hogere inflatie. 4.4 Solidariteit tussen generaties Solidariteit tussen generaties komt vooral tot uiting in de AOW. Dit wordt gefinancieerd door het omslagstelsel. https://www.scholieren.com/verslag/80317 Pagina 4 van 5

D.w.z. de huidige uitkeringen worden gefinancieerd door de huidige premiebetalers. Eigen (particuliere) pensioenen worden gefinancieerd door het kapitaaldekkingsstelsel: tijdens je werkende periode betaal je premie zodat je daar na je pensioen een uitkering uit kunt krijgen. Je spaart als het ware voor je eigen pensioen. Vanwege de vergrijzing is besloten de AOW-leeftijd te verhogen. Uitkeringen kunnen waardevast of welvaartsvast zijn: - Welvaartsvast: uitkering stijgt mee met het gemiddelde loonniveau. - Waardevast: uitkering stijgt mee met het gemiddelde prijsniveau. Leg uit waarom vergrijzing bij het omslagstelsel problemen oplevert. Als het aandeel ouderen groter wordt (= vergrijzing), is er meer premie nodig. Dit wordt gefinancieerd door het omslagstelsel -> de uitkeringen. De groep 65+ stijgt harder dan de werkenden. Bij het omslagstelsel betalen de huidige werkenden voor de huidige 65-plussers. De werkenden moeten dus meer premie betalen en/of de AOW moet omlaag. https://www.scholieren.com/verslag/80317 Pagina 5 van 5