VEROUDERING EN ECONOMISCHE GROEI

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "VEROUDERING EN ECONOMISCHE GROEI"

Transcriptie

1 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR VEROUDERING EN ECONOMISCHE GROEI Scripie voorgedragen o he bekomen van de graad van: Liceniaa in de Economische Weenschappen, Arnoud Sevens onder leiding van: Prof. Dr. Heylen F.

2

3 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR VEROUDERING EN ECONOMISCHE GROEI Scripie voorgedragen o he bekomen van de graad van: Liceniaa in de Economische Weenschappen, Arnoud Sevens onder leiding van: Prof. Dr. Heylen F.

4 Permission

5 WOORD VOORAF: Alvorens aan e vangen, zou ik graag de personen willen bedanken die me hebben bijgesaan in de osandkoming van mijn scripie. In he bijzondere zou ik vooreers mijn promoor Freddy Heylen willen bedanken, voor de opmerkingen en anwoorden op alle vragen die ik had. Daarnaas gaa mijn bijzondere dank ui naar mijn schoonzus Deborah Cleerbou, die me assisenie verleende bij de opmaak van de figuren en schoonbroer Mahieu D Anvers, die me hielp bij he uischrijven van de bronvermelding. Voor alle emoionele onderseuning en aanmoedigende woorden bedank ik mijn ouders, broer en nie in he mins mijn vriendin Isabelle D Anvers. Ondanks de eigen scripie die mijn vriendin hoefde e schrijven, onderseunde ze me seeds me alle liefde! Bovendien hielp ze me me de mees uieenlopende zaken, zoals he nalezen op fouen, de opmaak van he documen en de vele kriische opmerkingen. Arnoud Sevens, 2 mei 2005 I

6 INHOUDSOPGAVE: Lijs van figuren en abellen... IV Lijs van afkoringen:... VI Lijs van symbolen:... VI I II III Inleiding... Inleidende begrippen...3 Domeinafbakening Definiie en oorzaken van veroudering Enkele gesileerde feien He begrip economische welvaar en verdere opbouw van de scripie...4 De pariële effecen van de veroudering in een gesloen economie...6 Inleiding He arbeidsmarkeffec van de veroudering Theoreische benadering Empirische bevindingen Beslui en uieenzeing in he Solow-kader He spaareffec van de veroudering Inleiding He publiek spaareffec Theoreische benadering Voorspelde effec van de veroudering op de overheidsuigaven,-onvangsen en de begroing van de OESO-landen over de periode bij he huidige beleid Aanbevolen beleidsmaaregelen Beslui He privae spaareffec Inleiding Theoreische spaarmodellen en hun implicaies bij de veroudering Empirische bevindingen Een verklaring voor de nie-eenduidige empirische bevindingen Beslui Ineracie ussen he privae spaargedrag en he publieke pensioenselsel Inleiding Een eigen eenvoudig numaximaliserend model Invloed van de veroudering en mogelijk alernaieve verklaring van de discrepanie ussen de bevindingen ui micro en macro daa bereffende he effec van veroudering op de privae spaarquoe Empirische bevindingen Beslui Beslui en uieenzeing in he Solow-kader...6 IV De effecen van de veroudering in een open Economie...66 Inleiding Theorie He dependency deba en de inernaionale kapiaalsromen Een heoreisch model Theoreisch beslui Empirische bevindingen Implicaie van de open kapiaalmarken op he o nu oe uieengezee verhaal Beslui en uieenzeing in he Solow-kader...84 V He oale facorproduciviei -effec van de veroudering...88 II

7 Inleiding Overzich van de negaieve visies Overzich van de posiieve visies Beslui en uieenzeing in he Solow-kader...90 VI He neo-effec van de veroudering...92 VII Een eigen model: He human capial -effec van de veroudering in een gesloen economie...94 Inleiding De kernideeën van he model Theoreische uieenzeing van he model Inleiding De economische agenen De bedrijven Seady sae -evenwich He effec van demografische evoluies op de economische groei...04 VIII Algemeen beslui... Lijs van geraadpleegde werken:... I Referenies ui bijlagen:... VI Bijlagen:... IX III

8 LIJST VAN FIGUREN EN TABELLEN FIGUREN Figuur : He demografische ransiiemodel...4 Figuur 2: De bevolkingsbel in de onwikkelde landen: Figuur 3: Evoluie van de oude en jonge afhankelijkheidsraio in de onwikkelde en minder onwikkelde regio s van de wereld: (in percenage)....8 Figuur 4: Evoluie van de oale afhankelijkheidsraio in de meer onwikkelde en minder onwikkelde regio s: (in percenage)....9 Figuur 5: Evoluie van de ODR in de minder onwikkelde regio s opgesplis volgens mins onwikkelde regio s en de overige, minder onwikkelde regio s: (in percenage)....0 Figuur 6 Evoluie van de ODR in de verschillende onwikkelde regio s: (in percenage).... Figuur 7: Evoluie van de levensverwaching bij de geboore in de verschillende onwikkelde regio s: (in jaarallen)...2 Figuur 8: Evoluie van de oale feriliei in de verschillende onwikkelde regio s: (aanal kinderen per vrouw)....3 Figuur 9: Evoluie van de neo-migraiegraad in de verschillende onwikkelde regio s: (neo migraie per duizend inwoners)...4 Figuur 0: Vijfjaarlijkse groeivoe van de rekrueringsbevolking in de verschillende onwikkelde regio s: (in percenage)....8 Figuur 2: He leefijdsprofiel van he inkomen, de consumpie en he sparen onder de LCH, he beques model en he precauionary savings model...37 Figuur 3: Gesimuleerde spaarraio van de Verenigde Saen onder de LCH, onder verschillende assumpies van he publieke pensioenselsel: (in procen)...5 Figuur 4: He leefijdsprofiel van consumpie en inkomen voor Ialiaanse huishoudens: Figuur 5: He leefijdsprofiel van discreionary, mandaory en oale spaargelden voor Ialiaanse huishoudens: (in duizenden euro)...57 Figuur 7: De gesimuleerde neo-buienlandse acivaposiie: (in procen van he model-gdp) Figuur 20: Geschae neo-effec van de veroudering op de economische groei per capia: vergelijking van de jaarlijkse reële groei van he BBP per capia in he jaar 2050.o.v he jaar 2000 (verschil uigedruk in procenpunen) Figuur 22: De bevolkingsevoluie van de verschillende bevolkingsklassen...05 Figuur 23: Wijziging van de groei in menselijk kapiaal en de opimale sudieijd (in procenpunen)...06 Figuur 24: Evoluie van de economische groei per capia (uigedruk in percenielen)...07 Figuur 25: Verschil ussen de economische groei per capia in scenario en scenario 2 (verschil in procenpunen)...0 IV

9 TABELLEN Tabel : De verschillende eigenschappen van de pensioenselsels en hun invullingen...22 Tabel 2: Wijzigingen in de onvangsen, uigaven en de cyclisch gezuiverde primaire balansen van de algemene overheden (uigedruk in procenpunen van he BBP) Tabel 3: Modelsimulaie, effec van een wijziging in de bevolkingssamenselling op de economische variabelen Tabel 4:modelsimulaie, effec van een wijziging in de bevolkingssamenselling op de neoacivaposiie en lopende rekening van een land Tabel 5:Gesimuleerde balans van de lopende rekeningen: (in procen van he model- BBP)...8 Tabel 6: Evoluie van de deerminanen van de economische groei per capia en hun impac over de periode =5-= V

10 LIJST VAN AFKORTINGEN: BBP IMF LCH LCT MPL ODR OECD OESO OLG-model OPEC PAYG-sysem SSW TDR UN YDR Bruo Binnenlands Produc Inernaional Moneary Fund Life Cycle Hypohesis Life Cycle Theory Marginal Produc of Labour Old-age Dependency Raio Organisaion for Economic Co-operaion and Developmen Organisaie voor Economische Samenwerking en Onwikkeling Over-Lapping-Generaions model Organisaion of he Peroleum Exporing Counries Pay-As-You-Go sysem Social Securiy Wealh Toal Dependency Raio Unied Naions Young-age Dependency Raio Lijs van symbolen: N Aanal mensen in een economie L Aanal werknemers in een economie K De oale kapiaalvoorraad k Kapiaal per werknemer of per efficiënie-eenheid arbeid y n BBP per capia y l BBP per werknemer R Aanal werknemers per capia n Groeivoe van de acieve bevolking δ Depreciaiegraad van he fysische kapiaal s De geaggregeerde naionale spaarquoe k* Seady sae -kapiaalvoorraad per werknemer y* Seady sae -oupu per werknemer of per capia w He bruoloon per werkuur of per efficiënie-eenheid arbeid T Direce belasingvoe c Consumpiebedrag s Spaarbedrag r Markinresvoe B Bedrag van de pensioenuikeringen per persoon ρ Tijdsvoorkeur D Oude afhankelijkheidsraio (ODR) a Impliciee opbrengsvoe van de pensioenbijdragen A Toale facorproduciviei CA Posiie op de lopende rekening NAP Neo-acivaposiie S De oale hoeveelheid spaargelden van de werkende populaie α Kapiaalelasiciei van de oupu β /(+ ρ): impliciee ijdsvoorkeur γ Scholingselasiciei van de human capial -produciefuncie VI

11 H h Y z Toale efficiënie-eenheden arbeid Hoeveelheid menselijk kapiaal per capia He oale BBP Opimale sudieijd VII

12 I Inleiding De Veroudering van de bevolking is een meer dan hedendaags hema binnen de onwikkelde landen. Overheden maken zich zorgen over de gevolgen van de veroudering op de begroing. De huidige babyboomers die weldra in pensioen zullen gaan, leven in onzekerheid wa beref de pensioenuikeringen die ze zullen onvangen. De jonge generaie sel zich dan weer de vraag of ze nie én in de pensioenen van de ouderen én in hun eigen pensioenen zullen moeen voorzien. En o slo hebben we nog de economen die zich over elk van de voorgaande zorgen bekommeren, maar ne ies verder gaan, door naar de gehele impac van de veroudering op de levenssandaard van de mensen e kijken. Di laase is meeen ook he doel van mijn scripie. Wa is he effec van een verouderende bevolking op de levenssandaard of de welvaar van een land? De moivaie voor di hema en deze onderzoeksvraag, vloei voor ui enerzijds mijn ineresse in he domein van de economische groei en anderzijds he groe acualieisgehale van de veroudering. De koppeling van deze wee aspecen zorgde dan ook meeen voor een uidaging. Wan, worden wij nie allen geconfroneerd me deze veroudering, en zijn we nie allen een beeje nieuwsgierig naar wa de oekoms ons zal brengen? Reeds al van economen hebben zich gebogen over deze onderzoeksvraag; echer een eenduidige visie besaa er nie. In mijn scripie rach ik dan ook de lezer een overzichelijke lierauursudie e bieden, die kan helpen de inzichen in di hema e verruimen. Naas di overzich van de lierauur rach ik eveneens een eigen bijdrage e leveren o deze lierauur. Deze bijdrage beref een posiieve visie op de effecen van de veroudering op de economische welvaar. Voor men een anwoord op de onderzoeksvraag kan geven, is he belangrijk een inzich e hebben in de begrippen veroudering en levenssandaard. Tevens is he noodzakelijk om vooreers he domein van landen af e bakenen waarop ik deze vraag zal oepassen. Di alles gebeur in hoofdsuk II. Doorheen de scripie zal blijken da om o een anwoord e komen op de onderzoeksvraag men verschillende economische domeinen zal moeen bereden. De scripie is dan ook zo opgebouwd da men via een wandeling doorheen deze verschillende domeinen o he uieindelijke anwoord op de onderzoeksvraag kom. In he kader van deze opbouw bespreek ik in hoofdsuk III de effecen van de veroudering binnen een gesloen economie. De aangehaalde effecen zijn he arbeidsmarkeffec in he subhoofdsuk III2 en he spaareffec in he subhoofdsuk III3. Er zal worden aangeoond da beide effecen een invloed hebben op de inveseringen en bijgevolg op de economische welvaar. In hoofdsuk IV word de economie

13 opengerokken en behandel ik de vraag of de gevonden effecen in een gesloen economie ook gelden voor een open economie. Meer bepaald word gekeken naar de lopende rekening -effec. In een open economie hoeven de inveseringen immers nie gelijk e zijn aan de naionale spaargelden. In di deel oon ik aan da de veroudering voor een groe discrepanie ussen beiden kan zorgen, wa belangrijke gevolgen heef voor de lopende rekening en de welvaar van een land. In hoofdsuk V bespreek ik een specifiek effec van de veroudering, me name de impac van de veroudering op de oale facorproduciviei. De moivaie voor deze afzonderlijke behandeling is drieërlei. Vooreers besaa er nogal wa onenigheid binnen de lierauur bereffende di effec. Daarnaas wijzig in di hoofdsuk, en opzich van de vorige hoofdsukken, de gebruike maasaf van de economische welvaar. Wa hiermee word bedoeld zal duidelijk worden in hoofdsuk II, waar ik zoals reeds gezegd een kore oeliching geef bereffende he begrip levenssandaard. Ten sloe, slui di hoofdsuk aan bij de eigen bijdrage in hoofdsuk VII, waar ik een economisch model onwikkel da wijs op mogelijke posiieve effecen van een verouderende bevolking op de oale facorproduciviei in een open economie. Vooraleer ik overga o deze eigen bijdrage, geef ik in hoofdsuk VI he beslui bereffende de neo-effecen van de veroudering. Er word afgesloen me een algemeen beslui in hoofdsuk VIII. 2

14 II Inleidende begrippen Domeinafbakening In mijn scripie spis ik me in de mae van he mogelijke enkel oe op de onwikkelde landen. Echer, soms is een uibreiding naar nie of minder onwikkelde landen noodzakelijk. De reden hiervoor zal duidelijk worden in deel IV (infra, blz. 66). De onwikkelde landen worden gedefinieerd ofwel als zijnde de OESO-landen ofwel volgens de definiie van de UN. In bijlage (box ) vind men een overzich en de informaie bereffende de bronnen. Er kan opgemerk worden da he aanal landen volgens de UN geclassificeerd onder onwikkelde landen veel uigebreider is dan he aanal OESO-landen. De lijs van OESO-landen is me uizondering van Korea en Mexico een deelverzameling van de lijs van de UN. Deze wee landen vallen onder de UN-classificaie beiden onder de lijs van minder onwikkelde landen. 2 Definiie en oorzaken van veroudering Men zeg da een populaie aan he verouderen is wanneer he aan één van de volgende wee, of beide, crieria voldoe (Jackson, 998). He eerse crierium is da de gemiddelde leefijd van de oale bevolking sijg. He weede crierium is een sijging van de proporie van de bevolking boven een bepaalde leefijdsdrempelwaarde. De keuze van deze drempelwaarde kan in principe om he even welke leefijdswaarde zijn. Echer, veelal word hiervoor de weelijke pensioenleefijd gehaneerd, welke meesal 65 jaar is. Een andere veel gebruike drempelwaarde is de leefijd van 75 jaar of 80 jaar. De gepensioneerde boven deze leefijd word besempeld als he old-old. De proporie van he aanal ouderen word ook zeer dikwijls uigedruk in ermen van de rekrueringsbevolking. Deze laase word in de lierauur meesal gedefinieerd als de bevolking me een leefijd ussen de 5 en 65 jaar. We spreken dan over de old-age dependency raio of oude afhankelijkheidsraio. In he verdere verloop van de scripie zal ik deze raio afkoren o ODR en gebruik ik deze als maasaf voor de veroudering in mijn scripie. Bovendien haneer ik de definiie da de ODR gelijk is aan de raio van he aanal mensen ouder dan 65 jaar op he aanal mensen me een leefijd ussen de 5 en 65 jaar. Deze definiëring kom overeen me deze die de Unied Naions gebruik in haar populaiedaabase (UN, 2005b). Merk de volgende definiëringen op: de rekrueringsbevolking of bevolking op acieve leefijd of de demografisch acieve bevolking is de bevolking waarui de beroepsbevolking word gerekrueerd. De beroepsbevolking of acieve bevolking bereffen personen die kenbaar hebben gemaak bereid e zijn aan he arbeidsproces deel e nemen. 3

15 De vraag kan worden geseld wa de oorzaak is van een verouderende bevolking. Er zijn drie bronnen die o een demografische wijziging van een land kunnen leiden. Deze bronnen zijn: de moraliei, de vruchbaarheid en de neo-migraie. Ingaande migraie is qua gevolgen vergelijkbaar me een sijgende vruchbaarheid en uigaande migraie is vergelijkbaar me een sijging van de moraliei (Jackson, 998). Cipolla (978) beschrijf de geschiedenis van de wereldpopulaie aan de hand van drie hisorische fasen waarbij de omschakeling naar een andere fase word gekenmerk door een demografische revoluie. In de eerse fase was de mens een jager. Via de agrarische revoluie kwam de mens in de fase erech waar hij landbouwer was. Di ging gepaard me een relaief kleine sijging van de wereldbevolking en geen verandering van de leefijdssrucuur van de mensheid. Via de indusriële revoluie, zijn we nu beland in de derde fase: de indusriële wereld. Deze revoluie brach echer een sijging van de wereldbevolking me zich mee. Elk land da de indusriële revoluie onderging of ondergaa, werd of word dus gekenmerk door een sijging van de bevolking. Meer bepaald, kende elk land een fase van demografische ransiie. Deze demografische ransiie word door Jackson (998) schemaisch voorgeseld in Figuur. Figuur : He demografische ransiiemodel. Feriliei Moraliei Feriliei Moraliei Economische onwikkeling Tijd Bron: Jackson, 998, blz. 2. Zoals ui de figuur blijk, kunnen er vier fasen onderscheiden worden. Iniieel, voor de indusriële revoluie, ken he land een groe moraliei en een groe vruchbaarheid. De moraliei lig dikwijls lichjes boven de feriliei en is meer volaiel dan deze laase. Di word 4

16 verklaard door periodes van hongersnood en epidemieën. In de weede fase van he ransiiemodel daal de moraliei, zonder da de feriliei daal. Di heef wee belangrijke gevolgen. Vooreers zorg deze voor een klein verouderingseffec van de bevolking. Een veroudering als gevolg van dalende moraliei word vergrijzing genoemd. Ten weede onsaa er een serke populaiegroei, wa de veroudering als bevolking in zijn geheel eniedoe. In de derde fase begin de feriliei ook enorm e dalen. He gevolg is da de populaie nog seeds serk aan he groeien is, maar di aan een rager empo. In de vierde en laase fase worden feriliei en moraliei opnieuw aan elkaar gelijk. Beiden zijn nu veel lager dan in de eerse fase. De bevolkingsgroei is opnieuw laag. De bevolkingsgroei mag dan wel erug dezelfde zijn als in de eerse fase, de bevolkingssamenselling is di allesbehalve. De eers sijgende bevolkingsaangroei me een daaropvolgende dalende aangroei, zorg immers voor een populaion bubble of bevolkingsbel die zich beweeg van de jonge leefijdsklassen naar de oude. Een veroudering van de bevolking, gedefinieerd als een sijging van de ODR (supra, blz. 3), is me andere woorden nies anders dan de logische eindfase van een demografische ransiie. (Jackson, 998). De veroudering waar men he hier over heef word ook ongroening genoemd, daar ze onsaa door een daling van de feriliei. Figuur 2 geef een beeld van hoe de bevolkingsbel in he geheel van de onwikkelde landen 2 zich over de verschillende leefijdsklassen voorbeweeg gedurende de periode Algemeen kan men sellen da gedurende de periode de bevolking serk aangroeide in de leefijdsklassen 0 o 20 jaar. Deze serke aangroei zorgde ervoor da gedurende de periode de bevolking in de leefijdsklassen 20 o 40 jaar relaief gezien de groose werd. In de periode werd de relaief groose bevolking dan vanzelfsprekend waargenomen in de in de leefijdsklassen 40 o 60 jaar. De veroudering reed op omsreeks 205, wanneer deze groep zich voorbeweeg naar de leefijdsklassen boven de 60 à 65 jaar. Ui Figuur 2 zal he de aandachige lezer opmerken da er in de onwikkelde landen meer aan de hand moe zijn dan enkel de demografische ransiie. Immers, men zou verwachen da deze in de onwikkelde landen al lang zou voorbij zijn. De verklaring van de waargenomen bel in Figuur 2 heef dan ook e maken me he sijgende opimisme na de Tweede Wereld Oorlog die de feriliei ijdelijk deed sijgen Hierdoor onsond de beruche baby boom die de eindfase van he demografische ransiiemodel in de onwikkelde wereld uiselde (Bloom en Canning, 200). 2 De groep van onwikkelde landen is hier gedefinieerd volgens de classificaie van de UN (zie II, supra, blz.3). 5

17 Figuur 2: De bevolkingsbel in de onwikkelde landen: populaiegrooe in duizendallen leefijdsgroep jaaral Bron: Unied Naions, 2005b, World Populaion Prospecs: The 2004 Revision Populaion Daabase. Noo: De voorspellingen bereffen deze onder de medium-feriliy -assumpie: alle landen kennen een convergenie o,85 kinderen per vrouw. Bloom en Canning (999) geven een duidelijk overzich van hoe de demografische ransiie kan worden verklaard. Di gebeur meer bepaald door een wisselwerking ussen demografische facoren en economische variabelen, waarbij de causaliei in beide richingen loop. Voor een overzich van deze verklaring verwijs ik dan ook naar hun paper en de verwijzingen daarin. Een volledige uieenzeing van he demografische ransiiemodel zou me e ver afleiden van he onderwerp van deze scripie; namelijk de economische impac van de laase fase van he demografische ransiieproces (de veroudering). 3 Enkele gesileerde feien In he voorgaande deel heb ik een duidelijke definiie van de veroudering gegeven, alsook de verklaring voor he onsaan ervan uieengeze. Di laa me oe om de huidige en hisorische siuaie e schesen. Bloom en Canning (200) geven een overzich van de demografische evoluie sinds de 9 de eeuw. De algemene bevindingen zijn de volgende: de moraliei was in he begin van de 9 de eeuw hoog, me weinig verschil ussen arme en rijke regio s in de wereld. 6

18 Gedurende de weede helf van de 9 de eeuw onsond er een duidelijk verschil ussen de rijkere en armere regio s. In de onwikkelde regio s daalde de kinderserfe significan en nam de levensverwaching aldus oe. Ook de feriliei begon e dalen. Deze daalde in de meese landen me 50% ussen 870 en 940. Na de weede wereldoorlog zorgde he opimisme voor een opwaarse sijging van de feriliei. De VS bijvoorbeeld kende een sijging van 2.2 kinderen per vrouw in 930 o 3.8 in 957. De feriliei begon pas erug e dalen in 960 en bereike in midden de jaren 70 de reproduciecoëfficiën. Op deze manier was de beruche babyboom geboren. Een zelfde paroon was merkbaar in de Europese landen en Japan. In de armere regio s begon de kinderserfe pas e dalen na de weede wereldoorlog. De feriliei begon er pas e dalen vanaf de jaren Echer, in zeer vele onwikkelingslanden is deze o op vandaag (2005) nog zeer groo. Voor de recenere evoluie, meer bepaald vanaf 950, en de oekomsverwachingen o 2050 in de verschillende regio s, baseer ik me op he werk van de Unied Naions (UN, 2005a en 2005b). De definiëring van onwikkelde landen en onwikkelingslanden gebeur dan ook volgens de classificaie van de UN (zie II, supra, blz. 3). Zoals voordien beschreven, is de eerse mogelijkheid om de veroudering van de bevolking na e gaan, he besuderen van de gemiddelde leefijd van een populaie (supra, blz. 3 ). Bijlage 2 geef een overzich van de ien landen me de oudse en ien landen me de jongse populaie voor de jaren 950, 975, 2005 en Voor elk van deze landen is de mediaanleefijd 3 weergegeven (UN, 2005a). Ui deze abel blijk da de huidige (2005) 0 landen me de oudse bevolking allen onwikkelde landen zijn. Deze groep word geleid door Japan me een mediaanleefijd van 43 jaar. Ialië en Duisland volgen beiden me een mediaanleefijd van 42 jaar. Ook is he zo da er vandaag, in 2005, slechs landen zijn me een mediaanleefijd hoger dan 40 jaar. Deze landen zijn allen onwikkelde landen. In 2050 lig de siuaie enigszins anders. Er word verwach da er dan 90 landen, waarvan 46 onwikkelingslanden, een mediaanleefijd zullen hebben die hoger lig dan 40 jaar. Binnen de ien oudse bevolkingen vinden we nu ook al van huidige onwikkelingslanden; me name: China, Korea, Marinique en Singapore. 3 De mediaanleefijd is de leefijd waarbij 50% van de bevolking ouder is dan deze leefijd en 50% jonger dan deze leefijd. 7

19 Bijlage 3 geef een overzich van de mediaanleefijd over de jaren heen van de 30 OESO-landen (UN, 2005a). Hierui blijk da de vijf OESO-landen me de oudse populaies in 2005 de volgende zijn: Japan (42,9), Ialië (42,3), Duisland (42,), Finland (40,9) en Zwiserland (40,8). België kom op de zesde plaas me een mediaanleefijd van 40,6. He Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Saen komen respecievelijk op de 5 de en 23 se plaas me als mediaanleefijden respecievelijk 39,0 en 36, jaar. In 2050 word deze siuaie grondig gewijzigd. De vijf oudsen zijn dan: Ialië (52,5), Japan (52,3), Slovakije (5,8), Tsjechië (5,6) en Polen (50,8). De wee oudse OESO-landen in 2005 blijven dus de oudse. Wa opval, is da de Oos-Europese landen nu ook naar de op sijgen, evenals de meer Zuiders gelegen Europese landen. België kom op de 3 de plaas me een mediaanleefijd van 46,3. He Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Saen bekleden respecievelijk de 26 se en 28 se plaas me 42,8 en 4,. Ineressaner is he e kijken naar de weede maasaf van de veroudering; me name de proporie van he aanal ouderen in de populaie of de Old-age dependency raio (ODR) (Supra, blz. 3). Deze maasaven geven nie alleen een duidelijkere kijk op de hisorische evoluie, maar ook op de uieenzeing van de economische gevolgen van veroudering in de volgende hoofdsukken. Figuur 3: Evoluie van de oude en jonge afhankelijkheidsraio in de onwikkelde en minder onwikkelde regio s van de wereld: (in percenage) ODR meer onw ODR minder onw YDR meer onw YDR minder onw Bron: Unied Naions, 2005b, World Populaion Prospecs: The 2004 Revision Populaion Daabase. Noo: De voorspellingen bereffen deze onder de medium-feriliy -assumpie: alle landen kennen een convergenie o,85 kinderen per vrouw. Figuur 3 geef een overzich van de hisorische evoluie en oekomsverwachingen bereffende de ODR en jonge afhankelijkheidsraio in de onwikkelde en minder onwikkelde regio s van de 8

20 wereld (UN, 2005b). De jonge afhankelijkheidsraio word in he vervolg van de scripie afgekor o YDR. Ze word gedefinieerd volgens de definiie van UN (2005a,b) als de raio van he aanal mensen jonger dan 5 op de bevolking me een leefijd Er vallen een aanal zaken op. De ODR van de onwikkelde landen is vandaag in 2005 meer dan weemaal zo groo als deze van de minder onwikkelde regio s. Deze zijn respecievelijk 9% en 23%. Di verschil blijf besaan o Tegen da jaar word er voor de onwikkelde regio s een ODR verwach van 44%; en voor de minder onwikkelde een ODR van 23%. In 2050 is de ODR van de onwikkelingslanden bijgevolg gelijk aan deze van de onwikkelde vandaag. He besuderen van de YDR is ook ineressan. Voor de onwikkelde landen heef deze in 2005 zijn diepepun bereik en blijf min of meer consan op niveau van 25% o De onwikkelingslanden daarenegen kennen vandaag een YDR van 48%, welke word verwach e dalen o 32% in Di is een ineressan gegeven omda de oale afhankelijkheidsraio (TDR) van een populaie de som is van de ODR en YDR. Daar in de onwikkelde landen de YDR consan blijf en de ODR sijg o de periode 2050, kan men logisch verwachen da de TDR een sijging zal kennen. Wa ook blijk ui Figuur 4. Vandaag in 2005 is de TDR 48%. In 2050 word deze verwach e sijgen o 7%. Voor de minder onwikkelde regio s zie he beeld er rooskleuriger ui. De sijging van de ODR word er egengewerk door een daling van de YDR. Bijgevolg daal de huidige TDR van 57% o 55%. Figuur 4: Evoluie van de oale afhankelijkheidsraio in de meer onwikkelde en minder onwikkelde regio s: (in percenage) meer onwikkeld minder onwikkeld Bron: Unied Naions, 2005b, World Populaion Prospecs: The 2004 Revision Populaion Daabase. Noo: De voorspellingen bereffen deze onder de medium-feriliy -assumpie: alle landen kennen een convergenie o,85 kinderen per vrouw. 9

21 Wa de veroudering van de onwikkelingslanden beref, is he duidelijk da hoe minder men als land onwikkeld is, hoe minder men e kampen heef me een verouderde bevolking. Een gegeven da naar voor kom in Figuur 5, waar een opsplising word gemaak van de minder onwikkelde landen in: mins onwikkelde en overige, minder onwikkelde landen 4. Figuur 6 geef ons een kijk op de siuaie binnen de onwikkelde landen. Japan verouder he snels. Ze zou in 2050 maar liefs een ODR behalen van 7%! Europa volg Japan me een verwache ODR van 48% in De Angelsaksische wereld doe he opmerkelijke beer. Waarbij Amerika me zijn ODR van 33% in 2050 he bese scoor. In bijlage 4 vind men nog een overzich van de verwache evoluie van de ODR per OESO-land. Ui deze figuren blijk da de meese OESO-landen een sijging kennen van hun ODR o , waarna een sabilisaie volg. Turkije is he mins ouderwordende OESO-land (ODR van 26 in 2050), waarna de Verenigde Saen volgen. Figuur 5: Evoluie van de ODR in de minder onwikkelde regio s opgesplis volgens mins onwikkelde regio s en de overige, minder onwikkelde regio s: (in percenage) mins onwikkeld overige minder onwikkeld Bron: Unied Naions, 2005b, World Populaion Prospecs: The 2004 Revision Populaion Daabase. Noo: De voorspellingen bereffen deze onder de medium-feriliy -assumpie: alle landen kennen een convergenie o,85 kinderen per vrouw. 4 Voor een definiëring van deze opsplising verwijs ik naar bijlage. 0

22 Figuur 6 Evoluie van de ODR in de verschillende onwikkelde regio s: (in percenage) Europa Japan Noord Amerika Ausralië/ Nieuwzeeland Bron: Unied Naions, 2005b, World Populaion Prospecs: The 2004 Revision Populaion Daabase. Noo: De voorspellingen bereffen deze onder de medium-feriliy -assumpie: alle landen kennen een convergenie o,85 kinderen per vrouw. De reeds besproken gesileerde feien geven ons reeds een beeld van de mae en snelheid van de veroudering in zowel de onwikkelde als minder onwikkelde wereld, evenals binnen de OESOlanden. De vraag die echer openblijf, is wa de oorzaken zijn voor deze waargenomen verschillen. He anwoord op deze vraag is vrij eenvoudig wanneer men erugdenk aan deel II2 (supra, blz. 3) waar de oorzaken van de veroudering werden uieengeze. De bron van veroudering lig ofwel in een sijging van de levensverwaching (di werd besempeld als de vergrijzing), ofwel in de logische eindfase van he demografische ransiiemodel of dus in de dalende feriliei (di werd ongroening genoemd). In wa volg bekijk ik deze wee oorzaken voor de verschillende regio s van de onwikkelde wereld en geef op basis van deze feien een verklaring voor de besaande verschillen in deze hun verouderingsproces. Figuur 7 geef de evoluie van de levensverwaching bij de geboore voor de verschillende regio s van de onwikkelde wereld, evenals voor he geheel van de minder onwikkelde landen. Di laase gebeur om een vergelijking e kunnen maken. De figuur oon da de levensverwaching in 2005 verschillend is voor de onderscheiden onwikkelde regio s. Ze is he hoogs in Japan (8,9 jaar) en he laags in Europa (73,3 jaar). Tussenin liggen de Angelsaksische landen. Deze verscheidenheid word verwach nie e veranderen over de periode In alle onwikkelde regio s sijg de levensverwaching gemiddeld me 6,7 jaar, waarbij hun onderlinge rangschikking gelijk blijf. In vergelijking me de minder onwikkelde

23 wereld sijg de levensverwaching nie zo snel. In deze laase word immers verwach da de levensverwaching zal sijgen van 63,8 jaar o 73,6 jaar. Deze gegevens leren ons wee zaken. Vooreers blijk he, da de verschillen in he verouderingsproces ussen de onwikkelde regio s nie kunnen worden verklaard door de verschillen in levensverwaching. Immers, Europa verouder sneller dan de Angelsaksische wereld (cf. Figuur 6), maar blijk een lagere levensverwaching e hebben. Ten weede kan de snelle veroudering in he geheel van de onwikkelde landen nie worden verklaard door groe sijgingen van de levensverwachingen. Figuur 7: Evoluie van de levensverwaching bij de geboore in de verschillende onwikkelde regio s: (in jaarallen) Europa Noord-Amerika Ausralië/Nieuw- Zeeland Japan minder onwikkeld Bron: Unied Naions, 2005b, World Populaion Prospecs: The 2004 Revision Populaion Daabase. Noo: De voorspellingen bereffen deze onder de medium-feriliy -assumpie: alle landen kennen een convergenie o,85 kinderen per vrouw. De bron van de aan de gang zijnde veroudering en de discrepanie ussen de verschillende onwikkelde regio s moe dus gevonden worden in de eindfase van he demografische ransiieproces: de dalende feriliei. Figuur 8 (cf. blz. 3) geef he bewijs hiervoor. De feriliei in de verschillende onwikkelde regio s was na de Tweede Wereldoorlog groo en daalde vervolgens significan. Di zorgde voor een babyboom die zich vervolgens als een bel doorheen de bevolking beweeg. Eens deze bel de pensioenjaren bereik, onsaa de veroudering. De reden waarom Europa en Japan sneller verouderen dan de Angelsaksische landen kan nu ook worden verklaard. Wanneer men in Figuur 8 (cf. blz. 3) enkel zou kijken naar de periode , dan zou men verwachen da de veroudering in Noord-Amerika en Ausralië/Nieuw- Zeeland groer moe zijn dan in Europa en Japan; omda de bubbel in feriliei in de eerse 2

24 Figuur 8: Evoluie van de oale feriliei in de verschillende onwikkelde regio s: (aanal kinderen per vrouw). Toale feriliei feriliei Europa Noord-Amerika wee regio s gedurende deze periode groer was dan in de laase wee regio s. Da di nie zo is, heef e maken me de onwikkelingen na 980. De feriliei in Japan en Europa daalde oen voordurend verder, erwijl deze van de Angelsaksische wereld sabiliseerde op een hoger niveau. Di beeken da de aangroei van de jonge bevolking in Noord-Amerika en Ausralië/Nieuw-Zeeland veel groer was dan deze in Europa en Japan, wa vanzelfsprekend leid o een daling van de relaieve grooe van de bevolkingsbel in de Angelsaksische landen en een sijging van deze zelfde in Europa en Japan. Bovendien word de bevolkingsbel in Noord- Amerika en Ausralië/Nieuw-Zeeland nog eens verder afgevlak door de hoge neo-migraie (zie Figuur 9, cf. blz. 4). Di zorg er uieindelijk voor da deze bel zodanig word afgevlak da de veroudering in de Angelsaksische wereld uieindelijk lager uival dan in Europa en Japan. Bijlage 5 oon de evoluie van de bevolking per leefijdsklasse over de periode en geef een duidelijk beeld van de voorbewegende bevolkingsbel in de verschillende onwikkelde regio s. Men zie ui deze figuren duidelijk da de bel die in de bevolkingsevoluie zi, groer is in Europa en Japan dan in Noord-Amerika en Ausralië/Nieuw-Zeeland. Japan ken de groos uigesproken bevolkingsbel. Vandaar da Japan he snels verouder, gevolgd door Europa en uieindelijk de Angelsaksische landen. Ausralië/Nieuw- Zeeland Japan Bron: Unied Naions, 2005b, World Populaion Prospecs: The 2004 Revision Populaion Daabase. Noo: De voorspellingen bereffen deze onder de medium-feriliy -assumpie: alle landen kennen een convergenie o,85 kinderen per vrouw. 3

25 Figuur 9: Evoluie van de neo-migraiegraad in de verschillende onwikkelde regio s: (neo migraie per duizend inwoners) N eo-m igraiegraad E uropa Noord-A merika A usalië/nieuw-zeeland Japan Bron: Unied Naions, 2005b, World Populaion Prospecs: The 2004 Revision Populaion Daabase. Noo: De voorspellingen bereffen deze onder de medium-feriliy -assumpie: alle landen kennen een convergenie o,85 kinderen per vrouw. 4 He begrip economische welvaar en verdere opbouw van de scripie In de inleiding werd geseld da de cenrale onderzoeksvraag de volgende is: Wa is he effec van een verouderende bevolking op de levenssandaard of de welvaar van een land?. De iel van de scripie is echer: Veroudering en economische groei. He dien dan ook duidelijk e worden geseld da he mijn bedoeling is de effecen van de veroudering op welvaar van een bevolking na e gaan, waarbij ik economische groei als maasaf neem. Hierbij is nie zozeer de oale economische groei van belang, maar wel de economische groei per capia. Om de effecen van de veroudering op de economische groei per capia e besuderen, is he noodzakelijk een formeel denkkader e gebruiken waarbinnen di kan gebeuren. He gehaneerde denkkader is he Solow-groeimodel. De hoofdsukken III, IV en V, die de verschillende effecen van de veroudering besuderen, worden dan ook allen op dezelfde manier opgebouwd. Telkens word er vooreers een heoreische uiwerking gegeven, waarna een blik word geworpen op de besaande empirische lierauur. Afsluien gebeur me een formele voorselling 4

26 binnen he Solow-denkkader. Di laase heef o doel de impac van de gevonden pariële effecen op de economische groei per capia e besuderen. Als laase moe worden opgemerk da he begrip economische groei verschillend is in de hoofdsukken III (effecen in een gesloen economie) en IV (effecen in een open economie) en opzich van he hoofdsuk V (de oale facorproduciviei -effec). He is een algemeen gegeven da de economie op een coninue wijze groei. Di word in de lierauur verklaard door de voordurende echnologische vooruigang, kennisaccumulaie, of door de coninue groei in de oale facorproduciviei. He is bijgevolg duidelijk da er wee bronnen van economische groei per capia e onderscheiden vallen; me name: a) de fysische kapiaalaccumulaie per werknemer en b) de groei in oale facorproduciviei. Ik heb ervoor gekozen deze wee bronnen afzonderlijk e behandelen. Vandaar da in de hoofdsukken III en IV absracie word gemaak van de coninue groei in oale facorproduciviei en enkel de aandach word gevesigd op de eerse bron van economische groei. Er word dan nagegaan via welke kanalen de veroudering deze fysische kapiaalaccumulaie beïnvloed. In hoofdsuk V laa ik deze absracie vallen en bekijk ik wa he effec is van de veroudering op de groeivoe van de oale facorproduciviei. 5

27 III De pariële effecen van de veroudering in een gesloen economie Inleiding Nu de lezer een duidelijk inzich heef verworven in he onsaan van een verouderende bevolking, duidelijke maasaven voor veroudering naar voren werden gebrach en deze maasaven werden oegepas op de werkelijke omgeving; is he mogelijk over e schakelen naar he eigenlijke hema van de scripie. Wa is he effec van de veroudering op de levenssandaard? Zoals geseld in 0, (supra, blz. 4) word in di hoofdsuk gezoch naar de verouderingseffecen die een impac hebben op de fysische kapiaalaccumulaie (de eerse bron van economische groei). Bovendien worden deze verouderingseffecen behandeld binnen een gesloen economie. De wee effecen die een invloed uioefenen op de fysische kapiaalaccumulaie zijn: he arbeidsmarkeffec en he spaareffec. Deze worden respecievelijk behandeld in de subhoofdsukken III2 en III3. 2 He arbeidsmarkeffec van de veroudering 2. Theoreische benadering De mees direce macro-economische impac van een verouderende bevolking gebeur via he effec op de arbeidsmark (Turner e al., 998; Group of Ten, 998). Turner e al. (998) hebben he in di verband over wee effecen. Vooreers is er een daling van de groeivoe van de beroepsbevolking of acieve bevolking. Daarnaas is er een sijgend aanal inacieven en opziche van he aanal werknemers. Da he aanal nie-werkenden sijg en opziche van he aanal werkenden is meer dan logisch. Ik heb zopas de veroudering gedefinieerd als een sijging van de ODR (supra, blz. 3). De dalende groeivoe van de beroepsbevolking is ook logisch e verklaren bij een verouderende bevolking. Immers, een beroepsbevolking groei aan wanneer de insroom van jonge arbeidskrachen groer is dan de uisroom van oudere arbeidskrachen. Bij een verouderende bevolking word deze eerse nu ne kleiner en de laase seeds groer. Di leid o een dalende en uieindelijk negaieve groei van de beroepsbevolking (Turner e al.,998). 6

