SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel TREASURY MANAGEMENT MAANDAG 27 JUNI UUR

Transcriptie

1 SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel TREASURY MANAGEMENT MAANDAG 27 JUNI UUR SPD Bedrijfsadministratie Treasury Management B / 11

2 2016 NGO-ENS B / 11

3 Opgave 1 (35 punten) Vraag 1 (6 punten) Beschrijf twee beleggingsmogelijkheden en betrek daarbij expliciet de risico s die de onderneming daarbij loopt. 1. Aandelen Ondernemend vermogen of risicodragend vermogen, koersfluctuaties, dividenduitkering afhankelijk van de behaalde resultaten; 2. Vastrentende waarden / obligaties niet ondernemend vermogen, in het algemeen lager rendement dan eigen ondernemingsactiviteiten, renterisico s als de marktrente stijgt boven de obligatierente. Per beleggingsmogelijkheid 1 punt, correct benoemde risico s 2 punten Vraag 2 (2/0 punten) Bereken de marktwaarde van de belegging in Staatobligaties. Eindantwoord afronden op hele euro s : Cw jaarlijkse rente is ,77 (N=7, i=2,25%, PV-?, PMT=27.500) Cw aflossing lening is ,46 (N=7, i=2,25%, PV=?, FV= ) 5000/1000 x ( , ,46) Vraag 3 (8 punten) Pas de balans zo aan dat de operationele activiteiten en de financieringsactiviteiten afzonderlijk tot uitdrukking komen. Gebruik daarbij de volgende omschrijvingen: Vaste activa Vlottende activa Geïnduceerd kort vreemd vermogen Eigen vermogen Lang vreemd vermogen Autonoom kort vreemd vermogen Totaal autonoom vermogen SPD Bedrijfsadministratie Treasury Management 3 / 11

4 Gebouwen Aandelenkapitaal Inventaris Reserves Totaal vaste activa Totaal eigen vermogen Voorraden ,75% Staatsobligaties Debiteuren Achtergestelde lening Overige kortlopende vorderingen Voorzieningen Liquide middelen Lang vreemd vermogen Totaal vlottende activa Autonoom kort vreemd vermogen -- Crediteuren Totaal autonoom kort VV -- Overige kortlopende schulden Totaal geïnduceerd kort VV Totaal Totaal autonoom vermogen Per goed onderdeel van de balans 1 punt, correct totaal autonoom vermogen 2 punten Vraag 4 (4 punten 2x2) Wat wordt verstaan onder werkzaam vermogen? Mogelijkheid 1: Het totaal uit de gegeven balans blijkend vermogen (=som van alle activa) minus het geïnduceerd kort vreemd vermogen. Mogelijkheid 2: Vaste activa + het geïnduceerd netto werkkapitaal + overige vlottende activa. Vraag 5 Geef aan waarop de indeling in autonoom verkregen vreemd vermogen en geïnduceerd vreemd vermogen op korte termijn berust. Het kort vreemd vermogen wordt gesplitst in twee stukken. Autonoom verkregen vreemd vermogen betreft bijvoorbeeld kortlopend bankkrediet of kasgeldleningen. Deze posten blijven aan de creditzijde van de balans staan. Geïnduceerd kort vreemd vermogen zijn de kortlopende schulden zoals crediteuren e.d. Deze posten gaan naar de debetzijde van de balans. SPD Bedrijfsadministratie Treasury Management 4 / 11

5 Puntenverdeling: juiste argumentatie creditzijde: 2 punten juiste argumentatie debetzijde: 2 punten Beide argumenten juist : 1 punt Vraag 6 Geef een analyse van het netto werkkapitaal in relatie tot het liquiditeitsbeheer van de onderneming. Het netto werkkapitaal is groot, mede door de ruime hoeveel liquide middelen. Een deel van het eigen vermogen wordt daardoor aangehouden in liquide vorm. De onderneming loopt weinig financiële risico s. Er is sprake van overkapitalisatie. Met name de reserves lijken erg groot. Er is geen zinvolle besteding van de middelen gevonden in de eigen onderneming. Puntenverdeling: EV in liquide vorm 2 punten; weinig financiële risico's: 1 punt overkapitalisatie: 1 punt reserves groot: 1 punt Vraag 7 (5 punten 5x1) Er wordt risico gelopen over de openstaande vorderingen. Geef een algemene analyse van debiteurenbeheer. Benoem daarbij de verschillende beheersmaatregelen. Leveren op krediet brengt het risico van wanbetaling met zich mee. Aan het vergroten van de afzetmogelijkheden door verruiming van de kredietfaciliteiten zijn rendements- en risicoaspecten verbonden. Er zijn echter verschillende beleidsaspecten om de rendements-/risicocombinatie te optimaliseren: Krediettermijn; Kortingenbeleid; Incassobeleid; Insolventieanalyse; Kredietverzekering; Factoring. SPD Bedrijfsadministratie Treasury Management 5 / 11