28 2.2 Empirische bevindingen Voor de empirische bevindingen bereffende de afhankelijkheidsraio s verwijs ik naar deel II3 (supra, blz. 6), waar di grondig werd besudeerd. Merk op da ODR zoals gedefinieerd in II2 (supra, blz. 3), me name de verhouding van he aanal ouderen (65+) en opziche van he aanal mensen op beroepsleefijd (5-64), nie exac gelijk hoef e zijn aan de verhouding van he aanal nie-acieven op he aanal acieven. To de nie-acieven behoren immers ook de jeugd, die meesal schoolplich heef o de 8 jaar, en de aan he hoger onderwijs suderende jongeren. Daarenboven zijn er mensen die nog wel degelijk acief zijn na de leefijd van 64. Anderzijds zijn er ook heel wa mensen die wel o de rekrueringsbevolking behoren, maar nie o de acieve bevolking. Op di laase pun spelen de leefijdspecifieke acivieisgraden een belangrijke rol. De moivaie om me och e baseren op de in paragraaf II3 gedefinieerde ODR is weevoudig. Vooreers blijk de YDR voor de onwikkelde landen gesabiliseerd e zijn (zie Figuur 3, supra, blz. 8). Een wijziging in de TDR mag dan ook worden oegewezen aan een wijziging van de ODR. Ten weede geef de ODR reeds een voldoende goed beeld van hoe he aanal nie-acieve ouderen.o.v. he aanal acieven evolueer. Figuur 0, geef een beeld van de daling in de groeivoe van de beroeps- of acieve bevolking die de onwikkelde landen de komende 45 jaar mogen verwachen (UN, 2005b). De figuur geef de vijfjaarlijkse groeivoe van de rekrueringsbevolking weer. Opnieuw hoef deze nie gelijk e zijn aan de groeivoe van de werkelijke beroepsbevolking; maar ze kan als een voldoende proxy worden gebruik. 7

29 Figuur 0: Vijfjaarlijkse groeivoe van de rekrueringsbevolking in de verschillende onwikkelde regio s: (in percenage). 5.00% 0.00% Europa 5.00% Japan 0.00% Noord-Amerika -5.00% Ausralië/Nieuw Zeeland -0.00% Bron: Unied Naions, 2005, World Populaion Prospecs: The 2004 Revision Populaion Daabase. Noo: De voorspellingen bereffen deze onder de medium-feriliy -assumpie: alle landen kennen een convergenie o,85 kinderen per vrouw. Men merk duidelijk da alle groeivoeen dalen over de periode Deze van Japan is reeds negaief, en ken bijgevolg een dalende rekrueringsbevolking, sinds De groeivoe voor Europa zal negaief worden in 205. De Angelsaksische wereld doe he opnieuw opmerkelijk beer. Hun groeivoeen blijven hoger dan Europa en Japan. Bovendien zullen ze posiief blijven o he jaar Beslui en uieenzeing in he Solow-kader Een sijging van de afhankelijkheidsraio, door een ouder wordende bevolking, heef als rechsreekse gevolg da de producie per werknemer moe verdeeld worden over een relaief gezien sijgend aanal mensen (Turner e al., 998). Formeel kan men sellen da de producie per capia van een land aan de volgende vergelijkingen () en (2) voldoen: Y N y Y L = () L N = y R (2) n l me: Y: he BBP y n = Y/N: BBP per capia L: he aanal werknemers y l = Y/L: BBP per werknemer N: he aanal mensen R = L/N: he aanal werknemers per capia 8

30 Ui () en (2) blijk duidelijk da een verouderende bevolking, een daling van R, he BBP per capia, y n, doe dalen voor gelijkblijvend BBP per werknemer, y l. Di beeken da de eksboek versie van he Solow-model zal moeen worden aangepas. He BBP per capia en he BBP per werknemer worden er immers door elkaar gebruik, daar er een consane verhouding is ussen de werkende en de oale bevolking. In Figuur gebeur deze aanpassing van he Solow-model. Luik b sel he klassieke Solowmodel voor, me op de vericale as he BBP per werknemer ( y l ) en op de horizonale as he kapiaal per werknemer ( k ). De beginsiuaie word weergegeven door de index 0, een wijziging door de index. In de beginsiuaie word he seady sae -evenwich bereik bij he snijpun van de ( k) sf -curve en ( n0 + δ )k -curve. De seady sae -kapiaalvoorraad per * werknemer is bijgevolg k. De seady sae -oupu per werknemer word dan y. * 0 l,0 Figuur : Grafische voorselling van de arbeidsmarkeffecen in he Solow kader y l Luik a y l ( k ) sf ( n + δ )k Luik b * y l, * y l, f ( k) * y l,0 * y l,0 ( n + δ )k 0 ( n + δ )k sf ( k) * *' * y n, y n, y n,0 n y * k 0 * k k Bron: Eigen werk 9

31 Wa gebeur er nu bij een veroudering van de bevolking? Vooreers is er een daling van de raio R. De implicaie van deze wijziging word weergegeven in luik a van Figuur. Di luik maak de conversie van he BBP per werknemer ( y l ) naar he BBP per capia ( y n ). Di gebeur via de reche verrekkende ui de oorsprong. De helling van deze laase is nies anders dan de verhouding N/L of /R. Een daling van R heef dan o gevolg da de reche naar boven wenel. Bijgevolg zal voor gelijkblijvende y l, y n dalen. In luik a van Figuur kan men zien da * y n,0 hierdoor erugval o y * n,. He BBP per capia is me andere woorden gedaald. He arbeidseffec hield echer ook een daling van de groeivoe van de beroepsbevolking in. He rechsreekse gevolg hiervan is da er minder vervangingsinveseringen moeen gedaan worden om he kapiaal per werknemer consan e houden. De vrijgemaake spaargelden kunnen dan ook worden aangewend om per werknemer uibreidingsinveseringen e verrichen (Group of Ten, 998). Di effec word weergegeven in luik a en luik b. In luik b, kan men zien da de daling van de groeivoe van n 0 o n o gevolg heef da de reche ( n + δ )k neerwaars wenel. De nieuwe seady sae -kapiaalvoorraad per werknemer sijg o k. De seady * sae -oupu per werknemer sijg dan o * y l,. He BBP per capia word hierdoor ook posiief beïnvloed en sijg o *' y n,. He neo-effec is nie volledig duidelijk. In de voorgeselde figuur zal neo he BBP per capia dalen. De moivaie hiervoor is da in de onwikkelde landen he marginaal produc van kapiaal reeds klein is. Een sijging van he kapiaal per werknemer zal bijgevolg veel minder dan proporioneel leiden o een sijging van he BBP per werknemer. Wa dan weer de posiieve impac op he BBP per capia beperk. Men kan besluien da he arbeidsmarkeffec van de veroudering een nie zo n rooskleurig beeld geef bereffende de invloed die deze heef op de welvaar per capia. Belangrijk is wel da een sijging van he kapiaal per werknemer, wa mogelijk word gemaak door de dalende groeivoe van de acieve bevolking, de negaieve effecen kan egenwerken. Echer, he verhaal eindig hier nog nie. Inveseringen kunnen immers maar geschieden wanneer de spaargelden voor handen zijn. De vraag is dan juis of de veroudering ook een effec zal hebben op de naionale spaarquoe van een land. Deze vraag en he anwoord daarop word behandeld in he volgende pun. 20

32 3 He spaareffec van de veroudering 3. Inleiding He arbeidsmarkeffec besproken in paragraaf III2 (supra, blz. 6) gaf een nie zo n rooskleurig beeld bereffende de invloed op de welvaar per capia. Toch werd er geduid op een posiieve egenwerkende krach. Me name, de sijging van de uibreidingsinveseringen die mogelijk worden door de dalende groeivoe van de beroepsbevolking. Echer, zullen deze uibreidingsinveseringen mogelijk zijn? Wan, wa zal he effec zijn van de veroudering op de naionale spaarquoe? Di deel heef dan ook o doel he effec van de veroudering op de spaarquoe van een land e besuderen. Me deze laase word de naionale spaarraio bedoeld. Als logische opdeling behandel ik in paragraaf III3.2 vooreers he effec op de publieke spaarraio. Daarna word in III3.3 he effec op de privae spaarraio bekeken. Ui deze wee paragrafen zal he duidelijk worden da de heersende visie, bereffende he spaareffec van de veroudering nie ech posiief is. Echer, een besaande inconsisenie binnen de lierauur besproken in paragraaf III3.3, brach me op he spoor van een posiieve visie. Deze visie seun op de mogelijke ineracie ussen he sociale zekerheidselsel en de privae spaarbeslissing. Di alles word uigewerk in paragraaf III3.4. Ik slui di hoofdsuk opnieuw af in III3.5 me een voorselling van de gevonden effecen in he Solow-kader. 3.2 He publiek spaareffec Eén van de domeinen waar men zich vooral veel zorgen maak over de impac van de veroudering, is zondermeer he overheidsdomein. Er zijn een aanal seeds erugkomende vragen in de lierauur bereffende di domein. Vragen die ik dan ook zal behandelen in de volgende onderdelen: Is he huidige sociale selsel houdbaar bij de ouderwordende populaie? (cf. III3.2.) Welke omvang zullen de exra publieke uigaven hebben en wa zal de precieze impac zijn op de budgeaire balans en de oale schuld van de overheid? (cf. III3.2.2) Wa zijn de mees denkbare of aanbevolen beleidsherzieningen bij he onder druk komen van de overheidsbegroing? (cf. III3.2.3). 2

33 3.2. Theoreische benadering Leibfriz e al. (995) en Rosevaere e al. (996) sellen da er drie domeinen zijn waar de overheidsuigaven van de OESO-landen serk worden beïnvloed door demografische onwikkelingen. Deze zijn: de publieke pensioenvoorzieningen, de gezondheidszorg en in mindere mae he onderwijs. Di sel vanzelfsprekend een probleem voor de overheidsbegroing, daar in he sociale selsel de huidige sociale uikeringen in principe worden gefinancierd me de huidige sociale bijdragen. Di geld zowel voor de publieke uigaven van de gezondheidszorg, als voor de publieke uigaven voor onderwijs en kinderzorg. Wa beref he publieke sociale pensioenselsel zijn er echer verschillende vormen mogelijk. In wa volg bespreek ik algemeen de verschillende mogelijke pensioenselsels. De publieke pensioenselsels en hun verschillende mogelijke vormen, worden vervolgens daarbinnen gekaderd. Jackson (998) geef een duidelijk overzich van de verschillende vormen van pensioenselsels. Alle pensioenselsels hebben een aanal gemeenschappelijke eigenschappen. Deze eigenschappen kunnen echer op verschillende manieren worden ingevuld. Vandaar da men kan sellen da wanneer er m eigenschappen zijn, die elk n mogelijke invullingen kennen, er n m verschillende mogelijke pensioenselsels besaan. Tabel geef een overzich van deze verschillende eigenschappen en hun mogelijke invulling: Tabel : De verschillende eigenschappen van de pensioenselsels en hun invullingen. Eigenschap Financieringswijze Organisaie Paricipaie Bepaling hooge van de uikeringen en van de bijdragen Invulling Eigenschap Fonds Pay-As-You-Go Privaa -> op bedrijfsniveau Publiek Vrijwillig Verplich -> op individueel niveau 'defined benefi principle' 'defined conribuion principle' Bron: Jackson, 998, blz. 2 en eigen voorselling in abelvorm. 22

34 Een aanal zaken moeen worden oegelich. De financieringswijze kan op wee manieren gebeuren. Ofwel worden de huidige bijdragen van een persoon gesor in een fonds da inveseer in aciva en waarui de pensioenuikeringen voor diezelfde persoon worden gefinancierd wanneer deze in pensioen reed. De alernaieve manier is da de huidige werkenden bealen voor de huidige gepensioneerden. Di word klassiek besempeld als he Pay-As-You-Go syseem, da ik verder afkor als PAYG (Jackson, 998). Een weede eigenschap die enige oeliching vraag, is de manier waarop de hooge van de uikeringen en bijdragen worden bepaald. Onder he defined benefi -principe word op voorhand vasgelegd hoe groo de pensioenuikeringen zullen zijn. Deze hangen dan klassiek af van he aanal jaren arbeidsdiens of van he loon verdiend in de laase jaren arbeid. Bij he defined conribuion -principe worden op voorhand de pensioenbijdragen vasgelegd, maar word geen belofe gemaak bereffende de uikeringen (Jackson, 998). Tabel geef een duidelijk beeld van welke publieke pensioenselsels er mogelijk zijn. Men vind deze door eenvoudigweg de eigenschap organisaie vas e pinnen op publiek en vervolgens di e combineren me de verschillende invullingen van de andere eigenschappen. Merk op da een publiek pensioenselsel nie noodzakelijk verplich hoef e zijn. Eveneens kan he bijvoorbeeld zijn da een privaa pensioenselsel verplich is. Da ondanks deze vele mogelijke vormen van pensioenselsels de veroudering och een groo negaief effec dreig e hebben op de overheidsuigaven bereffende de pensioenen, kom doorda de meese pensioenselsels publieke defined benefi PAYG-pensioenselsels zijn. De huidige publieke pensioenbijdragen dienen voor de financiering van de huidige publieke pensioenuikeringen. Deze laase zijn bovendien genereus, engevolge van genomen beslissingen in de voorbije jaren waar de ODR klein was (IMF, 2004). He spreek voor zich da de veroudering dan een probleem vorm. 23

35 3.2.2 Voorspelde effec van de veroudering op de overheidsuigaven,- onvangsen en de begroing van de OESO-landen over de periode bij he huidige beleid De impac van de veroudering op de drie leefijdsgerelaeerde overheidsuigaven (de publieke pensioenvoorzieningen, de gezondheidszorg en he onderwijs) en de begroing van de OESOlanden werd reeds een aanal malen besudeerd. In chronologische volgorde reffen we: Leibfriz e al. (995), Rosevaere e al. (996), Chand en Jaeger (996), OECD (200a), Dang e al. (200), Casey e al. (2003). Allen besuderen ze de impac van de veroudering op de publieke uigaven en de overheidsbegroing onder de op da momen geldende pensioenregimes en pensioenhervormingen. De paper van Casey e al. (2003) is bij mijn ween de recense paper in di domein die he geheel van OESO-landen besudeer. He groose gedeele van de empirische bevindingen kom dan ook ui hun paper. He dien e worden opgemerk da de paper voorbouw op deze van Dang e al. (200). He groe voordeel van deze wee papers en opziche van voorgaande lierauur, is da de schaingen zijn gebaseerd op de modellen van naionale adminisraies of onderzoekscenra van elk land. Di zorg ervoor da specifieke insiuionele deails beer in rekening worden gebrach (Dang e al., 200). Nadeel is da de gemaake voorspellingen gebaseerd zijn op de mees recense pensioenherzieningen zoals gekend in he jaar Recenere herzieningen werden dus nie in rekening gebrach. De voorspellingen zijn dan ook voorspellingen vanaf 2000 o In wa volg worden respecievelijk de verschillende leefijdsgerelaeerde overheidsuigaven (cf. bijlage 6) en de overheidsbegroing (cf. bijlage 8) voor 22 OESO-landen 5, die in de sudie van Casey e al. (2003) werden opgenomen, besudeerd. De normale publieke pensioenuigaven Me de normale publieke pensioenuigaven bedoel ik de pensioenuigaven die in he Engels worden besempeld als old-age pensions. Me deze erm word een onderscheid gemaak me de speciale sociale zekerheidselsels die dikwijls als alernaieve weg naar he pensioen worden gebruik. Deze worden in he Engels besempeld als Early Reiremen programmes. Ze worden besproken onder de andere leefijdsgebonden uigaven op blz De besudeerde OESO-landen bereffen: Ausralië, België, Canada, Denemarken, Duisland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Ialië, Japan, Korea, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oosenrijk, Polen, Porugal, Spanje, Tsjechische Republiek, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Saen en Zweden. 24

36 De voorspelling van Casey e al. (2003) bereffende de normale publieke pensioenuigaven vind men erug in bijlage 6, kolom 2 ( old age pensions ) van de abel. Deze van Dang e al. (200) kan men erugvinden in bijlage 7. In 2000 bedroegen deze uigaven gemiddeld, over de onderzoche landen, 7,4% van he BBP. In 2050 word verwach da di gemiddelde me 3,4 procenpunen sijg. Echer, er zijn groe verschillen ussen de landen, zowel wa beref de siuaie in 2000 als de voorspelde siuaie in De verschillen in 2000 zijn oe e schrijven aan de verschillen in he pensioenselsel (Dang. e al., 200). Landen waar de pensioenen hoofdzakelijk worden voorzien door de overheid of waar he uibeaalde bedrag gerelaeerd is aan he vroegere inkomen ( earnings relaed schemes ), hebben publieke pensioenuigaven die boven he gemiddelde liggen (cf. bijlage 7). De andere landen hebben eerder een publiek pensioenselsel da erop gerich is de ouderen van een basisinkomen e voorzien, da onafhankelijk is van he vroeger verdiende inkomen. In Engelse ermen worden di fla-pension schemes genoemd. Zoals men zie ui bijlage 7, hebben deze landen pensioenuigaven die gemiddeld lager liggen. De voorspellingen bereffende de sijging van de pensioenuigaven verschillen ook aanzienlijk over de landen heen. Deze verschillen zijn he resulaa van verschillen in veroudering en in herzieningen van he pensioenselsel (Casey e al.,2003). Als voorbeeld kan men Ialië en Polen bekijken. Beide landen behoren o de sneller ouderwordende OESO-landen (denk erug aan bijlage 4 die werd bediscussieerd in deel II3, supra, blz. 6), maar och zouden beiden een daling in hun publieke pensioenuigaven kennen! Di word verklaard door de groe pensioenhervormingen die plaasgrijpen binnen deze landen. In Ialië bereffen deze de Amaopensioenhervormingen, waarbij de generosiei van he PAYG-selsel word afgebouwd (Aanasio en Brugiavini, 2003). In Polen gaa he over de omschakeling naar een privaa pensioenselsel (Casey e al., 2003). De vraag kan nu worden geseld in welke mae de wijziging van de normale publieke pensioenuigaven over de periode word veroorzaak door demografische effecen. Zo kunnen, zoals blijk ui he zone aangehaalde voorbeeld van Ialië en Polen, de sijgende pensioenuigaven door veroudering worden egengegaan door een wijzigend beleid. Casey e al. (2003) splisen daarom, naar he voorbeeld van Dang e al. (200), de verwache oekomsige wijziging in publieke pensioenuigaven op in verschillende facoren. (cf. abel in bijlage 8). 25

37 Deze facoren zijn: a) een veroudering van de bevolking uigedruk als de raio van de 55- plussers op de populaie me een leefijd ussen 20 en 64 jaar 6 (kolom 3: Demographic effec ); b) wijzigingen in de arbeidsmarkparicipaie en de werkloosheid (kolom 4: Employmen effec ) en c) wijzigingen in de generosiei van he pensioenselsel (kolom 7: Toal Policies ). Een wijziging van de generosiei is nies anders dan een herziening van he sociale pensioenselsel en kan wee zaken inhouden. Ofwel kan de gemiddelde jaarlijkse pensioenuikering wijzigen (kolom 5: Benefi effec ), ofwel kan he aandeel van 55-plussers die een pensioen onvangen, veranderen (kolom6: Eligibiliy effec ). Di laase is een indicaie van he gemak waarmee een persoon, eens de leefijd van 55 jaar overschreden, een pensioenuikering kan bekomen. De bevinding is da de veroudering de belangrijkse facor is die de pensioenuigaven drijf. Alle andere facoren consan gehouden, zou de veroudering gemiddeld gezien voor een sijging van 5,2 procenpunen (van de uigaven per BBP) zorgen. He effec van de veroudering is he groos in landen me genereuze inkomensgerelaeerde pensioenvoorzieningen en/of snelle veroudering. Di zijn bv. Oosenrijk, de Tsjechische Republiek, Frankrijk, Duisland, Ialië, Polen, Porugal en Spanje. Ze is he kleins in landen me beperke veroudering en lage iniiële pensioenuigaven: Denemarken, Hongarije, Nederland, Noorwegen, he Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Saen. Deze negaieve impac van veroudering word voor een gedeele gecompenseerd door een verbeering in de werkgelegenheid en door een daling van de generosiei (poliieke maaregelen). De verbeering in de werkgelegenheid is een veronderselling die word gemaak in alle landen. Ze wijs op verhoogde aciviei van vrouwelijke arbeid en lagere werkloosheidsraio s. De dalende generosiei is vooral afkomsig van een daling van de gemiddelde pensioenuikeringen. De relaieve daling in de gemiddelde pensioenuikeringen en opziche van de produciviei (cf. kolom 8 van de abel in bijlage 8) oon deze evoluie eveneens aan. De gemiddelde relaieve daling bedraag maar liefs -0,7 procenpunen! Deze daling wijs op beleidsherzieningen. He hoef ons dan ook nie e verwonderen da he benefi effec van Ialië en Polen opmerkelijk hoog is. Deze bedraag respecievelijk -5,5 en -5,9 procenpunen. He eligibiliy effec lijk he verouderingseffec e verserken. He gemiddelde over de landen heen bedraag 0,5 procenpunen. Di is he resulaa van de maurisaie van vele pensioensysemen. Hierdoor komen in de volgende jaren relaief meer en meer personen in de leefijdsgroep 50+ erech die rech hebben op he pensioen da door he huidige selsel word 6 Men neem deze raio eerder dan de raio 65+/(20-64), omda deze in rekening breng da een aanzienlijk aandeel van oudere werknemers in pensioen gaa voor de leefijd van

38 voorgeschreven. Da di geal desondanks zo klein is, wijs op hervormingsmaaregelen. Echer, zoals blijk zijn deze nie voldoende in de meese landen. Uigaven voor de gezondheidszorg De voorspellingen van Casey e al. (2003) bereffende de sijging van de uigaven voor de gezondheidszorg ussen 2000 en 2050 worden weergegeven in de abel van bijlage 6 (kolom 4: healh care and long-erm care ). He moe duidelijk worden geseld da de uigaven voor de gezondheidszorg pas problemaisch kunnen sijgen wanneer de consumpie van gezondheidszorggerelaeerde diensen per capia groer is bij ouderen dan bij jongeren. Di blijk echer zo e zijn: The per capia consumpion of healh-care services by he elderly is hree o five imes higher han for younger groups (Casey e al., 2003, blz.23). Op basis van deze verondersellingen word verwach da de gezondheidszorguigaven gemiddeld me 3, procenpunen van he BBP zullen sijgen. Opnieuw is hierbij een groe verscheidenheid over de verschillende landen waar e nemen. Er word een sijging van 4 à 6 procenpunen verwach voor Ausralië, Canada, Nederland, Nieuw- Zeeland en de Verenigde Saen. He Verenigd Koninkrijk en Korea zullen de laagse sijging kennen; respecievelijk:,7 en 0,5 procenpunen. Casey e al. (2003) merken echer op da de schaingen heel wa fouen kunnen bevaen. Zo zal bijvoorbeeld de verwache sijging over de periode dalen, wanneer zou blijken da de uigaven voor de gezondheidszorg vooral hoog zijn op he einde van he leven. Daarnaas geven verschillende verondersellingen over de evoluie van de produciviei verschillende resulaen. Andere leefijdgebonden uigaven De laase publieke leefijdgebonden uigavenposen bereffen de uigaven voor he onderwijs, kindergeld, en, programma s van vervroegde pensionering ( Early reiremen Programmes ). De uigaven voor he onderwijs worden verwach lichjes e dalen over de periode (Casey e al., 2003); meer bepaald me 0,9 procenpunen van he BBP (cf. abel in bijlage 6, kolom 5: child/family benefis and educaion ). De slechs geringe daling heef e maken me de minimale verwache daling in de YDR van de OESO-landen in deze periode (UN, 2005b). Zie Figuur 3 (supra, blz. 8). Daarnaas zijn er al van facoren die ervoor zorgen da de uigaven in deze caegorie moeilijk dalen. Ten eerse is er de verwache sijging van de vrouwelijke paricipaiegraad, die de vraag naar kindgerelaeerde diensen doe sijgen. Ten weede is he nie 27

39 ondenkbaar da er sijgende uigaven plaasgrijpen in he kader van life-long learning. Ten derde blijk he poliiek moeilijk haalbaar e zijn om erug e schroeven op diensen gerelaeerd aan jongeren (Casey e al., 2003). Early reiremen programmes zijn zoals reeds vermeld speciale sociale programma s die dikwijls worden aanzien als alernaieven om in pensioen e gaan vóór de weelijke pensioenleefijd. He zijn Programmes permiing early wihdrawal from he labour marke (Dang e al., 200, blz. 57). Voorbeelden van dergelijke selsels zijn: a) uikeringen voor verschillende vormen van handicap (een voorbeeld zijn de beroepszieken), b) uikeringen voor langdurige werkloosheid en c) bepaalde privae pensioenselsels. Me di laase worden de privae werkgever-werknemer -afspraken bedoeld die vervroegde uireding mogelijk maken. Voorbeelden hiervan zijn: lump-sum onslagvergoedingen of brugpensioenen. (Casey e al., 2003; Dang e al., 200). De voorspelling van Casey e al. (2003) in bijlage 6 (kolom 3: early reiremen programmes ) wijs op een verwache sijging van 0,2 procenpunen. Di cijfer is relaief laag in vergelijking me de sijgende gemiddelde leefijd van de beroepsbevolking over deze periode. De mogelijke verklaringen hiervoor zijn: de reeds ondernomen hervormingen en de verwache daling van de werkloosheid. De primaire balans en neo-schuldposiie Er kan nu worden nagegaan wa de oekomsverwachingen zijn bereffende de primaire balans en de neo-schuldposiie van de OESO-landen. Hieroe va ik vooreers kor de zone uieengezee verwachingen omren de uigaven samen. Daarna word er nog een blik geworpen op de voorspellingen bereffende de onvangsen. Om dan af e sluien me he effec van de veroudering op de primaire balans van de overheid. Deze drie worden samengeva in Tabel 2 (cf. blz. 29). Als samenvaing van de verwache uigaven kan men al he voorgaande in overweging genomen he volgende sellen: de uigaven voor de normale publieke pensioenen en de gezondheidszorguigaven worden elk verwach gemiddeld me meer dan drie procenpunen van he BBP e sijgen over de periode De uigaven voor onderwijs en kinderzorg bieden een kleine egenwerkende krach (Casey e al., 2003). De verwache wijziging in de inkomsen van de naionale overheden volgens Casey e al. (2003) word weergegeven in Tabel 2 (cf. blz. 29). De vasselling is da er in de meese landen een 28

40 kleine negaieve of helemaal geen wijziging is. De daling in de belasingsonvangsen is volgens Dang e al. (200) he resulaa van verschillende egen elkaar opwegende facoren. Over he algemeen worden ouderen minder hard belas dan jongeren, wa een daling van de inkomsen eweegbreng. Sommige landen mogen echer een egenwerkende sijging van de belasingsinkomsen ui de pensioenen verwachen. He beref onder andere Canada, Denemarken, Nederland en de Verenigde Naies die beschikken over groe ax-shelered privae pension shemes 7. Tabel 2: Wijzigingen in de onvangsen, uigaven en de cyclisch gezuiverde primaire balansen van de algemene overheden (uigedruk in procenpunen van he BBP). Bron: Casey e al., 2003, blz. 38. Nu men een beeld heef van de voorspelde evoluie in uigaven en inkomsen, kan he voorspelde neo-effec van de veroudering op de primaire balans van de OESO-landen, onder de huidige 7 Tax-shelered privae pension schemes zijn privae pensioensselsels die worden aangemoedigd door de bijdragen van de werkende in zijn pensioensfonds afrekbaar e maken van de belasingen. Bij de uibealing van he rechmaige pensioen moeen deze uigeselde belasingen worden beaald. 29

41 pensioenselsels en recense beleidshervormingen, over de periode worden nagegaan. Tabel 2 oon da de voorspellingen wijzen op een daling van he primaire surplus van 6 o 7 procenpunen van he BBP over de periode Om de verwaching bereffende de neo-schuld e berekenen, vormen Casey e al. (2003) een zogenaamde represenaieve economie 8. Ze berekenden da voor deze gemiddelde economie de neo-overheidsschuld zou sijgen van 55% van he BBP in 2000 o 50% van he BBP in Di beeken een sijging van 95 procenpunen. Hiervan zouden de leefijdsgebonden uigaven 200 procenpunen voor hun rekening mogen nemen! He fei da de oale neo-schuld slechs zou sijgen me 95 procenpunen, kom door he in rekening brengen van de huidige primaire surplussen Aanbevolen beleidsmaaregelen Ui de voorspellingen van Casey e al. (2003) blijk duidelijk da de overheden van de onwikkelde landen hun sociale zekerheidselsels zullen moeen herzien. Doe men di nie dan dreig gemiddeld over de OESO-landen heen de neo-overheidsschuld e sijgen o 50% van he BBP in He is dan ook e verwachen da er beleidshervormingen zullen worden doorgevoerd. Ik concenreer me in di deelje op de pensioenselsels die in de meese landen defined-benefi PAYG-pensioenselsels zijn (zie III3.2., supra, blz. 22). He IMF (2004) heef he in di verband over wee sooren hervormingen: a) convenionele of paramerische hervormingen, waaronder he besaande pensioensyseem blijf besaan, maar de parameers wijzigen, en b) srucurele hervormingen, waar nieuwe pensioenselsels worden ingevoerd, zoals privae pensioenselsels. In wa volg concenreer ik me op de paramerische hervormingen. Di beeken da er word nagegaan op welke wijze de besaande PAYG-selsels en alernaieve manieren om in pensioen e reden (de zogenaamde early reiremen programmes ), minder genereus kunnen worden gemaak. He minder genereus maken van de PAYG-pensioenselsels kan worden bereik door ofwel de bijdragen e verhogen, ofwel de uikeringen e doen dalen. De vraag kan nu worden geseld of beide maaregelen evenwaardig zijn, dan wel of de één verkiesbaar is boven de ander. He IMF (2004) sel in di verband: In many counries he payroll ax is already high, and furher increases are likely o have disorive effecs on he labor marke (IMF, 2004, blz. 6). He 8 Deze represenaieve economie is een economie waarbij de parameers, uigaven- en primaire balansonwikkelingen zo werden gekozen, da deze he ypische OESO-land imieer. 30

42 verhogen van de belasingvoe blijk dus geen goede oplossing e zijn, daar di he leveren van arbeid zou onmoedigen. Disney (996b) geef hiervoor een duidelijke verklaring. Verondersel da een persoon elke periode opnieuw beslis of hij de volgende periode (verondersel: he volgende jaar) nog arbeid zal verrichen of nie. De persoon zal zijn beslissing maken door de waarde van he marginaal nu van arbeid elke periode e vergelijken me he marginaal nu van vrije ijd. De waarde van he marginaal nu van arbeid is nies anders dan de exra reële verloning die de persoon onvang bij een exra jaar werken vermenigvuldigd me he marginaal nu van consumpie. Wanneer men nu verondersel da he marginaal nu van vrije ijd sijg me de leefijd, dan is he noodzakelijk da op oudere leefijd he exra reële loon voldoende groo is, opda de persoon zou beslissen nog één jaar exra e werken. Di exra reële loon kan men voorsellen als: ( T ) w + exra jaarlijkse pensioensui ker ingen pensioen (3) Hierbij is T de belasingvoe in periode voor de financiering van de pensioenen. w is he reële loon in periode. De exra jaarlijkse pensioenuikeringen is he oaal van de exra jaarlijkse pensioenrechen. Di kan sijgen door één jaar langer werken daar de uikeringen veelal gerelaeerd zijn aan he aanal jaren diens of als een percenage worden berekend op de inkomsen van de laase jaren arbeidsdiens, die dikwijls hoger liggen dan de vroegere acieve jaren. pensioen en sloe, is he verzaake pensioeninkomen door één jaar langer e werken. Ui vergelijking (3) blijk duidelijk da he verhogen van de belasingvoe T he exra reële inkomen doe dalen. Wanneer he verzaake pensioen daarenegen kleiner is, word di exra reële inkomen groer. De bese oplossing besaa er me andere woorden in de pensioenuikeringen e doen dalen daar di, in egenselling o een verhoogde belasingvoe, geen desincenive o werken zou geven. Inegendeel zelfs, een daling van de uikeringen bij de besaande pensioenbijdragen, zou de mensen aanzeen o he leveren van meer arbeid (Disney 996a). De besproken abel van Casey e al.(2003) ui bijlage 8 geef weer via welke wee wegen de pensioenuikeringen kunnen worden verminderd. Vooreers kan men beslissen om de jaarlijkse gemiddelde pensioenuikeringen e doen dalen, di is he zogenaamde benefi effec (zie abel, bijlage 8, kolom 5). 3

43 Daarnaas kan ook he aandeel van de 55-plussers die rech hebben op een pensioenuikering naar beneden worden gebrach. Deze laase maaregel werd he eligibiliy effec genoemd en verwijs naar he gemak waarmee een persoon voor de weelijke pensioenleefijd och een pensioenuikering kan onvangen in he normale publieke pensioenselsel (zie abel, bijlage 8, kolom 6). In dezelfde lijn kan men nauurlijk ook de gemakkelijkheid doen dalen waarmee een persoon via een alernaieve weg in pensioen kan reden. Men speel dan in op de zogenaamde Early reiremen programmes. Algemeen kan men sellen da he hier gaa over maaregelen die de arbeidsmarkparicipaie van oudere werknemers opdrijf. Merk he verschil op ussen he benefi effec en he eligibiliy effec. Bij de eerse maaregel pak men de uigaven rechsreeks aan en mag men ui vergelijking (3) verwachen da de mensen langer zullen werken. Bij he eligibiliy effec speel men in op de mogelijkheid om vroeger e soppen me werken. Di heef een posiief gevolg op de oale pensioenuigaven, zonder da daarvoor de gemiddelde jaarlijkse pensioenuikering moe worden verlaagd. He eligibiliy effec heef echer nog een exra bijkomend posiief gevolg. Wanneer men langer werk, sijg ook de belasingbasis en bijgevolg he oale bedrag van de pensioenbijdragen. Di gebeur opnieuw zonder da men de belasingvoe hoef e doen sijgen. Nieegensaande da ui de abel in bijlage 8, blijk da de reeds ondernomen maaregelen zich vooral hebben afgespeeld op he vlak van de gemiddelde pensioenuikeringen, wijs bovensaande alinea ons op he fei da de weede maaregel misschien wel succesvoller kan zijn. Casey e al. (2003) namen de proef op de som, en oonden aan da om een zelfde daling van de schuld in 2050 e verkrijgen de noodzakelijke procenuele daling in he aanal begunsigden veel kleiner was dan de noodzakelijke procenuele daling in de gemiddelde uikeringen. Duval (2003) onderzoek in welke mae er incenives o vervroegde uireding aanwezig zijn in de normale publieke pensioenselsels en de early reiremen programmes. He algemeen beslui da hij rek, is da deze incenives hoofdzakelijk aanwezig zijn in de early reiremen programmes. De manier om de arbeidsmarkparicipaie van de oudere werknemers op e rekken, is dan ook via de afbouw van deze early reiremen programmes. Bovendien zijn deze incenives he groos in de Coninenaal Europese landen, in vergelijking me Japan, Korea, de Angelsaksische wereld en de Scandinavische landen. Burniaux e al. (2004) bekijken in he lich van de veroudering welke beleidsmaaregelen kunnen worden genomen om de arbeidsmarkparicipaie e doen sijgen. Ze komen o he beslui da he wegnemen van de incenives o vervroegde pensioenoereding, he beleid is me he groose 32

44 poeniële effec. Volgens hen kunnen deze maaregelen vooral een groo posiief effec hebben op de paricipaiegraden van de oudere werknemers binnen de Europese Unie Beslui In di hoofdsuk werd aangeoond da de veroudering belangrijke gevolgen kan hebben op de uigaven, de begroing en de neo-schuldposiie van de overheden in de onwikkelde landen. In he ondersaande lijsje word een overzich gegeven van de uigavenposen die zullen worden beïnvloed. Tussen haakjes word hun verwache evoluie over de periode weergegeven. Deze evoluie is uigedruk in procenpunen van he BBP en is de verwache waarde bij he huidige beleid. Di beeken o.a. bij de huidige pensioenselsels en onder de recene pensioenhervormingen die pas in de oekoms hun effec zullen kennen. De normale publieke pensioenuigaven (+3,4 procenpunen) De uigaven voor de gezondheidszorg (+3, procenpunen) De uigaven voor de programma s van vervroegde pensionering (+0,2 procenpunen) De uigaven voor onderwijs, kindergeld, (-0.9 procenpunen) De oale leefijdsgebonden uigaven (+5.8 procenpunen) De evoluie van de normale publieke pensioenuigaven kan worden verklaard door verschillende facoren. Er werd aangeoond da de demografische onwikkelingen veranwoordelijk waren voor een sijging van 5,2 procenpunen van he BBP. De verwache daling in werkloosheid werk deze sijging egen me 0,8 procenpunen en de reeds ondernomen beleidsmaaregelen zijn goed voor een egenkaning van 0,9 procenpunen. Di alles zou zorgen voor een daling van he primaire surplus me 6 à 7 procenpunen over de periode De neo-schuldposiie zou hierdoor sijgen van 55% van he BBP in 2000 naar 50% van he BBP in He is duidelijk da he huidige beleid nie houdbaar is en da de reeds ondernomen hervormingen nie veel inhouden egenover de groe verwache sijging van de kosen. Verdere maaregelen zullen dan ook moeen worden genomen. Er werd aangeoond da de bese manier erin besond de generosiei van de PAYG-pensioenselsels af e bouwen via een daling van de uikeringen. He verhogen van de belasingvoe zou immers versorend werken op de arbeidsmarkparicipaie en 33

45 he probleem alleen verergeren. Bovendien werd er gewezen op he fei da de afbouw van de programma s van vervroegde pensionering veel poenieel inhoud om de negaieve effecen van de veroudering op de overheidsuigaven op e vangen. Als algemeen beslui kan men sellen da he effec van de veroudering op de publieke spaarquoe er nie zo rooskleurig uizie. Groe hervormingen, waarbij de generosiei van de PAYG-selsels word afgebouwd en de mensen de kans word onnomen om vervroegd ui de arbeidsmark e reden, zullen moeen worden doorgevoerd om di probleem op e lossen. 3.3 He privae spaareffec 3.3. Inleiding De vraag wa he effec is van de veroudering op de privae geaggregeerde spaarquoe van een land, kan pas worden beanwoord wanneer we eers he anwoord op de volgende vraag kennen: Waarom sparen mensen? In de lierauur bereffende veroudering word vooral de aandach gevesigd op he life-cycle moive, he precauionary moive en he beques moive. In wa volg, geef ik eers een kore oeliching van deze drie moieven en hun implicaies voor de geaggregeerde privae spaarquoe bij de veroudering van de bevolking ( III3.3.2). Daarna bespreek ik de empirische bevindingen bereffende de geldigheid van de life-cycle heory en bijgevolg diens implicaies voor de privae spaarquoe bij een ouder wordende bevolking ( III3.3.3). De nie-eenduidige empirische bevindingen leiden me dan o een poging om deze verschillen e verklaren ( III3.3.4). Om dan als uieindelijk doel e komen o een anwoord op de vraag wa he effec is van de veroudering op de privae geaggregeerde spaarraio van een land ( III3.3.5) Theoreische spaarmodellen en hun implicaies bij de veroudering De hieronder besproken spaarheorieën verondersellen allen in hun eenvoudigse vorm perfece kapiaalmarken en een homogene bevolking. He esseniële verschil ussen deze heorieën lig in hun assumpies bereffende de ijdshorizon en nusfuncie van de economische agenen (Kohl en O Brien, 998; Disney,996a; Mc. Morrow en Roeger, 999). 34

46 Life cycle model De life cycle hypohesis (LCH) is afkomsig van Franco Modigliani en zijn medewerkers (Ando en Modigliani, 963; Modigliani en Brumberg, 954; Modigliani, 986). De ijdshorizon van he individu is zijn eigen levensduur, en zijn nu is enkel en alleen afhankelijk van zijn eigen consumpie. Di nu word gemaximaliseerd bij een zo gelijk mogelijke consumpie over he leven. Deze wens o consumpion smooing is dan ook he fundamenele moief om e sparen of e onsparen. Disney (996a) verwoord de heorie als volg: Assuming a well-funcioning capial marke, he individual consumer or household will aemp o smooh consumpion expendiure over he lifeime, dissaving in he early par of he working life when wages are relaively low and when family formaion and purchase of durables ake place, and saving in he laer middle age as housing loans are paid of and children leave home. Assuming ne wealh is maximised a reiremen, no beques moive and a well-funcioning annuiy marke (provision of pensions), wealh is hen reduced by dissaving o zero a he expeced ime of deah. (Disney,996a, blz. 88). Ui deze heorie kunnen wee belangrijke besluien gerokken worden. Ten eerse, oudere werknemers sparen enkel en alleen om voldoende middelen e voorzien voor hun oude dag. Ten weede de gepensioneerden laen nies na bij hun overlijden. Beques model In di model hebben de individuen een muli-generaionele ijdshorizon. Hun ijdshorizon is dus nie enkel beperk o hun eigen verwache levensduur, maar srek zich ook ui o he leven van hun kinderen. Bijgevolg maximaliseren economische agenen nie alleen hun nu, maar ook da van hun kinderen: de oekomsige generaies. Di leid o he besaan van zogenaamde beques moives. Men gaa gedurende zijn leven sparen, nie alleen om deze middelen e gebruiken voor de financiering van consumpie ijdens he nie-acieve leven, maar ook om een gedeele van deze middelen als erfenis over e dragen aan zijn kinderen. (Kohl en O Brien, 998; Disney,996a; Mc. Morrow en Roeger, 999) In egenselling o de life cycle heory gaan oudere werknemers nie alleen sparen voor de voorziening van middelen voor hun oude dag maar ook voor hun nakomelingen, en de gepensioneerden zullen nie zoveel onsparen. Precauionary of buffer sock heory of saving He basisidee van deze heorie is mensen sparen ui voorzorg, d.w.z. om zich in e dekken egen mogelijke oekomsige gebeurenissen die de gewense consumpie zouden beknoen of 35

47 versoren. Voorbeelden van zulke onzekere gebeurenissen zijn: onzekerheid bereffende he ijdsip van overlijden, onzekere gezondheidsuigaven, inkomensversoringen, (Kohl en O Brien, 998; Disney,996a; Mc. Morrow en Roeger, 999) Ook hier kan men opnieuw besluien da oudere werknemers nie alleen sparen voor hun pensioen. Daarnaas zullen ook de gepensioneerden bij hun overlijden dikwijls nog een erfenis acherlaen aan hun kinderen in de vorm van uninenional bequess (zie Davies, 98; Abel, 985) of onder de vorm van sraegic bequess (zie Bernheim e al., 985). In he eerse geval gebeuren de erfenissen nie gewild. Door de besaande onzekerheden werd echer nie he ganse opgebouwde vermogen geconsumeerd ijdens de pensioenperiode. In he weede geval rachen de ouderen hun siuaie bij onzekerheden over de oekoms veilig e sellen door als he ware de zorg van hun kinderen af e kopen via he nalaen van erfenissen. Om de vraag e beanwoorden wa he effec is van de veroudering op de privae spaarraio, hoef men nu gewoon e kijken naar de leefijdspecifieke spaarraio s die volgen ui de verschillende spaarheorieën en vervolgens na e gaan wa he gewich van deze drie heorieën in de werkelijkheid is. De leefijdspecifieke spaarraio s van deze heorieën worden weergegeven in Figuur 2 (cf. blz. 37). Men zie da de leefijdsspecifieke spaarcurve onder de LCH een zogenaamde hump shape -vorm heef. In de jonge jaren consumeer men meer dan he inkomen, men denk hierbij bv. aan de aankoop van een woning. Gedurende de laere acieve levensjaren begin men echer e sparen. Di gebeur omwille van wee redenen: a) de vroegere schuld aflossen en b) pensioensparen. Eens men in pensioen kom, onspaar men he vroeger opgebouwde privae vermogen. Wanneer echer he beques moive en he precauionary savings moive eveneens belangrijke spaarmoieven vormen, dan zie men da de leefijdspecifieke spaarcurve word afgevlak. Hoe belangrijker deze wee spaarmoieven zijn, hoe groer de afvlakking. He effec van de veroudering op de privae geaggregeerde spaarraio is nu duidelijk. Wanneer de levenscyclushypohese (LCH) opgaa, zal bij een hogere ODR de geaggregeerde privae spaarraio dalen. Er zijn immers meer ouderen die onsparen dan mensen op acieve leefijd die neo-spaarders zijn (Disney, 996a). Naarmae he beques model en he precauionary savings model belangrijker worden, gaa deze redenering minder op. Een hogere ODR zal nie leiden o een desasreuze daling van de 36

48 geaggregeerde privae spaarraio. Immers, de ouderen gaan volgens deze heorieën nie massaal onsparen. Hun spaarraio blijf hoog en kan zelfs posiief zijn. Figuur 2: He leefijdsprofiel van he inkomen, de consumpie en he sparen onder de LCH, he beques model en he precauionary savings model. Inkomen Consumpie Consumpie onder LCH Consumpie onder beques model of precauionary savings model Inkomen Pensioenleefijd Leefijd Sparen (+) Sparen onder beques model of precauionary savings model Onsparen (-) Pensioenleefijd Leefijd sparen onder LCH Bron: Jackson, 998, blz. 53 en eigen herbewerking Noo: de eigen herbewerking omva de opname van he beques model en he precauionary savings model. De heorie lever dus geen eenduidig anwoord op de vraag wa he effec van veroudering op de privae spaarquoe is. Een empirische benadering is bijgevolg nie onbelangrijk Empirische bevindingen He effec van de veroudering op de privae spaarquoe word in de empirische lierauur op wee niveaus behandeld. He eerse niveau is he macroniveau, he weede is he microniveau. 37

49 Op macroniveau gaa men veelal de oale spaarraio regresseren op populaievariabelen, zoals de jonge en oude afhankelijkheidsraio s (YDP en ODP). Soms worden er ook andere variabelen opgenomen die ui de heorie een impac blijken e hebben op de spaarraio s, soms ook nie 9. Op microniveau word daa op gezinsniveau gebruik. Meredih (995) geef een overzich van de empirische lierauur en beslui da de schaingen van de gevoeligheid van de spaarraio s.o.v. de afhankelijkheidsraio s serk verschillen naargelang de sudie gebaseerd is op micro- of macrodaa en naargelang men gebruik maak van ime series of cross-secion daa. Turner e al. (998) vullen he overzich aan me inussen nieuwe bevindingen. De conclusies van deze aueurs blijven dezelfde. He overzich van Turner e al. (998) vind men in bijlage 9. De abel in bijlage 9 geef weer me hoeveel procen de spaarquoe (uigedruk in procenen) wijzig bij een sijging van één procenpun in de bereffende afhankelijkheidsraio s (uigedruk in procenpunen). Men kan de volgende besluien rekken. Alle macro-economische sudies bevesigen de heoreische verwaching da de YDR en ODR een negaief effec hebben op de privae spaarraio. Echer, de impac van de YDR is seeds kleinere de impac van de ODR. De sudies, gebruik makend van daa op gezinsniveau, geven opmerkelijk lagere effecen van beide afhankelijkheidsraio s op de privae spaarraio 0. Van di laase ineresseer me vooral he lagere effec van de oude afhankelijkheidsraio in vergelijking me de macro-economische sudies. Voor de micro-economische sudies bedraag he groose negaieve effec -0,2 (een sijging van procenpun in de ODR veroorzaak een daling van 0.2 procen in de spaarraio). De andere micro-economische sudies geven een waarde weer ussen -0,00 en 0,05 procenpunen. Bij de macro-economische sudies varieer de coëfficiën ussen -0,4 en -,6. De recene macro-economische sudie van he IMF (2004) maak gebruik van een panel van 5 landen over de periode Ze kom o he resulaa da de een sijging van de ODR me één procenpun leid o een daling van de spaarquoe me 0,35 procen. Beslui is da de macro-economische sudies een serke indicaie geven voor de levenscyclushypohese, erwijl de micro-economische sudies di nie doen. Deze laase sellen da een oename van de ODR nauwelijks leid o een daling van de privae geaggregeerde 9 Men denk hierbij aan bv. he primaire surplus van de overheid voor de omvaing van he Ricardiaanse equivalenie heorema, de groeivoe van de economie, he niveau van he BBP en opziche van Amerika, 0 De micro-economische sudies berekenen de leefijdspecifieke spaarraio s. Op basis van deze leefijdspecifieke spaarraio s word vervolgens berekend hoe de oale privae geaggregeerde spaarraio zou wijzigen bij een sijging van de ODR. 38

50 spaarraio. Di wil zeggen da de ouderen bijna nie onsparen en een bijgevolg een spaarraio moeen hebben die slechs lichjes onder deze van de acieve populaie lig. Men merk wel op da de recenere macro-economische sudies, zoals Masson e al. (995) en he IMF (2004), eveneens een negaief effec weergeven (respecievelijk -0.4% en -0,35%), maar deze zijn nie zo groo als in vele voorgaande macro-economische sudies (zie abel in bijlage 9). Algemeen kan men sellen da de micro-economische sudies o wee belangrijke bevindingen leiden die de assumpies van de LCT (supra, blz. 35) nie en goede komen en zo ook wijfel doe onsaan over de geldigheid van de LCT en zijn implicaies voor he effec van veroudering op he privae sparen (me name, da de veroudering zou zorgen voor een daling van de privae geaggregeerde spaarquoe). Ten eerse blijk da mensen nie hun volledige vermogen annuïseren (Disney, 996a). Di oon aan da economische agenen ook sparen ui voorzorg ( precauionary moive ) of vanui he doel een erfenis na e laen ( beques moive ) (Bernheim, 99). Ten weede blijk da gepensioneerden nog voor een lange periode neo-spaarders blijven. Ando e al. (995) oonden di aan voor Japan, Börsch-Supan (992) oonde di aan voor Duisland. Meer recenere micro-economische sudies in di domein reffen we aan in Alessie e al. (999) voor Nederland, in Fall e al. (200) voor Frankrijk, in Börsch-Supan e al. (200b) voor Duisland en in Brugiavini en Padula (200) voor Ialië. Deze sudies gebruiken allen herhaalde cross-secies om een onderscheid e maken ussen age effecs en cohor effecs. De cenrale bevinding in deze sudies is opnieuw da ouderen nie of nauwelijks onsparen. Ook hier kan de verklaring worden gevonden in he precauionary en beques moive. Er is groe evidenie da he aanhouden van een woning daar een duidelijk voorbeeld van is. Oudere mensen behouden hun woning, omda ze he a) willen nalaen aan hun kinderen (Disney,996a), of b) he aanzien als een middel om de aandach af e kopen van hun kinderen (he zogenaamde sraegic beques moive van Bernheim, Shleifer and Summers, 985), of c) he willen gebruiken als een vorm van verzekering egen groe gezondheidsuigaven in he laere leven (Skinner, 99). He age effec is he effec de leefijd op de spaarraio. He cohor effec is he effec van een cohore op de spaarraio. Op een bepaald ijdsip mag men verwachen da de jongere cohores een hogere spaarraio hebben dan de oudere, omda door de economische groei hun inkomen hoger lig. He is een fei da hogere inkomsen leiden o hogere besparingen. Om di effec af e zonderen van he age affec, maak men gebruik van herhaalde crosssecies. 39

51 3.3.4 Een verklaring voor de nie-eenduidige empirische bevindingen Hoe kunnen de verschillende bevindingen ui de micro-economische en macro-economische sudies worden verklaard? Of beer, hoe kan he da de verschillende resulaen van deze wee op een consisene wijze naas elkaar kunnen besaan? Weil (994) gaf als eerse hierop een duidelijk anwoord. Hij sel da dergelijke afwijking ussen micro- en macrodaa e verwachen zijn wanneer inergeneraionele relaies een belangrijke verklaring voor he sparen vormen. He basisidee van Weil kan he bes worden uigelegd aan de hand van zijn eigen eenvoudig analyisch kader. Hij verondersel wee generaies: de ouders me leefijd 2 en de kinderen me leefijd. He spaargedrag van elke individu word bepaald door wee deerminanen: de persoon zijn eigen leefijd en de inergeneraionele relaie ussen deze persoon en personen ui de andere generaie. Mahemaisch kan di als volg worden voorgeseld (Weil, 994): De spaarraio van een persoon ui generaie is: s = β + π 2, (4) + n me: β : spaarraio van de persoon ui generaie wanneer deze geen band zou hebben gehad me generaie wee; π 2, : effec van een individu ui generaie 2 op he spaargedrag van de persoon ui generaie ; n: he aanal mede-erfgenamen van de persoon. π 2, word negaief veronderseld, wa beeken da he hebben van een band me je ouders je spaargedrag neerwaars beïnvloed, daar je verwach da zij je een erfenis zullen nalaen. Bovendien vergroo di negaief effec naarmae men minder erfgenamen heef. De spaarraio van een persoon ui generaie 2 is: = β + m (5) s2 2 π, 2 ( ) me: β 2 : spaarraio van de persoon ui generaie 2 wanneer deze geen band zou hebben gehad me generaie één; π,2 : effec van een individu ui generaie op he spaargedrag van de persoon ui generaie 2; m: he aanal kinderen van deze persoon. π,2 word posiief veronderseld. Hoe meer kinderen je heb, hoe meer je zal sparen; en di om elk van je kinderen een bepaalde erfenis na e laen. De zogenaamde egensrijdigheid ussen de micro- en macro-economische bevindingen kunnen nu worden verklaard. De verklaring word gevonden in de inergeneraionele relaies. De empirische lierauur geef geen duidelijke evidenie voor he besaan van een effec van he 40

52 aanal kinderen op de spaarraio van de ouders. Weil (994) concenreerde zich dan ook op de andere inergeneraionele relaie. Hij onderzoch of he onvangen van een erfenis en de verwaching ervan een significane impac heef op he spaargedrag van een individu. He anwoord bleek ja e zijn. Naarmae een jonge persoon minder mede-erfgenamen heef, zal deze bijgevolg minder sparen. Di is ne wa gebeur in een verouderende bevolking! De dalende geaggregeerde spaarquoe bij een sijgende ODR, zoals waargenomen ui de macro-economische sudies, is nie afkomsig van he onsparen van de gepensioneerden, maar wel van he dalende spaargedrag van de werkende generaie. Weil verwoord di als volg: There are ineracions among households ha are picked up in he aggregae figures, bu no in daa on individual households (Weil, 994, blz.56) Beslui Ui de heorie blijk da de veroudering een negaief effec zal hebben op de privae geaggregeerde spaarquoe wanneer de LCH dé geldende heorie is. Als echer de beques en precauionary savings -moieven belangrijker zijn, dan zal de veroudering weinig invloed hebben op deze privae geaggregeerde spaarquoe. Ondanks de onzekere heoreische besluien, lever de empirische lierauur ook geen duidelijk anwoord. De resulaen verschillen naargelang de aard van de empirische sudie. De micro-economische sudies veronen nauwelijks o geen aanwijzing da de ouderen onsparen. Bijgevolg geld de LCH volgens deze sudies nie en zal de veroudering ook geen negaief effec hebben op de privae geaggregeerde spaarquoe. De macro-economische sudies daarenegen, duiden wel op een negaief effec van de veroudering. Volgens deze sudies geld me andere woorden de LCH. Weil (994) gaf voor deze verschillende bevindingen een verklaring op basis van inergeneraionele relaies. Volgens hem zijn he de jongeren die minder sparen naarmae de bevolking ouder word. De macro-economische sudies zouden he dan ook bij he juise eind hebben en de veroudering zou bijgevolg een negaief effec op de privae geaggregeerde spaarquoe hebben. Men merk op da in zijn verklaring de LCH nie hoef e gelden. Ui mijn lierauuronderzoek meen ik echer da een andere mogelijke verklaring kan worden gegeven voor de verschillende bevindingen van de micro- en macro-economische sudies. Een verklaring die wel uigaa van de geldigheid van de LCH en die word gevonden ui de ineracie ussen he privae sparen en he sociale zekerheidselsel, meer bepaald he publieke pensioenselsel. Di word besproken in he volgende punje: III3.4. 4

53 3.4 Ineracie ussen he privae spaargedrag en he publieke pensioenselsel 3.4. Inleiding In III3.2. werd verwezen naar he fei da de huidige publieke pensioenselsels meesal defined benefi PAYG-pensioenselsels zijn (supra, blz. 22). Men kan zich voorsellen da dergelijk publiek pensioenselsel, waar de overheid vandaag belasingen hef en morgen in ruil daarvoor een pensioenuikering geef, een effec heef op he spaargedrag. Anders geseld, mensen die verwachen pensioenuikeringen e onvangen, kunnen er voor kiezen nu minder e sparen voor he pensioen. Sociale zekerheid kan op deze wijze een subsiuu zijn van pensioensparen. In plaas van elke maand geld e sparen voor he pensioen, bealen de werknemers een belasing op hun loon; en in plaas ijdens he pensioen e leven van de gecumuleerde spaargelden, krijg men elke maand een pensioenuikering. (CBO, 998). In wa volg, oon ik vooreers heoreisch deze subsiueerbaarheid aan in een eigen eenvoudig numaximaliserend model ( III3.4.2). Vervolgens ( III3.4.3) word de link gelegd naar de veroudering, waar gebruik makend van deze subsiueerbaarheid een mogelijke verklaring word gegeven voor de verschillende resulaen van de micro- en macro-economische sudies die he effec van de veroudering op de privae geaggregeerde spaarquoe besuderen (zie III3.3, supra, blz. 34). He beslui van di hoofdsuk kom o een posiieve visie op he spaareffec van de veroudering. Echer, de heoreische lierauur is he nie eens over de mae van subsiueerbaarheid ussen de sociale zekerheid en he pensioensparen. Een blik op de empirische bevindingen bereffende deze subsiueerbaarheid word bijgevolg vervolgens besproken ( III3.4.4) Een eigen eenvoudig numaximaliserend model He model en de opimalisering He uigewerke model is een OLG-model. Ik inspireer me op he werk van Diamond (965) voor de modellering van de consumpiebeslissing van een persoon die wee perioden leef, en breid di model zelf ui me de formele voorselling van he PAYG-pensioenselsel volgens Jackson (998). He dien e worden opgemerk da de sandaard OLG-modellen uigaan van de 42

54 LCH zoals gedefinieerd in III3.3.2 (supra, blz. 34). De implicaies die volgen ui di model verondersellen dan ook allen de geldigheid van de LCH. Verondersel da elke consumen wee perioden leef. In periode is men jong en in periode 2 is men oud. Een persoon die jong is op he ijdsip, verdien een reëel bruoloon w. Na afrek van de direce belasingen T w op he bruoloon, houd men nog een neoloon van (-T )w over. Di neoloon word gespreid over consumpie c, en spaargelden s. Wanneer men oud is op he ijdsip +, onvang men een rene r + op zijn spaargeld s. Daarnaas onvang men ook een pensioenuikering B +. He volledige spaarbedrag en de inkomsen daarop, evenals de pensioenuikeringen worden volledig geconsumeerd ( c 2,+ ) 2. De direce belasingen T w worden door de overheid geheven om er pensioenen B mee ui e keren. He gehaneerde pensioenselsel in di model is me andere woorden een puur PAYGpensioenselsel. De pensioenbijdragen van de periode worden inegraal gespendeerd aan de pensioenuigaven van periode. Tevens verondersel ik da de sociale zekerheid er elke periode voor zorg da de onvangsen gelijk zijn aan de uigaven. Voor elke periode geld me andere woorden 3 : w B = T (6) D Hierbij sel D de ODR op he ijdsip voor. Een persoon haal enkel nu ui consumpie en he doel van de consumen is di nu over he leven e maximaliseren. Er word veronderseld da de consumen een logarimische nusfuncie heef me een ijdsvoorkeur ρ. Elke consumen maximaliseer bijgevolg de volgende funcie: ( c ) ln 2, + W = ln( c, ) + (7) + ρ onder de nevenvoorwaarden (8) en (9) c ( T ) w s, = (8) ( + r + ) s B c (9) 2, + = De subscrips en,2 saan respecievelijk voor he ijdsip in de leefijdsgroep jong of oud. Merk op da de variabelen w, T, s, geen subscrip bevaen voor de leefijdsgroep. Di omda deze variabelen slechs voorkomen in he jonge leven van de consumen. Ook de variabele r en B behoeven geen leefijdspecifiek subscrip. Deze laase variabelen zijn immers maar relevan in he oude leven van de consumen. 3 Deze formele voorselling van he PAYG-selsel kom van Jackson (998, blz. 28) 43

55 Subsiuie van (8) en (9) in (7) geef de vergelijking (0): (( + r ) s + B ) ln + + W = ln( ( T ) w s ) + (0) + ρ He opimaliseringprobleem van de consumen word opgelos door vergelijking (0) e maximaliseren naar s. De oplossing geef de volgende eerse orde voorwaarde: + r + =, c2, + + ρ c of c + r + = + ρ 2, + c, () De eerse orde voorwaarde () is nies anders dan de gekende Euler vergelijking. Deze laase sel da in he opimum he marginaal nu van een exra euro nu geconsumeerd (/c, ) gelijk is aan he geacualiseerde marginaal nu (/(c 2,+ (+ρ))) van he oekomsige consumpiebedrag (+r + ) da bekomen word door deze exra euro nu e beleggen egen de markrene r + en deze vervolgens morgen e consumeren. He doel is een uidrukking e bekomen voor he spaargedrag s van de consumen. Daaroe word eers de opimale consumpie c, berekend. Deze word gevonden door vooreers de nevenvoorwaarden (8) en (9) om e vormen o de life ime -budgevergelijking en vervolgens de eerse orde voorwaarde (0) daarin e subsiueren. De budgevergelijking word weergegeven door vergelijking (2). ( T ) w c2, + B+ = c, + (2) + r + r De opimale consumpie c, word dan: B+ + ρ ( ) c, = T w + (3) + r ρ He opimale spaarbedrag s word nu bekomen door (3) in (8) e subsiueren en op e lossen naar s. B + + ρ s = ( T ) w (4) 2 + ρ + r 2 + ρ + Hierui blijk da he opimale spaarbedrag s sijg bij een hoger reële bruoloon w, een hogere rene r +, een lagere belasingsvoe T en een lagere pensioenuikering B +. De inuïie hieracher is duidelijk. He is een gegeven da mensen me een hoger inkomen, meer 44

56 zullen sparen. Een sijging van de belasingsvoe beïnvloed he spaargedrag dan ook negaief. He negaieve effec van de hogere pensioenuikeringen op he privae sparen, wijs op de subsiueerbaarheid die besaa ussen he privae spaarbedrag en he pensioenvermogen. Een hogere oekomsige uikering zorg ervoor da men zelf minder hoef e sparen voor de consumpie ijdens de laere inacieve jaren. Echer he is de acuele waarde van deze oekomsige uikeringen die de huidige spaarbeslissing beïnvloed. Een sijging van de rene, verzach dan ook he negaieve effec van de pensioenuikeringen. We ween nu wa he opimale spaarbedrag is in de siuaie me een PAYG-pensioenselsel. Om nu e kunnen kijken naar he effec van dergelijk pensioenselsel op he spaargedrag van een persoon, is he noodzakelijk vergelijking (4) e vergelijken me he opimale spaarbedrag wanneer he PAYG-pensioenselsel er nie zou zijn gewees. Om deze laase e kennen kan men de oefening opnieuw uivoeren. De e maximaliseren funcie is opnieuw vergelijking (7), maar di keer onder de volgende wee nevenvoorwaarden: c, = w s (5) ( r ) s c2, = (6) De werkwijze verloop analoog als in he voorgaande geval. De opimale consumpie c, en spaarbedrag s zijn dan: + ρ c, = w (7) 2 + ρ s = w (8) 2 + ρ Er moe nu nog slechs één sap worden geze om he effec van he PAYG-pensioenselsel op he opimale spaarbedrag na e gaan: he verband definiëren ussen de bijdragen T die de jonge persoon op ijdsip beaal en de uikeringen B + die deze zelfde persoon onvang op ijdsip + wanneer deze gepensioneerd is. De relaie kan als volg worden voorgeseld: ( + ) + T w = B + a (9) Hierbij sel de parameer a de impliciee opbrengsvoe van de pensioenbijdragen voor. Men kan deze parameer bekijken als een maasaf van generosiei van he publieke PAYGpensioenselsel. Hoe deze parameer word bepaald zal duidelijk worden in III3.4.3 (infra, 45

57 blz.49). Meer bepaald, zal de veroudering deze parameer beïnvloeden. Echer, op di momen word deze als gegeven beschouwd. Subsiuie van (9) in (4) lever de volgende uikoms: + a+ s = ( ) + + w T w ρ 2 + ρ (20) 2 + ρ + r + Of s = w T w A 2 + ρ + a A (2) 2 + ρ + r + me + = + ( + ρ ) Impac van he PAYG-pensioenselsel op he privae vermogen bij he gelden van de LCH De impac van he PAYG-pensioenselsel op he opimale spaargedrag kan nu op een eenvoudige manier worden afgeleid ui vergelijkingen (8) en (2) die respecievelijk he opimale spaarbedrag voorsellen bij afwezigheid en aanwezigheid van he PAYG-pensioenselsel. Om de analyse e vereenvoudigen, sel ik da ρ gelijk is aan nul. De vergelijkingen (8) en (2) worden dan (7 ) en (20 ). s = w (8 ) 2 s = w 2 T w A me + a+ A = + (2 ) 2 + r + Sel nu da de markopbrengsvoe r + even groo is als de impliciee opbrengsvoe van de pensioenbijdragen a +. De parameer A ui vergelijking (2 ) word dan. Bijgevolg is he opimale spaarbedrag s bij de aanwezigheid van een PAYG-pensioenselsel nies anders dan he opimale spaarbedrag bij de afwezigheid van dergelijk pensioenselsel (de eerse erm van recherlid in (2 )) verminderd me de pensioenbijdragen die men moe bealen (de weede erm van he recherlid in (2 )). Meer algemeen kan men sellen da onder de geldende voorwaarden, he opgaan van de LCH en de gelijkheid van a en r, he PAYG-pensioenselsel ervoor zorg da he privae vermogen euro per euro word verminderd me he neo-pensioenvermogen. He privae vermogen is he gecumuleerde spaarbedrag van een persoon over de jaren heen. Anders geseld, he is de som van alle jaarlijkse spaarbedragen e beginnen vanaf he momen van geboore o he huidige ijdsip (CBO,998). Daar in di model de persoon maar wee perioden leef, is he privae vermogen van een jonge persoon op ijdsip nies anders dan s. 46

58 He neo-pensioenvermogen word gedefinieerd als he verschil ussen de geacualiseerde oekomsige pensioenuikeringen en de geacualiseerde oekomsige pensioenbijdragen 4. In di modelmaige voorbeeld is he neo-pensioenvermogen voor de jonge economische agen op ijdsip nies anders dan: B ( + a = ) w T r + + r + (22) Immers, hij hoef in de oekoms geen bijdragen meer e bealen en zal enkel nog uikeringen onvangen. In de siuaie waar a + gelijk is aan r +, word he neo-pensioenvermogen bijgevolg weergegeven door w T. Vandaar da men ui vergelijking (2) kan afleiden da he privae vermogen euro per euro afneem me he neo-pensioenvermogen. Wa gebeur er nu wanneer de voorwaarden, he gelden van de LCH en de gelijkheid van a en r nie opgaan? Impac van he PAYG-pensioenselsel op de privae welvaar bij he gelden van de LCH, maar nie gelijke a en r. In de siuaie waar a en r nie aan elkaar gelijk zijn, word he opimale spaarbedrag gegeven door vergelijking (2 ) of door vergelijking (23). s = w 2 + a T w 2 + r + + T w 2 me + a+ T w = neo-pensioenvermogen (23) + r + He is nu duidelijk wa er gebeur indien a < r. Ten eerse blijk ui (2 ) da A <; bijgevolg daal he sparen en opziche van de siuaie zonder PAYG me minder dan de bijdragen w T. Ten weede kan men ui (23) afleiden da he privae sparen (of he privae vermogen) me meer daal dan he bedrag van he neo-pensioenvermogen. Wanneer a > r gelden de omgekeerde besluien. He privae sparen daal me meer dan de bijdragen, maar me minder dan he neo-pensioenvermogen. Impac van he PAYG-pensioenselsel op he privae vermogen bij he nie gelden van de LCH of bij de aanwezigheid van arbeidsmarkeffecen. To nu oe heb ik enkel de siuaie beschouwd waar de LCH dé geldende spaarheorie is. In III3.3.2 heb ik echer gewezen op he besaan van nog wee andere belangrijke spaarheorieën, 4 Deze definiëring van neo pensioenwelvaar is gebruikelijk in de lierauur. Zie bv. de lierauursudies van Kohl en O Brien (998) en he CBO (998). 47

59 me name: he beques model en he precauionary savings model (supra, blz. 34). Bovendien gaven de empirische bevindingen op microniveau aan da ouderen nie of nauwelijks onspaarden, wa een indicaie kan zijn van de relevanie van deze laase wee heorieën. Wa zijn nu de voorspellingen van deze wee heorieën bereffende he effec van een PAYGpensioenselsel op he privae sparen? Beide spaarheorieën voorspellen da de invoering van een PAYG-pensioensyseem een veel kleiner effec op he privae sparen zou hebben dan da di he geval is onder de LCH (Kohl en O Brien, 998). De reden is duidelijk. Wanneer voorzorgsparen een belangrijk spaarmoief is, zal de invoering van een PAYG-pensioenselsel geen invloed uioefenen op da voorzorgsparen. Immers, ze neem de onzekerheid bereffende oekomsige uigaven zoals bv. ziekezorg nie weg. Me berekking o he erfenismoief, dien opgemerk e worden da he PAYGpensioenselsel een ransfer beeken van de jongeren naar de ouderen. Voor een ouder persoon beeken di da zijn opimale niveau van bequess zal dalen. Bijgevolg zal deze voordien in he jongere leven meer sparen om de PAYG-ransfer in he laere leven ongedaan e maken. He kan dus zijn da de daling van spaargelden voor zijn pensioenvoorziening word egengewerk door een sijging van de spaargelden voor bequess (Kohl en O Brien, 998). De implicaie is duidelijk. Een sijging van he neo-pensioenvermogen me één euro zal he privae vermogen me minder dan één euro erugdringen. Bovendien zal deze subsiueerbaarheid kleiner worden naarmae he beques moive en precauionary moive belangrijker worden. (Kohl en O Brien, 998) De subsiueerbaarheid ussen he pensioenvermogen en he privae vermogen kan ook klein zijn wanneer de LCH och opgaa. Di is he geval wanneer de invoering van he PAYGpensioenselsel een negaieve impac heef op de arbeidsmarkparicipaie. Aan een publiek PAYG-pensioenselsel zijn drie eigenschappen verbonden die de beslissing o he in pensioen gaan, beïnvloeden (Duval, 2003). Vooreers is er een inkomenseffec afkomsig van de pensioenuikeringen. Hoe hoger deze zijn, hoe minder lang men zal werken. Ten weede veroorzaken de belasingen voor de financiering van de pensioenen zowel een subsiuie- als een inkomenseffec. Wanneer di subsiuie-effec groer is dan di inkomenseffec zal men ervoor kiezen vlugger in pensioen e gaan. Een laase eigenschap die de pensioenbeslissing beïnvloed, is de minimumleefijd waarop men kan genieen van pensioenuikeringen. Zo zullen mensen reeds soppen me werken op deze leefijd, ook al zou volgens de heorie een laere leefijd hun 48

60 zogenaamd levensnu maximaliseren. Di kan he gevolg zijn van korzichigheid of gewoon he fei da men nie langer meer mag werken. Kohl en O Brien (998) sellen dan ook da de invoering van een PAYG-pensioensyseem groe simulansen kan geven om vroeger ui de arbeidsmark e reden. He gevolg hiervan is da men voor een langere periode inacief zal zijn. Wa dan weer aanze o meer sparen Invloed van de veroudering en mogelijk alernaieve verklaring van de discrepanie ussen de bevindingen ui micro en macro daa bereffende he effec van veroudering op de privae spaarquoe. In welke mae verel di model ons nu ies over de effecen van de veroudering? De variabele die ies verel over de veroudering van de bevolking is de variabele D ui vergelijking (6). Deze variabele sel de ODR voor en is bijgevolg nies anders dan de gehaneerde maasaf van veroudering in deze scripie (zie II2, supra, blz. 3). De vraag kan nu worden geseld in welke mae een wijziging van de ODR een effec heef op de opimale consumpie en spaarbeslissing van de consumen onder de geldende voorwaarden van di model? Deze laase zijn: he gelden van de LCH, he hebben van een PAYG-pensioenselsel en he coninu in evenwich houden van de sociale begroing. He anwoord op deze vraag word gegeven via he effec da D op a heef. Voor onze persoon die jong is in periode, geld da de pensioenuikeringen die hij zal onvangen in +, gegeven worden door vergelijking (24): w + B + = T + (24) D+ Door vergelijking (9) e subsiueren in vergelijking (24) bekom men (25): ( + ) w + a + T w = T + (25) D+ Er kan nu worden afgeleid wa er gebeur indien de veroudering sijg en de kos van deze veroudering voor de sociale zekerheid, al dan nie gedeelelijk, moe gedragen worden door de besudeerde persoon. Als de veroudering opreed, zal D + sijgen. Wanneer we verondersellen da de lonen w evenals de belasingen T nie wijzigen over de wee perioden heen, dan zal de sijgende druk van de veroudering op de sociale begroing moeen worden opgevangen door de besudeerde persoon. Hij zal evreden moeen zijn me lagere 49

61 pensioenuikeringen en zal bijgevolg een lagere impliciee opbrengsvoe van de pensioenbijdragen a moeen aanvaarden. Verondersellen we da voordien a gelijk was aan r, dan zal deze nu kleiner worden dan r. He effec op he privae spaargedrag is dan duidelijk. Voordien werd deze en opziche van de siuaie zonder PAYG eruggedrongen me een bedrag gelijk aan de bijdragen, nu word deze eruggedrongen me een bedrag kleiner dan deze bijdragen. Me andere woorden he privae sparen van onze jonge persoon sijg. Wanneer deze ouder is, zal de onsparing dan voor he zelfde bedrag sijgen. En di door de impac die de veroudering heef op he publieke pensioenselsel. De verklaring voor de discrepanie ussen de macro- en microbevindingen bereffende he effec van de veroudering op he privae spaargedrag kan dan worden uigelegd. Börsch-Supan en Winer (200) sellen in di verband: If indeed mos saving paerns currenly observed in France, Germany and Ialy are caused by heir pay-as-you-go sysems wih heir generous reiremen benefis, we should expec disinc changes in saving paerns in he fuure. a pension reform owards a muli-pillar sysem wih a subsanial porion of funded reiremen income will revive he reiremen moive for saving. Hence, i is likely ha saving raes among he young will increase (o accumulae reiremen savings) and saving raes among he elderly will decline (because hey will dissolve heir reiremen savings) (Börsch-Supan en Winer, 200, blz.5). De in he verleden ingevoerde genereuze PAYG-pensioenselsels zorgden er me andere woorden misschien voor da mensen minder spaarden ijdens he acieve leven en bijgevolg minder onspaarden ijdens de inacieve pensioenleefijd. Di zou voor een afvlakking van de leefijdspecifieke spaarcurve kunnen gezorgd hebben, wa o uiing kom in de microeconomische sudies. Di beeken nie da de LCH nie zou gelden; enkel da deze nie meer o uidrukking kom in he privae sparen, omda he spaarmoief onder de LCH (pensioensparen) reeds word voldaan via he publieke PAYG-selsel. De veroudering kan di echer veranderen. De generosiei van he PAYG-selsel moe worden afgebouwd, waardoor de mensen opnieuw zelf in hun pensioen moeen voorzien. De plae leefijdspecifieke spaarcurve verdwijn om opnieuw plaas e maken voor deze onder de LCH zoals weergegeven in Figuur 2 (supra, blz. 37) (Börsch-Supan en Winer, 200). De ouderen onsparen dan opnieuw, wa dan o uidrukking kan komen in de macro-economische sudies. 50

62 He zal de aandachige lezer opmerken da deze laase redenering nie volledig kan gemaak worden. Immers, de besproken micro-economische sudies in paragraaf III3.3.3 (supra, blz. 37) hebben o.a. berekking op de jaren 999, 2000 en 200. De bevinding da de ouderen in deze jaren nog nie onsparen, beeken in deze redenering da de huidige PAYG-pensioenselsels nog zeer genereus zijn. De in paragraaf III3.3.3 (supra, blz. 37) besproken bevindingen van de macro-economische sudies ui de jaren 90 of vroeger, die sellen da de veroudering een negaief effec heef op de privae geaggregeerde spaarquoe, kunnen dan ook nie verklaard worden vanui de redenering da in deze periode de veroudering leidde o een daling van de generosiei van de pensioenselsels. Waardoor dan de leefijdspecifieke spaarcurve zoals deze onder de LCH zou erugkomen en wa op zijn beur aanleiding zou geven o een daling van de privae geaggregeerde spaarquoe, wanneer de ouderen in pensioen reden. He blijk eerder da, gezien de nog hoge generosiei van de PAYG-selsel, de erugkeer naar de leefijdspecifieke spaarcurve zoals onder de LCH nog moe plaasgrijpen. Bovendien zou deze erugkeer vooreers een posiief effec hebben op de privae geaggregeerde spaarquoe, die he negaieve effec van de veroudering afrem. Immers, bij deze erugkeer sijgen de spaarraio s van de acieve mensen. Zij moeen nu namelijk zelf in hun pensioen voorzien. Di heef vanzelfsprekend o gevolg da de spaarraio sijg, vooraleer de dalende druk van de gepensioneerden overheers. Lee e al. (2003) erkennen di fei en simuleren voor Amerika een economisch model da uigaa van de LCH. Ze bekijken drie scenario s. He resulaa is erug e vinden in Figuur 3. Figuur 3: Gesimuleerde spaarraio van de Verenigde Saen onder de LCH, onder verschillende assumpies van he publieke pensioenselsel: (in procen) Bron: Lee e al, 2003, blz

63 In he eerse scenario bekijken ze hoe de oale spaarraio doorheen de jaren zou zijn geëvolueerd wanneer er geen PAYG-pensioenselsel was. De LCH gaa dan volledig op. Men zie da sinds de jaren achig de spaarraio significan sijg, wa wijs op he sparen voor consumpie ijdens de pensioenleefijd. Omsreeks 205, wanneer de babyboomers in pensioen beginnen e gaan, merk men da de spaarraio significan daal. Di wijs op de onsparingen ijdens he pensioen. In he weede scenario voeg men he Amerikaanse PAYG-pensioenselsel in. Men zie da de beweging in de spaarraio word afgevlak, maar nie word geëlimineerd. Di kom omda, zoals reeds geseld in paragraaf III3.2.2, he pensioenselsel in Amerika een zogenaamd fla-pension scheme is (supra, blz. 24). He voorzie enkel een basisinkomen voor de ouderen. Deze bevinding kom overeen me he resulaa van mijn model da sel da he PAYG-selsel de leefijdspecifieke spaarraio s afvlak In he derde scenario word in 2000 he PAYG-pensioenselsel afgeschaf. Di scenario is he zogenaamde verrassingsscenario, waarbij he selsel plos word opgezegd. Di heef o gevolg da mensen op lae werkleefijd massaal moeen sparen, wa leid o he onsaan van zogenaamde super-savings. Di kom duidelijk naar voor Figuur 3. Di scenario is echer nie realisisch, daar di beeken da de ouderen op he momen van de afschaffing, geen inkomen meer hebben.vandaar da he laase scenario realisischer is. In he laase scenario word he PAYG-selsel geleidelijk aan afgebouwd. De gemaake belofes qua pensioenuikeringen blijven besaan. Di beeken da de jongeren belasingen moeen bealen, zonder daar laer ies voor in de plaas e krijgen. He gevolg is da de spaarraio iniieel sijg en opzich van he scenario me PAYG-selsel, waarna ze begin e dalen wanneer de ouderen in pensioen reden. Men merk op da de spaarraio in de eindfase van he laase scenario nie zo diep daal dan in he scenario me he PAYG-selsel. De hierboven uieengezee veronderselling da de veroudering leid o een daling van de privae geaggregeerde spaarquoe door de afschaffing van he PAYG-pensioenselsel, waardoor men erugkeer naar de leefijdspecifieke spaarraio s onder de LCH, lijk in deze simulaie dus nie op e gaan. De reden da de spaarraio na de opgang nie zo diep daal, kan worden verklaard door een gelijkaardige visie als die van Fuagami en Nakajima (200). Deze aueurs sellen da de vergrijzing (veroudering door sijgende levensverwaching) een posiief effec kan hebben op de economische groei. De redenering is de volgende: door de sijging van de levensverwaching zal elk gezin meer sparen, omda he zich moe voorbereiden op een langere pensioenperiode. De 52