6 Opgave 2 ( 25 punten) Vraag 8 (6 punten) Bereken de NCW voor beide projecten, waarbij het rendement op 15% wordt gesteld. Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4 Totaal Investering NCW A , , , , , , ,94 B , , , , , , ,99 Per goed berekende NCW 3 punten Vraag 9 (6 punten) Geef een verklaring voor het feit dat de berekende uitkomsten bij vraag 6 tot de conclusie zouden leiden dat project A nu wel een hogere NCW heeft dan project B. Bij een verhoging van de disconteringsvoet daalt de NCW van project B sneller door de hoge netto kasstromen aan het einde van de looptijd. Naarmate de disconteringsvoet stijgt, wordt de NCW van project A steeds beter. Puntenverdeling: Verhoging disconteringsvoet waardor NCW daalt : 2 punten Hoge netto kasstroom: 2 punten Conclusie juist: 2 punten Vraag 10 (4 punten) Een van de mogelijkheden om projecten met een ongelijke looptijd toch goed met elkaar te vergelijken op basis van de NCW is de annuïteitenmethode. Bereken voor beide projecten de annuïteit. Project A: ,01 (N=4, i=15%, PV= ,94, PMT=?) Project B: ,64 (N=5, i=15%, PV= ,54, PMT=?) Per goed berekende annuïteit 2 punten. Vraag 11 Beschrijf nog een methode die een goede vergelijking op basis van de NCW methode mogelijk maakt. De jaarlijks vrijvallende netto kasstromen worden toegerekend naar het einde van het langstlopende project, waarbij wordt verondersteld dat de vrijkomende bedragen tegen dezelfde rentabiliteit worden weggezet als de rentabiliteit van het project. Van elk project wordt vervolgens de totale eindwaarde contant gemaakt. Van de aldus verkregen contante waarden is een goede onderlinge vergelijking mogelijk. SPD Bedrijfsadministratie Treasury Management 6 / 11

7 Puntenverdeling: Einde langstlopende project: 2 punten; Contant gemaakt tegen juiste percentage: 2 punten; Eindewaarde juist contant gemaakt: 1 punt Vraag 12 (4 punten) Beschrijf twee methoden die in theorie een vergelijking van twee projecten met ongelijke looptijd wel mogelijk maken, maar praktisch gezien niet toepasbaar zijn. Kleinst Gemeenschappelijke Veelvoud (KGV), de herhalingsfictie, er wordt verondersteld dat beide projecten onder dezelfde condities kunnen worden herhaald tot aan het kleinst gemeenschappelijke veelvoud van de beide looptijden. De calculatietijdvakmethode, de liquidatiefictie, er wordt verondersteld dat het langstlopende project wordt beëindigd op het tijdstip van het kortst lopende project. De netto kasstromen van het langstlopende project worden als restwaarde in de berekening betrokken. Per goed antwoord 2 punten. SPD Bedrijfsadministratie Treasury Management 7 / 11

8 Opgave 3 (20 punten) Vraag 13 (2/0 punten) Wat wordt in het algemeen verstaan onder renterisico? Onder renterisico wordt verstaan de verandering in de marktwaarde van vermogenstitels als gevolg van wijzigingen in de rentestand. Vraag 14 (4 punten 2x2) Hoe wordt deze analyse genoemd en beschrijf in hoofdlijnen hoe de analyse wordt opgesteld. Gapanalyse, dit is een methode waarbij systematisch overzicht wordt gegeven van de vervaldata van alle bestaande rentedragende contracten van een organisatie. Alle rentedragende contracten worden ingedeeld in tijdsintervallen, de zogenoemde vervalkalender. Per tijdsinterval wordt gerapporteerd over de rentesoort, vast of variabel, de eventuele afloop van het contract en de renteherzieningsdatum. Vraag 15 (2/0 punten) Bereken de duration van het project in uitvoering. Kasstroom Cw ,44 0,2258 0, ,73 0,2111 0, ,35 0,2466 0, ,02 0,2304 0, ,09 0,0861 0, ,62 2,7400 Duration is 2,7400 Vraag 16 (2/0 punten) Beredeneer waarom de waarde van het project in uitvoering verandert als er een wijziging in de kostenvermogensvoet optreedt. De onderneming loopt een renterisico, omdat als de rente stijgt, bijvoorbeeld met 1%, zal de kostenvermogensvoet van de onderneming ook stijgen, waardoor de contante waarde van de netto kasstromen daalt. SPD Bedrijfsadministratie Treasury Management 8 / 11