64 sijgende spaarraio die daarui volg, zorg voor een acceleraie van de oupugroei. Via de zogenaamde groei-effecen heef deze hogere groei nu een posiief effec op de geaggregeerde spaarraio. Vandaar da deze laase nie erugval onder zijn beginwaarde (vóór de ingang van de vergrijzing) wanneer de oudere mensen in pensioen reden. In de eind- seady sae groei de economie bijgevolg sneller dan in de begin- seady sae. Ik heb enige wijfel bereffende de grooe van he posiieve spaareffec da zou voorvloeien ui de vergrijzing van de onwikkelde landen. Immers, voor de periode word er geen significane sijging van de levensverwaching binnen de onwikkelde landen voorspeld (zie Figuur 7, supra, blz. 4). Echer, de kern van hun redenering rek wel mijn aandach. Immers, wanneer bij de afbouw van he PAYG-pensioenselsel de oudere werknemers vooreers meer gaan sparen, leid di via kapiaalaccumulaie o hogere oupugroei. Di zorg ervoor da alle mensen een hogere spaarraio bekomen; waardoor bij de oereding van de oudere werknemers o he pensioen de geaggregeerde spaarquoe hoger lig dan de iniiële spaarquoe (deze vóór de afbouw van he PAYG-pensioenselsel). Vandaar de uikoms in de simulaie van Lee e al. (2003). Er res nu nog de vraag hoe men in de hierboven uieengezee redenering een verklaring kan bieden voor de -volgens de macro-economische sudies waargenomen- negaieve effecen van de ODR op de spaarquoe. Een eerse verklaring is, da de redenering van Weil (994) opgaa (zie III3.3.4, supra, blz. 40). Di is: de veroudering zorg via inergeneraionele relaies voor een daling van de spaarquoe bij de jongere mensen. Ik meen echer een weede verklaring e mogen geven. He blijk namelijk da de snels ouderwordende OESO-landen juis deze landen zijn die de mees genereuze pensioenselsels hebben. Di is een gegeven da afleidbaar is ui de reeds besproken figuren ui de bijlagen 4 en 7. De figuur ui bijlage 4 oon de snel en raag ouderwordende OESO-landen. De linkerhelf van de figuur ui bijlage 7 geef de normale publieke pensioenuigaven in %van he BBP weer. Men kan deze gebruiken als een proxy voor de generosiei. Wanneer we di doen, dan blijk ui vergelijking van de bijlagen 4 en 7 da de landen me pensioenuigaven onder of vlak boven 5% van he BBP (Ausralië, Canada, Denemarken, Hongarije, Korea, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Verenigd Koninkrijk en Verenigde Saen), op uizondering van wee landen (Hongarije en Korea), allen gecaalogeerd zijn onder de raag ouderwordende OESO-landen. Men kan dus he voorzichige beslui rekken da de mins oude populaies de mins genereuze pensioenselsels hebben en de oudse populaies de mees genereuze. Di wijs vanzelfsprekend 53

65 op een srucureel probleem da van poliieke aard is. Wanneer we nu ween da de generosiei leid o een daling van de spaarquoe bij de werkende mensen, dan is he nie zo onlogische da de macro-economische cross-secie sudies bereffende de OESO-landen (zie abel in bijlage 9), een aanduiden da een sijging van de ODR me procenpun leid o een daling van de privae geaggregeerde spaarquoe me minimum 0,5 procen. De ODR is nie de oorzaak, maar wel de groe generosiei! He fei da de recenere en meer gesofisiceerde empirische sudies, zoals he IMF (2004) en Masson e al. (995) die gebruik maken van panel daa, lagere negaieve effecen geven van de ODR op de privae spaarraio, serk me in mijn overuiging Empirische bevindingen In paragraaf III3.4.2 heb ik heoreisch uieengeze da genereuze PAYG-pensioenselsels en he daarui volgende pensioenvermogen he privae vermogen kunnen verdringen. Echer, di zal slechs gelden wanneer de LCH dé geldende spaarheorie is. In paragraaf III3.4.3 heb ik vervolgens aangeoond da he in deze siuaie mogelijk is da microeconomische sudies geen significane onsparingen aanreffen bij de ouderen, erwijl de LCH och opgaa. De veroudering kan deze siuaie veranderen. De genereuze pensioensysemen moeen worden afgebouwd, waardoor de subsiuie van he privae vermogen door he pensioenvermogen verdwijn. Di leid iniieel o een posiief effec op de spaarquoe, vooraleer de groe onsparingen van de ouderen beginnen. Immers, de mensen op middenleefijd moeen vooreers meer sparen voor de voorziening van oekomsige pensioengelden, erwijl de huidige oudere bevolking nog kan profieren van de besaande genereuze PAYG-selsels. Echer, de gehele redenering in paragraaf III3.4.3 seun op de gemaake heoreisch veronderselling in III3.4.2 da he pensioenvermogen he privae vermogen verdring. Echer, zoals in da deel ook aangehaald, besaa er binnen de heoreische lierauur geen eensgezindheid bereffende di pun. He opgaan van he beques model of he precauionary savings moief, evenals de aanwezigheid van arbeidsmarkeffecen, zou deze verdringing eniedoen. Di deel heef dan ook de bedoeling een blik e werpen op de empirische bevindingen bereffende di onderwerp. Ik bekijk de empirie van de heorie uieengeze in paragraaf III He beslui daarui geef dan meeen een anwoord op de vraag of de redenering gemaak in deel III3.4.3 al dan nie geldig is. 54

66 De abel in bijlage 0 (OECD, 200b) oon da, voor de negen weergegeven OESO-landen, he gemiddeld beschikbare inkomen 5 van de gezinnen op pensioenleefijd en opziche van de gezinnen me een leefijd ussen 5 en 64 jaar voor alle landen ussen de 74 en 87% bedraag. Di ondanks de groe insiuionele verschillen in pensioenselsels. Casey e al. (2003) verklaren di door he fei da de gepensioneerden in landen me lagere publieke pensioenvoorzieningen, hogere inkomsen neigen e hebben ui privae spaargelden. Di fei is een bewijs van bovensaande heoreische benadering. Een belangrijke empirische bevinding reffen we bij Jappeli en Modigliani (2003). Zij sellen da de micro-economische sudies die de geldigheid van de LCH esen, de verkeerde maasaven voor de relevane variabelen gebruiken. De vele micro-economische sudies gebruiken als maasaf voor he inkomen he beschikbare inkomen. Als maasaf voor he sparen word gebruik gemaak van he beschikbare inkomen verminderd me de consumpie. Om de LCH e esen moe volgens deze aueurs he sparen echer worden gedefinieerd als he inkomen da vandaag nie kan worden geconsumeerd, maar wel koopkrach oplever voor laere uigaven, zoals consumpie ijdens he pensioen. Bijgevolg moe elke bijdrage o een pensioenplan, of deze nu privaa of publiek is of vrijwillig of afgedwongen, worden aanzien als spaargelden. Aan de andere kan moeen de pensioenuikeringen nie worden aanzien als huidig inkomen, maar als vroeger inkomen da vandaag word geconsumeerd. Ze moeen dus worden aanzien als onsparingen. (Jappeli en Modigliani, 2003). Jappeli en Modigliani nemen als maasaf voor he inkomen dan ook he verdiende inkomen (ui arbeid en/of ui kapiaal) verminderd me de persoonsbelasing 6. De oale spaarmaasaf word dan bekomen door de consumpie van de inkomensmaasaf af e rekken. Di spaarbedrag kan op zijn beur worden opgedeeld in, zoals zij he noemen, mandaory savings en discreionary savings. De eerse sellen de pensioenbijdragen min de pensioenuikeringen voor 7. De weede zijn de overige spaargelden. (Jappeli en Modigliani, 2003). Me deze nieuwe maasaven gaan ze empirisch, aan de hand van herhaalde cross-secies op gezinsniveau, he leefijdsprofiel van he spaargedrag na voor de Ialiaanse huishoudens. De gebruike cross-secie daapunen zijn: 989, 99, 993, 995, 998 en In da beschikbare inkomen zijn de pensioenen meegerekend. 6 Merk op da de persoonsbelasing nie de sociale bijdragen omva. 7 Merk op da nie alle pensioenbijdragen en -uikeringen verplich worden opgelegd ( mandaory ) door de overheid, echer Jappeli en Modigliani passen hun idee oe op Ialië waar di voor he overgroe deel wel zo is. Vandaar da ze voor de eenvoud de erm mandaory savings gebruiken. 55

67 Hun bevindingen zijn verrassend. Figuur 4 en Figuur 5 geven een deel van hun resulaen weer. Figuur 4 oon he leefijdsprofiel van he beschikbare inkomen ( Convenional disposable income ), he verdiende inkomen ( Earned income ) en de consumpie ( Consumpion ). De figuur maak duidelijk da wanneer he inkomen word gemeen a.d.h.v. beschikbaar inkomen, he sparen op oudere leefijd nooi negaief word. De spaarquoe lijk nauwelijks e dalen. Di blijk ui de min of meer gelijkblijvende afsand ussen de consumpiecurve en de curve van he beschikbare inkomen. He beeld verander drasisch wanneer he inkomen word gemeen a.d.h.v. he verdiende inkomen. He sparen word er negaief vanaf een leefijd van 60 jaar. Ook de spaarquoe word seeds negaiever. Figuur 4: He leefijdsprofiel van consumpie en inkomen voor Ialiaanse huishoudens: (in duizenden euro). Bron: Jappeli en Modigliani, 2003, blz. 42. Dezelfde besluien kunnen worden gerokken ui Figuur 5. He spaarbedrag zonder rekening e houden me de pensioenbijdragen of -uikeringen ( Discreionary savings ) blijf coninu posiief. He oale spaarbedrag ( oal savings ) daarenegen, waar wel rekening word gehouden me de bijdragen en uikeringen ( mandaory savings ), word negaief vanaf de leefijd van 60 jaar. Samengeva oon deze empirische sudie van Jappeli en Modigliani (2003) aan da he PAYGpensioenselsel er inderdaad voor zorg da men in de acieve levensjaren minder spaar en ijdens de pensioensleefijd minder onspaar. De pensioenbijdragen vormen immers een subsiuu voor he pensioensparen. 56

68 Figuur 5: He leefijdsprofiel van discreionary, mandaory en oale spaargelden voor Ialiaanse huishoudens: (in duizenden euro). Bron: Jappeli en Modigliani, 2003, blz. 44. Naas deze wee inuïieve resulaen besaan er ook al van economerische sudies die nagaan of de sociale zekerheid en haar generosiei he privae spaarbedrag of he privae vermogen doen dalen. In he algemeen kunnen we wee sooren empirische esen onderscheiden. In de eerse vorm van empirische esen word nagegaan of mensen die relaief gezien een hoger sociale zekerheidsvermogen (SSW) 8 hebben, ook een lagere privae welvaar hebben. Men noem deze sudies Cross-secion -sudies. De waarnemingen gebeuren op gezinsniveau en hebben berekking op eenzelfde ijdsip. Elke onderzoche persoon is bijgevolg onderhevig aan een zelfde pensioenselsel me dezelfde insiuionele kenmerken (CBO, 998). Vandaar da deze esen een anwoord geven op wa he effec is van he sociaal zekerheidsvermogen (SSW) op he privae vermogen bij een gelijkblijvende generosiei. In ermen van he uigewerke model in III3.4.2 (supra, blz. 42) beeken di da er word nagegaan in welke mae de SSW he privae vermogen subsiueer bij gelijkblijvende waarden van a. In de weede soor van esen word nagegaan in welke mae de oale SSW is gewijzigd over de ijd heen en welke impac di heef gehad op he oale privae sparen. Deze esen worden Time Serie -esen genoemd. Deze sudies beginnen me de berekening van de oale SSW en hun evoluie over een bepaalde ijdsperiode heen. Vervolgens word gees of deze evoluie van SSW over de ijd, he geaggregeerde spaarbedrag mee doe evolueren. Als blijk da de consumpie hoger is in jaren wanneer de SSW hoger is, dan kan men concluderen da de hogere verwache sociale zekerheidsuikeringen de mensen er oe brach meer e consumeren en minder e sparen 8 De SSW of social securiy wealh heef in deze sudies dezelfde beekenis als pensioenvermogen. In sommige sudies word de neo-ssw gebruik, in andere de bruo-ssw. Neo-SSW word gedefinieerd als he verschil ussen de geacualiseerde oekomsige pensioensuikeringen en de geacualiseerde oekomsige pensioensbijdragen. Bij de bruo-ssw word absracie gemaak van de oekomsige pensioensbijdragen. 57

69 voor he pensioen (CBO, 998). In deze esen word me andere woorden he effec van een wijzigend sociaal zekerheidsvermogen (SSW) op he privae sparen nagegaan, waarbij de SSW wijzig als gevolg van een wijzigende generosiei. In ermen van he uigewerke model in paragraaf III3.4.2 (supra, blz. 42) word hier de implicaie van een wijziging in SSW, door een wijziging van de parameer a, op he privae sparen nagegaan. Deze esen geven dus een rechsreekser anwoord op de vraag in III3.4.3 of he mogelijk zou zijn da een verouderende bevolking de generosiei van he pensioenselsel doe dalen, wa zou leiden o een erugkeer van he leefijdspecifieke spaarprofiel onder de LCH. De abellen van bijlage en bijlage2 geven een overzich van respecievelijk de cross secion - en ime serie -sudies. Di overzich is een overname van de lierauursudie van Kohl en O Brien (998). Ook he CBO (998) geef een lierauuroverzich o 998 van de bevindingen specifiek voor de VS. Men kan de volgende besluien rekken. De schaingen van de verschillende cross secion -sudies kennen uieenlopende resulaen (zie abel in bijlage ). Bovendien hebben de meese sudies enkel berekking op Amerika. Ondanks de verschillen geven de meese sudies bereffende Amerika, weer da een sijging van $ in SSW zorg voor een daling van de privae welvaar me een bedrag ussen de 0 en 50 cen. Di was ook de conclusie van he CBO (998). De conclusies van de weinige sudies over andere landen, zijn dezelfde. De schaingen van de verschillende ime serie -sudies worden weergegeven in bijlage 2. Kolom 3 van de abel in deze bijlage geef weer me hoeveel procen een sijging van één geldeenheid SSW he privae sparen verdring 9. He percenage waarmee he oale spaarbedrag werd eruggedrongen als gevolg van de oale SSW (he oale verdringingseffec), word weergegeven in kolom 4 van dezelfde abel 20. Ne als bij de cross secion -sudies vinden we ook hier zeer uieenlopende resulaen. He oale verdringingseffec varieer er ussen de 0% (geen significan effec) en 64%. He blijk da de resulaen serk afhankelijk zijn van de besudeerde ijdsperiode, evenals van de manier waarop de variabele SSW werd berekend (CBO, 998). In egenselling o he CBO beweren Kohl en O Brien (998) nie da men daarom nies kan besluien ui deze resulaen. Immers, he blijk da de sudies waar significane effecen e 9 Een verdringingseffec van 20 % beeken da een sijging in SSW van $, he privae sparen erugdring me een bedrag gelijk aan 20 cen. 20 Di oale verdringingseffec word bekomen door: a) he verdringingseffec uigedruk in percenielen e vermenigvuldigen me de oale SSW, b) di bedrag is dan de oale eruggedrongen spaarmassa, c) door deze laase op e ellen bij de werkelijke spaarmassa bekom men de poeniële spaarmassa zonder PAYG-pensioenselsel, d) deel men vervolgens de eruggedrongen spaarmassa door di poeniële bedrag, dan bekom men he voorgeselde oale verdringingseffec. 58

70 vinden zijn, deze zijn waarbij de onderzoche periode een radicale wijziging van he PAYGselsel omva (Kohl en O Brien, 998). Deze laase conclusie word onderseund door een werk van Auerbach en Kolikoff (984). Zij onwikkelden een compuermodel waarin de huishoudens zich gedragen volgens de LCT. Tijdens de creaie van arificiële daa, voerde men op een bepaald ijdsip een PAYGpensioenselsel in. Vervolgens voerde men ime serie -regressies ui van he spaarbedrag op de SSW. De bevindingen hingen af van de onderzoche ijdsperiode. Wanneer de onderzoche periode he ijdsip van de invoering van he PAYG-pensioenselsel omvae, vond men significan negaieve invloeden van he SSW op he privae spaarbedrag. De conclusie is duidelijk: empirische esen zullen slechs effecen onen wanneer er significane wijzigingen plaasgrijpen in de verklarende variabelen. Een laase empirische bevinding die ik bespreek, is deze van Aanasio en Brugiavini (2003). Deze sudie is ineressan omwille van alrijke aspecen. Nie alleen is hun sudie recen, maar ze erkennen ook de noodzaak om de effecen van SSW op he privae spaarbedrag of he privae vermogen na e gaan in een periode waar er een groe herziening heef plaasgevonden in he sociale zekerheidselsel. Voor hun es gebruiken ze ijdreeksen van Ialiaanse cross secies. De ijdreeksen bedragen enkele daapunen voor de Amao-pensioenhervorming van 992 en enkele daapunen na deze hervorming. He doel van deze hervorming was de generosiei van he PAYG-pensioenselsel af e bouwen. Door de snelle veroudering in Ialië zou de overheidsbegroing immers onsporen, moes er nies aan de pensioenselsels gedaan worden. He pensioenselsel bleef fundameneel een PAYG-syseem, alleen werd he minder genereus. Di laase is een ineressan gegeven. Immers, de besproken ime serie -sudies ui abel in bijlage 2 omvaen allen periodes waarin, als deze plaasgrepen, de pensioenhervormingen genereuzer werden. In deze seekproef gebeur nu ne he omgekeerde, wa ineressaner is vanui de visie van veroudering. Op basis van deze gegevens regresseren ze de individuele spaarquoen op de SSW 2. Ze komen o de conclusie da de SSW een subsiuu is van de privae welvaar en meer bepaald van he privae spaargedrag. Di geld vooral voor de individuen die zich in he midden van hun levenscyclus bevinden. 2 Merk he verschil op me de micro-economische sudies ui bijlage. Daar was de afhankelijke variabele elkens he privae vermogen en nie he privae spaarbedrag. 59

71 He beslui da men ui hun sudie kan rekken is naar mijn inzich de volgende. De veroudering zorg voor he onhoudbaar worden van de besaande genereuze pensioenselsels. Di leid o he onvermijdelijke gevolg da he PAYG-selsels in generosiei moe afbouwen. Di breng een oename van de spaarquoe bij de huidig werkende bevolking eweeg. Immers, deze moeen nu zelf meer sparen om ijdens hun pensioen de consumpie e kunnen financieren. Di heef o gevolg da eens in pensioen, men ook meer zal onsparen. De leefijdspecifieke spaarraio krijg dan opnieuw de vorm zoals onder de LCH (zie Figuur 2, supra, blz. 37). Di leid vooreers o een sijging van de privae geaggregeerde spaarquoe, waarna deze opnieuw daal eens de ouderen massaal beginnen e onsparen. Di kom overeen me de gemaake redenering in paragraaf III3.4.3 (supra, blz.49) Beslui In di deel heb ik gerach een diepere kijk e geven op de micro- en macro-economische bevindingen ui paragraaf III3.3 (supra, blz. 34) bereffende he effec van de veroudering op de privae geaggregeerde spaarquoe. Deze diepere kijk was gebaseerd op de ineracie ussen he privae spaargedrag en de publieke pensioenselsels. Er werd heoreisch aangeoond en empirisch gesaafd da de invoering van genereuze PAYG-pensioenselsels kunnen leiden o een afvlakking van de leefijdspecifieke spaarraio s. De reden hiervoor was, da genereuze pensioenselsels leiden o he wegnemen van de individuele noodzaak o pensioensparen. Di denkkader lever ons een verklaring voor de verschillende bevindingen van de micro- en macro-economische sudies; evenals een posiievere visie op he privae spaareffec van de veroudering. He fei da de micro-economische bevindingen erop wijzen da de ouderen nie onsparen, hoef nie e beekenen da de beques en precauionary savings moieven belangrijker zijn dan de LCH. De sociale zekerheid vorm een subsiuu en opzich van he pensioensparen. Genereuze pensioenselsels leiden dan ook o een afvlakking van de leefijdspecifieke spaarcurve. He naar voor gehaalde posiieve spaareffec van de veroudering, onsaa wanneer deze generosiei in he kader van he in evenwich houden van de overheidsbegroing word afgebouwd. De huidige werknemers zullen meer sparen, daar ze nu zelf moeen voorzien in hun pensioen. Di zorg, via kapiaalaccumulaie, voor een posiief effec op de economische groei. Deze laase simuleer op zijn beur de oale privae spaarraio. Vandaar da de daling van de 60

72 privae spaarraio bij he in pensioen reden van de onsparende ouderen och nog hoger kan liggen dan voor he ijdsip waarop de generosiei werd afgebouwd. He fei da de macro-economische sudies duiden op een negaief effec van de veroudering op de privae geaggregeerde spaarquoe, kon eveneens worden verklaard door genereuze pensioenselsels. Er werd gewezen op he srucurele probleem da de landen me de oudse populaies juis de mees genereuze pensioenselsels hebben. 3.5 Beslui en uieenzeing in he Solow-kader Ne zoals bij he arbeidsmarkeffec van de veroudering, slui ik di lange hoofdsuk af me een formele voorselling van de besluien in he Solow-kader. Di gebeur in Figuur 6. Alvorens di e doen, geef ik eers nog een bondige samenvaing van wa di lange hoofdsuk ons leerde. He zal de lezer duidelijk zijn da een eenduidig beslui bereffende he spaareffec van de veroudering nie mogelijk of vrij moeilijk is. In de eerse paragraaf van di hoofdsuk werd he publieke spaareffec van de veroudering besudeerd. Ui deze analyse kom duidelijk naar voor da he huidige overheidsbeleid van de onwikkelde landen, de druk van de verouderende bevolking nie kan opvangen. De overheidsbegroing en de neo-schuld van de overheid dreigen drasisch ui de hand e lopen egen he jaar Er word gesproken over een sijging van de neoschuld me 95 procenpunen van he BBP. Verdere hervormingen van de publieke pensioenselsels, die meesal defined-benefi PAYG-pensioenselsels zijn, zijn dan ook noodzakelijk. Er word gewezen op he fei da de bese beleidsmaaregel erin besaa de incenives o vervroegde uireding weg e nemen. Deze incenives zijn vooral gelegen in de zogenaamde early reiremen programmes. He wegnemen van deze incenives zou o gevolg hebben da de paricipaie-graad van de oudere werknemers sijg en da de begroing posiief word beïnvloed. In de weede paragraaf werd he privaa spaareffec van de veroudering onder de loep genomen. De onduidelijke conclusies brachen ons o de derde paragraaf. De klemoon in deze paragraaf werd gelegd op de subsiueerbaarheid ussen he sociale zekerheidsselsel en he privae spaargedrag. Genereuze pensioenselsels leiden o een afvlakking van de leefijdspecifieke spaarcurve, wa verklaar da micro-economische sudies vinden da de ouderen nie onsparen. In di denkkader zal de veroudering een posiief privaa spaareffec generen, wanneer de generosiei van de pensioenselsels word afgebouwd. Da de huidige macro-economische 6

73 sudies een negaieve impac van de veroudering op de privae spaarraio vinden, heef dan weer e maken me he srucureel probleem da de relaief oudere landen, juis de mees genereuze pensioenselsels hebben. He algemeen beslui is: Doen de overheden binnen de onwikkelde landen nies, dan zal de veroudering een negaief spaareffec me zich meebrengen. De publieke spaarraio daal alleszins. De privae geaggregeerde spaarraio zal eveneens dalen wanneer Weil (994) (zie III3.3.4, supra, blz ) he bij he juise eind heef. Voeren de overheden grondige beleidsherzieningen door, dan zal de negaieve druk op publieke spaarraio verdwijnen en bovendien zal de privae geaggregeerde spaarraio iniieel posiief worden beïnvloed. In wa volg bekijk ik in he Solow-kader welk impac deze spaareffecen hebben op de fysische kapiaalaccumulaie per werknemer en he BBP per capia. Zoals blijk ui he algemeen beslui, zijn er wee mogelijke spaareffecen. In wa volg sches ik enkel de mees posiieve. De moivaie hieroe is weevoudig. De eerse reden is da he negaieve effec gemakkelijk voor e sellen val. De daling van de spaarquoe zorg ervoor da de uibreidingsinveseringen per werknemer, die voorvloeiden ui de dalende groeivoe van de beroepsbevolking, worden bekno. Men beland dan ook in een slechere uikoms (lager BBP/capia) dan deze bekomen in de Figuur, die enkel de arbeidsmarkeffecen van de veroudering uieenze. (supra, blz. 8). De weede reden is, da he waarschijnlijk lijk da de overheden beleidsmaaregelen zullen nemen. Bovendien is he nuig een inzich e hebben in de mogelijke posiieve effecen van beleidshervormingen. Bij de uieenzeing in he Solow-kader (Figuur 6) ga ik er van ui da de beleidshervormingen ervoor zorgen da de begroing in evenwich blijf. Nie da di volledig realisisch is, maar he vereenvoudigd de analyse en geef een voldoende goede benadering. Voor de definiëring van de gebruike variabelen en grondige uileg van he basisconcep, verwijs ik naar punje III2.3 (supra, blz. 8) waar di reeds gebeurde. Di keer splis ik de periode op in wee deelperioden. Me name: een periode van 2005 o en een periode van o De beginsiuaie word voorgeseld door de index 0, de siuaie in de weede periode word aangeduid door de index en word grafisch in he blauw afgebeeld. De siuaie in de derde periode duid ik aan me de index 2 en krijg een groene kleur in de figuur. 62

74 Figuur 6: Grafische voorselling van de spaareffecen in he Solow kader y l * y l, * y l,2 *' y l,0 * y l,0 Luik a y l ( k ) sf ( n + δ )k Luik b ( n + δ )k 0 ( n + δ )k f ( k) sf ( k) y *' n, 0 * y n,2 * y n,0 y n * k 0 *' k 0 * k 2 * k k Bron: Eigen werk * y n, In de beginsiuaie is de seady sae -kapiaalvoorraad per werknemer k. Di lever een seady sae -oupu per werknemer van oupu per capia hoor van * y l,0. In luik b zie men da hierbij een seady-sae - * y n,0 (conversie via de zware reche ). * 0 Bij de inreding van de veroudering ween we reeds da er arbeidsmarkeffecen opreden. Wanneer men enkel naar deze effecen zou kijken, dan wee men ui III2.3 (supra, blz. 8) da in de eindfase (2050) de economie erechkom in een seady sae -kapiaalhoeveelheid per werknemer van *' k 0, me overeenkomsig een seady sae -oupu per capia van y *' n, 0. Di is he resulaa van een neerwaarse weneling van de reche ( n0 + δ )k o ( n + δ )k in luik b en een opwaarse weneling van de reche o de reche 4 in luik a. Voor de uileg verwijs ik naar paragraaf III2.3 (supra, blz. 8). We kunnen deze siuaie nu gebruiken als benchmark voor de nieuwe siuaie, waar rekening word gehouden me de spaareffecen. 63

75 Om deze spaareffecen e analyseren breek ik, zoals zone aangehaald, de periode op in wee deelperioden. In periode daal de groeivoe van de beroepsbevolking van n 0 o n. Di heef o gevolg da de reche ( n0 + δ )k wenel o ( n + δ )k. Daarnaas daal de verhouding van he aanal werknemers per capia waardoor de reche in luik a naar boven wenel (nie geekend). De beleidshervormingen van de overheid veroorzaken wee effecen. Vooreers doe deze de arbeidsmarkparicipaie van de oudere werknemers sijgen. Di heef o gevolg da de reche in luik a erug naar beneden wenel o de blauwe reche 2. Ten weede sijg de privae geaggregeerde spaarquoe. Gegeven de veronderselling da de publieke spaarquoe gelijk blijf, beeken di da de naionale spaarquoe sijg van s 0 o s, me andere woorden de sf(k)-curve sijg opwaars o de blauwe curve. De gevolgen zijn duidelijk. De exra spaargelden in combinaie me de lagere vraag naar vervangingsinveseringen om he kapiaal per werknemer consan e houden, leiden o groe uibreidingsinveseringen per werknemer. De seady sae -kapiaalvoorraad per werknemer sijg o k, waardoor de seady sae -oupu per werknemer sijg o y * * l,. Deze hogere waarde zorg, samen me de posiief egenwerkende krach van de hogere arbeidsmarkparicipaie van de ouderen, voor een seady sae -oupu per capia van * y n,. Men merk op da in de figuur deze seady sae -waarde gelijk is aan de beginwaarde. Di hoef nie zo e zijn, maar duid enkel op de groe posiieve effecen die kunnen uigaan van de beleidshervormingen. In de weede periode daal de groeivoe van de werkbevolking nie meer. Een assumpie die plausibel is wanneer men erugblik naar Figuur 0 (supra, blz. 8). Deze figuur oon duidelijk aan da de rekrueringsbevolking nie meer verwach word significan e dalen na de jaren De veroudering sijg verder, waardoor de reche in luik a verder naar boven wenel o de groene reche 3. Men merk op da deze nie verder wenel o de zware reche 4, di om de sijgende arbeidsmarkparicipaie van de oudere werknemers aan e duiden. In luik b zie men da de privae spaarquoe erugwenel. Immers, de groe groep van mensen die de vorige periode meer spaarden, reden nu in pensioen. De groei-effecen zorgen er echer voor da deze spaarquoe och nog groer blijf dan in de beginsiuaie. Al deze effecen samen zorgen ervoor 64

76 da de seady sae -kapiaalvoorraad per werknemer erugval o k en de seady sae - oupu per capia daal o * y n,2. * 2 De algemene conclusie is da beleidsherzieningen van de overheid kunnen leiden o posiieve arbeidsmarkeffecen (een hogere paricipaiegraad van de oudere werknemers) en posiieve spaareffecen (een iniiële verhoging van de privae geaggregeerde spaarquoe) die de negaieve effecen van de veroudering op de welvaar per capia kunnen egenwerken. Ui bovensaande analyse blijk da deze beleidsmaaregelen de eerskomende jaren kunnen zorgen voor een min of meer gelijkblijvende welvaar per capia. Vanaf 2030 zal evenwel onvermijdelijk een daling van de welvaar opreden. Echer, de welvaar per capia is nu wel groer dan in de siuaie waar enkel de arbeidsmarkeffecen ui he vorige hoofdsuk werden beschouwd. Nu bedraag deze * y n,2, egenover de vroeger lagere waarde van y. *' n, 0 Maar, is di nu he einde van he verhaal? Waarschijnlijk nie! To nu oe heb ik slechs de pariële effecen van de veroudering binnen een gesloen economie besudeerd. Maar, wa gebeur er nu wanneer de economie open is? Inveseringen hoeven dan nie gelijk e zijn aan de binnenlandse spaargelden. He verschil word opgevangen door inernaionale kapiaalsromen. Men kan zich dus de vraag sellen of de veroudering een lopende rekening - effec veroorzaak, waarbij er een discrepanie onsaa ussen de binnenlandse inveseringsvraag en spaargelden, waarbij he o nu oe uieengezee verhaal word gewijzigd. 65

77 IV De effecen van de veroudering in een open Economie Inleiding In deel II, heb ik he sudiedomein afgebakend o de onwikkelde landen (zie II, supra, blz. 3). Echer, di word zoals daar omschreven in de mae van he mogelijke gedaan. In di deel word duidelijk wa hiermee bedoeld word. De veroudering of meer algemeen de demografische ransiie is geen fenomeen da zich afspeel op landsniveau of zich beperk o één bepaalde regio. Alle regio s in de wereld ondergaan deze ransiie; hezij wel onder een verschillende inensiei en op verschillende ijdsippen. Heel algemeen kan men sellen da de onwikkelde landen aan de beginfase van een serke veroudering saan, erwijl de onwikkelingslanden een sijgend aandeel van mensen in de acieve levensjaren ken. Di kom duidelijk naar voor in de gesileerde feien uieengeze in II3 (supra, blz. 6). Ui hoofdsuk III wee men da de veroudering, of meer algemeen de demografische onwikkelingen, een impac hebben op de inveseringen en he sparen van een economie Wanneer we ween da de demografische ransiie verschil van regio o regio; dan is he duidelijk da deze verschillende demografische onwikkelingen leiden o verschillende onwikkelingen in spaar- en inveseringsgedragingen. Als deze verschillende economieën nu open zijn in hun kapiaalverkeer, dan is he logisch da he kapiaal vloei van de regio s waar de spaargelden groer zijn dan de geplande inveseringen naar deze waar de inveseringsvraag groer is dan he spaaraanbod. Algemeen kan men sellen da in een open economie he verschil ussen spaargelden en inveseringen op naionaal niveau leid o kapiaalsromen en een aanpassing van de lopende rekening; erwijl een verschil ussen beiden op de inernaionale kapiaalmark leid o een wijziging van de reële ineresvoe. He is deze reële renevoe die zal bepalen wa er in een land zal worden geïnveseerd en hoe de economie zich bijgevolg onwikkel (Mc. Morrow en Roeger, 999). De vraag kan worden geseld waarbinnen he effec van de veroudering in de onwikkelde landen hier e kaderen val. Leid de veroudering o een ekor of overscho van de lopende rekening? Is di voor alle onwikkelde landen gelijk? Wa zijn de implicaies van deze kapiaalsromen voor de welvaarseffecen van de veroudering? Di zijn vragen die nie kunnen worden beanwoord zonder de onwikkelingswereld in de analyse e berekken. 66

78 In wa volg rach ik vooreers, in deel IV2 he effec van de demografische onwikkelingen, en meer bepaald van de veroudering, op de lopende rekening e benaderen vanui een heoreisch oogpun. Daarna word in paragraaf IV3 een empirisch overzich gegeven. In IV4 geef ik de implicaies van de bevindingen ui IV2 en IV3 voor he o nu oe uieengezee verhaal. In IV5 slui ik opnieuw af me een uieenzeing in he Solow-kader, om de effecen op de economische groei e bekijken. 2 Theorie 2. He dependency deba en de inernaionale kapiaalsromen He deba ussen demografische wijzigingen en spaargedragingen is een deba da onsond in 958 me de dependency hypohesis van Coale en Hoover (Coale en Hoover, 958). Hun idee was da de hoge YDR in de Aziaische landen zou leiden o lage spaarraio s. Hierdoor zou he oale bedrag van de spaargelden dalen, wa via een sijging van de rene leid o een lagere gewense kapiaalvoorraad per werknemer. Bijgevolg daal de welvaar per capia eveneens. Als reacie op deze hypohese onsonden economische modellen die rachen de impac van de YDR op de naionale spaarraio e omvaen. Zo was er Tobin (967) me zijn life cycle model en Fry en Masson (982) en Masson (988) me he variable rae-of -growh effec model. Deze modellen hebben volgens Higgens en Williamson (996) echer een aanal belangrijke nadelen. Zo beschrijven ze enkel en alleen seady sae relaies ussen de YDR en de spaarraio s, waardoor de relaie ussen deze wee buien seady sae nie waarneembaar is. Bovendien worden de deerminanen van de inveseringsvraag nie bekeken. Me andere woorden er word enkel de relaie gelegd ussen YDR en de spaarraio en nie ussen de YDR en de inveseringsvraag. Deze laase kan immers via de wijziging van de renevoe ook de opimale spaarraio beïnvloeden. Higgens en Williamson (996) onwikkelden dan ook een neoklassiek groeimodel gekenmerk door een overlapping generaions -populaie. Hun model overbrug de ekorkomingen van de voorgaande modellen. Ze bekijken nie alleen de impac van demografische wijzigingen op de naionale spaarraio, maar ook op de oale inveseringen en de lopende rekening. Bovendien kan de dynamische realiei ussen wee seady sae -populaiegroeivoeen worden besudeerd. In seady sae vinden zij da de oale spaarraio langs wee kanalen word beïnvloed door de populaiegroeivoe. Vooreers zal een hogere populaiegroei de spaargelden doen sijgen. Di 67

79 word verklaard door he sijgende aandeel van sparende acieven en opziche van he aandeel van onsparende ouderen. Tezelfderijd zorg de hogere populaiegroei via een sijging van de YDR voor een lagere spaarraio 22. De oale inveseringsraio in seady sae, word slechs op één manier beïnvloed door de bevolkingsgroeivoe: een snellere populaiegroei zorg voor een sijging van de inveseringsraio. Immers, he marginaal produc van kapiaal sijg wanneer bij een sijging van he aanal werknemers. Voor een gegeven rene sijg bijgevolg de inveseringsvraag. He groe voordeel van he model van Higgens en Williamson (996) is da men ook de evoluie van de oale spaargelden en inveseringen kan nagaan buien seady sae. Als voorbeeld simuleerden de aueurs een demografische ransiie. Hun cenrale bevinding was de volgende: The demographic cenre of graviy for invesmen demand can be expeced o be earlier in he age disribuion han ha for savings supply (Higgens en Williamson, 996, blz.7). Di beeken da de inveseringsvraag nauw gerelaeerd is aan he aandeel van he aanal jonge werknemers in de populaie; di via zijn relaie me de groei van he aanal werknemers. De spaarraio, daarenegen, is groo wanneer he aandeel van de volwassen werknemers 23 in de populaie zeer groo is; di omda deze veel sparen voor hun pensioen. De implicaies voor de kapiaalsromen zijn dan eviden. Landen me een relaief groe populaie van volwassen werkende neigen kapiaal ui e voeren. Hun lopende rekening zal bijgevolg een overscho veronen. Relaief jonge economieën daarenegen neigen kapiaal in e voeren, wa leid o een ekor op de lopende rekeningen. Een land me vooral een gepensioneerde populaie neig eveneens kapiaal in e voeren en ken dus ook een negaieve lopende rekening. He woord neigen is nie slech gekozen. Immers, deze kapiaalsromen zullen maar opgaan wanneer de verschillende regio s, verschillende demografische onwikkelingen veronen. In IV2.2 oon ik deze laase opmerking aan in een serk vereenvoudigd economisch model van Feroli (2003). De uikomsen van he model geven een duidelijkere kijk op de zone besproken bevindingen van Higgens en Williamson (996), bereffende de implicaies van een verouderende bevolking op de lopende rekening. 22 Merk he verband op ussen de populaiegroeivoe en de YDR. Sel da he aanal kinderen word voorgeseld door N 0, he aanal jonge werknemers door N en de populaiegroeivoe door n. Er geld dan da: N 0 =N (+n). Hierui volg da N 0 /N =(+n). He linkerlid is nies anders dan de YDR. Bijgevolg word door deze laase vergelijking de relaie ussen YDR en bevolkingsgroeivoe gedefinieerd. Als de ene sijg, sijg ook de andere. 23 Me volwassen werknemers word bedoeld: de werknemers die zich op he einde van hun acieve loopbaan bevinden 68

80 2.2 Een heoreisch model Feroli (2003) oon in een serk vereenvoudigd model aan de demografische ransiie de lopende rekening van een land kan beïnvloeden. Ik geef hieronder de uieenzeing van he bereffende model en voer er een eigen simulaie op ui om de effecen van de veroudering op de lopende rekening aan e duiden. He dien e worden opgemerk da de gebruike parameers en mahemaische voorsellingen nie exac gelijk zijn aan deze van Feroli. Echer, de kern en basisideeën zijn die van Feroli (2003). He model is een neoklassiek OLG-model, besaande ui wee generaies. De generaies worden aangeduid me de subscrips en 2. Di maal worden in de analyse wee landen berokken. Deze worden aangeduid me de superscrips a en b. Wanneer ik he nie specifiek over één van beide landen heb, dan word he land aangeduid me he superscrip m. Beide landen zijn me uizondering van hun populaiegrooes perfec ideniek. De populaiegrooe van generaie word voorgeseld door N en deze van generaie 2 word voorgeseld door N 2. In wa volg worden kor de gedragsvergelijkingen van de verschillende economische secoren en hun opimalisaie uigewerk. Daarna volg de uiwerking naar seady sae. Er word afgesloen me wee ficieve simulaies waarbij een bevolkingswijziging plaasgrijp ussen wee seady sae -evenwichen in. Deze wee simulaies zijn nie dezelfde als diegene die men vind bij Feroli (2003). De opze ervan heef o doel een duidelijkere kijk e geven in de heoreische bevindingen van Higgens en Williamson (996). De gezinnen: Zoals reeds geseld leef elke economische agen wee perioden. In de eerse periode is men jong en in de weede oud. Op verdien een jonge persoon een loon w. Di loon word beseed aan consumpie c, of word gespaard s. Wanneer deze zelfde persoon oud is in +, consumeer deze zijn volledige spaarbedrag s en de verdiende rene r + hierop. Elke consumen heef o doel zijn levensnu e maximaliseren. We verondersellen da zijn nu word weergegeven door een logarimische nusfuncie. Eveneens word de assumpie gemaak da hij zijn oekomsige consumpie nie verdisconeerd. Elke consumen word dan geconfroneerd me he volgende opimaliseringprobleem: MAX c,, c2, + W = ln m m ( c ) + ln( c ), 2, + onder de nevenvoorwaarden (27) en (28) (26) 69

81 c = w s m m m, (27) m ( r ) m s m c2, = (28) De budgereche (29) volg ui (27) en (28): c m, = w m m c2, + + r m + (29) De oplossing word gevonden door beide nevenvoorwaarden e subsiueren in vergelijking (26) en vervolgens e opimaliseren naar s. De bekomen eerse orde voorwaarde is dan de gekende Euler vergelijking. c m 2, + c m, = (30) m + r + Door de Euler vergelijking (30) e subsiueren in de budgereche (29), kan men de opimale consumpie van de eerse periode c, berekenen. Eens deze gekend, kan ui (27) he opimale spaarbedrag s, worden gehaald. Deze bedragen dan respecievelijk: m m c, = w (3) 2 m m s, = w (32) 2 De bedrijven: Er word veronderseld da de bedrijfssecor van elk land kan worden voorgeseld door één represenaieve onderneming, da in beide landen dezelfde kenmerken veroon. He represenaieve bedrijf produceer volgens een Cobb-Douglas produciefuncie me consane schaalopbrengsen één enkel goed, me behulp van kapiaal K en arbeid L. De oale facorproduciviei word weergegeven door A en de kapiaalelasiciei van de oupu word weergegeven door α. Deze laase wee zijn in beide landen ideniek De oupu Y in elk land word dan weergegeven door: m ( ) α m K ( L ) α m Y = A (33) Merk op da de ingezee hoeveelheid arbeid L gelijk is aan de grooe van de jonge bevolkingsgroep N. 70

82 De represenaieve onderneming zal arbeid en kapiaal aanrekken o he pun waarop he marginaal produc van arbeid en kapiaal respecievelijk gelijk zijn aan w en r. m m ( ) α m r = αa K ( L ) α m m OF = αa ( k ) α r (34) m m ( ) ( ) α m w = α A K ( L ) α m m OF w ( α ) A ( k ) α me k =K /L = (35) Voor de simulaie worden α en A voor de eenvoud gelijkgeseld aan respecievelijk /2 en 40. (34) en (35) worden dan respecievelijk: m m r = 20( k ) 2 (36) ( k ) 2 m w = 20 m (37) Evenwichsvoorwaarden: He voorgeselde model is een algemeen evenwichsmodel: alle prijzen worden er endogeen bepaald. Er word eveneens veronderseld da er perfece kapiaalmobiliei is. Er besaa me andere woorden een inernaionale kapiaalmark waar alle vraag en aanbod van kapiaal (de spaargelden) elkaar onmoeen. Hierdoor onsaa er één wereldmarkrene r. Di heef belangrijke gevolgen. Daar de markrene r in beiden landen ideniek is, geld ui (36) da eveneens he kapiaal per werknemer k in beide landen dezelfde is. Di breng dan weer me zich mee da he loon w in beide landen ideniek moe zijn (zie (37)). Daarui volg dan da de opimale consumpie c, en he opimale spaarbedrag s, in beide landen gelijk zijn (zie de vergelijkingen (3) en (32)). He fei da de globale vraag naar kapiaal gelijk moe zijn aan he globale aanbod van kapiaal word weergegeven door vergelijking (38). a b, a, b, a, b, a, b K + K = N s + N s OF k + N k = N s + N s N (38) Seady sae en de lopende rekening In seady sae word veronderseld da de bevolking binnen een bepaald land, over de ijd heen consan blijf. Di wil zeggen da N gelijk is aan Ui (38) val dan af e leiden da m m N k (39) = s +. 7

83 Ui (39), (32) en (37) kan nu worden afgeleid da de seady sae -kapiaalvoorraad per werknemer k voldoe aan vergelijking (40). Merk op da de subscrips worden weggelaen. Immers, gegeven de consan A evolueer k nie meer. 2 k = 0k k = 00 (40) De seady sae -oupu per werknemer y l word gevonden door (40) e subsiueren in (33), waarbij A=40 en β=/2: y l = 400 De posiie van de lopende rekening kan als volg worden gedefinieerd: CA = NAP NAP (4) m m m Hierbij sel CA de posiie van de lopende rekening voor en NAP de neo-acivaposiie. Deze laase is he oaal van aangehouden aciva in he buienland en word gedefinieerd door: NAP = S K (42) m m m + m, m me: K N k = S m = N, m s De definiëring van de NAP en de CA in periode kan naar mijn inzich he bes als volg worden begrepen 24. In periode moe gelden da de som van de geaggregeerde spaargelden me de neokapiaalinvoer gelijk is aan de geaggregeerde inveseringen. Voor de economische agenen in he jonge leven, zijn deze geaggregeerde spaargelden nies anders dan s N = S. De geaggregeerde spaargelden van de oude agenen worden gevonden door hun consumpie af e rekken van hun inkomen. Hun inkomen is nies anders dan de rene op de vroegere spaargelden. Deze spaargelden worden weergegeven door: a) he gedeele van de huidige kapiaalvoorraad da de vorige periode werd gevormd door de eigen binnenlandse besparingen plus b) he gedeele van de huidige buienlandse kapiaalvoorraad da de vorige periode werd gevormd door de eigen binnenlandse spaargelden. Me andere woorden, de vroegere besparingen van de ouderen is nies anders dan: K + NAP -. Hun inkomen op ijdsip word dan weergegeven door: r ( K NAP ) + en 24 Wa volg, word nie uigewerk door Feroli (2003). 72

84 hun consumpie door: (( K NAP ) + r ( K NAP )) + +. De besparingen van de ouderen op ijdsip zijn bijgevolg gelijk aan: r ( K NAP ) (( K + NAP ) + r ( K NAP )) ( + NAP ) K. De geaggregeerde inveseringen in periode zijn: K + + K +. OF Tensloe moe men nog de neo-kapiaalinvoer in periode kennen. Deze is nies anders dan he bedrag op de lopende rekening me een mineken ervoor. Een posiieve lopende rekening beeken immers da er neo kapiaal word uigevoerd. Evenwich ussen de binnenlandse inveseringen en he in he binnenland aanwezige kapiaal, impliceer: S ( K + NAP ) CA = K K OF ( NAP ) CA = K + + S (43) Vergelijking (43) kan he bes worden begrepen me een cijfervoorbeeld. Sel da de geplande kapiaalvoorraad K + voor de volgende periode + gelijk is aan 000. De huidige jonge mensen sparen vandaag in samen een hoeveelheid van 800. De oude mensen in onsparen hun vroeger opgebouwd kapiaal. Hiervan werd desijds 200 (= NAP - ) in he buienland belegd. Bijgevolg worden deze nu opnieuw ingevoerd. Hoewel he verschil ussen he geaggregeerde spaarbedrag van de jonge mensen en de geplande kapiaalsock slechs 200 bedraag, zie men ui vergelijking (43) da de lopende rekening negaief word me een bedrag gelijk aan 400. Deze omva nauurlijk, én de ingevoerde 200 van de ouderen én de ingevoerde 200 die nodig is om he verschil ussen de spaargelden van de jonge mensen en de geplande kapiaalsock e overbruggen. Subsiuie van (4) in (43) geef dan de uidrukking (42) van de vorige blz. NAP = S K (42) m m m + Eigen simulaie van he model: een exogene bevolkingsschok In wa volg zorg ik voor een exogene bevolkingsschok in he model en ga ik na wa de reacie van de lopende rekening daarop is. In de beginsiuaie =0 is de bevolkingsgrooe in beide, a 2, a landen consan ( N = N en, b 2, b N N = ) en ref men de variabelen in seady sae aan. In scenario word er op =3 in beide landen een bevolkingsbel ingevoerd. In land a laa ik de bevolking in =3 sijgen van 00 o 50 en in land b van 00 o 25. Men kan deze siuaie beschouwen als de evoluie binnen de onwikkelde landen, waarbij he ene onwikkelde land een meer uigesproken bevolkingsbel heef dan he andere. Bovendien is er in di scenario geen 73

85 openheid ussen de kapiaalmarken van de onwikkelings- en onwikkelde landen. Wa me specifiek ineresseer, is de periode =4, daar in deze periode de veroudering opreed. Scenario 2 sel de siuaie voor waarbij er wel open kapiaalverkeer besaa ussen de onwikkelde en onwikkelingslanden. Regio a is nu de onwikkelde regio waarbij veronderseld word da de bevolking daal in =3 (van 50 naar 00). Regio b is de onwikkelingsregio waarbij veronderseld word da de bevolking me een gelijke grooe sijg in =3 (van 00 naar 50). Deze verondersellingen zijn gebaseerd op de egengeselde bevolkingsevoluies ussen beide regio s. Tabel 3 geef he effec weer van deze exogene bevolkingswijzigingen op de economische variabelen. Tabel 4 oon de impac die deze exogene wijzigingen hebben op de neoacivaposiie en de lopende rekening van beide landen. Tabel 3: Modelsimulaie, effec van een wijziging in de bevolkingssamenselling op de economische variabelen. TIJD land a land b Gelijk in beide landen s*n K*N N N2 N N2 k r w s Sa Sb Ka Kb SCENARIO = = = = = = = = = = = SCENARIO 2 = = = = = = = = = = = Bron: Feroli, 2003, blz. 0; en eigen herberekening. Noo: De hier voorgeselde simulaies zijn andere simulaies dan deze in Feroli (2003). Deze zijn eigen werk. 74

86 Tabel 4:modelsimulaie, effec van een wijziging in de bevolkingssamenselling op de neo-acivaposiie en lopende rekening van een land. TIJD NAPa NAPb CAa CAb TIJD NAPa NAPb CAa CAb SCENARIO SCENARIO 2 = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = Bron: Feroli, 2003, blz. 0; en eigen herberekening. Noo: De hier voorgeselde simulaies zijn andere simulaies dan deze in Feroli (2003). Deze zijn eigen werk. Wa he eerse scenario beref, blijk ui Tabel 4 da de sijgende bevolking in =3 de lopende rekening van land a reeds negaief beïnvloed in de periode =2. Di kom overeen me he beslui van Higgens en Williamson (996) da een relaief jonge economie gepaard gaa me kapiaalinvoersromen. In land b zie men echer, da ondanks de verjonging van de bevolking, de lopende rekening posiief word. Hoe kan men di alles verklaren? Om de kapiaalsromen in =2 e begrijpen, is he noodzakelijk e bekijken wa er in =3 gebeur. De sijgende beroepsbevolking leid, in =3, in beide landen o een sijging van he marginaal produc van kapiaal. Bij de heersende rene zal de inveseringsvraag in beide landen groer zijn dan he spaaraanbod. In land a is de bevolkingsbel echer veel meer uigesproken dan in land b. Di heef voor land a o gevolg da de kapiaalvraag op de huismark relaief meer sijg dan op de wereldmark. De binnenlandse renesijging is dan ook hoger dan de sijging van de wereldmarkrene. In land b geld he omgekeerde. De kapiaalvraag op de huismark sijg er relaief minder dan op de wereldmark. De binnenlandse renesijging is dan ook nie zo groo als deze op de wereldmark. Bijgevolg vloei he kapiaal van land b naar land a en di o beide binnenlandse renevoeen gelijk zijn aan deze van de wereldmark. Da deze kapiaalsromen binnen he model reeds in de periode daarvoor ( =2 ) plaasgrijpen, val als volg e begrijpen: Vooreers word he kapiaal van ijdsip =3 gevormd door de inveseringen die plaasgrijpen op =2. Deze inveseringen in =2, geschieden via de aanwezige spaargelden op da ijdsip. Wanneer de spaargelden echer nie voldoende zijn, dan moe reeds in =2 he benodigde kapiaal worden ingevoerd, om de inveseringen e kunnen uivoeren. Bovendien word er in he model veronderseld da he inkomen op beleggingen gevormd word door de rene van de 75

87 volgende periode. Wanneer verwach word da in de volgende periode de buienlandse rene zal sijgen, word nu reeds he kapiaal uigevoerd. In =4 daal de groeivoe van de beroepsbevolking. Beide landen kennen in =4 bijgevolg een daling van hun marginaal produc van kapiaal. Di leid bij een gelijkblijvende rene o een daling van de kapiaalvraag. De daarui volgende dalende inveseringsvraag in de vorige periode =3, word in deze zelfde periode =3 geconfroneerd me een groo binnenlands spaarbedrag. Di laase word verklaard door he groe aandeel van mensen op acieve leefijd in de periode =3. In land a is deze sijging van de spaargelden en de daling van de inveseringsvraag (in =3 ) groer dan in land b. De daling van de markrene die de volgende periode ( =4 ) zal plaasgrijpen, is bijgevolg groer in land a dan in land b. De markrene in land a zal lager zijn dan de wereldmarkrene erwijl ze in land b hoger zal zijn. Di zorg ervoor da nu ( =3 ) he kapiaal vloei van land a naar land b, o de verwaching bereffende de markrene in beide landen gelijk is aan de verwache wereldmarkrene. In =5 ensloe, is alles erug normaal. De bevolking sijg of daal nie meer. Bijgevolg word he marginaal produc van kapiaal nie meer beïnvloed. De kapiaalvraag wijzig dan ook nie meer bij een gelijkblijvende rene. De daarui voorvloeiende inveseringsvraag in de voorgaande periode =4 word bovendien in beide landen geconfroneerd me een gelijk binnenlands spaaraanbod van de jongeren. Di zorg ervoor da op de wereldmark geen discrepanie meer besaa ussen he kapiaalaanbod en de vraag. De wereldmarkrene is bijgevolg gelijk aan de markrenevoeen binnen beiden landen, waardoor er geen kapiaalsromen meer vloeien ui de spaargelden van de in =4 werkende populaie. In =4 (de fase van de veroudering!) voer he relaief oudere land a zijn nog buienlands kapiaal opnieuw in, ui he relaief jongere land b. Di kom doorda de ouderen ui land a voordien een gedeele van hun spaargelden hadden uigevoerd, die nu erug worden ingevoerd voor de consumpie ijdens he pensioen. He belangrijkse beslui da men ui di scenario kan rekken, is da wanneer de kapiaalmark enkel open is ussen deze landen me een gelijkaardige bevolkingsevoluie, zoals di he geval is bij de onwikkelde landen, de veroudering nie impliceer da voor alle landen de lopende rekening negaief zal worden. Di geld enkel voor de relaief oudere landen. De relaief jongere landen voeren kapiaal ui, wa leid o een verbeering van de lopende rekening. Om alle verwarring e vermijden, dien he e worden opgemerk da de simulaieoefening in scenario nie beeken da land een groere absolue bevolking moe hebben dan land 2. He beeken wel da regio een relaief meer uigesproken bevolkingsbel heef dan regio 2. Voor een duidelijk inzich in deze erminologie verwijs ik naar de gesileerde feien in II3 (supra, blz. 6), waar di 76

88 grondig werd besproken. Ui di hoofdsuk wee men da landen me een relaief meer uigesproken bevolkingsbel, ook ne deze zijn die relaief ouder zijn. De uikomsen van he weede scenario leunen dicher aan bij de inuïieve bevindingen van Higgens en Williamson (996). De periode =2 (voor de bevolkingswijziging!) kan men beschouwen als de periode waar er in de onwikkelde landen a veel word gespaard voor de voorziening van he laere pensioen in =3, erwijl er in de onwikkelingslanden b veel inveseringen plaasgrijpen om de sijging van de werkbevolking in de volgende periode =3 e kunnen opvangen. Vandaar da he kapiaal vloei van de onwikkelde naar de onwikkelingslanden. In =3 reed de veroudering op bij de onwikkelde landen, erwijl de onwikkelingslanden dan een groe beroepsbevolking omvaen. De eersen voeren kapiaal in, daar de gepensioneerden di nodig hebben voor hun pensioen. De laasen voeren kapiaal ui omda de inveseringsvraag voor de volgende periode daal en de hoge acieve bevolking veel spaar. 2.3 Theoreisch beslui Als beslui bereffende he effec van de veroudering op de lopende rekeningen van de onwikkelde landen kan men de volgende heoreische eenduidigheid vassellen: Naarmae de kapiaalmobiliei ussen de onwikkelings- en onwikkelde landen groer is, zal de veroudering in de onwikkelde landen iniieel leiden o groe overschoen op de lopende rekening. Di word enerzijds verklaard door de groe spaarbedragen van de vele oude werknemers, die de reële markrene in deze landen doe dalen. Daarnaas kennen de onwikkelingslanden op hezelfde momen een serke sijging van de beroepsbevolking. Hierdoor sijg hun marginaal produc van kapiaal. Di leid voor een gelijkblijvende rene o een hogere inveseringsvraag. Wa dan weer de reële markrene in de onwikkelingslanden doe sijgen. In deze conex is he logisch e verwachen da he kapiaal vloei van de onwikkelde naar de onwikkelingslanden. Eens de ouderen van de onwikkelde landen in pensioen reden, zullen zij he kapiaal opnieuw invoeren, wa ervoor zorg da de lopende rekening van hun land negaief word. Wanneer de inernaionale kapiaalmobiliei ussen beide regio s nie groo is, zal de veroudering eers leiden o een sijging van de lopende rekening in de relaief oudere onwikkelde landen en o een daling in de relaief jongere onwikkelde landen. Wanneer de 77

89 babyboomers in pensioen reden, geld he omgekeerde. De relaief oudere onwikkelde landen kennen een daling van de lopende rekening en de relaief jongere een sijging. 3 Empirische bevindingen Er zijn heel wa empirische sudies die de demografische effecen op de lopende rekeningen nagaan. Algemeen kunnen wee sooren sudies worden aangeroffen. Zo zijn er vooreers sudies die verrekken van een economisch model. Deze modellen zijn OLGmodellen zoals uieengeze in paragraaf IV2.2 (supra, blz. 69), maar dan meer gecompliceerd. Zo omvaen ze bijvoorbeeld 0 o 20 generaies om de werkelijkheid beer e kunnen omvaen. Deze modellen worden gekalibreerd en vervolgens gesimuleerd ussen wee seady sae - punen. De seady sae -siuaies vormen de oesanden waarbij de bevolking op een consane wijze evolueer. De begin- seady sae is er één me een hoge consane bevolking of hoge consane ferilieisgraad. De eind- seady sae is dan de siuaie waarbij deze variabelen laag zijn. Tussenin, simuleer men de demografische ransiie en bekijk men he effec op de lopende rekening. Wanneer de resulaen van he model he verleden goed beschrijven, mag er waarde worden gehech aan de voorspellingen van he model bereffende de oekoms. De weede vorm van empirische sudies zijn de economerische sudies. Eerse soor van empirie: simulaie van economische modellen Recene voorbeelden van de eerse soor sudies vinden we bij: Aanasio en Violane (2000) die wee regio s in hun model opnemen, me name he Noorden (VS en Europa) en Laijns-Amerika; Börsch-Supan e al. (200a) focussen zich op Duisland en de res van de OESO-landen; Feroli (2003) spis zich oe op de G7 (Noord-Amerika, Japan, Duisland, Frankrijk, Ialië en he Verenigd Koninkrijk) en en sloe is er Brooks (2003) die zijn model kalibreer over ach verschillende regio s (Noord-Amerika, de Europese Unie, Japan, Laijns-Amerika en de Caraïben, China, Afrika, de voormalige Sovjelanden en de res van de wereld ). Ik bespreek kor de bevindingen van de laase wee aueurs. Feroli (2003) concenreer zich enkel en alleen op de onwikkelde landen vanui de moivaie da er slechs relaief kleine kapiaalsromen waar e nemen zijn ussen de onwikkelde en de onwikkelingslanden. Zijn model omva 2 generaies van elk 5 jaar. De simulaie lever dus uikomsen op voor vijfjarige perioden. De uikoms van deze simulaie word weergegeven in 78

90 Figuur 7. Deze figuur geef de neo-buienlandse acivaposiie van he bereffende land weer. Wanneer deze daal, beeken di da er kapiaal word ingevoerd en da bijgevolg de lopende rekening negaief word beïnvloed. Er dien nog e worden opgemerk da E-3 saa voor de landen Ialië, Frankijk en he Verenigd Koninkrijk. Figuur 7: De gesimuleerde neo-buienlandse acivaposiie: (in procen van he model-gdp). Bron : Feroli, 2003, blz. 25. De bevindingen zijn in overeensemming me de besluien ui de eerse simulaieoefening uieengeze in he heoreische gedeele (zie IV2.2, supra blz. 69). Alle landen kenden na WOII (de jaren 50 en 60) een babyboom. In Japan en Europa was deze meer uigesproken, in de zin da ze van korere duur was. De Verenigde Saen kenden deze babyboom ook, maar daar is de boom-bus nie zo uigesproken. De verklaring lig in de relaief groer blijvende feriliei en neo-migraie, waardoor de boom-bus meer geleidelijk verloop (zie paragraaf II3, supra blz. 6). Di kom in de simulaie o uiing in een posiieve lopende rekening voor Japan en de Europese landen en een negaieve voor Amerika, vanaf omsreeks 980. Feroli (2003) verondersel immers da vanaf da jaar de babyboomers silaan o de middenleefijd doorsromen, waar de besparingen groo zijn. De verklaring is inuïief duidelijk. Door de verschillende bevolkingsevoluies werd, relaief gezien, he aandeel van de volwassen acieve bevolking op de jonge bevolking groer in Europa en Japan dan in Amerika. Daar waar in Europa en Japan reeds veel werd gespaard en de inveseringsvraag daalde, werd in de VS relaief minder gespaard en was de inveseringsvraag relaief groer. Wanneer er volledige kapiaalmobiliei was, mag men dan ook verwachen da he geld van Japan en Europa naar de VS sroomde. Omsreeks 2000 verander de siuaie volgens he model. Terwijl in Europa en Japan de veroudering begin oe e slaan, is di in de VS relaief gezien nog veel minder he geval. De onsparing van de ouderen in Japan en Europa en de nu groere spaargelden in de VS zorgen voor een daling van de lopende rekeningen in Japan 79

91 en Europa en een sijging in de VS. Deze siuaie houd ongeveer aan o , waarna de siuaie erug omkeer. In deze periode komen de echo-boomers van Europa en Japan in hun hogere spaarjaren, erwijl Amerika meer en meer onsparende ouderen in zijn bevolking krijg. Als beslui kan men sellen da he model voorspel da o 2030 de relaief oudere regio s (Europa en Japan) kapiaal zullen invoeren en bijgevolg een daling van de lopende rekeningen zullen kennen. Amerika daarenegen, da relaief minder verouderd is, zal een verbeering van de lopende rekening kennen, daar he kapiaal uivoer. De resulaen van de simulaie komen qua beweging goed overeen me de werkelijkheid in Japan en Amerika; maar nie me deze in de Europese landen. De voorspelde subsaniële accumulaie van buienlandskapiaal in Europa nam nie plaas. Qua omvang zijn de resulaen van Amerika en Japan ook nie zo denderend. In werkelijkheid daalde de Noord-Amerikaanse buienlandse neo-acivaposiie in 2000 o -25% i.p.v o de voorspelde -9% van he BBP. De buienlandse neo-acivaposiie van Japan seeg in werkelijkheid dan weer o +30% i.p.v. o de voorspelde 8% van he BBP. De voorspellingen bereffende he oekomsige effec van de veroudering op de kapiaalsromen en de lopende rekeningen zijn dan misschien ook nie erg berouwbaar. Zelf heb ik mijn wijfels over de juisheid van de ijdsippen in de simulaie van Feroli (2003). Zoals aangehaald, worden omsreeks 980 de lopende rekeningen van Europa en Japan posiief beïnvloed en deze van Amerika negaief. Ui de eigen heoreische simulaie-oefening (supra, blz. 74) wee men da di opgaa wanneer de babyboomers van de relaief oudere economieën (Europa en Japan) en relaief jongere economieën (Amerika) zich bevinden in he laere acieve leven. Ui he eerse hoofdsuk, over de gesileerde feien, wee men echer da de babyboomers slechs o deze klasse behoren gedurende de periode (zie Figuur 2, supra, blz.6). De periode waarin de babyboomers in pensioen gaan, vang volgens Feroli (2003) aan omsreeks Figuur 2 sel echer da deze slechs aanvang omsreeks 205. Een mogelijke reden waarom de resulaen van Feroli (2003) nie zo goed zijn, kan e maken hebben me he fei da hij enkel de onwikkelde landen in de analyse berek. Vandaar da he ineressan is e kijken naar de bevindingen van Brooks (2003). Deze aueur neem in de analyse ach regio s op die de wereld opdelen in geografische gebieden me gelijkaardige demografische evoluies. Deze ach regio s zijn: Noord-Amerika, de Europese Unie, Japan, Laijns-Amerika en de Caraïben, China, Afrika, de voormalige Sovjelanden en de res van de wereld. Zijn model omva 4 generaies die elk 20 jaar leven. De simulaie-uikomsen bereffen gemiddelden van 20- jarige perioden. Hoewel hij perfece kapiaalmobiliei verondersel, is he nie zo de populaie- 80

92 evoluie van elk land evenveel invloed kan uioefenen op de wereldinresvoe. Hoe groer een land in ermen van oale facorproduciviei, hoe meer invloed men uioefen. Bovendien laa hij deze oale facorproduciviei variëren over de ijd heen. Zijn simulaiebevindingen vind men in Tabel 5. Deze geef de gesimuleerde balans van de lopende rekeningen in procen van he BBP weer. Tabel 5:Gesimuleerde balans van de lopende rekeningen: (in procen van he model-bbp) Bron: Brooks, 2003, blz. 28. De bevindingen die ik zal bespreken zijn deze voor de periode 950 o 2050 voor de Europese Unie, Japan en Noord-Amerika. He eerse merkwaardige verschil me de bevindingen van Feroli (2003) is de groe kapiaalinvoer in de Europese Unie en Japan gedurende de jaren 50. Di gegeven is geen gevolg van de bevolkingsevoluie, maar wel van de naoorlogse heropbouw binnen beide regio s. Deze heropbouw werd gefinancierd me groe kapiaalsromen ui Noord- Amerika en -minder realisisch- volgens he model ook ui de onwikkelingsregio s. Di zorgde ezelfderijd voor een posiieve lopende rekening in Noord-Amerika. In Japan was deze kapiaalinvoer zo groo da deze de impac van de bevolkingsevoluie verberg. Immers, de groe invoer word in de jaren daarna gecompenseerd door uivoer, wa de lopende rekening doe sijgen en posiief maak. In wa volg concenreer ik me dan ook enkel op Europa en de Verenigde Saen. De periode 970 sel de periode voor van de babyboom die op de arbeidsleefijd kom, binnen de onwikkelde landen. De impac hiervan op de lopende rekening is gelijkaardig als bij Feroli (2003). Deze doe de inveseringsvraag in beide landen sijgen wa leid o kapiaalinvoer en een verslechering van de lopende rekeningen 25. Di effec is groer in Noord-Amerika, daar de babyboom bubble-bus er minder uigesproken is. Merk de gelijkenis op me Feroli (2003). 25 Merk op da op he eerse zich de lopende rekening van Europa nie negaief word beïnvloed. Echer, de groe kapiaalinvoersromen voor he naoorlogse hersel verbergen de negaieve invloed van de demografische evoluie. 8

93 Di gegeven kom nog serker naar voor in 990. Waar de lopende rekening van Noord-Amerika negaief word, erwijl deze van Europa sijg. In 200 merk men da zowel in Europa als in Amerika de lopende rekening significan sijg. Di word verklaard door de groe aanwezigheid van spaargelden voor de pensioenvoorziening in beide regio s. Deze spaargelden worden eruggerokken wanneer de ouderen in pensioen gaan. Vandaar de negaieve lopende rekeningen in De veroudering breng nu echer een heel ander paroon me zich mee dan bij Feroli (2003). Di keer ken nie alleen Europa een groe kapiaaluivoer; maar ook Amerika. De bevinding da de relaief minder oudere onwikkelde landen kapiaal zullen invoeren, gaa bijgevolg nie meer op. De oorzaak van deze bevinding lig in de opname van de onwikkelingslanden. Deze landen hun bevolkingssrucuur is he spiegelbeeld van deze van de onwikkelde landen. Bijgevolg is he nie zo da ijdens de fase waarin de onwikkelde landen een groe acieve bevolking hebben he kapiaal enkel sroom van de relaief oudere onwikkelde landen naar de relaief jongere onwikkelde landen, maar ook van deze beiden naar de onwikkelingslanden. Wanneer de babyboomers van de onwikkelde landen in pensioen gaan (omsreeks 205), keren deze sromen zich om. Daar de simulaieresulaen he verleden vrij goed beschrijven, mag er waarde worden gehech aan de voorspellingen van Brooks (2003). Di leid o he beslui da de onwikkelingslanden in de analyse moeen worden berokken. De veroudering in de onwikkelde landen zal me andere woorden uieindelijk leiden o kapiaaluivoer. Tweede soor van empirie: de economerische sudies De weede soor van empirische esen gaa via de economerische weg na of de ODR al dan nie een negaief effec heef op de lopende rekening van een land. Recene sudies reffen we aan bij he IMF (2004), Chinn en Prasad (2003) en Luhrmann (2003). Deze sudies komen allen o he beslui da de veroudering leid o een daling van de lopende rekening. Om een idee e geven. He IMF (2004) scha op basis van paneldaa, waarin 5 landen werden opgenomen, da een sijging van de ODR me één procenpun leid o een daling van de lopende rekening in percenage van he BBP me 0.25 procen. 82

94 4 Implicaie van de open kapiaalmarken op he o nu oe uieengezee verhaal. Ui de empirische bevindingen weergegeven in paragraaf IV3 (supra, blz. 78), kan men besluien da de onwikkelingslanden wel degelijk in de analyse moeen worden berokken. He kan nu wel zijn da de huidige kapiaalmobiliei ussen de onwikkelde landen en de onwikkelingslanden nog nie zo groo is; och besaa er een duidelijke indicaie da deze mobiliei seeds groer word en da deze in de oekoms nog zal vergroen. Een beslui da men mag rekken ui de sudies van Feldsein en Horioka (980), Dooley e al. (987), Hussein (998) en Jansen (2000). Deze vinden allen een significan posiieve, maar dalende correlaie ussen de binnenlandse inveseringen en spaargelden over de ijd heen. He IMF (2004) wijs er bovendien op da vanui he sandpun van de onwikkelingslanden he noodzakelijk word da he inernaionale kapiaalverkeer meer open word. Immers, deze landen kennen vandaag een groe bevolkingsgroei. Deze bevolkingsgroei doe, via de posiieve beïnvloeding van he marginaal produc van kapiaal, de inveseringsvraag sijgen. He gevolg is da de reële rene dan sijg, waardoor de kapiaalvoorraad per werknemer daal. Tezelfderijd is he aanbod van kapiaal eerder klein daar er een hoge YDR is, wa he geheel nog eens verslech. Wil men de economische groei vrijwaren, dan moe er kapiaal vanui he buienland worden ingevoerd. Men kan dus sellen da in de oekoms de onwikkelingslanden een inspanning zullen leveren om de kapiaalmark open e krijgen en deze aanrekkelijk e maken 26 (IMF, 2004). De Group of Ten (998) wijs op he fei da deze benodigde kapiaalinvoer voor de onwikkelingslanden kan komen vanui de onwikkelde landen. Immers, door de hervorming van de genereuze PAYG-pensioenelsels worden de pensioenfondsen seeds belangrijker. De lezer zal hier de link leggen me paragraaf III3.4 (supra blz. 42) waar aangeoond werd da de afbouw van genereuze PAYG-selsels een verwache sijging lever van de spaargelden. Van deze pensioenfondsen word geëis da ze een voldoende hoge reurn behalen. Vandaar da men mag verwachen da deze fondsen in de oekoms hun porefeuilles meer inernaionaal gaan diversifiëren. Hierbij zullen ze een groo gedeele van de porefeuilles beleggen in de onwikkelingslanden, omda daar de reurns hoger zijn. Vanui de onwikkelde wereld besaa me andere woorden eveneens een incenive om kapiaal ui e voeren naar de onwikkelingslanden (Group of Ten, 998). 26 Me aanrekkelijk word bedoeld: poliieke, financiële, sabiliei 83

95 De implicaies van di alles op he o nu oe uieengezee verhaal zijn vanzelfsprekend. He kan nu wel eens zijn da de iniiële sijging van de privae spaarquoe, die onsaa bij de afbouw van de genereuze PAYG-pensioenelsels, nu nie zorg voor een sijging van he kapiaal per werknemer. Me andere woorden de posiieve uibreidingsinveseringen per werknemer die in een gesloen economie voorvloeien ui he arbeidsmarkeffec (zie III2, supra, blz. 6) en he spaareffec (zie III3, supra, blz. 2) van de veroudering, verdwijnen of worden afgezwak in een open economie. De formele voorselling in he Solow-kader gebeur in he beslui. 5 Beslui en uieenzeing in he Solow-kader In di hoofdsuk werd de vraag geseld of de arbeidsmarkeffecen en spaareffecen, besproken in he vorige hoofdsuk, nog seeds een posiief effec zullen genereren op de fysische kapiaalaccumulaie, wanneer de economie open is. Is er in een open economie nog sprake van uibreidingsinveseringen per werknemer, die de negaieve effecen van de veroudering op de welvaar per capia egenwerken? In de gesloen economie onsonden deze uibreidingsinveseringen ui de vrijgekomen en exra spaargelden die volgden ui he arbeidsmark- en spaareffec 27 van de veroudering. Echer, in een open economie hoeven spaargelden en inveseringen nie aan elkaar gelijk e zijn. De vraag word dan, wa he effec is van de veroudering op de inernaionale kapiaalsromen. Word er kapiaal in- of uigevoerd? M.a.w., wa is he lopende rekening -effec van de veroudering? Deze vraag werd vooreers heoreisch benaderd. He éénduidige beslui is, da wanneer he kapiaal enkel inernaionaal mobiel is ussen de onwikkelde landen, de relaief oudere onwikkelde landen vooreers kapiaal zullen uivoeren en de relaief jongere, kapiaal zullen invoeren. Als de ouderen in pensioen reden, keren deze kapiaalsromen om. Wanneer echer de inernaionale mobiliei word uigebreid o de onwikkelingslanden, dan blijk da de veroudering in alle onwikkelde landen vooreers zal leiden o groe kapiaaluivoersromen. Eens de babyboomers in pensioen reden keren deze kapiaalsromen zich opnieuw om, daar de groe groep van gepensioneerden zijn spaargelden vanui he buienland erugrek. In he empirische overzich kwam ik o he beslui da de onwikkelingslanden wel degelijk in de analyse moeen worden berokken. 27 Merk op da he hier gaa over de posiieve visie op de spaareffecen, deze waarbij de dalende generosiei van de PAYG-selsels leid o een sijging van de privae geaggregeerde spaarquoe. 84

96 Hoewel de huidige inernaionale kapiaalmobiliei ussen de onwikkelde en onwikkelingslanden eerder beperk is, kan di in de nabije oekoms serk wijzigen. De onwikkelde landen zullen in he kader van pensioenhervormingen meer gelden beleggen in pensioenfondsen die hun porefeuille inernaionaal diversifiëren. De onwikkelingslanden zullen eveneens hun kapiaalmarken openen en aanrekkelijker maken, om hun economische groei e vrijwaren. He o nu oe uieengezee verhaal, bereffende he effec van de veroudering op de economische welvaar, word hierdoor significan gewijzigd. De posiieve egenwerkende krachen die volgden ui een dalende groeivoe van de beroepsbevolking en een iniiële sijging van de privae spaarquoe bij de afbouw van de genereuze PAYG-pensioenelsels, worden hierdoor afgevlak. De zogenaamde kapiaalaccumulaie per werknemer die hierui voorvloeide, grijp nu nie of slechs weinig plaas. De vrijgekomen en exra spaargelden worden immers uigevoerd naar de onwikkelingslanden. Ik geef deze redenering schemaisch weer in Figuur 8. Figuur 8: Grafische voorselling van de effecen van veroudering in de open economie siuaie. y l * y l, * y l,2 *' y l,0 * y l,0 Luik a y l ( k ) sf ( n + δ )k Luik b ( n0 + δ )k B A ( n + δ )k f ( k) sf ( k) y *' n, 0 * y n,4 * y n,2 * y n, y n * k 0 *' k 0 * k 2 * k k Bron: Eigen werk * y n,3 * y n, 85

97 Voor de definiëring van de gebruike variabelen en grondige uileg van de basisconcepen, verwijs ik opnieuw naar punje III2.3 (supra, blz. 8) waar di reeds gebeurde. De periode word opnieuw opgesplis in wee deelperioden. Me name: een periode van 2005 o en een periode van o De figuur oon nog alle uigeekende effecen die werden besproken in paragraaf III3.5 (supra, blz. 6). Di gebeur om de vergelijking ussen de open en gesloen economie e kunnen maken. Voor de uileg van de effecen in de gesloen economie verwijs ik naar paragraaf III3.5. De beginsiuaie word opnieuw voorgeseld door de index 0, de siuaie in de weede periode word aangeduid me de index 3 en word grafisch in he rood afgebeeld. De siuaie in de derde periode duid ik aan me de index 4 en krijg eveneens een rode kleur in de figuur. In de beginsiuaie 0 is de seady sae -kapiaalvoorraad per werknemer k. Di lever een seady sae -oupu per werknemer van oupu per capia hoor van * y l,0. In luik b zie men da hierbij een seady-sae - * y n,0 (conversie via de zware reche ). * 0 In periode, daal de groeivoe van de beroepsbevolking van n 0 o n. He gevolg is da de reche ( n0 + δ )k neerwaars wenel o ( n + δ )k (zie luik b). Door de dalende generosiei sijg de privae geaggregeerde spaarraio, die in de gemaake veronderselling van begroingsevenwich, gelijk is aan de naionale spaarquoe. De sf(k)-curve sijg hierdoor opwaars o de blauwe curve (luik b). De veroudering zorg eveneens voor een daling van he aanal werknemers per capia waardoor de reche in luik a naar boven wenel o de blauwe reche 2. Bij de kapiaalvoorraad per werknemer k is de inveseringsvraag, om de kapiaalvoorraad per werknemer consan e houden, kleiner dan de aanwezige hoeveelheid spaargelden. He verschil word aangeduid me de rode hoofdleer A. Wanneer we uigaan van de mees exreme siuaie, dan kan men sellen da deze exra spaargelden A volledig worden uigevoerd. Di volg ui de assumpie da de wereldmarkrene nie wijzig, wanneer de onwikkelde en onwikkelingsregio s egengeselde demografische evoluies veronen. Di resulaa kwam naar voor in de simulaieoefening van paragraaf IV2.2 (zie Tabel 3, supra, blz. 74). Bijgevolg sijg de kapiaalvoorraad per werknemer nie. De oupu per werknemer wijzig dan ook nie en blijf consan op he niveau * 0 * y l,0. In luik a zie men da hierbij een seady- 86