9 Vraag 17 (3 punten) Beredeneer waarom de duration van het direct opzegbare bankkrediet nul is. De marktwaarde van het direct opzegbare bankkrediet is op elk moment gelijk aan de nominale waarde en deze marktwaarde reageert niet op veranderingen van de marktrente, want de variabele rente van het bankkrediet is per definitie gelijk aan de marktrente. Puntentoedeling: marktwaarde is gelijk aan nominale waarde: 2 punten; Variabele rente is gelijk aan marktrente: 1 punt Vraag 18 (2/0 punten) Bereken de duration van de bullet lening ,07 0,0741 0, ,59 0,0686 0, ,51 0,0635 0, ,80 0,0588 0, ,03 0,7350 3,6751 Duration is 4, ,3121 Vraag 19 Bereken de omvang van de bullet lening en van het direct opeisbare bankkrediet. De eindantwoorden afronden in hele euro s ,6184 x 2,7400 = LVV x 4, KVV x 0 Hieruit blijkt dat LVV = ( ,6184 x 2,7400)/4,3121 = (afgerond) Dan moet KVV (=direct opeisbaar bankkrediet): / = Bij de correctie ook goed rekenen als men met meer of minder decimalen heeft gewerkt. Denk aan de afronding, tussentijds niet afronden, dus werken met een duration van 4,3121 en niet met een duration van 4,31 SPD Bedrijfsadministratie Treasury Management 9 / 11

10 Opgave 4 (20 punten) Vraag 20 Beschrijf de werking van het Capital Asset Pricing Model. Het Capital Asset Pricing Model is de meest gebruikte methode om het gewenste rendement op aandelen te bepalen. Het model gaat uit van de veronderstelling dat er zowel een positief als lineair verband bestaat tussen de hoogte van het beleggingsrisico en de hoogte van het verwachte rendement. In het CAPM wordt het beleggingsrisico gemeten met de bétacoëfficient. Puntenverdeling: veronderstelling positief en lineair verband: 3 punten; Bètacoëfficient juist benoemd: 2 punten Vraag 21 Financiële markten zijn efficiënt als in de prijzen van de vermogenstitels alle beschikbare prijsgevoelige informatie daarin is verwerkt. Welke theorie wordt hier bedoeld en geef een korte beschrijving van deze theorie. De theorie van de efficiënte markthypothese. De theorie gaat uit van het feit dat er geen ondergewaardeerde of overgewaardeerde aandelen en/of obligaties op de genoemde financiële markten zijn. Alle aandelen / obligaties zijn juist geprijsd. Beleggen is dan het omzetten van liquide middelen in vermogenstitels die een kasstroom opwekken waarvan de contante waarde precies gelijk is aan de prijs van de belegging. Puntenverdeling: Efficiënte markthypothese: 2 punten Motivatie: 3 punten Vraag 22 (5/0 punten) Stel dat de koers van een bepaald aandeel in de afgelopen vijf jaar steeds verdubbelt ten opzichte van het jaar ervoor. Welke betekenis heeft dit volgens de gangbare theorie voor het koersgedrag van dit aandeel in het eerstvolgende jaar? Niets, behaalde koerswinsten in het verleden zeggen niets over de te behalen rendementen in de toekomst. Vraag 23 Beredeneer waarom door een toename van het financiële hefboomeffect de bétacoëfficient van het aandeel toeneemt. SPD Bedrijfsadministratie Treasury Management 10 / 11

11 Financiering met vreemd vermogen, waardoor er een vaste rentelast ontstaat, vergroot als gevolg van de hefboomwerking de covariantie van het aandelenrendement met het marktrendement. Hierdoor neemt de bétacoëfficient van het aandeel toe. Puntenverdeling: Financiering vv met juiste motivatie: 3 punten Bètacoëfficiënt juist benoemd: 2 punten Einde correctiemodel SPD Bedrijfsadministratie Treasury Management 11 / 11