98 sae -oupu per capia hoor van y * n,3. Deze uikoms is slecher dan in een gesloen economie, waar de seady sae -oupu per capia gedurende de eerse periode consan blijf. In de weede periode daal de groeivoe van de werkbevolking nie meer. De veroudering sijg verder, waardoor de reche in luik a verder naar boven wenel o de groene reche 3. Opnieuw merk men op da deze nie verder wenel o de zware reche 4, omwille van de sijgende arbeidsmarkparicipaie die ui de beleidshervormingen volg. De evoluie van de privae spaarquoe is di keer anders. Daar de exra spaargelden werden uigevoerd, konden deze geen groei-effecen me zich meebrengen. Wanneer de groe groep van mensen die de vorige periode meer spaarden, in pensioen reed, zal de privae spaarquoe dan ook erugvallen o de oorspronkelijke. De sf(k)-curve val hierdoor erug o de oorspronkelijke curve. Er word kapiaal ingevoerd voor een waarde van B. He verschil A-B blijf in he buienland. De kapiaalvoorraad per werknemer blijf opnieuw consan. De oupu per werknemer blijf bijgevolg eveneens consan op he niveau een seady-sae -oupu per capia van y * n,4 * y l,0. In luik a zie men da hierbij hoor. Opnieuw is deze einduikoms slecher dan in gesloen economie. Daar was de eind- seady sae -oupu per capia gelijk aan * y n,2. He resulaa is duidelijk. Wanneer de economie open is, worden (in he mees exreme geval) de vrijgekomen spaargelden die volgen ui he arbeidsmark- en spaareffec van de veroudering inegraal uigevoerd naar he buienland. Er vinden dan geen uibreidingsinveseringen per werknemer plaas en he BBP per werknemer blijf consan. Bij de veroudering moe deze dan ook worden verdeeld over een groer aanal mensen. Da de eind- seady sae -oupu per capia ( y * n,4 ) och nog groer kan zijn dan deze waar enkel rekening werd gehouden me de arbeidsmarkeffecen ui paragraaf III2 (supra, blz. 6) ( y *' n, 0 ), heef e maken me de doorgevoerde beleidsmaaregelen die de arbeidsmarkparicipaie van de oudere werknemers doe sijgen. Di wijs nog eens op de groe rol die de overheden kunnen spelen in de besrijding van de negaieve welvaarseffecen van de veroudering. 87

99 V He oale facorproduciviei -effec van de veroudering Inleiding To nu oe werd de groei van de oale facorproduciviei in de economie als exogeen beschouwd. In de voorgaande hoofdsukken (hfd. III en IV, supra, blz.6 en 66) werd dan ook absracie gemaak van deze groei in de oale facorproduciviei en werd enkel gekeken naar de eerse bron van economische groei, me name: de fysische kapiaalaccumulaie. In di hoofdsuk wijk ik af van deze beperking en geef ik een overzich van de verschillende visies in de lierauur bereffende he effec van een verouderende bevolking op de oale facorproduciviei. Vanzelfsprekend zijn er wee verschillende visies. Er zijn visies die wijzen op een negaief effec van de veroudering en visies die wijzen op een posiief effec. Beide visies worden kor samengeva in de respecievelijke subhoofdsukken V2 en V3. Afsluien word opnieuw gedaan me een beslui in he Solow-kader ( V4). 2 Overzich van de negaieve visies In de lierauur ref men in chronologische volgorde de volgende economen aan me een negaieve visie bereffende he effec van de veroudering op de echnologische vooruigang: Simon (986), Waenberg (987), Romer (990) en Jones (2002). Bij alle vier seun hun negaieve visie op he idee da een veroudering van de bevolking zorg voor een minder innovaieve beroepsbevolking. Di breng een daling van de kennisproducie en bijgevolg een daling van de echnologische vooruigang me zich mee. He fei da de innovaiekrach zou dalen seun op wee redeneringen. Vooreers menen deze aueurs da een oudere beroepsbevolking minder dynamisch is dan een jongere. Daar de veroudering iniieel gepaard gaa me een sijgend aandeel van oudere werknemers in de acieve bevolking, beeken di da de innovaiekrach daal. Daarnaas geloven zij ook da de grooe van de beroepsbevolking bepalend is voor de mae van kennisaccumulaie; en een veroudering van de bevolking gaa nu ne gepaard me een dalend aanal werknemers. Simon (986) spreek in di verband van de supply of invenive minds (Simon, 986, blz. 76). He volgende ciaa van Simon (986) maak duidelijk wa hij hiermee bedoel: If oupu per scienis is he same from place o place, holding per capia income consan, he quaniy of scienific oupu is proporional o he size of he counry; Or, doubling 88

100 he labour force implies doubling he rae of scienific oupu (Simon, 986, blz. 70). Ik zou he nie beer kunnen vergelijken dan me he verschil ussen he aanal medailles da België en de VS behalen op de Olympische spelen. Een groere (beroeps)bevolking beva nu eenmaal meer mensen me alen. 3 Overzich van de posiieve visies In egenselling o de vorige aueurs hebben Culer e al. (990) een posiieve houding bereffende de impac van de veroudering op de groei van de oale facorproduciviei. De reden hiervoor is da een verouderende bevolking samengaa me een lagere groeivoe van de beroepsbevolking. Di maak arbeid schaars. He is juise deze schaarse die ervoor zorg da er een premie word geze op innovaie; di om de negaieve gevolgen van deze arbeidsschaarse egen e werken. Mc. Morrow en Roeger (999) verwoorden di als he Scarciy- is-hemoher-of-invenion argumen (Mc. Morrow en Roeger, 999, blz. 27). Culer e al. (990) onen in hun cross-secie sudie van 29 nie-opec landen over de periode empirische evidenie aan voor hun argumen. Een daling van de jaarlijkse groeivoe van de beroepsbevolking me procenpun veroorzaak in hun onderzoek een sijging in de producivieisgroei me 0.5 procenpunen. Fougère en Méree (999) wijzen eveneens op posiieve effecen van de veroudering op de echnologische vooruigang. Ze onen in een dynamisch OLG-model, besaande ui 5 generaies, aan da de veroudering een posiieve impac heef op de beslise sudieijd. Di leid o menselijke kapiaalaccumulaie en een verhoogde economische groei. In wa volg, geef ik een kore uileg van deze visie. De opimale sudieijd word bepaald door de gelijkheid van de opporunieiskos me de opbrengsvoe van suderen. Wanneer de consumen enkel nu haal ui consumpie, dan is de opporunieiskos van suderen nies anders dan he nusverlies da men vandaag leid door de mindere consumpie die mogelijk word. Immers, wanneer men sudeer heef men geen inkomen da kan worden geconsumeerd. De opbrengsvoe is dan he geacualiseerde exra nu da men in de oekoms haal ui de exra consumpie die mogelijk word. Immers, suderen zal je in de oekoms een hoger loon opleveren, waardoor men meer kan consumeren. De invloed van de veroudering op deze opimale sudieijd kan nu he bes worden begrepen door erug e grijpen naar Figuur en Figuur 6 (supra, blz. 8 en 6). Ui Figuur ween we da de veroudering van de bevolking leid o een lagere groeivoe van de beroepsbevolking. Di leid 89

101 o een uibreiding van de kapiaalvoorraad per werknemer en een daling van de renevoe. Deze dalende renevoe leid nu ne o een hogere acuele waarde van de oekomsige lonen, waardoor de opbrengsvoe van een exra ijdseenheid suderen sijg. Di ze vanzelfsprekend aan o meer suderen. In egenselling o de uieenzeing in Figuur 6 gaan Fougère en Méree (999) ervan ui da de veroudering leid o een onmiddellijke daling van de naionale spaarquoe. Di kom omda he posiieve spaareffec van de dalende generosiei nie in rekening werd gebrach en er eveneens werd veronderseld da de overheid ekoren zal oplopen. Deze dalende spaarquoe leid dan o he opnieuw sijgen van de renevoe. Echer, Fougère en Méree sellen da de daling van de naionale spaarquoe nie zo veel zal zijn wanneer rekening word gehouden me he menselijk kapiaal. Immers, wanneer men beslis o meer suderen, zal di de oekomsige lonen doen sijgen. Bijgevolg sijg he oekomsige belasingsinkomen van de overheid. Hierdoor loop de overheid, bij de sijgende pensioenuigaven, kleinere ekoren op. De renevoe zal dan ook, neo gezien, dalen en aanzeen o meer suderen. 4 Beslui en uieenzeing in he Solow-kader Over he mogelijke effec van de veroudering op de groei van de oale facorproduciviei besaa er allesbehalve een eensgezindheid. De negaieve visies wijzen op de dalende produciviei van de oudere werknemers en een daling van he alen in de beroepsbevolking. De posiieve visies wijzen op he belang van he schaarse-effec da aanze o meer suderen; wa he menselijk kapiaal doe sijgen en zo een posiieve invloed uioefen op de oale facorproduciviei. He effec van deze wee visies op de economische groei word uigebeeld in Figuur 9. Een consane sijging van de oale facorproduciviei kan worden voorgeseld door een coninue sijging van de f(k) -curve (nie afgebeeld in de figuur). Di breng een coninue sijging van de spaarcurve sf(k) me zich mee. In een periode zonder veroudering sijg deze bv. van f ( k) o f ( k) s 2 s. De groeivoe van de oale facorproduciviei word implicie weergegeven door de zware pijl. Door deze consane groei, sijgen de seady sae -kapiaalvoorraad per werknemer k en seady-sae -oupu per werknemer y l in deze periode van respecievelijk k o k en * * 2 * y l, o y. * l, 2 Wanneer deze periode echer word gekenmerk door een veroudering en deze veroudering een negaieve impac heef op de groei van de oale facorproduciviei, dan zal de sf(k) -curve 90

102 slechs sijgen o f ( k) s 4. De seady sae -oupu per werknemer groei dan slechs aan o * y i.p.v. o y l, 4 * l, 2. De oupu groei per capia zal dan ook dalen. Heef deze veroudering een posiieve impac op de groei van de oale facorproduciviei, dan sijg de seady sae -oupu per werknemer o y * l, 3. De groei per werknemer word dan posiief beïnvloed. Di laase kan een belangrijk gegeven zijn. He zal immers de negaieve effecen van de veroudering op de economische groei per capia egenwerken. Echer, zoals reeds geseld, is he onduidelijk in welke riching de veroudering een impac heef op de oale facorproduciviei. Figuur 9: Grafische voorselling van he oale facorproduciviei -effec in he Solow-kader y l ( k ) sf ( n + δ )k * y l, 3 y y * l, 2 * l, 4 * y l, s 3 f ( k) s 2 s 4 f f ( k) ( k) s f ( k) * k * k 4 * k 2 * k 4 k Bron: Eigen werk De nie eenduidige lierauur bereffende he effec van de veroudering op de oale facorproduciviei rok mijn aandach en brach me o een poging een eigen bijdrage e leveren o deze lierauur. Ik onwikkelde dan ook een eigen model waarin de veroudering een posiieve impac blijk e hebben op de oale facorproduciviei. De uieenzeing van he model word gegeven in hoofdsuk VII (infra, blz. 94). 9

103 VI He neo-effec van de veroudering In de hoofdsukken III, IV en V werden de verschillende pariële effecen van de veroudering besudeerd. Deze effecen waren: he arbeidsmarkeffec, he spaareffec, he lopende rekening - effec en he oale facorproduciviei -effec. De invloeden van deze verschillende effecen op de economische welvaar werden elkens voorgeseld in he Solow-kader. In di kore hoofdsuk is he de bedoeling een sches e geven van de mees recene empirische bevindingen, bereffende he neo-effec van de veroudering op de welvaar per capia. De besproken empirische bevindingen zijn deze van he IMF (2004). De eerse empirische es die he IMF uivoer, is een economerische es. In deze es regresseer men de reële groei van he BBP per capia op a) de wijziging in de ODR, b) een maasaf voor menselijk kapiaal ( secondary school enrollmen ), c) de inveseringen/bbp, d) de budgeaire balans/bbp, e)de inflaie-raio, f) de exerne handel/bbp en g) een maasaf voor he landsrisico. De regressie word uigevoerd op basis van een panel, die 5 landen omva en loop over de periode Men kom o he resulaa da een sijging van de ODR me procenpun, leid o een daling van de economische groei per capia van 0,04 procen. Op basis van deze geschae coëfficiën en de populaievoorspellingen van de Verenigde Naies, voorspel men vervolgens de neoimpac van de veroudering op de economische groei per capia voor de verschillende onwikkelde en onwikkelingsregio s. He resulaa vind men erug in Figuur 20: Figuur 20: Geschae neo-effec van de veroudering op de economische groei per capia: vergelijking van de jaarlijkse reële groei van he BBP per capia in he jaar 2050.o.v he jaar 2000 (verschil uigedruk in procenpunen). Bron: IMF, 2004, blz

104 De figuur maak duidelijk da, voor de onwikkelde regio s, in he jaar 2050 de jaarlijkse reële groei van he BBP per capia gemiddeld ½ procenpunen lager zal liggen dan in Wanneer men kijk naar de drie groe onwikkelde regio s (de Verenigde Saen, Japan en Europa) dan merk men da deze negaieve impac he groos is voor Japan. Europa kom op de weede plaas en voor Amerika blijf de negaieve impac eerder beperk. Di is geen onlogisch resulaa. Immers, van deze drie is Japan de snels ouderwordende regio. Daarna volg Europa en pas daarna Amerika (zie Figuur 6, supra, blz. ). De voorspellingen op basis van deze economerische esen hebben he nadeel da ze verondersellen da de waargenomen relaies ui he verleden in de oekoms op dezelfde wijze blijven besaan. Zo is er dan bijvoorbeeld geen ruime voor beleidswijzigingen. De oplossing hiervoor besaa erin een economisch model e onwikkelen en deze vervolgens e kalibreren en e simuleren. He IMF (2004) pase deze mehode oe via he INGENUE-model. Di model is een OLG-model en deel de wereld op in zes regio s: Noord-Amerika, Oceanië, Europa, Japan en drie onwikkelingsregio s ( rapidly -, moderaely - en slowly - ageing developing counries ). De voorspellingen van he model zijn gelijkaardig als deze die volgen ui de economerische sudies. Alle onwikkelde landen mogen een daling in de reële groei van he BBP per capia verwachen. Echer, he IMF (2004) maak de volgende groe opmerking: The behavior of saving is paricularly criical o he resuls If people expec ha incomes in he fuure will be lower because of demographic change, will hey raise saving in he near erm by more han he INGENUE model projecs o smooh heir fuure consumpion? (IMF, 2004, blz. 54). He blijk dus da de resulaen serk afhankelijk zijn van de gemaake verondersellingen bereffende he spaargedrag van de gezinnen. Men leg hier de link naar paragraaf III3.4 (supra, blz.42) waar ik he had over de posiieve impac die de afbouw van genereuze pensioenselsels kan hebben op de privae spaarraio. De verwaching da he beschikbare inkomen in de oekoms zal dalen, door de dalende generosiei, ze aan o meer sparen. Mijn eigen opmerking bereffende di model, is da he geen rekening houd me de mogelijke effecen van de veroudering op de oale facorproduciviei. He is vanzelfsprekend moeilijk om hiermee rekening e houden, gezien de conclusie ui hoofdsuk V (supra, blz. 88) da de riching van he oale facorproduciviei -effec onzeker is. Zoals reeds vermeld, rach ik in he volgende hoofdsuk een eigen bijdrage e leveren o di oale facorproduciviei -effec van de veroudering. 93

105 VII Een eigen model: He human capial -effec van de veroudering in een gesloen economie Inleiding Zoals reeds gezegd in he beslui van hoofdsuk V (supra, blz. 88), geef ik in di hoofdsuk de uieenzeing van een eigen model waarin ik aanoon da de veroudering een posiief effec kan hebben op de groei van de oale facorproduciviei of meer bepaald op de groeivoe van de menselijke kapiaalaccumulaie in een open economie. In paragraaf VII2 worden de basisideeën van he model uieengeze. In VII3 word he model gegeven. Afsluien doe ik me he beslui in Fou! Verwijzingsbron nie gevonden.. 2 De kernideeën van he model Zoals gezien in V3 (supra, blz. 89) zijn Fougère en Méree (999) de mening oebedeeld da de veroudering een posiief effec kan hebben op de opimale sudieijd. Deze seeg doorda de veroudering een daling van de renevoe veroorzaake, waardoor he geacualiseerde oekomsige reële loon hoger werd. Ik selde me de vraag of he mogelijk was, da de veroudering nog seeds een posiief effec zou generen op de opimale sudieijd, wanneer we e maken hebben me een kleine open economie. In dergelijke economieën is de rene immers exogeen gegeven en zal de wijziging van de populaie ook geen invloed uioefenen op de rene of he reële loon. Immers, alle afwijkingen ussen de spaargelden en de inveseringsvraag, worden in di geval weggewerk via inernaionale kapiaalsromen. Bovendien kan men zich de vraag sellen of de redenering van Fougère en Méree (999) wel opgaa in de onwikkelde landen als geheel. Wanneer de lezer erugdenk aan hoofdsuk IV (supra, blz. 66) dan herinner hij zich da de veroudering in de Weserse wereld samengaa me een massale insroom van jonge arbeidskrachen in de onwikkelde landen. He iniiële exra bedrag van de spaargelden boven de inveseringsvraag in de onwikkelde regio s, kan dan wel eens naar buien sromen en nie worden geïnveseerd in he eigen land. Er is dan geen sprake van een wijziging in de renevoe of he reële loon. In mijn lierauuronderzoek kwam ik echer op he spoor van imperfece compeiieve arbeidsmarken en de mogelijke implicaie van de veroudering op deze imperfecie. 94

106 Jackson (998) en Disney (996b) bediscussiëren beiden de waargenomen relaie ussen de arbeidsinkomsen en he leefijdprofiel. De algemene waarneming is da he inkomen sijg naarmae men ouder word. Beide aueurs verwijzen als eerse verklaring voor di fenomeen naar de zogenaamde human capial heory. Deze heorie sel da he reële loon seeds gelijk is aan he marginaal produc van arbeid (MPL). He fei da de oudere werknemers een hoger inkomen verdienen dan de jongere, word dan ook louer en alleen verklaard door de hogere produciviei van de ouderen en opziche van de jongeren. Di kan worden verklaard door de posiieve invloed van ervaring en raining, eveneens als door een slechs zwakke daling van de fysieke mogelijkheden bij de oudere werknemers (Jackson, 998 en Disney, 996b). Onafhankelijk van elkaar verwijzen beide aueurs echer elk naar een ander fenomeen, die naar mijn inzien me elkaar kunnen worden verbonden. Beiden handelen over de impac van demografische onwikkelingen op de waargenomen relaie ussen leefijd en arbeidsinkomen. Disney (996b) bespreek in zijn werk een empirische vasselling ui de Verenigde Saen bereffende de relaie ussen de verhouding van he aanal jonge werknemers en opzich van he aanal oude werknemers en de verhouding van he arbeidsinkomen van beide groepen. De waarneming is da gedurende de jaren 60 en 70, he inkomen van de jongere werknemers relaief gezien daalde en opziche van he inkomen van de oudere werknemers. Een gegeven da samengaa me de oereding van de jonge babyboomers o de arbeidsmark. Di word volgens Disney (996a) verklaard door he fei da oudere en jongere werknemers geen subsiuen zijn van elkaar, he zijn complemenen. Ze opereren me andere woorden elk in een andere arbeidsmark, waar voor elk afzonderlijk he loon word bepaald. Een arbeidsmark me relaief meer arbeidsaanbod leid dan o lager lonen. Jackson (998) kom via een alernaieve verklaring voor de waargenomen relaie ussen leefijd en arbeidsinkomen, o een beslui da overeensem me de zone besproken empirische waarneming in Disney (996b). Deze alernaieve verklaring besempel hij als de inernal labour marke. He basisidee is de volgende: de oudere werknemers verdienen een inkomen boven hun marginaal produc van arbeid en de jongere een inkomen beneden deze. De moivaie hiervoor word door Jackson (998) als volg verwoord: To encourage heir employees commimen and discourage rapid urnover of saff, firms may esablish heir own hierarchical career srucures, in which earnings increase wih age and employees are rewarded for lengh of service (Jackson, 998, blz.0). Om ervoor e zorgen da jonge werknemers nie onmiddellijk he bedrijf verlaen nada men ze een opleiding of raining heef gegeven, word me andere 95

107 woorden een soor van verbinenis aangegaan. Deze verbinenis houd in da men vooreers minder verdien dan he marginaal produc van arbeid en in de laere arbeidsjaren bij hezelfde bedrijf meer. De effecen van de demografische onwikkelingen binnen di kader zijn dan als volg e begrijpen. Wanneer men als bedrijf een gelijkaardige hoeveelheid jonge en oude arbeidskrachen heef, dan zal men als bedrijf neo gezien voor elke arbeider he marginaal produc van arbeid bealen. Wanneer echer de groep van jonge arbeidskrachen relaief gezien veel groer is, dan zal he bedrijf meermaals een loon uibealen onder he MPL dan boven he MPL. Di kom haar winsgevendheid en goede. Echer, he bedrijf kan er ook voor kiezen de oudere werknemers nu exra veel ui e keren boven he MPL. Wanneer he bedrijf di inderdaad zou doen, dan kom men vanui deze heorie o he volgende beslui: hoe groer de groep van jonge werknemers en opziche van de groep van oude werknemers, hoe lager he inkomen van deze eersen en opziche van deze laasen. Deze heorie verklaar me andere woorden de zone besproken empirische vasselling ui de Verenigde Saen. Merk he verschil op ussen de verklaring van Disney (996b) en Jackson (998). Disney blijf uigaan van compeiieve arbeidsmarken, erwijl Jackson di nie doe. Immers, bij Disney word he loon van de jonge en oude werknemers gevormd op wee afzonderlijke arbeidsmarken. He groe aanbod van jonge werknemers leid in hun deelmark o een daling van he loon. Jackson gaa ui van imperfec compeiieve arbeidsmarken, waarbij een groe cohore van jonge arbeidskrachen leid o een sijging van he loon van de oudere werknemers. In mijn model slui ik me aan bij de visie van Jackson (998). Di emeer omda deze visie word onderseund door he oll model van Okun (98). Di model sel da een bedrijf voor elke nieuwe werknemer een subsaniële oll cos moe bealen. Deze olkosen zijn nies anders dan screening - of doorlichingkosen, kosen ijdens de proefperiode, opleidings- en rainingskosen, enz. Men kan he oll model he bes begrijpen ui de volgende Figuur 2 (Labour Marke, 2005): 96

108 Figuur 2: Grafische voorselling van he Toll model van Okun. MPL p w o w o,2 d W j L* L Bron: Labour Marke, 2005, blz. 7. Op de horizonale as word he aanal werknemers L weergegeven, op de vericale as he marginaal produc van arbeid MPL. p sel he marginaal produc van de laas ingezee arbeider voor. is de annuïeiwaarde van de ol die he bedrijf moe bealen per werknemer. Deze word aangerekend aan de werknemer, zoda deze een reëel loon van d zal onvangen. He idee van he oll model is da de olkos van de onderneming sijg naarmae mensen minder lang in he bedrijf blijven. Vandaar da er wee lonen worden vasgelegd. Een loon w o voor de oudere werknemer en een loon w j voor de jongere werknemer. In ermen van Okun, grijp er een Invisible Handshake plaas ussen de jonge werknemer en de werkgever, waarbij deze laase beloof he nu lagere loon laer e compenseren me een gelijkaardig hoger loon. Echer, naar mijn visie, zou Jackson (998) he bij he juise eind kunnen hebben, in de zin da deze Invisible Handshake nie zal worden nageleefd wanneer de jonge werknemer hoor o een groe cohore die gevolgd word door een kleine cohore. Immers, wanneer deze jonge werknemer laer o de groep van oude werknemers behoor, zal he op da momen lagere loon w j van de kleine groep jonge werknemers nie voldoende zijn om he hogere loon w o van de groe groep oude werknemers e dekken. De werkgever zal w o dan ook laen dalen o w o,2. De implicaies van de demografische evoluie op he arbeidsinkomen binnen di denkkader zijn nu duidelijk. Wanneer de groep van jonge werknemers op ijdsip groo is en opzich van de groep jonge werknemers op ijdsip +, dan zullen deze eersen in he laere leven ceeris paribus een minder hoog loon mogen verwachen dan de huidige oude werknemers op ijdsip 97

109 . Bij de huidige fase van de veroudering gebeur ne he omgekeerde. De generaie die vandaag begin e werken, wee da de grooe van de groep die binnen 20 jaar begin e werken nie kleiner zal zijn. Di maak da hun oekomsige loon, ceeris paribus, groer zal zijn dan da van de huidige oude werknemers. De voorspelling die di denkkader geef, bereffende he effec van de demografische evoluies op de sudiebeslissing, is dan ook duidelijk. Toen de babyboomers o de arbeidsmark oeraden ( ), was hun verwache oekomsige loon nie zo hoog. Di gaf rechsreeks aanleiding o he minder gaan suderen. De generaie na de babyboom heef daarenegen een posiievere verwaching bereffende he oekomsige loon. Di ze hen aan om opnieuw meer e gaan suderen, wa de groei en goede kom. Merk op da er in deze redenering geen wijzigingen in de renevoeen of he reële loon (da gelijk is aan he MPL) hoeven plaas e grijpen, opda de veroudering of meer algemeen de demografische evoluie een effec zou hebben op de accumulaie van menselijk kapiaal en de economische groei. Di in egenselling o Fougère en Méree (999), waar di wel moes. In wa volg, ze ik deze redenering ui in een OLG-model en oon de implicaies aan op de economische groei. 3 Theoreische uieenzeing van he model 3. Inleiding He uieengezee model is een drie perioden OLG-model voor een open economie, waarbij he fysisch kapiaal perfec inernaionaal mobiel is. Arbeid en menselijk kapiaal zijn daarenegen inernaionaal immobiel. He uieengezee model is geïnspireerd op he OLG-model van Heylen e al. (2004). Deze aueurs bekijken he effec van een inflaiecrisis op de beslissing o suderen. Ik neem in groe lijnen deze aueurs hun kader over, maar incorporeer he effec van de demografie en laa he effec van een inflaiecrisis weg. De gebruike produciefuncie van scholing word mis een kleine aanpassing overgenomen ui Fougère en Méree (999). In wa volg bespreek ik de verschillende secoren en hun opimalisaie. 3.2 De economische agenen Er word veronderseld da elke persoon drie perioden leef. In de eerse periode is men een jonge werknemer (jong), in de weede een oude werknemer (middenleefijd) en in de laase is men oud 98

110 en gepensioneerd (oud). Elke persoon beschik over één eenheid ijd. Wanneer men jong is beseed men deze aan arbeid of aan sudieijd z. Op middenleefijd gaa men enkel werken en in pensioen word er noch gewerk, noch gesudeerd. Wanneer men jong is op ijdsip word he inkomen ui arbeid geconsumeerd c of gespaard s voor consumpie in de volgende periode. Op ijdsip + zal deze zelfde persoon he inkomen ui arbeid en ui beleggingen ( ) s r + + opnieuw consumeren c of sparen s voor consumpie in pensioen. Wanneer deze persoon en sloe in pensioen reed op +3, zal deze zijn spaargelden en zijn inkomsen daarop ( ) 2 2 r s volledig beseden aan consumpie c exogene wereldmarkrene voorsel Merk op da de rene r de Er word veronderseld da de persoon enkel nu haal ui consumpie en da di nu word voorgeseld door een logarimische nusfuncie me ijdsvoorkeur ρ. Voor de eenvoud herschrijf ik de uidrukking /(+ ρ) als β. He levensnu van een persoon die jong is op ijdsip word bijgevolg weergegeven door: W ( c ) + ln( c ) β ln( c ) β (43) = ln Deze nusfuncie word gemaximaliseerd onder de volgende nevenvoorwaarden: c + s = e w z h (44) ( ) ( r ) s c + s+ = e2w + h (45) ( r ) 2 2 s c (46) = γ me : h = h ( + Bz ) + me B>0 en 0<γ< (47) me : 0<e < en <e 2 <2 Hierbij sel w he reële loon per efficiënie-eenheid arbeid voor. De coëfficiënen e en e 2 hebben o doel he idee van he oll model van Okun (98) of de inernal marke heory van Jackson (998) e omvaen. De jongere werknemers krijgen per efficiënie-eenheid arbeid een loon kleiner dan w, erwijl de oudere werknemers per efficiënie-eenheid arbeid een loon hoger dan w uibeaal krijgen 28. De deerminanen van deze coëfficiënen e en e 2 worden laer besproken. 28 Zoals laer word aangehaald, is he loon per efficiënie-eenheid arbeid gelijk aan he marginaal produc van de effecieve arbeid. Okun (98) sel da he onvangen reële loon van een jonge werknemer nie kleiner is dan a) he reële loon per efficiënie-eenheid arbeid, maar wel kleiner dan b) he reële loon per efficiënie-eenheid arbeid min de annuïeikos van de oll. Echer wanneer men verondersel da deze laase consan blijf, maak he voor de analyse geen verschil of men gebruik maak van a) of b). 99

111 De oale efficiënie waarover een jonge werknemer op ijdsip beschik, is zijn menselijk kapiaal h. Di menselijk kapiaal word geërfd van de oude werknemers op ijdsip. Deze assumpie kom overeen me de oepassing in de paper van Heylen e al.(2004) en seun op he idee van Azariadis en Drazen (990) da onderwijs een posiieve exernaliei creëer via de overdrach van menselijk kapiaal van de ene generaie op de andere. Daar de jonge werknemer op ijdsip ook nog enige ijd beseed aan suderen z, word zijn reële inkomen gegeven door e w z h. ( ) De efficiënie waarover deze zelfde persoon beschik wanneer hij een oude werknemer is, hang af van zijn beslissing o suderen. Suderen verhoog immers he menselijk kapiaal van de volgende periode. De produciefuncie van scholing word weergegeven door vergelijking (47). Hierin beschrijf Bz he rendemen van de invesering in onderwijs. B is een schalingsfacor. γ Deze produciefuncie is een vereenvoudigde overname van deze gebruik in Fougère en Méree (999). Deze aueurs nemen immers nog een depreciaiegraad van menselijk kapiaal op. De oude werknemer op + beseed enkel nog ijd in arbeid, waardoor zijn reëel inkomen word γ weergegeven door e w h ( + Bz ) + 2. De oplossing van he opimaliseringprobleem word gevonden door (44), (45) en (46) e subsiueren in (43) en vervolgens deze funcie af e leiden naar s, s 2 + en z. Deze drie laase variabelen zijn dan immers de enige variabelen waarover onze persoon nog moe beslissen. De bereffende funcie word weergegeven door: W ( e w ( z ) h s ) + β ln( e w h ( + Bz ) + ( + r ) s s ) + β ln( ( r s ) = ln ) + γ (48) Opimalisering naar s, s en z lever de volgende eerse orde voorwaarden op: = β ( + r + ) (49) 2 c c c 2 + c = β (50) e w h ( + r + 2 ) c γ = β e2w + Bγz h (5) c De beekenis van deze eerse orde voorwaarden zijn inuïief duidelijk. Vergelijking (49) en (50) sellen nies anders voor dan de gekende Euler vergelijking. Ze sellen da he marginaal nu van een exra euro consumpie in de huidige periode gelijk moe 00

112 zijn aan he verdisconeerde marginaal nu van de exra consumpie in de volgende periode die mogelijk word wanneer men deze exra euro zou beleggen en pas zou gebruiken in deze volgende periode. Vergelijking (5) schrijf in symbolen neer, wa ik reeds inuïief naar voren brach in paragraaf V3 (supra, blz. 89). Deze vergelijking sel da men gaa suderen o op he pun da de marginale nuswins van nu een exra ijdseenheid werken gelijk is aan de marginale nuswins van nu een exra eenheid van je ijd suderen. Immers, e w h sel nies anders voor dan he exra reële inkomen da men verdien bij één ijdseenheid langer werken; en daar gelijk is c aan he marginaal nu van één geldeenheid exra consumpie in periode één; sel he linkerlid van (5) he exra nu voor da men behaal wanneer men een eenheid langer werk. De facor Bγ z γ h in he recherlid van (5), is he exra menselijk kapiaal da men bekom in de volgende periode wanneer men nu één ijdseenheid langer sudeer. Di lever in de oekoms een exra reëel inkomen van e w Bγ z h op. Vermenigvuldiging van deze laase me β 2 γ 2 + dan nies anders dan he verdisconeerde marginale nu gehaald ui de consumpie van he addiionele inkomen voorvloeiend ui de hogere arbeidsefficiënie. c + is De opimale sudieijd kan worden gevonden door vergelijking (49) in (5) e subsiueren. De uiwerking daarvan breng me o de uidrukking: γ e2w + Bγ ( + r + ) ew z = (52) De opimale consumpie ui elke periode kan eveneens worden berekend, maar is zinloos voor di model. Immers, daar de rene exogeen word veronderseld, is er in he model geen groei langs de weg van fysische kapiaalaccumulaie. Er kan dan nog enkel en alleen groei plaasgrijpen via de weg van menselijke kapiaalaccumulaie. 3.3 De bedrijven Er word veronderseld da alle bedrijven ideniek zijn. De oale oupu kan dan ook worden voorgeseld als zijnde de oupu van een represenaief bedrijf. He represenaieve bedrijf produceer deze oupu me behulp van de inpufacoren kapiaal K en de oale efficiënie- 0

113 eenheden arbeid H volgens een produciefuncie me consane schaalopbrengsen in beide inpufacoren. Deze produciefuncie word weergegeven door vergelijking (53). Y = A K H me: 0<α< (53) α α Hierbij sel A de oale facorproduciviei voor. In wa volg laa ik voor deze, vanui de veronderselling da A nie wijzig doorheen de ijd, he subscrip vallen. De hoeveelheid efficiënie-eenheden arbeid H in de periode word weergegeven door vergelijking (54). ( z ) h N ( h ) H = N + (54) 2 Hierbij sellen N en N 2 respecievelijk de bevolkingsgrooe van de groep jonge werknemers en van de groep oude werknemers voor. Merk op da door de veronderselling da de jonge werknemers hun menselijk kapiaal erven van de oudere werknemers, 2 h gelijk is aan h. Bedrijven zullen arbeid en kapiaal aanrekken o op he pun da hun marginaal produc gelijk is aan de respecievelijke vergoedingen, me name de reële rene r en he loon per efficiënieeenheid arbeid w 29. Di word weergegeven in de vergelijkingen (55) en (56). ( ) α r = αa K ( H ) α OF = αa( k ) α r (55) ( ) ( ) α w α A K ( H ) α OF w ( α ) A( k ) α me k = K /H = = (56) Ui deze vergelijkingen zie men wa de implicaie is van een consane exogene rene r op he loon per efficiënie-eenheid arbeid w. Vergelijking (55) sel da voor een consane rene r, k ook consan moe zijn. Ui vergelijking (56) haal men dan da he loon per efficiënieeenheid arbeid w in da geval ook consan is. Merk op da de exogene rene nie consan hoef e zijn. Echer, voor de eenvoud hou ik wel deze veronderselling aan. 29 Merk op da er in deze opselling geen depreciaie van fysisch kapiaal word veronderseld. In deze siuaie zou immers de reële rene gelijk worden geseld aan he marginaal produc van fysisch kapiaal verminderd me de depreciaiegraad. 02

114 3.4 Seady sae -evenwich Nu men wee hoe de gezinnen en de bedrijven gemodelleerd zijn, is he mogelijk de seadysae -groei van de economie e berekenen. Di word op analoge wijze gedaan als in Heylen e al. (2004). Vooreers word er veronderseld da in seady sae de samenselling van de bevolking consan is. Er is geen bevolkingsgroei of afname. Bijgevolg is elke bevolkingsgroep even groo. Di beeken da in seady sae N gelijk is aan N 2. Vergelijking (54) kan dan ook herschreven worden als: ( z ) h N( h ) H N + = OF H = Nh ( 2 z ) (57) Vervolgens kan men de produciefuncie (53) herschrijven als ( ) Y α = A k H. In deze laase uidrukking subsiueer men nu vergelijking (57) voor H en (55) voor k. Men bekom dan: Y = r A αa α α α α α Nh r α ( 2 z ) = A Nh ( 2 z ) (58) Daar ik reeds veronderseld heb da A en r consan zijn over de ijd en men er mag vanui gaan da in seady sae de opimale sudieijd ook consan blijf 30, kan de seady sae -groei als volg worden berekend: 2 Y h h ln = Y = ln = h ln h ln γ γ ( + Bz ) = ln( + Bz ) (59) Y Da de uidrukking ln Y Y ln Y Y Y = ln Y de groei voorsel kan gemakkelijk als volg worden aangeoond: +. Daar he een wiskundig gegeven is da de ln van + een klein geal, gelijk is aan da klein geal geld da: Y ln Y Y Y = ln Y Y Y + = Y = de economische groei 30 Da de opimale sudieijd consan is in seady sae, is gemakkelijk af e leiden ui vergelijking (52). Ui deze vergelijking blijk duidelijk da een consane rene en bijgevolg een consan loon per efficiënie-eenheid arbeid leiden o een consane opimale sudieijd, wanneer e en e 2 consan blijven. In VII3.5 zal duidelijk worden da e en e 2 inderdaad consan zijn, wanneer de bevolking consan blijf over de ijd. 03

115 3.5 He effec van demografische evoluies op de economische groei Na de uiwerking van he economische model is, he nu mogelijk e bekijken wa he effec is van demografische evoluies op de economische groei. Voor we daar ies over kunnen zeggen, is he noodzakelijk eers de deerminanen van de coëfficiënen e en e 2 e bepalen. Zoals reeds geseld lig e ussen 0 en. Deze coëfficiën zorg er me andere woorden voor da he onvangen reële loon per efficiënie-eenheid arbeid van de jonge werknemer, lager zal liggen dan he reële loon per efficiënie-eenheid arbeid waar men rech op zou hebben volgens zijn marginaal produc van arbeid. e 2 daarenegen lig ussen en 2. Di verhoog dus he reële loon voor de oude werknemer en opziche van he loon waarop deze rech heef volgens zijn marginaal produc van arbeid. Volgens he oll model van Okun (98) zou moeen gelden da e + e 2 =2. Me andere woorden, wa men in de beginjaren moe inleveren, krijg min in de eindjaren exra uigekeerd. Echer, zoals reeds geseld in paragraaf VII2 (supra, blz. 94) kan di voor he bedrijf een probleem vormen wanneer er geen gelijkheid besaa ussen de grooe van de groep jonge werknemers en de grooe van de groep oude werknemers. En di meer bepaald wanneer de groepsgrooe van de oudere werknemers relaief hoger is. He handhaven van bovensaande regel zou dan beekenen da he bedrijf, neo gezien, lonen uikeer boven he marginaal produc van arbeid, wa zijn winsgevendheid onderdruk. In mijn model verondersel ik dan ook da he bedrijf dergelijk probleem oplos door he exra loon van de oudere werknemers e laen afhangen van de verhouding ussen de groepsgrooes van jonge en oude werknemers. Meer bepaald word veronderseld da he bedrijf er elke periode voor zorg da de volgende gelijkheid opgaa: ( N ) e + = + (60) wn e2wn 2 w N 2 Hierbij lig e vas en worden de waarden voor N en N 2 exogeen bepaald. He opgaan van de gelijkheid (60) kan dan enkel gebeuren door aanpassing van de coëfficiën e 2. e 2 word op deze manier elke periode gegeven door vergelijking (6) e N + N N 2 2 = e N (6) 2 N 2 04

116 Deze vergelijking is de laase van he model. He is nu mogelijk de effecen van de demografische evoluie op de opimale sudiebeslissing en groeivoe van de economie na e gaan. Om deze effecen aan e duiden voerde ik een simulaie ui van he model. Er word veronderseld da elke generaie 20 jaar leef. De jonge en oude werknemers werken elk voor een periode van 20 jaar. De gepensioneerden leven eveneens 20 jaar; waarna ze serven. De gebruike waarden voor de verschillende parameers zijn: α=0,5 (Heylen e al., 2004), B=0,75 (Heylen e al., 2004), γ = 0,07 (Fougère en Méree,999), A= (Heylen e al., 2004 en Feroli, 2003), h = (Heylen e al., 2004), β=0,60 (Brooks, 2003) en e =0,6 (zelf). De exogene rene r word vasgelegd op een niveau van 0,806. In de veronderselling da elke periode 20 jaar duur, kom di overeen me een jaarlijkse renevoe van 3%. Ui deze vase exogene renevoe volg da de kapiaalhoeveelheid per efficiënie-eenheid arbeid k vaslig op 0,385. He reële loon per efficiënie-eenheid arbeid w lig dan vas op 0,30. Voor de beginwaarden van de bevolkingsgroepen (=) geld: N =N 2 =N 3 = 00. In periode =6 word een bevolkingsbubbel in he model gebrach (de zogenaamde babyboom ). De bevolking in de groep sijg van 00 o 25. Deze bel verplaas zich over de jaren heen voor (zie Figuur 22). Di beeken da in =7 N opnieuw daal o 00, erwijl N 2 sijg o 25. In =8 val N 2 dan erug o 00 en sijg N 3 o 25. Deze laase periode is de periode van de veroudering en dus de periode die de uieindelijke aandach zal verdienen. Wa is nu he effec van deze bevolkingsbel op de accumulaie van he menselijk kapiaal en de economische groei over de periode heen? Figuur 22: De bevolkingsevoluie van de verschillende bevolkingsklassen De bevolkingsevoluie van de verschillende bevolkingsklassen N N2 N Bron: Eigen modelsimulaie. 05

117 Figuur 23: Wijziging van de groei in menselijk kapiaal en de opimale sudieijd (in procenpunen). 0.60% 0.40% 0.20% 0.00% -0.20% -0.40% -0.60% -0.80% -.00% menselijk kapiaal opimale sudieijd Bron : Eigen modelsimulaie. Figuur 23, geef de evoluie van de groeiwijzigingen in he menselijk kapiaal en de wijzigingen in de opimale sudieijd (uigedruk in %) over de bereffende periode weer. Deze wijzigingen zijn uigedruk in procenpunen. He dien e worden opgemerk da nie de absolue grooes van belang zijn, maar wel de riching van de bewegingen. Men merk da in =5 de opimale sudieijd (uigedruk in % van de ijd) sijg me 0,43 procenpunen. De verklaring hiervoor is da de jonge werknemers op =5 ween da in =6 de bevolking in groep zal sijgen 3. Di beeken da, gegeven vergelijking (6), de jonge persoon (op =5 ) in =6 (wanneer hij een oude werknemer is) een hoger loon mag verwachen dan he loon van de huidige oude werknemers in =5. He gevolg van deze hogere sudiekeuze in =5 is da de groei van he menselijk kapiaal in =6 zal sijgen en opziche van de groei in de vorige perioden. Di kom duidelijk naar voor in Figuur 23. De groei sijg er me 0,32 procenpunen. In deze zelfde periode =6, zie men da de opimale sudieijd daal me 0,59 procenpunen. Deze daling is groer dan de sijging in de vorige periode, waardoor de opimale sudieijd nu zelfs lager lig dan in =5. Deze evoluie word verklaard door de oereding van de babyboomers in he model. Deze babyboomers reden oe o de groep van jonge werknemers en ween da de groep die na hen volg kleiner zal zijn. Ze verwachen bijgevolg da op =7 de relaieve grooe van hun bevolkingsgroep N 2 veel groer zal zijn dan deze van de jonge werknemers N. Vergelijking (6) verel ons da hierdoor de oekomsverwaching van de jonge werknemer op =6 bereffende zijn loon in =7 nie rooskleurig is. He verwache loon 3 Deze veronderselling is zeer waarschijnlijk; immers de eerse periode van he model is deze van de jonge werknemers. Echer, in de werkelijkheid kom hiervoor nog de groep van jonge afhankelijken: de kinderen en de jeugd. De jonge werknemers zien me andere woorden elke sijging in de bevolking en verwachen bijgevolg da in de volgende periode de groep van jonge werknemers zeer groo zal zijn. Bovendien word deze sijging in de bevolking door hen veroorzaak! 06

118 daal onder dagene van de huidige oude werknemers Bijgevolg zal de jonge persoon op =6 minder suderen. He gevolg van deze lagere sudiekeuze in =6, is da de groei van menselijk kapiaal in =7 zal dalen en opziche van de groei in de vorige periode. Di kom opnieuw naar voor in Figuur 23. De groei daal er me 0,59 procenpunen. Periode =7 is de periode waarin de babyboomers zich in de laere jaren van hun acieve loopbaan bevinden. De jonge werknemers in deze periode =7 ween da de groep die na hen volg nie kleiner zal zijn, deze heef immers dezelfde omvang. Hun oekomsverwachingen bereffende he loon da ze in =8 zullen onvangen, sijg dan ook boven he loon van de huidige oude werknemers. Di leid o een sijging van de opimale sudieijd me 0,34 procenpunen. He gevolg is da de groei van menselijk kapiaal in =8 opnieuw zal sijgen en opziche van de groei in de vorige perioden. De groei sijg me 0,27 procenpunen (Figuur 23) Di laase is een ineressan gegeven! Immers, =8 is de periode waar de veroudering opreed. De sijging van de groei in he menselijk kapiaal en opziche van de vorige periode, zal in deze periode me andere woorden een posiief effec hebben op de economische groei per capia. Voor ik di laase pun nader bekijk, dien he nog e worden opgemerk da in periode =8 de opimale sudiekeuze nie meer sijg. De jongeren in =8 hebben immers een zelfde verwaching over de verhouding N /N 2 als de jongeren ui de vorige periode. Hun oekomsig verwache loon is bijgevolg gelijk aan he loon van de huidige oudere werknemers. Ze zullen dan ook dezelfde opimale sudieijd hebben als de jongeren ui de vorige periode. Figuur 24: Evoluie van de economische groei per capia (uigedruk in percenielen) Reeks Bron: Eigen modelsimulaie. 07

119 In Figuur 24 geef ik de evoluie van de economische groei per capia. Om deze evoluie e begrijpen, kan men he bes de vergelijking (53) omvormen o: Y α ( ) h ( N ( z ) N ) α α = A K H Y = A k + 2 (62) A k hierbij sel ( ) α de oupu per efficiënie-eenheid arbeid voor. Gegeven de veronderselde vase A en r, is deze consan. h ( N ( z ) N ) + 2 is de oale hoeveelheid efficiënieeenheden arbeid. Een wijziging van Y, word dan begrepen door de evoluie in de variabelen N, N 2, Z en h. De oupu per capia y n word weergegeven door: y n = α ( ) h ( N ( z ) + N ) A k N + N 2 + N 3 2 (63) In seady sae zijn alle variabelen me uizondering van h consan. He is de seady sae - groeivoe van h die de seady sae -groeivoe van y n bepaal. Bovendien zijn deze groeivoeen in seady sae aan elkaar gelijk. Bij de gesimuleerde bevolkingsschok is de economie nie langer in seady sae. De wijziging van de bevolking beïnvloed immers de verschillende bevolkingsgrooes N, evenals op de opimale sudieijd en groeivoe van he menselijk kapiaal. Di laase wee men ui de uieenzeing van Figuur 23. De groei per capia zal dan ook afwijken van zijn seady sae. Di kom duidelijk naar voor in Figuur 24. De seady sae -groei is 6%. De invoering van de bevolkingsschok wijzig deze groei significan. De ondersaande Tabel 6 geef per ijdsip weer in welke riching de deerminanen van de economische groei per capia wijzigen en wa deze hun impac is op de economische groei. Een plus ussen haakjes beeken da di de economische groei per capia doe sijgen, een min da deze de economische groei doe dalen en een nul da deze de economische groei nie beïnvloed. De onderse rij geef he neo-effec weer. Ze verel of de economische groei per capia sijg of daal en opziche van de vorige periode. Bij de inerpreaie van de abel is he belangrijk da men een onderscheid maak ussen rij 4 ( N en N 2 ) en rij 5 ( N +N 2 +N 3 ). Rij 4 duid op de evoluie van de beroepsbevolking. He verwijs naar de variabelen N en N 2 in de eller van vergelijking (63). Voor een gegeven groeivoe van h en gelijkblijvende waarden van de andere variabelen, zal een sijging in N en N 2 de groeivoe van de oupu per capia doen sijgen. Rij 5 duid op de evoluie van de oale populaie. Bijgevolg verwijs deze naar de 08

120 noemer van vergelijking (63). Voor een gegeven groeivoe van h en gelijkblijvende waarden van de andere variabelen, zal een sijging van de oale populaie zorgen voor een daling van de economische groei per capia. Tabel 6: Evoluie van de deerminanen van de economische groei per capia en hun impac over de periode =5-=0.. h h =5 =6 =7 =8 =9 =0 Gelijk (0) Sijg (+) Daal (-) Sijg (+) Gelijk (0) Gelijk (0) z Sijg (-) Daal (+) Sijg (-) Gelijk (0) Gelijk (0) Gelijk (0) N en N 2 Gelijk (0) Sijg (+) Gelijk (0) Daal (-) Gelijk (0) Gelijk (0) N +N 2 +N 3 Gelijk (0) Sijg (-) Gelijk (0) Gelijk (0) Daal (+) Gelijk (0) Neoeffec Daling Sijging Daling Daling Sijging Daling o seady sae Bron: Eigen modelsimulaie. Ui deze abel kom duidelijk naar voor da de periode van de veroudering ( =8 ) leid o een daling van de economische groei per capia. Deze daling word veroorzaak door de daling van de beroepsbevolking en opziche van de oale bevolking of me andere woorden door de sijging van de ODR. He blijk echer da deze negaieve impac word egengewerk door een sijgende groeivoe van he menselijk kapiaal (zie boven voor de verklaring). De vraag kan nu worden geseld in welke mae deze sijgende groeivoe zorg voor een verbeering in de economische groei per capia. Om hierop een anwoord e geven, heb ik he huidige scenario (scenario ) vergeleken me he scenario (scenario 2) waarbij de sudieijd na de daling in =6 nie meer sijg. De posiieve effecen, die voorvloeien ui de sijgende sudieijd bij de jongeren die na de babyboomers komen, worden hierdoor geëlimineerd. He resulaa van deze oefening word weergegeven in Figuur 25. De figuur oon, verrekkende vanaf =6, he verschil ussen de economische groei per capia in scenario en de economische groei per capia in scenario 2. 09

121 Figuur 25: Verschil ussen de economische groei per capia in scenario en scenario 2 (verschil in procenpunen). 0.40% 0.30% 0.20% 0.0% 0.00% -0.0% % -0.30% Bron: Eigen modelsimulaie. De figuur oon da op ijdsip =7 (periode waarbij de babyboomers behoren o de groep van oude werknemers) de economische groei per capia slecher is in scenario dan in scenario 2. De reden is duidelijk: In scenario werd aangeoond (zie boven) da gedurende =7 de sudieijd zou sijgen. Di zorg vanzelfsprekend voor een rem op de economische groei. In scenario 2 werd ne veronderseld da deze sijging in sudieijd nie plaasgrijp. Er is me andere woorden geen sprake van dergelijke rem. Bijgevolg is de groei per capia hoger. In =8 (periode waarbij de veroudering opreed) zijn de rollen omgekeerd. In scenario zorg de hogere sudieijd ui de vorige periode voor een sijging van de groei in he menselijk kapiaal, wa de economische groei per capia en goede kom. In scenario 2 vind dergelijke menselijke kapiaalaccumulaie nie plaas, bijgevolg is de economische groei per capia nu lager dan in siuaie. He beslui is duidelijk. De veroudering leid o een daling van de economische groei per capia. Immers, de veroudering heef o gevolg da de producie per werknemer moe verdeeld worden over een relaief gezien sijgend aanal mensen. Echer, de sijgende sudieijd bij de cohore die na de babyboomers kom, doe deze daling emperen. Di laase word verklaard door de sijging van de groeivoe in human capial die hierdoor plaasgrijp. Merk op da deze besluien gelden voor een kleine open economie me een exogene rene. Deze visie is dan ook een aanvulling op deze van Fougère en Méree (999), waar de veroudering via een wijziging van de renevoe leid o de accumulaie van menselijk kapiaal. 0

122 VIII Algemeen beslui Ui mijn scripie kom duidelijk naar voor da de veroudering inderdaad een meer dan hedendaags hema is binnen de onwikkelde landen. De beruche babyboom, die onsond na de Tweede Wereldoorlog en duurde o he begin van de jaren 70, zorgde voor een uisel van de eindfase van he demografische ransiiemodel. Bijgevolg, zal omsreeks 205 de gehele onwikkelde wereld e kampen hebben me een serk verouderde populaie. Japan ken de groose veroudering, gevolgd door Europa. De siuaie in de Angelsaksische wereld is posiiever. De groe neo-migraie en hogere feriliei in deze landen, zorg voor een afvlakking van de bevolkingsbel. In de zoekoch naar de effecen van de veroudering op de levenssandaard binnen de onwikkelde landen, werden verschillende economische domeinen bereed. Meer bepaald heef de veroudering een effec op de arbeidsmark, de naionale spaarquoe, he inernaionale kapiaalverkeer en de oale facorproduciviei. Al deze afzonderlijke verouderingseffecen hebben hun eigen invloed op de welvaar per capia. He arbeidsmarkeffec houd een sijging in van de oude afhankelijkheidsraio, evenals een daling van de groeivoe van de beroepsbevolking. De sijging van de oude afhankelijkheidsraio, heef he rechsreekse gevolg da de oupu per werknemer moe worden verdeeld over een groere groep mensen. Di leid, ceeris paribus, o een daling van de welvaar per capia. De daling in de groeivoe van de beroepsbevolking leid o een dalende vraag naar vervangingsinveseringen. De spaargelden die hierbij vrijkomen, kunnen in een gesloen economie dan ook worden aangewend om uibreidingsinveseringen per werknemer e verrichen. Di geef een posiieve egenwerkende krach op he BBP per capia. Echer, deze is nie voldoende om he rechsreekse negaieve effec van de sijgende oude afhankelijkheidsraio weg e werken. Inveseringen mogen nie afzonderlijk van de spaargelden worden bekeken. Echer, de spaareffecen van de veroudering zijn geen sinecure. Bij he huidige beleid dreig de overheidsbegroing drasisch e onsporen, me alle gevolgen van dien voor de neo-overheidsschuld. Onderzoek wijs op een sijging van de neo-schuldposiie me 95% procenpunen over de periode De genereuze defined benefi PAYGpensioenselsels zijn hier voor een belangrijke mae veranwoordelijk. Men kan dan ook

123 verwachen da er beleidshervormingen op he vlak van de publieke pensioenselsels zullen plaasgrijpen. De bese maaregel besaa erin de incenives o vervroegde uireding weg e nemen. Di leid nie alleen o lagere overheidsuigaven, maar eveneens o een groere arbeidsmarkparicipaie en hogere belasingsinkomsen. De effecen van de veroudering op de privae geaggregeerde spaarquoe zijn nie duidelijk. Macro-economische sudies wijzen op een daling, erwijl micro-economische sudies aangeven da de ouderen nie of nauwelijks onsparen. Deze verschillen kunnen worden verklaard op basis van de subsiueerbaarheid ussen he sociale zekerheidsselsel in de privae besparingen. Genereuze pensioenselsels leiden o he wegnemen van he pensioenspaarmoief, wa o uiing kom in de micro-economische sudies. He srucureel probleem da de relaief oudse populaies de mees genereuze pensioenselsels hebben, verklaar de macro-economische bevindingen. Deze subsiueerbaarheid is een belangrijk gegeven, daar he o een posiief spaareffec van de veroudering kan leiden. Immers de afbouw van genereuze PAYG-selsels leid dan nie alleen o een verbeering van de publieke spaarraio, maar eveneens o een sijging van de privae geaggregeerde spaarraio. Men kan besluien da wanneer de overheden geen beleidshervormingen doorvoeren de naionale spaargelden zullen dalen. Doen ze di echer wel, dan kan he neo-effec wel eens posiief zijn. De implicaies voor de welvaar per capia zijn dan ook eviden. In he eerse scenario zullen de vrijgekomen spaargelden, volgend ui de dalende groeivoe van de beroepsbevolking, worden afgekno. He eerse scenario leid in een gesloen economie dan ook o een afzwakking van de posiief egenwerkende krach, die voorvloei ui de dalende groeivoe van de beroepsbevolking, He weede scenario leid o een verserking van deze posiief egenwerkende krach. De demografische ransiie is geen fenomeen da zich beperk o één enkele regio. Terwijl de onwikkelde landen verouderen, kennen heel wa onwikkelingslanden een serke aangroei van de jonge beroepsbevolking. Deze verschillende demografische evoluies leiden in de onwikkelde en onwikkelingslanden dan ook o verschillende spaar- en inveseringsparonen. In de onwikkelde landen is he huidige aanbod van kapiaal groo, daar de oudere werknemers sparen voor hun pensioen. De onwikkelingslanden hebben daarenegen een zeer groe kapiaalvraag, om he sijgende aanal werknemers e kunnen opvangen. In deze conex is he logisch da he kapiaal sroom van de onwikkelde naar de onwikkelingslanden. De implicaie van een open economie op de posiief egenwerkende krachen, van de dalende groeivoe in de beroepsbevolking en de sijgende privae spaarquoe, is nie onbelangrijk. De vrijgekomen en 2

124 exra spaargelden worden dan immers nie in eigen land belegd. Ze worden uigevoerd, waardoor de uibreidingsinveseringen per werknemer nie plaasvinden. He fei da de inernaionale kapiaalmobiliei verwach word e sijgen, hoef nu nie e beekenen da de veroudering sowieso zal leiden o een daling van de welvaar. Er is immers nog een laase effec van de veroudering: he oale facorproduciviei -effec. De visies binnen de lierauur zijn echer zeer verdeeld. Sommigen zijn de mening oebedeeld da de veroudering de echnologische vooruigang negaief beïnvloed. Ze wijzen hierbij naar de dalende produciviei van de ouderen, evenals naar een daling van he oale alen wanneer de absolue omvang van de beroepsbevolking daal. De posiieve visies wijzen op he schaarseeffec en de posiieve invloed van de veroudering op de opimale sudiebeslissing. In een poging een bijdrage e leveren o he oale facorproduciviei -effec van de veroudering, onwikkelde ik een eigen model. In egenselling o de voorgaande lierauur, kom ik o he beslui da zelfs in een open economie waar de rene exogeen gegeven is, de veroudering kan samengaan me een sijging van de opimale sudiebeslissing. De redenering is gebaseerd op imperfece arbeidsmarken. De jonge werknemers krijgen minder dan hun marginaal produc en de oude werknemers meer. Di gebeur om de werknemer aan he bedrijf e binden, zoda de onderneming geen overbodige kosen hoef e maken om nieuwe werkkrachen op e leiden. Vanui deze redenering kan men afleiden da de jongeren meer gaan suderen wanneer hun groepsgrooe relaief kleiner is dan deze van de cohore die na hen kom. Bij de babyboomers was di nie he geval, vandaar da deze minder gingen suderen. Voor de groep die na de babyboomers geld di wel. Di ze aan o een hogere sudieijd, wa zich veraal in een snellere accumulaie van menselijk kapiaal eens de babyboomers in pensioen reden. De negaieve welvaarseffecen van de veroudering worden hierdoor egengewerk. Sudies die he neo-effec van de veroudering op de economische groei per capia besuderen, concluderen da de welvaar in de onwikkelde landen negaief zal worden beïnvloed. Deze sudies veronen echer een aanal belangrijke ekorkomingen. Een voorbeeld is he nie opnemen van de oale facorproduciviei -effecen of he negeren van posiieve spaareffecen die kunnen voorvloeien ui de dalende generosiei van de PAYG-pensioenselsels. Voor men uisluisel kan geven over de neo-effec van de veroudering is he dus noodzakelijk een duidelijke kijk e hebben op de verschillende pariële effecen. 3

125 Ik hoop da ik me mijn scripie hieroe een bijdrage heb mogen leveren. Ik denk dan meerbepaald aan he posiieve privae spaareffec da kan onsaan bij de afbouw van de genereuze pensioenselsels; of aan he eigen uigewerke model, waar werd aangeoond da de veroudering kan gepaard gaan me een sijging van de opimale sudieijd en bijgevolg de menselijke kapiaalaccumulaie en economische groei per capia. Wa de exace effecen van de veroudering op de welvaar zullen zijn, zal weldra blijken. He juise anwoord lig in de nabije oekoms 4

126 LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN: Labour Marke Theory and Equilibrium Unemploymen, 2005, 8 blz., p. URL: <hp:// (0/04/2005). Abel, A., 985, Precauionary Saving and Accidenal Bequess, American Economic Review, 75, 4, blz Alessie R., Lusardi A. en A. Kapeyn, 999, Saving afer Reiremen: Evidence from hree Differen Surveys, Labour Economics, 6, 2, blz Ando, A. en Modigliani, F., 963, The Life Cycle hypohesis of saving: aggregae implicaions and ess, American Economic Review, 53,, blz Ando, A., Moro, A., Cordoba, J. en G. Garlando, 995, Dynamics of demographic developmen and is impac on personal saving: case of Japan, paper presened a Conference on he Economics of Saving and Reiremen, Universiy of Venice, January. Aanasio, O. en Violane, G., 2000, The Demographic Transiion in Closed and Open Economies: A Tale of Two Regions, Iner-American Developmen Bank, IADB WP No 42. Auerbach A.J. en Kolikoff L.J., 984, An Examinaion of Empirical Tess of social Securiy and Savings, Naional Bureau of Economic Research, NBER WP No Azariadis,C. en Drazen, A., 990, Threshold Exernaliies in economic Developmen, Quarerly Journal of Economics, 05, 2, blz Bernheim, B., 99, How srong are beques moives? Evidence based on esimaes of he demand for life insurance and annuiies, Journal of Poliical Economy, 99, 5, blz Bernheim, B., Shleifer, A. en L. Summers, 985, The sraegic beques moive, Journal of Poliical Economy, 93, 6, blz Bloom, D. en Canning, D., 999, Economic Developmen and he Demographic Transiion: The Role of Cumulaive Causaliy, Consuling Assisance on Economic Reform II, CAERII Discussion Paper No 5. Bloom, D. en Canning, D., 200, Demographic Change and Economic Growh: The Role of Cumulaive Causaliy. In Birdsall, N., Kelly, A.C. en S.W. Sinding, eds. Populaion does maer: Demography, Growh, and Povery in he Developing World, Oxford Universiy Press, New York, blz I

127 Börsch-Supan, A., 992, Saving and Consumpion Paerns of he Elderly. The German Case, Journal of Populaion Economics, 5, 4, blz Börsch-Supan, A., Ludwig, A. en J. Winer, 200a, Aging and Inernaional Capial Flows, Naional Bureau of Economic Research, NBER WP No Börsch-Supan, A., Reil-Held, A., Rodepeer, R., Schnabel, R. en J. Winer, 200b, The German savings Puzzle, Research in Economics, 55, 2, blz Börsch-Supan, A.H. en Winer, J.K., 200, Populaion Aging, Savings Behavior and Capial Markes, Naional Bureau of Economic Research, NBER WP No 856. Brooks, R., 2003, Populaion Aging and Global Capial Flows in a Parallel Universe, Inernaional Moneary Fund Saff Papers, 50, 2, blz Brugiavini, A. en Padula, M., 200, Too Much for Reiremen? Saving in Ialy, Research in Economics, 55,, blz Casey, B., Oxley, H., Whiehouse, E., Anolin, P., Duval, R. en W. Leibfriz, 2003, Policies for an Aging Sociey: Recen Measures and Areas for Furher Reform, OECD Economics Deparmen Working Paper, WP No 369. CBO, 998, Social Securiy and Privae Saving: A review of he Empirical Evidence, Congressional budge Office, < hp:// (2/02/2005). Chand, S.K. en Jaegher, A., 996, Ageing Populaions and Public Pension Schemes, IMF Occasional paper, WP No 47. Chinn, M.D. en Prasad, E.S., 2003, Medium-Term Deerminans of Curren Accouns in Indusrial and Developing Counries: An Empirical Exploraion, Journal of Inernaional Economics, 59,, blz Cipolla, C.M., 978, The Economic Hisory of World Populaion, The Penguin Press, Harmondsworh, 45 blz. Coale, A en Hoover, E., 958, Populaion Growh and Economic Developmen in Low- Income Counries, Princeon Universiy Press, Princeon. Curler, D. M., Poerba, J.M., Sheiner, L.M. en L.H. Summers, 990, An aging Sociey: Opporuniy or Challenge, Brookings Papers on Poliical Economic Aciviy, 990,, blz Dang, T-T, Anolin, P. en H. Oxley, 200, Fiscal implicaions of ageing: projecion of age-relaed spending, OECD Economics Deparmen Working Papers, WP No 305. II

128 Davies, J., Uncerain lifeimes, consumpion and dissaving in reiremen, Journal of Poliical Economy, 89, 3, blz Diamond, P., 965, Naional Deb in a Neoclassical Growh Model, American Economic Review, 55,, blz Disney, R., 996a, Aging and Saving, Fiscal Sudies, 7, 2, blz Disney, R., 996b, Can we Afford o Grow Older?, The MIT Press, London, 344 blz. Dooley, M.P., Frankel, J.A. en D.J. Mahieson, 987, Inernaional Capial Mobiliy: Wha Do Saving-Invesmen Correlaions Tell Us?, IMF Saff Papers, 34, 4, blz Duval, R., 2003, The Reiremen Effecs of Old-Age Pension and Early Reiremen Schemes in OECD Counries, OECD Economics Deparmen Working Papers, WP No 370. Fall, M., Loisy, C. en G. Talon, 200, An empirical analysis of household savings in France , Research in economics, 55, 2, blz Feldsein, M. en Horioka, C., 980, Domesic Saving and Inernaional Capial Flows, Economic Journal, 90, 358, blz Feroli, M., 2003, Capial Flows Among he G-7 Naions: A Demographic Perspecive, Federal Reserve Board: Finance and Economics Discussion Series, WP No Fougère, M. en Méree, M., 999, Populaion Ageing and Economic Growh in Seven OECD Counries, Economic Modelling, 6, 3, blz Fry, M. en Mason, A., 982, The Variable Rae-of-Growh Effec in he Life-Cycle Model, Economic Inquiry, 20, 3, blz Fuagami, K. en Nakajima, T., 200, Populaion Aging and Economic Growh, Journal of Macroeconomics, 23,, blz Group of Ten, 998, The Macroeconomic and financial Implicaions of Ageing Populaions, Bank for Inernaional Selemen, p. URL: < hp:// (5//2004). Heylen, F., Pozzi, L. en J. Vandewege, 2004, Inflaion crisis, Human capial formaion and Growh, Universiei Gen: Faculei Economie en Bedrijfskunde, WP No 2004/260. Higgens, M. en Williamson, J., 996, Asian Demography and Foreign Capial Dependence, Naional Bureau of Economic Research, NBER WP No Hussein, K.A., 998, Inernaional Capial Mobiliy in OECD Counries: The Feldsein- Horioka Puzzle Revisied, Economic Leers, 59, blz III

129 IMF, 2004, How will Demographic Change Affec he global Economy, in IMF chaper 3, World Economic oulook: The Global demographic Transiion, Sepember Jackson, William A., 998, The poliical economy of populaion ageing, Edward Elgar Publishing Limied, Massachuses, 247 blz. Jansen, W.J., 2000, Inernaional Capial Mobiliy: Evidence from Panel Daa, Journal of Inernaional Money and Finance, 9, 4, blz Jappelli, T. en Modigliani, F., 2003, The Age-Saving Profile and he Life-Cycle Hypohesis, Cenre for Sudies in Economics and Finance, WP No 9. Jones, C., 2002, Sources of U.S. Economic Growh in a World of Ideas, American Economic Review, 92,, blz Kohl, R. en O Brien, P., 998, The macroeconomics of ageing, pensions and Savings: a Survey, OECD Economics Deparmen Working Papers, WP No 200. Lee, R., Masson, A., en T. Miller, 2003, Saving, Wealh and he Transiion from Transfers o Individual Responsibiliy: The Cases of Taiwan and he Unied Saes, Scandinavian Journal of Economics, 05, 3, blz Leibfriz, W., Roseaveare, D., Fore D. en E. Wurzel, 995, Ageing populaions, pension sysems and governmen budges: How do hey affec savings? OECD Economics Deparmen Working papers, WP No 56. Luhrmann, M., 2003, Demographic Change, Foresigh, and Inernaional Capial Flows, Mannheim Research Insiue for he Economics of Aging, MEA WP No Mason, A., 988, Saving, economic Growh and Demographic Change, Populaion and Developmen Review, 4, blz Masson, P. R., T. Bayoumi and H. Samiei, 995, Inernaional Evidence on he Deerminans of Privae Savings, IMF, WP No 95/5. Mc. Morrow, K. en Roeger, W., 999, The economic consequences of ageing populaions, European Commission, Economic Papers, No. 38. Meredih, G., 995, Demographic Change and Household Saving in Japan, in U. Baumgarner en G. Meredih, eds. Saving Behavior and he Asse Price bubble in Japan, IMF Occasional Paper No 24. Modigliani, F. en Brumberg, F., 954, Uiliy analysis and he consumpion funcion: an inerpreaion of cross-secion daa, in K. Kurihara, eds. Pos-Keynesian Economics, Rugers Universiy Press, New Brunswick. IV

130 Modigliani, F., 986, Life cycle, individual hrif, and he wealh of naions, American Economic review, 76, 3, blz OECD, 200a, Economic Oulook No 69, Parijs. OECD, 200b, Ageing and Income, Financial Resources and Reiremen, OECD Publishing, Parijs, 94 blz. OESO, 2005, Organisaion for Economic Co-operaion and Developmen, p. URL: <hp:// (2/02/2005). Okun, A.M., 98, Prices and Quaniies: A Macroeconomic Analysis, Basil Blackwell Publisher, Oxford, 367 blz. Romer, P.M., 990, Capial, Labor and Produciviy, Brookings Papers on Economic Aciviy: Microeconomics 990, blz Roseveare, D., Leibfriz, W., Fore, D. en E. Wurzel, 996, Ageing populaions, pension sysems and governmen budges: simulaions for 20 OECD counries, OECD Economics Deparmen Working Paper, WP No 68. Simon, J.L., 986, Theory of Populaion and Economic Growh, Blackwell, Oxford, 232 blz. Skinner, J., 99, Housing and saving in he Unied Saes, Naional Bureau of Economic Research, NBER WP no Tobin, J.,967, Life-Cycle Savings and Balanced Economic Growh, In Fellner W. eds, Ten Essays in he Tradiion of Irving Fisher, Wiley Press, New York, blz Turner, D., Giorno, C., De Serres, A., Vourc h, A. en P. Richardson, 998, The Macroeconomic Implicaions of Ageing in a Global Conex, OECD Economics Deparmen Working Paper, WP No 93. Unied Naions, 2005a, World Populaion Prospecs: The 2004 Revision, Populaion Division, Deparmen of Economic and Social Affairs, Unied Naions (New York). Unied Naions, 2005b, World Populaion Prospecs: The 2004 Revision, Unied Naions Populaion Daabase, p. URL: <hp://esa.un.org/unpp/ >, (27/02/2005). Waenberg, B., 987, The Birh Dearh: Wha Happens When People in Free Counries Don Have Enough Babies, Pharos Books, New York, 70 blz. V

131 REFERENTIES UIT BIJLAGEN: Bijlage 9 Borsch-Supan, A., 996, The Impac of Populaion Ageing on Savings, Invesmen and Growh in he OECD Area, in OECD, eds, Fuure Global Capial Shorages: Real Threa or Pure Ficion?, OECD, Paris. Canari, L., 994, Do demographic changes explain he decline in he saving rae of Ialian households?, in Ando. A., L. Guiso and I. Visco, eds. Saving and he accumulaion of wealh, Cambridge Universiy Press. Feldsein, M., 980, Inernaional Differences in Social Securiy and Saving, Journal of Public Economics, 4, blz Graham, J. W., 987, Inernaional Differences in Saving Raes and he Life Cycle of Hypohesis, European Economic Review, 3, 8, blz Horioka, C. Y., 986, Why is Japan s Privae Saving Rae So High?, unpublished; Inernaional Moneary Fund, Washingon. Horioka, C. Y., 99, The Deerminans of Japan s Privae Saving Rae: The Impac of he Age Srucure of he Populaion and Oher Facors, Economic Sudies Quarerly, 42, blz Koskela, E. and M. Viren, 989, Inernaional Differences in Saving Raes and he Life Cycle Hypohesis: A Commen, European Economic Review, 33, blz Masson, P. R., T. Bayoumi and H. Samiei, 995, Inernaional Evidence on he Deerminans of Privae Savings, IMF Working Paper. Masson, P. R. and R. Tryon, 990, Macroeconomic Effecs of Projeced Populaion Ageing in Indusrial Counries, IMF Working Paper. Meredih, G., 995, Demographic Change and Household Saving in Japan, in Saving Behavior and he Asse Price Bubble in Japan, U. Baumgarner and G. Meredih Eds, IMF Occasional Paper No. 24. Modigliani, F., 970, The Life-Cycle Hypohesis of Saving and Inercounry Differences in he Saving Raio, in Inducion, Growh and Trade, W. A. Elis, M. F. Sco and J. N. Wolfe (eds.), Clarendon, blz , Oxford. Modigliani, F. and A. Serling, 983, Deerminans of Privae Savings wih Special Reference o he Role of Social Securiy-Cross-Counry Tess, in The Deerminans of VI

132 Naional Saving and Wealh, F. Modigliani and R. Hemming (eds.), blz , S.Marin s, New York. OECD, 990, OECD Economic Survey: Japan (989/90), Paris. OECD, 996, Fuure Global Capial Shorages: Real Threa or Pure Ficion?, OECD, Paris. Poerba, J. ed., 994, Inernaional Comparisons of Household Savings, Universiy of Chicago Press. Shibuya, H.,987, Japan s Household Saving Rae: An Applicaion of he Life Cycle Hypohesis, IMF Working Paper 87/5, Washingon Bijlage : Bernheim, B.D., 987, The Economic Effecs of Social Securiy: Towards a Reconciliaion of Theory and Measuremen, Journal of Public Economics, 33,, blz Dicks-Mireaux, L. en Mervyn K., 984, Pension Wealh and Household Savings: Tess of Robusness, Journal of Public Economics, 23,, blz Gale, William, 995, The Effecs of Pension Wealh: A Re-evaluaion of Theory and Evidence, Journal of Poliical Economy, 06, 4, blz Hubbard, R.G., 986, Pension Wealh and Individual Savings, Journal of Money, Credi and Banking, 8, 2, blz Jappelli, T., 995, Does Social Securiy Reduce he Accumulaion of Privae Wealh? Evidence from Ialian Survey Daa, Ricerche Economiche, 49, blz. -3. Kolikoff, L.J., 979, Tesing he Theory of Social Securiy and Life Cycle Accumulaion, American Economic Review, 69, 3, blz Leimer, D.R. en Richardson, D.H., 992, Social Securiy, Uncerainy Adjusmens and he Consumpion Decision, Economica, 59, 235, blz Takayama, N., 990, How much do Public Pensions Discourage Personal Savings and Induce Early Reiremen in Japan? Hiosubashi Journal of Economics, 3, 2, blz VII

133 Bijlage 2: Boyle, P. en Murray J., 979, Social Securiy Wealh and Privae Saving in Canada, Canadian Journal of Economics, 2, 3, blz Chao, S.W. en Lee, M.L., 988, Effecs of Social Securiy on Personal Savings, Economic Leers, 28, blz Feldsein, M., 978, Do Privae Pensions Increase Naional Savings?, Journal of Public Economics, 0, blz Feldsein, M., 996, Social Securiy and Savings: New Time Series Evidence, Naional Tax Journal, 49, 2, blz Magnussen, Knu A., 994, Precauionary Savings and Old-Age Pensions, Discussion Papers, No. 08, Saisics Norway Research Deparmen. Oslo. February. Markowski, A. en Edward E.P., 980, Social Insurance and Saving in Sweden, in von Fursenberg, eds. Social Securiy versus Privae Saving, Ballinger, Cambridge, MA. Munnell, A. en Yohn, F., 992, Wha is he impac of Pensioens on savings?, in Z. Bodie en A. Munnell, eds. Pensions in he Economy: Sources, Uses and Limiaions of Daa, Universiy of Pennsylvania Press. Pfaff, M., Hurler, P. en R. Dennerlein, 979, Old-Age Securiy and Saving in he Federal Republic of Germany, in von Fursenberg, eds. Social Securiy versus Privae Saving, Ballinger, Cambridge, MA. Rossi, N. en Visco I., 995, Naional Savings and Social Securiy in Ialy, Banca D Ialia: Temi di discussione del Servizio Sudi, WP No 262. Yamada, T., Yamada, T. en L. Guoen, 992, Inerdependency of Personal Savings and Labour Force Paricipaion, and Social Securiy Wealh: A Time Series Analysis, Applied Economics, 24, 4, blz VIII

134 BIJLAGEN: Bijlage : Definiëring van de onwikkelde en minder onwikkelde landen en/of regio s. De OESO landen: Ausralië België Canada Denemarken Duisland Finland Frankrijk Griekenland Hongarije Ierland IJsland Ialië Japan Korea Luxemburg Mexico Nederland Nieuw-Zeeland Noorwegen Oosenrijk Polen Porugal Slovakije Spanje Tsjechische Republiek Turkije Verenigd Koninkrijk Verenigde Saen Zweden Zwiserland De UN Classificaie: Meer onwikkelde regio s: Deze omvaen alle regio s van Europa, Noord-Amerika, Ausralië/Nieuw-Zeeland en Japan. Minder onwikkelde regio s: Deze omvaen alle regio s van Afrika, Azië (exclusief Japan), Laijns-Amerika en de Caraïben plus Melanesië, Micronesië en Polynesië. Mins onwikkelde regio s: Deze landen of regio s zijn een deelverzameling van de minder onwikkelde landen. He is de verzameling van de volgende 50 landen: Afghanisan, Angola, Bangladesh, Benin, Bhuan, Burkina Faso, Burundi, Cambodja, Cape Verde, Cenraal Afrikaanse Republiek, Tsjaad, Comoros, Democraische Republiek Kongo, Democraische Republiek Timpor- Lese, Djiboui, Equaoriaal Guinea, Erirea, Ehiopië, Gambia, Guinea, Guinee-Bissau, Haïi, Kiribai, Lao People s Democraic Republic, Lesoho, Liberia, Madagaskar, Malawi, Malediven, Mali, Maurianië, Mozambique, Myanmar, Nepal, Niger, Rwanda, Samoa, Sao Tomé en Principe, Senegal, Siërra Leone, Solomen Eilanden, Somalië, Soedan, Togo, Tuvalu, Uganda, Tanzania, Vanuau, Jemen, Zambia Bron: Unied Naions, 2005b, World Populaion Prospecs: The 2004 Revision Populaion Daabase; en OESO, IX

135 Bijlage 2: De op ien van de landen me de oudse en jongse populaies in de jaren 950, 975, 2005, 2050 (uigedruk in ermen van de mediaanleefijd). Bron: UN, 2005a, blz. 67. X

136 Bijlage 3: De mediaanleefijd van de OESO landen: 950, 2005 en Land Mediaan leefijd Ialië Japan Slovakije Tsjechische republiek Polen Oosenrijk Spanje Hongarije Griekenland Porugal Duisland Zwiserland België Ierland Finland Frankrijk Nederland Canada IJsland Nieuw Zeeland Zweden Noorwegen Ausralië Mexico Luxemburg Verenigd Koninkrijk Denemarken Verenigde Saen van Amerika Korea Turkije Bron: UN, 2005a, blz. 68 en eigen verwerking. Noo: De eigen verwerking beref he afzonderen van de OESO-landen in een afzonderlijke abel. XI

137 Bijlage 4: Overzich van de snel en rage ouderwordende OESO-landen (evoluie van de ODR in % over de periode ). Snel ouderwordende OESO-landen 80 Ialië Spanje Osenrijk Duisland Tsjechische Republiek Polen Snel ouderwordende OESO-landen Japan Frankrijk België Finland Korea Porugal Snel ouderwordende OESO-landen Hongarije Griekenland Slovakije Zwiserland XII

138 Vervolg bijlage 4: Overzich van de snel en rage ouderwordende OESO-landen (evoluie van de ODR in % over de periode ). Trage ouderwordende OESO-landen Canada Nederland Zweden Ausralië Nieuw-Zeeland Trage ouderwordende OESO-landen Verenigde Saen Verenigd Koninkrijk Noorwegen Denemarken Luxemburg Bron: Unied Naions, 2005b, World Populaion Prospecs: The 2004 Revision Populaion Daabase. Noo: De voorspellingen bereffen deze onder de medium-feriliy -assumpie: alle landen kennen een convergenie o,85 kinderen per vrouw. XIII

139 Bijlage 5: De evoluie van de bevolkingssamenselling over de periode voor Europa, Japan, Noord- Amerika en Ausralië/Nieuw-Zeeland. bevolkingssamenselling Europa bevolking in duizendallen leefijdsklasse jaaral Bevolkingssamenselling Japan bevolking in duizendallen bevolkingsklasse jaaral XIV

140 Vervolg bijlage 5: De evoluie van de bevolkingssamenselling over de periode voor Europa, Japan, Noord-Amerika en Ausralië/Nieuw-Zeeland. bevolkingssamenselling Noord-Amerika 990 bevolking in duizendallen leefijdsklasse jaaral bevolkingssamenselling Ausralië/Nieuw-Zeeland 990 bevolking in duizendallen leefijdsklasse Jaaral Bron: Unied Naions, 2005b, World Populaion Prospecs: The 2004 Revision Populaion Daabase. Noo: De voorspellingen bereffen deze onder de medium-feriliy -assumpie: alle landen kennen een convergenie o,85 kinderen per vrouw. XV

141 Bijlage 6: Voorspelling van de leefijdsgerelaeerde overheidsuigaven, (niveaus zijn uigedruk in procen van he BBP, wijzigingen zijn uigedruk in procenpunen). Bron: Casey e al., 2003, blz. 35. XVI

142 Bijlage 7: De normale publieke pensioensuigaven in 2000 en de voorspelde wijziging over de periode (niveaus zijn uigedruk in procen van he BBP, wijzigingen zijn uigedruk in procenpunen). Bron: Dang e al., 200, blz. 69. XVII

Waarom de globale belastingdruk niet daalt

Waarom de globale belastingdruk niet daalt Waarom de globale belasingdruk nie daal Paul De Grauwe Toen de voorzier van he deparemen economie van de KULeuven zijn professoren vroeg om mee e doen aan he economische deba in de verkiezingsrijd door

Nadere informatie

Effecten van het budgettair beleid op private consumptie en besparingen: een onderzoek naar Ricardiaanse equivalentie

Effecten van het budgettair beleid op private consumptie en besparingen: een onderzoek naar Ricardiaanse equivalentie UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 00-003 Effecen van he budgeair beleid op privae consumpie en besparingen: een onderzoek naar Ricardiaanse equivalenie Scripie voorgedragen

Nadere informatie

Rekenen banken te veel voor een hypotheek?

Rekenen banken te veel voor een hypotheek? Rekenen banken e veel voor een hypoheek? J.P.A.M. Jacobs en L.A. Toolsema Me enige regelmaa word door consumenen en belangenorganisaies gesuggereerd da banken de hypoheekrene onmiddellijk naar boven aanpassen

Nadere informatie

Correctievoorschrift VWO

Correctievoorschrift VWO Correcievoorschrif VWO 009 ijdvak wiskunde A, He correcievoorschrif besaa ui: Regels voor de beoordeling Algemene regels 3 Vakspecifieke regels 4 Beoordelingsmodel 5 Inzenden scores Regels voor de beoordeling

Nadere informatie

Uitslagen voorspellen

Uitslagen voorspellen Eindexamen vwo wiskunde A pilo 04-I Vraag Anwoord Scores Uislagen voorspellen maximumscore 3 De afsand ussen Wilders en Thieme is 4 De conclusie: nie meer dan wee maal zo groo maximumscore 3 Bij gelijke

Nadere informatie

Hoofdstuk 2 - Formules voor groei

Hoofdstuk 2 - Formules voor groei Moderne wiskunde 9e ediie Havo A deel Uiwerkingen Hoofdsuk - Formules voor groei bladzijde 00 V-a = 08, ; 870 08, ; 70 0, 8; 60 00 00 870 70 08,, gemiddeld 0,8 b De beginhoeveelheid is 00 en de groeifacor

Nadere informatie

Noordhoff Uitgevers bv

Noordhoff Uitgevers bv a b c d e a Analyse De omze was in 987 ongeveer, miljard (de recher as) De wins was ongeveer 6 miljoen (linker as) 6 miljoen 6 miljoen = %, % Er is sprake van verlies als de wins/verlies-grafiek negaief

Nadere informatie

haarlemmerolie van de IT? Tobias Kuipers en Per John

haarlemmerolie van de IT? Tobias Kuipers en Per John Complexiei onder conrole, kosen inzichelijk? Naar een diensbare Gezien de populariei van is he goed eens erug e gaan naar de basis en e kijken naar wa SOA eigenlijk is, wa de redenen zijn om he in e voeren,

Nadere informatie

Antwoordmodel VWO wa II. Speelgoedfabriek

Antwoordmodel VWO wa II. Speelgoedfabriek Anwoordmodel VWO wa 00-II Anwoorden Speelgoedfabriek Voorwaarde II hoor bij immeren Voor immeren zijn 60x + 40y minuen nodig Voor immeren zijn 80 uur dus 4800 minuen beschikbaar 60x + 40y 4800 kom overeen

Nadere informatie

De impact van vergrijzing op de overheidsfinanciën. voorstel ontwerp eindrapport 1ste versie 27 augustus 2008

De impact van vergrijzing op de overheidsfinanciën. voorstel ontwerp eindrapport 1ste versie 27 augustus 2008 Spoor A2: De impac van vergrijzing op de overheidsfinanciën voorsel onwerp eindrappor 1se versie 27 augusus 2008 K. Algoed KULeuven CES Vlekho Business School Augusus 2008 Algemeen secreariaa Seunpun beleidsrelevan

Nadere informatie

. Tijd 75 min, dyslecten 90min. MAX: 44 punten 1. (3,3,3,3,2,2p) Chemische stof

. Tijd 75 min, dyslecten 90min. MAX: 44 punten 1. (3,3,3,3,2,2p) Chemische stof RUDOLF STEINERCOLLEGE HAARLEM WISKUNDE HAVO CM/EM T112-HCMEM-H579 Voor elk onderdeel is aangegeven hoeveel punen kunnen worden behaald. Anwoorden moeen alijd zijn voorzien van een berekening, oeliching

Nadere informatie

Correctievoorschrift VWO. Wiskunde A1,2 (nieuwe stijl)

Correctievoorschrift VWO. Wiskunde A1,2 (nieuwe stijl) Wiskunde A, (nieuwe sijl) Correcievoorschrif VWO Voorbereidend Weenschappelijk Onderwijs 0 0 Tijdvak Inzenden scores Uierlijk op juni de scores van de alfabeisch eerse vijf kandidaen per school op de daaroe

Nadere informatie

Onderzoeksverslag: Risicomarge van uitvaartverzekeraars: de kasstroommethode voor de schatting van toekomstige kapitaalvereisten.

Onderzoeksverslag: Risicomarge van uitvaartverzekeraars: de kasstroommethode voor de schatting van toekomstige kapitaalvereisten. Onderzoeksverslag: Risicomarge van uivaarverzekeraars: de kassroommehode voor de schaing van oekomsige kapiaalvereisen. Aueurs: Dr. P. Bors AAG & M. Bors MSc Daum: Sepemr 2018 Inhoud 1. Inleiding... 2

Nadere informatie

1 Herhalingsoefeningen december

1 Herhalingsoefeningen december 1 Herhalingsoefeningen december Een lichaam word vericaal omhoog geworpen. Welke van de ondersaande v, diagrammen geef dan he juise verloop van de snelheidscomponen weer? Jan rijd me de fies over een lange

Nadere informatie

Analoge Elektronika 1 DE SCHMITT TRIGGER

Analoge Elektronika 1 DE SCHMITT TRIGGER Analoge Elekronika DE SCHMITT TIGGE Een Schmi rigger is een komparaor me hyseresis. Ne zoals bij een komparaor is de ingang een analoog signaal, erwijl de uigang een digiaal signaal is. De uigangsspanning

Nadere informatie

Outsourcing. in control. kracht geworden. Ad Buckens en Dennis Houtekamer

Outsourcing. in control. kracht geworden. Ad Buckens en Dennis Houtekamer IT-audi & Ousourcing in conrol Leveranciersmanagemen en hird pary reporing Via ousourcing van sandaardprocessen proberen veel organisaies hun diensverlening aan de klan e verbeeren. Om in conrol e blijven

Nadere informatie

Herziening van de WWB-raming voor het Centraal Economisch Plan 2012

Herziening van de WWB-raming voor het Centraal Economisch Plan 2012 Herziening van de WWB-raming voor he Cenraal Economisch Plan 2012 CPB Achergronddocumen Maar 2012 Gijs Roelofs 1 Samenvaing In di CPB Achergronddocumen word een nieuwe ramingsregel voor he bijsandsvolume

Nadere informatie

Juli 2003. Canonpercentages Het vaststellen van canonpercentages bij de herziening van erfpachtcontracten

Juli 2003. Canonpercentages Het vaststellen van canonpercentages bij de herziening van erfpachtcontracten Canonpercenages He vassellen van canonpercenages bij de herziening van erfpachconracen Juli 23 SBV School of Real Esae Drs. L.B. Uienbogaard Drs. J.P. Traudes Inhoud Blz. 1. Inleiding... 3 2. Toeliching

Nadere informatie

Investeringsbeslissingen

Investeringsbeslissingen Inveseringsbeslissingen 1. Begrippen 1.1. Wa is inveseren? Een dadelijke (zekere) beschikbare koopkrach inruilen egen: 1. een oekomsige onzekere inkomenssroom; 2. besparingen van uigaven; 3. een nie-financieel

Nadere informatie

Efficiënter zakendoen en innoveren met mobiele communicatie

Efficiënter zakendoen en innoveren met mobiele communicatie Whiepaper One Ne Efficiëner zakendoen en innoveren me mobiele communicaie One Ne is een complee oplossing voor hosed elefonie die kosen helder en beheersbaar maak, zorg voor eenvoud en de bereikbaarheid

Nadere informatie

Transparantie: van bedreiging tot businessmodel

Transparantie: van bedreiging tot businessmodel rends Impac op organisaie en informaievoorziening Transparanie: van bedreiging o businessmodel Transparanie is een rend die zowel in he bedrijfsleven als in de publieke secor langzaam maar zeker in krach

Nadere informatie

Bij het bewerken van plaatmateriaal ontstaat vaak de situatie dat materiaal langs

Bij het bewerken van plaatmateriaal ontstaat vaak de situatie dat materiaal langs 12_DRUK_nr2_2005 19-04-2005 11:33 Pagina 12 Druk op de INLEIDING Bij he bewerken van plaamaeriaal onsaa vaak de siuaie da maeriaal langs een radius moe bewegen. Meesal heef men dan van doen me he maken

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 - Exponentiële formules

Hoofdstuk 1 - Exponentiële formules V-1a 4 Hoofdsuk 1 - Exponeniële formules Hoofdsuk 1 - Exponeniële formules Voorkennis prijs in euro s 70 78,0 percenage 100 119 1,19 b Je moe de prijs me he geal 1,19 vermenigvuldigen. c De BTW op de fies

Nadere informatie

Dit document beschrijft de methode voor de waarneming van de Dienstenprijzen; commerciële dienstverlening (Dienstenprijzenindex, DPI).

Dit document beschrijft de methode voor de waarneming van de Dienstenprijzen; commerciële dienstverlening (Dienstenprijzenindex, DPI). 1. nleiding Di documen beschrijf de mehode voor de waarneming van de Diensenprijzen; commerciële diensverlening (Diensenprijzenindex, DP). 2. Doel De DP heef als doel om de gemiddelde prijsonwikkeling

Nadere informatie

Integratiepracticum III

Integratiepracticum III Inegraiepracicum III Casus I Projecevaluaie Irrigaie landbouwgronden in Ruriania Bas Beerenhou (556622) & Cliff Voeelink (554506) Deadline casus I: 2 januari 2007 TR2 Inleiding Er zijn een hoop derdewereldlanden.

Nadere informatie

Wie is er bang voor zijn pensioen? Pleidooi voor een vraaggerichte aanpak van pensioenvoorlichting

Wie is er bang voor zijn pensioen? Pleidooi voor een vraaggerichte aanpak van pensioenvoorlichting Wie is er bang voor zijn pensioen? Pleidooi voor een vraaggeriche aanpak van pensioenvoorliching ERIK VAN DER SPEK De laase jaren is pensioenvoorliching vaak negaief in he nieuws gewees. Ui verschillende

Nadere informatie

Correctievoorschrift VWO

Correctievoorschrift VWO Correcievoorschrif VWO 2007 ijdvak 2 wiskunde A,2 He correcievoorschrif besaa ui: Regels voor de beoordeling 2 Algemene regels 3 Vakspecifieke regels 4 Beoordelingsmodel 5 Inzenden scores Regels voor de

Nadere informatie

Cloud computing: waar begin je aan?

Cloud computing: waar begin je aan? cloud compuing Cloud compuing: waar begin je aan? Succesfacoren voor cloud compuing Cloud compuing is er en gaa nie meer weg. In 2010 sond he helemaal bovenaan in Garners hype cycle. Da geef aan da er

Nadere informatie

De Belastingsgrondslag van Registratierechten

De Belastingsgrondslag van Registratierechten De Belasingsgrondslag van Regisraierechen Soor Fiscaliei Seunun Beleidsrelevan onderzoek Besuurlijke Organisaie laanderen De Belasingsgrondslag van Regisraierechen (oorloige versie: mag nie versreid worden

Nadere informatie

Tuinstijlen. Tuinstijlen. Het ontstaan van tuinstijlen. Formele tuinstijl. Informele tuinstijl. Moderne tijd

Tuinstijlen. Tuinstijlen. Het ontstaan van tuinstijlen. Formele tuinstijl. Informele tuinstijl. Moderne tijd Tuinsijlen Tuinsijlen He aanleggen van een uin word voorafgegaan door he maken van een uinonwerp. Om de uin o een geheel e maken moe u in he onwerp rekening houden me een bepaalde uinsijl. Door allerlei

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde A 1-2 vwo 2002-I

Eindexamen wiskunde A 1-2 vwo 2002-I Eindexamen wiskunde A 1-2 vwo 2002-I Vogels die voedsel zoeken Vogels die voedsel zoeken op de grond veronen vaak een karakerisiek paroon van lopen en silsaan. In iguur 1 is di paroon voor wee vogelsooren

Nadere informatie

2.4 Oppervlaktemethode

2.4 Oppervlaktemethode 2.4 Opperlakemehode Teken he --diagram an de eenparige beweging me een snelheid an 10 m/s die begin na 2 seconden en eindig na 4 seconden. De afgelegde weg is: =. (m/s) In he --diagram is de hooge an de

Nadere informatie

1 Inleidende begrippen

1 Inleidende begrippen 1 Inleidende begrippen 1.1 Wanneer is een pun in beweging? Leg di ui aan de hand van een figuur. Rus en beweging (blz. 19) Figuur 1.1 Een pun in beweging 1.2 Wanneer is een pun in rus? Leg di ui aan de

Nadere informatie

Overzicht. Inleiding. Classificatie. NP compleetheid. Algoritme van Johnson. Oplossing via TSP. Netwerkalgoritme. Job shop scheduling 1

Overzicht. Inleiding. Classificatie. NP compleetheid. Algoritme van Johnson. Oplossing via TSP. Netwerkalgoritme. Job shop scheduling 1 Overzich Inleiding Classificaie NP compleeheid Algorime van Johnson Oplossing via TSP Newerkalgorime Job shop scheduling 1 Inleiding Gegeven zijn Machines: M 1,,..., M m Taken: T 1, T 2,... T n Per aak

Nadere informatie

Examen VWO. Wiskunde A1,2 (nieuwe stijl)

Examen VWO. Wiskunde A1,2 (nieuwe stijl) Wiskunde A1,2 (nieuwe sijl) Examen VWO Voorbereidend Weenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Dinsdag 28 mei 13.30 16.30 uur 20 02 Voor di examen zijn maximaal 90 punen e behalen; he examen besaa ui 20 vragen.

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde A1-2 vwo I

Eindexamen wiskunde A1-2 vwo I Eindexamen wiskunde A- vwo 009 - I Beoordelingsmodel Vraag Anwoord Scores Emissierechen maximumscore 3 Mogelijkheid kos 50 000 euro Mogelijkheid lever 50 000 euro aan emissierechen op Mogelijkheid kos

Nadere informatie

Testen aan de voorkant

Testen aan de voorkant esen als kriische Tesen aan de voorkan Opimaal rendemen halen ui s De meese organisaies zien esen als noodzakelijke en effecieve maaregel om de kwaliei van sysemen e bepalen en fouen erui e halen voorda

Nadere informatie

Master data management

Master data management meadaa Maser daa Aanpak voor opzeen van maserdaa-programma De kwaliei van de oenemende hoeveelheid daa in ondernemingen is van groo belang. Om die kwaliei e waarborgen kan maser daa worden oegepas. De

Nadere informatie

Correctievoorschrift VWO

Correctievoorschrift VWO Correcievoorschrif VWO 2007 ijdvak 2 wiskunde A,2 He correcievoorschrif besaa ui: Regels voor de beoordeling 2 Algemene regels 3 Vakspecifieke regels 4 Beoordelingsmodel 5 Inzenden scores Regels voor de

Nadere informatie

Studiekosten of andere scholingsuitgaven

Studiekosten of andere scholingsuitgaven Bij voorlopige aanslag inkomsenbelasing 2013 IB 275-1T31FD Volg u in 2013 een opleiding of een sudie voor uw (oekomsige) beroep? Of had u kosen voor een EVC-procedure (Erkenning Verworven Compeenies)?

Nadere informatie

Wind en water in de Westerschelde. Behorende bij de Bacheloropdracht HS

Wind en water in de Westerschelde. Behorende bij de Bacheloropdracht HS Behorende bij de Bacheloropdrach HS Door: Julia Berkhou Lena Jezuia Sephen Willink Begeleider: Prof.dr. A.A. Soorvogel Daum: 17 juni 2013 Inhoudsopgave 1 Inleiding 2 2 Achergrondinformaie 3 2.1 He geij.................................

Nadere informatie

Wat is een training? Het doel van een trainingssessie is om met het team en de spelers vastgestelde doelstellingen te bereiken.

Wat is een training? Het doel van een trainingssessie is om met het team en de spelers vastgestelde doelstellingen te bereiken. Wa is een raining? He doel van een rainingssessie is om me he eam en de spelers vasgeselde doelsellingen e bereiken. De doelselling van de raining bepaal de inhoud van de rainingssessie. De keuze van de

Nadere informatie

Softwarearcheologie als basis voor strategie

Softwarearcheologie als basis voor strategie sofware legacy Besuurlijke grip op sofware Sofwarearcheologie als basis voor sraegie Als he managemen grip wil krijgen op de sofware binnen de organisaie, kan onderzoek door onafhankelijke expers uikoms

Nadere informatie

Aandacht voor allochtone studenten in het hoger onderwijs

Aandacht voor allochtone studenten in het hoger onderwijs Aandach voor allochone sudenen in he hoger onderwijs Inhoudsopgave Samenvaing en conclusies 5 1 Inleiding 15 1.1 Achergrond van he onderzoek 15 1.2 Opze van he onderzoek 16 1.3 Analyse van de nonrespons

Nadere informatie

Een methodische aanpak voor legacy

Een methodische aanpak voor legacy Een mehodische aanpak voor legacy Assessmens resuleren in vier mogelijke sraegieën Legacysysemen vormen een acuu probleem als onderhoud onmogelijk word door verdwijnende kennis of beëindigde onderseuning

Nadere informatie

Correctievoorschrift VWO 2015

Correctievoorschrift VWO 2015 Correcievoorschrif VWO 205 ijdvak wiskunde C (pilo) He correcievoorschrif besaa ui: Regels voor de beoordeling 2 Algemene regels 3 Vakspecifieke regels 4 Beoordelingsmodel 5 Inzenden scores Regels voor

Nadere informatie

De impact van de vergrijzing op de overheidsfinanciën: voorlopig eindrapport

De impact van de vergrijzing op de overheidsfinanciën: voorlopig eindrapport De impac van de vergrijzing op de overheidsfinanciën: voorlopig eindrappor Brussel 19 juni 2009 Koen Algoed (HuBrussel en Vives KU) Dirk Heremans (KU) Annelore Van Hecke (KU) Overzich van de presenaie

Nadere informatie

Door middel van deze memo informeren wij u over de stand van zaken met betrekking tot het dossier hoogspanningslijnen.

Door middel van deze memo informeren wij u over de stand van zaken met betrekking tot het dossier hoogspanningslijnen. Gemeene Ede Memo Aan : Gemeeneraad Van : College van burgemeeser en wehouders Daum : 5 okober 203 Zaaknummer : 594 Opgeseld door : Rikker Sniselaar, Adviseur geluid, luchkwaliei en exerne veiligheid Bijlagen

Nadere informatie

De essenties van drie jaar NK ICT Architectuur

De essenties van drie jaar NK ICT Architectuur Trends in de inzendingen De essenies van drie jaar NK ICT Archiecuur He Nederlands Kampioenschap ICT Archiecuur is voor he eers georganiseerd in 2004 en heef o nu oe geleid o 25 archiecuurbeschrijvingen.

Nadere informatie

Overzicht Examenstof Wiskunde A

Overzicht Examenstof Wiskunde A Oefenoes ij hoofdsuk en Overzih Examensof Wiskunde A a X min 0, X max 0, Y min 0 en Y max 000. 0 lier per minuu. Als de ank leeg is, dan is W 0, dus 00 0 0 dus 0. Na 0 minuen is de ank leeg. a Neem de

Nadere informatie

ZZP ERS EN HUN PENSIOEN

ZZP ERS EN HUN PENSIOEN ZZP ERS EN HUN PENSIOEN De pensioengevolgen als he werknemersschap word ingeruild voor he zelfsandig ondernemerschap Annelies Langelaar 0583618 Maserscripie Universiei van Amserdam Maser Acuarial Sciences

Nadere informatie

Tijdelijke inpasmethode werkzame beroepsbevolking

Tijdelijke inpasmethode werkzame beroepsbevolking Cenraal Bureau voor de aisiek Divisie Macro-economische saisieken en publicaies ecor Onwikkeling en onderseuning Posbus 4000 70 JM Voorburg Tijdelijke inpasmehode werkzame beroepsbevolking Ria Okkerse-Ruienberg,

Nadere informatie

Privacy en cloud computing

Privacy en cloud computing legale kaders Privacy en cloud compuing Beveiliging van persoonsgegevens in de cloud E-mail leen zich goed als cloudservice. He voordeel is da de ICT-afdeling geen eigen mailserver hoef op e zeen, wa efficiëner

Nadere informatie

Van grijs naar groen. Richtlijnen voor energiebesparingen in het rekencentrum. groene IT MVO. Esther Molenwijk

Van grijs naar groen. Richtlijnen voor energiebesparingen in het rekencentrum. groene IT MVO. Esther Molenwijk Van grijs naar groen Richlijnen voor energiebesparingen in he rekencenrum Ook binnen de ICT-branche word men zich seeds bewuser van de invloed van hun acivieien op he klimaa. Seeds meer ICT-managers houden

Nadere informatie

Onderzoek naar waarschuwingsniveaus voor de dekkingsgraad op marktwaardebasis

Onderzoek naar waarschuwingsniveaus voor de dekkingsgraad op marktwaardebasis Onderzoek naar waarschuwingsniveaus voor de dekkingsgraad op markwaardebasis Jasper Holke Klein Juni 2009 Vrije Universiei Faculei der Exace Weenschappen Sudieriching Bedrijfswiskunde en Informaica De

Nadere informatie

Vergrijzing en houdbare overheidsfinanciën: vijf ongemakkelijke stellingen

Vergrijzing en houdbare overheidsfinanciën: vijf ongemakkelijke stellingen Vergrijzing en houdbare overheidsfinanciën: vijf ongemakkelijke sellingen Ed Weserhou Di arikel laa aan de hand van een gesileerd model voor schuldbeleid zien da, om he vergrijzingsprobleem op e lossen,

Nadere informatie

Hoofdstuk 2 - Overige verbanden

Hoofdstuk 2 - Overige verbanden Moderne Wiskunde Uiwerkingen bij vwo C deel Hoofdsuk Overige verbanden Hoofdsuk - Overige verbanden bladzijde < a D 4 4,, 8 dus heef de vergelijking 4p p +, geen oplossingen en zijn er geen snijpunen van

Nadere informatie

Lans Bovenberg, Roel Mehlkopf en Theo Nijman Techniek achter persoonlijke pensioenrekeningen in de uitkeringsfase. Netspar OCCASIONAL PAPERS

Lans Bovenberg, Roel Mehlkopf en Theo Nijman Techniek achter persoonlijke pensioenrekeningen in de uitkeringsfase. Netspar OCCASIONAL PAPERS Nespar OCCASIONAL PAPERS Lans Bovenberg, Roel Mehlkopf en Theo Nijman Techniek acher persoonlijke pensioenrekeningen in de uikeringsfase Techniek acher persoonlijke pensioenrekeningen in de uikeringsfase

Nadere informatie

op het interval 5, 15 betekent 5 x 15. 4b x op het interval 6, 10 betekent 6 x < 10. 5d Bij 3 < x π hoort het interval 3, π

op het interval 5, 15 betekent 5 x 15. 4b x op het interval 6, 10 betekent 6 x < 10. 5d Bij 3 < x π hoort het interval 3, π G&R havo B deel Veranderingen C. von Schwarzenberg / a b c Tussen en uur. Van en uur neem de sijging oe. Van o 6 uur neem de sijging af. Van o 8 uur neem de daling oe. Van 8 o uur neem de daling af. 6,,,,,

Nadere informatie

wiskunde A pilot vwo 2015-I

wiskunde A pilot vwo 2015-I Piramiden maximumscore a = en x =,5 geef h = 6,5 (dm) De oppervlake van he grondvlak is,5,5 = 6, 5 (dm²) De inhoud is 6, 5 6,5 4 (dm³) ( nauwkeuriger) maximumscore 4 I = x (9 x ) geef di 6 d = x x x x

Nadere informatie

Aanvullingen van de Wiskunde

Aanvullingen van de Wiskunde de Bachelor EIT Academiejaar -4 se semeser 8 januari 4 Aanvullingen van de Wiskunde. Gegeven een homogene lineaire parile differeniaalvergelijking van eerse orde: a x,, x n u x a n x,, x n u x n. a Wa

Nadere informatie

wiskunde A bezem havo 2017-I

wiskunde A bezem havo 2017-I Disribuieriem Een disribuieriem is een geribbelde riem die in een moderne verbrandingsmoor van een auo zi. Zo n riem heef en opziche van een keing voordelen: hij maak minder lawaai en er is geen smering

Nadere informatie

Studiekosten of andere scholings uitgaven

Studiekosten of andere scholings uitgaven 20 Aanvullende oeliching bij aangife inkomsenbelasing 20 voor buienlandse belasingplichigen IB 266-1T21FD BUI Sudiekosen of andere scholings uigaven Volgde u in 20 een opleiding of een sudie voor uw (oekomsige)

Nadere informatie

Hoofdstuk 2 - Overige verbanden

Hoofdstuk 2 - Overige verbanden Hoofdsuk - Overige verbanden bladzijde < a D 4 4,, 8 dus heef de vergelijking 4p p +, geen oplossingen en zijn er geen snijpunen van de grafiek me de horizonale as. b 4p p +,, p 4p p of p 4 + c Voor p

Nadere informatie

C. von Schwartzenberg 1/11

C. von Schwartzenberg 1/11 G&R havo A deel C von Schwarzenberg 1/11 1a m 18:00 uur He verbruik was oen ongeveer 1150 kwh 1b Minimaal ongeveer 7750 kwh (100%), maimaal ongeveer 1150 kwh (145,%) Een oename van ongeveer 45,% 1c 1d

Nadere informatie

STICHTING HET ZELFSTANDIG GYMNASIUM STICHTING HET ZELFSTANDIG GYMNASIUM. Protocol Collegiale Visitaties

STICHTING HET ZELFSTANDIG GYMNASIUM STICHTING HET ZELFSTANDIG GYMNASIUM. Protocol Collegiale Visitaties 1 STICHTING HET ZELFSTANDIG GYMNASIUM Proocol Collegiale Visiaies Inleiding Aanleiding projec collegiale visiaie De gymnasia van de SHZG werken seeds inensiever samen aan de kwaliei van de gymnasiumopleiding,

Nadere informatie

Uw auto in 3 simpele stappen

Uw auto in 3 simpele stappen Uw auo in 3 simpele sappen 1 Als financieringsmaaschappij van Fia Group Auomobiles SA is Fia Financial Soluions als geen ander op de hooge van he Ialiaanse auoaanbod. Daarnaas beschik Fia Financial Soluions

Nadere informatie

UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2002-I VWO

UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2002-I VWO UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 00-I VAK: WISKUNDE A, NIVEAU: VWO EXAMEN: 00-I De uigever heef ernaar gesreefd de aueursrechen e regelen volgens de weelijke bepalingen. Degenen die

Nadere informatie

Ze krijgt 60% korting op het basisbedrag van 1000,- (jaarpremie) en moet dan 400,- (jaarpremie) betalen.

Ze krijgt 60% korting op het basisbedrag van 1000,- (jaarpremie) en moet dan 400,- (jaarpremie) betalen. 1a 1b G&R havo A deel 1 Tabellen en grafieken C. von Schwarzenberg 1/14 Een buspakje kan door de brievenbus, een pakke nie. Een zending die voorrang krijg. 1c 5, 40. (Worldpack Basic prioriy Buien Europa

Nadere informatie

En als we het jaar indelen in vier kwartalen krijgen we: g 4

En als we het jaar indelen in vier kwartalen krijgen we: g 4 Bijlae 2B Groei In deze bijlae leiden we eers de momenane of oenblikkelijke roeivoe af. Da is de roeivoe die berekkin heef op elke momen in de ijd. Daarna belichen we de evolen van he nie-lineaire karaker

Nadere informatie

7.9. Inhomogene lineaire stelsels. We keren nu weer terug naar de situatie

7.9. Inhomogene lineaire stelsels. We keren nu weer terug naar de situatie 79 Inhomogene lineaire selsels We keren nu weer erug naar de siuaie x ( A(x( + g(, ( waarbij A( een (n n-marix is en g( een vecor me n coördinaen Vergelijkbaar me de heorie voor gewone lineaire differeniaalvergelijking

Nadere informatie

Correctievoorschrift VWO. Wiskunde A1,2 (nieuwe stijl)

Correctievoorschrift VWO. Wiskunde A1,2 (nieuwe stijl) Wiskunde A, (nieuwe sijl) Correcievoorschrif VWO Voorbereidend Weenschappelijk Onderwijs 0 03 Tijdvak Inzenden scores Vul de scores van de alfabeisch eerse vijf kandidaen per school in op de opisch leesbare

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde A1-2 vwo 2007-II

Eindexamen wiskunde A1-2 vwo 2007-II Beoordelingsmodel Vakanies maximumscore 4 De aanallen inerneboekingen zijn resp. 288, 846, 258 2 Da is samen 392 He anwoord 48 (%) 2 maximumscore 3 Er moe gekeken worden naar een groe waarde van He inzich

Nadere informatie

Hoe goed bent u in control over de robuustheid van uw ICT-keten?

Hoe goed bent u in control over de robuustheid van uw ICT-keten? IT-audi & Hoe goed ben u in conrol over de robuusheid van uw ICT-keen? Mehodiek voor bepalen van mae van beheersing van robuusheid in ICT-keens ICT-keens worden enerzijds seeds complexer en anderzijds

Nadere informatie

Examen VWO. Wiskunde B1 (nieuwe stijl)

Examen VWO. Wiskunde B1 (nieuwe stijl) Wiskunde B (nieuwe sijl) Examen VW Voorbereidend Weenschappelijk nderwijs Tijdvak Donderdag 22 mei 3.30 6.30 uur 20 03 Voor di examen zijn maximaal 83 punen e behalen; he examen besaa ui 20 vragen. Voor

Nadere informatie

OPKOMST EN GROEI VAN DE ACCOUNTANTSCONTROLE VAN KLEIN NAAR GROOT

OPKOMST EN GROEI VAN DE ACCOUNTANTSCONTROLE VAN KLEIN NAAR GROOT 78 Q3 216 THEMA: KLEIN Teks: Luc Quadackers* Beeld: VRHL OPKOMST EN GROEI VAN DE ACCOUNTANTSCONTROLE VAN KLEIN NAAR GROOT Openbaar accounans zijn overal. Maar hoe heef he beroep zich eigenlijk onwikkeld?

Nadere informatie

wiskunde C pilot vwo 2015-I

wiskunde C pilot vwo 2015-I Succesvogels en pechvogels maximumscore 3 Aflezen ui de figuur: he aanal in 004 kom overeen me 65% en he aanal in 994 me 95% 00 In 990 waren er 60 000 9 300 (gruo s) ( nauwkeuriger) 65 In 994 waren er

Nadere informatie

Studiekosten of andere scholingsuitgaven

Studiekosten of andere scholingsuitgaven 12345 20 Aanvullende oeliching Bij voorlopige aanslag inkomsenbelasing 20 Volg u in 20 een opleiding of een sudie voor uw (oekomsige) beroep? Dan mag u de uigaven hiervoor, zoals lesgeld en de uigaven

Nadere informatie

Investeringsanalyse: probleemstelling. Basisgegevens

Investeringsanalyse: probleemstelling. Basisgegevens Inveseringsanalyse: probleemselling Inveseringsbeslissingen hebben een sraegisch karaker: bepalen op een onomkeerbare wijze de oekomsige renabiliei ve. onderneming. Inveseringspoliiek moe coheren zijn

Nadere informatie

Seizoencorrectie. Marcel van Velzen, Roberto Wekker en Pim Ouwehand. Statistische Methoden (10007)

Seizoencorrectie. Marcel van Velzen, Roberto Wekker en Pim Ouwehand. Statistische Methoden (10007) 109 Seizoencorrecie Marcel van Velzen, Robero Wekker en Pim Ouwehand Saisische Mehoden (10007) Den Haag/Heerlen, 2010 Verklaring van ekens. = gegevens onbreken * = voorlopig cijfer ** = nader voorlopig

Nadere informatie

Blok 1 - Vaardigheden

Blok 1 - Vaardigheden 6 Blok - Vaardigheden Blok - Vaardigheden Exra oefening - Basis B-a Bij abel A zijn de facoren achereenvolgens 8 : = 6 ; 08 : 8 = 6 en 68 : 08 = 6. Bij abel A is sprake van exponeniële groei. Bij abel

Nadere informatie

Opgave 1 (30 punten) + + = B h Z

Opgave 1 (30 punten) + + = B h Z Tenamen CT222 Dynamica van Sysemen 25 juni 212 14.-17. Le op: - Vermeld op ieder blad je naam en sudienummer - Maak elk van de drie opgaven op een apar vel Opgave 1 (3 punen) 2 Een bekken (links) me berging

Nadere informatie

Correctievoorschrift VWO 2015

Correctievoorschrift VWO 2015 Correcievoorschrif VWO 205 ijdvak wiskunde C He correcievoorschrif besaa ui: Regels voor de beoordeling 2 Algemene regels 3 Vakspecifieke regels 4 Beoordelingsmodel 5 Inzenden scores Regels voor de beoordeling

Nadere informatie

Studiekosten of andere scholings uitgaven

Studiekosten of andere scholings uitgaven 20 Aanvullende oeliching bij aangife inkomsenbelasing 20 Sudiekosen of andere scholings uigaven Volgde u in 20 een opleiding of een sudie voor uw (oekomsige) beroep? Of had u kosen voor een EVCprocedure

Nadere informatie

Toetreding van de Centraal- en Oost- Europese landen en financiële integratie

Toetreding van de Centraal- en Oost- Europese landen en financiële integratie Academiejaar 3-4 Toereding van de Cenraal- en Oos- Europese landen en financiële inegraie Scripie voorgedragen o he bekomen van de graad van: liceniaa in de economische weenschappen. Seven Monsaer onder

Nadere informatie

Hoofdstuk 5 - Differentiaalvergelijkingen

Hoofdstuk 5 - Differentiaalvergelijkingen Hoofdsuk 5 - Differeniaalvergelijkingen 5. Differenievergelijkingen ladzijde a 0 3 4 5 A 00 0 04 06 08 0 oename B 00 30 69,00 9,70 85,6 37,9 oename 30 39 50,70 65,9 85,68 C 00 3 73,60 7,68 97,98 389,38

Nadere informatie

digitale signaalverwerking

digitale signaalverwerking digiale signaalverwerking deel 2: sampling en digiale filerechniek Hoewel we de vorige keer reeds over he samplen van signalen gesproken hebben, komen we daar nu op erug, om de ermee samenhangende effecen

Nadere informatie

Logaritmen, Logaritmische processen.

Logaritmen, Logaritmische processen. PERIODE Lineaire, Kwadraische en Exponeniele funcies. Logarimen. Logarimen, Logarimische processen. OPDRACHT 1 Gebruik je (G)RM voor de berekening van: 1) log 2) log 0 3) log 00 4) log 000 5) log 1 6)

Nadere informatie

Correctievoorschrift HAVO 2017

Correctievoorschrift HAVO 2017 Correcievoorschrif HAVO 207 ijdvak oud programma wiskunde A He correcievoorschrif besaa ui: Regels voor de beoordeling 2 Algemene regels 3 Vakspecifieke regels 4 Beoordelingsmodel 5 AanIeveren scores Regels

Nadere informatie

Tentamen Golven en Optica

Tentamen Golven en Optica Tenamen Golven en Opica woensdag 9 juni 011, 15.00-18.00 uur Maak elke opgave op een apar vel voorzien van uw naam en sudennummer. Gebruik van een (grafische) rekenmachine is oegesaan. Verdeel uw ijd opimaal

Nadere informatie

Oplossingen van de oefeningen

Oplossingen van de oefeningen Oplossingen van de oefeningen Module ) Gegeven x[n] =,7 n. Als de bemonseringsfrequenie gelijk is aan khz, welke analoge ijdsconsane kom dan overeen me deze discree exponeniële? x[n] =,7 n = e n,7 = e

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde A1-2 vwo 2003-I

Eindexamen wiskunde A1-2 vwo 2003-I Eindexamen wiskunde A- vwo 003-I 4 Anwoordmodel Levensduur van kfiezeapparaen Maximumscore 4 Na,5 jaar zijn er 500 0,99 0,97 apparaen Na 3,5 jaar zijn er 500 0,99 0,97 0,87 apparaen He verschil hierussen

Nadere informatie

Examen beeldverwerking 30/1/2013

Examen beeldverwerking 30/1/2013 Richlijnen Examen beeldverwerking 30//03 Di is een gesloen boek examen. Communicaieapparauur en beschreven of bedruk papier of andere voorwerpen zijn dus nie oegelaen. Schrijf je naam op elk blad. Schrijf

Nadere informatie

Blok 4 - Vaardigheden

Blok 4 - Vaardigheden Havo B deel Uiwerkingen Moderne wiskunde Blok - Vaardigheden bladzijde a domein en bereik b x = = = c Me behulp van onderdeel b en de grafiek: d Eers: log x = ofwel x = = Dan me behulp van de grafiek:

Nadere informatie

Uitwerkingen Toets 1 IEEE, Modules 1 en 2

Uitwerkingen Toets 1 IEEE, Modules 1 en 2 Uiwerkingen Toes IEEE, Modules en Daum: 9 sepember 007 Tijd: 0.40.0 (90 minuen) Opgave I) Di is een warmmakerje. In woorden is V is de serieschakeling van, en (de parallelschakeling van 3 en 4) of V =

Nadere informatie

Krommen in het platte vlak

Krommen in het platte vlak Krommen in he plae vlak 1 Een komee beschrijf een baan om de zon. We brengen een assenselsel aan in he vlak van de baan van de komee, me de zon als oorsprong. Als eenheid in he assenselsel nemen we de

Nadere informatie

Studiekosten en andere scholings uitgaven

Studiekosten en andere scholings uitgaven 11 IB 185-1T11FD Sudiekosen en andere scholings uigaven Volgde u in 2011 een opleiding of een sudie voor uw (oekomsige) beroep? Dan mag u de uigaven hiervoor, zoals lesgeld en de uigaven voor boeken, afrekken

Nadere informatie

Studiekosten of andere scholingsuitgaven

Studiekosten of andere scholingsuitgaven 12345 Aanvullende oeliching bij aangife inkomsenbelasing IB 266-1T02FD (2464) Sudiekosen of andere scholingsuigaven Volgde u in een opleiding of een sudie voor uw (oekomsige) beroep? Dan mag u de uigaven

Nadere informatie

De Woordpoort. De besteksverwerker van Het Digitale Huis

De Woordpoort. De besteksverwerker van Het Digitale Huis De Woordpoor De beseksverwerker van He Digiale Huis Een STABU-beseksverwerker zonder weerga. Verfrissend eenvoudig en och me meer mogelijkheden dan welke andere beseksverwerker ook. Zeer uigebreide mogelijkheden

Nadere informatie

Examen VWO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl)

Examen VWO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl) Wiskunde B,2 (nieuwe sijl) Examen VW Voorbereidend Weenschappelijk nderwijs Tijdvak Donderdag 22 mei 3.30 6.30 uur 20 03 Voor di examen zijn maximaal 86 punen e behalen; he examen besaa ui 9 vragen. Voor

Nadere informatie