Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant"

Transcriptie

1 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant Voorbereidingsstudie herintroductie REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN ONDERZOEK NEDERLAND

2

3 Naar duurzame populaties beekprik in Noord- Brabant Voorbereidingsstudie herintroductie Een rapportage van RAVON in opdracht van de provincie Noord-Brabant Frank Spikmans, Martijn Schiphouwer, Jan Kranenbarg, Hans Breeuwer April 2013 STICHTING RAVON POSTBUS BK NIJMEGEN

4 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie Colofon 2013 Stichting RAVON, Nijmegen & IBED - Universiteit van Amsterdam Rapportnummer: Tekst: Frank Spikmans, Martijn Schiphouwer, Jan Kranenbarg, Hans Breeuwer Foto s M. Schiphouwer, F. Spikmans & Met medewerking van: Joran Janse, Arthur de Bruin, Jeroen van Delft, Ronald Zollinger, Matthijs de vos, Jeroen Bosveld, Andres Pagan, Jeroen Demmer In opdracht van: Provincie Noord-Brabant Wijze van citeren: Spikmans, F., M. Schiphouwer, J. Kranenbarg & H. Breeuwer, Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant. Voorbereidingsstudie herintroductie. Stichting RAVON, Nijmegen & IBED Universiteit van Amsterdam. Bij gebruik en publicatie van de gegevens dient in alle gevallen duidelijke bronvermelding plaats te vinden.

5 Stichting RAVON INHOUD SAMENVATTING INLEIDING ECOLOGIE BEEKPRIK Uiterlijk en levenswijze Verspreiding in Nederland Karakteristieken leefgebied in Nederland HERINTRODUCTIE BEEKPRIK Ervaringen met herintroductie beekprik Voorwaarden voor succesvolle herintroductie BRABANTSE BEKEN ALS LEEFGEBIED VOOR BEEKPRIK Historische en actuele leefgebieden in Noord-Brabant Huidige kwaliteit historisch leefgebied Hydromorfologie Waterkwaliteit Begeleidende soorten Conclusie POTENTIELE BRONPOPULATIES Dichtheid larven & inschatting populatieomvang Methodiek dichtheid larven - electrovisserij in een frame Resultaten dichtheid larven Leeftijdsopbouw larven Methodiek bepaling leeftijdsopbouw larven Resultaten bepaling leeftijdsopbouw larven Genetische vitaliteit Methodiek genetisch onderzoek Moleculaire identificatie van individuen Populatie genetische analyse Conclusies genetische analyses Geschiktheid potentiële bronpopulaties TOETSING HERINTRODUCTIEPLAN IUCN richtlijnen Alterra afwegingskader Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer afwegingskader CONCLUSIES Mogelijkheden voor herintroductie beekprik in Brabant Vervolgtraject DANKWOORD LITERATUUR BIJLAGE 1: Omgevingsvariabelen habitatopnames BIJLAGE 2: Hydromorfologische geschiktheid historisch leefgebied beekprik BIJLAGE 3: Geschiktheid waterkwaliteit Reusel voor beekprik BIJLAGE 4: Ecologie begeleidende macrofaunasoorten BIJLAGE 5: Presentie macrofaunasoorten per regio en beek ( ) BIJLAGE 6: Leeftijdsklassen beekpriklarven BIJLAGE 7: Resultaten genetische analyse... 70

6 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie

7

8 Stichting RAVON SAMENVATTING De beekprik behoort tot de rondbekken. Zijn leefgebied bevindt zich in bovenlopen van beken, met schoon, stromend water en een afwisselende bodem van grind en detritus, vaak in een bosrijke omgeving. Door watervervuiling en habitatvernietiging is de beekprik in Nederland sterk achteruitgegaan. In Brabant is de soort verdwenen uit drie van de vier oorspronkelijke stroomgebieden. De Keersop is in Brabant het enige resterende leefgebied. Beekherstelprojecten en verbetering van de waterkwaliteit hebben geleid tot een herstel van zijn historische leefgebieden. Doordat de beekprik niet gemakkelijk grote afstanden aflegt en oude leefgebieden niet bereikbaar zijn door stuwen en barrières, blijft de herkolonisatie van zijn oude leefgebieden uit. Herintroductie van de soort is een mogelijke maatregel die kan bijdragen aan het herstel van de beekprik. In deze voorstudie is onderzocht of de herintroductie van beekprik in zijn historische leefgebied in Noord-Brabant een kansrijke maatregel is. Hierbij is gekeken naar de kwaliteit van leefgebieden waar de soort verdwenen is. Daarnaast is gekeken naar de beschikbaarheid van bronpopulaties. Het plan om beekprik in Noord-Brabant te herintroduceren is getoetst aan onder meer de IUCN-criteria. Op basis van hydromorfologische kenmerken en waterkwaliteit komt de Reusel naar voren als een geschikt leefgebied voor de beekprik. Met name het beektraject op landgoed De Utrecht biedt goede mogelijkheden voor een herintroductie. Er is in voldoende mate grind, als paaisubstraat, en detritus, als habitat voor larven aanwezig. Het traject meandert sterk en is bovendien gelegen in een bos. Andere beken, in de stroomgebieden Boven-Mark, Boven-Donge en Aa, waar de beekprik ook is verdwenen, bieden momenteel geen geschikt leefgebied voor de soort. Beken in het stroomgebied van de Dommel, zoals de Tungelroyse beek, komen volgende de IUCN criteria voor een herintroductie niet in aanmerking, omdat verwacht wordt dat de beekprik ze op eigen kracht kan herkoloniseren. De beschikbaarheid van bronpopulaties is onderzocht aan de hand van genetische aspecten, populatieomvang en leeftijdsopbouw van de populaties. In bijna alle Nederlandse populaties blijkt in voldoende mate genetische variatie aanwezig en er zijn geen aanwijzingen voor inteelt. Populaties van de beekprik die daarnaast ook van voldoende omvang zijn en een evenwichte leeftijdsopbouw hebben, zijn aanwezig in de volgende beken: Osinkbemerbeek, Egelbeek, Rode Beek, Keersop, Willinkbeek en Geelmolensche beek. Deze populaties worden geschikt geacht als bronpopulatie voor een herintroductie. Geadviseerd wordt om de herintroductie uit te voeren met individuen uit de Keersop. Het mengen van materiaal uit meerdere populatie is vanuit het oogpunt van genetische variatie niet noodzakelijk en brengt risico s met zich mee voor wat betreft introductie van ziekten. Andere onderzochte beken worden ongeschikt geacht als bronpopulatie, door een beperkte genetische variatie (Zieversbeek), beperkte populatieomvang (Beekloop en Springendalse beek), of doordat rivierprikken aanwezig zijn (Kendel). Het beoogde doel en de geplande aanpak van de herintroductie van beekprik in Brabant zijn in overeenstemming met de criteria van het IUCN, Alterra en Instituut. Geconcludeerd wordt dat de herintroductie van de beekprik in de Reusel op landgoed De Utrecht een kansrijke en zinvolle maatregel is, die zal resulteren in een duurzame populatie en zal bijdragen aan het herstel en behoud van de soort in Noord-Brabant. 1

9 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie 2

10 Stichting RAVON 1 INLEIDING De afgelopen decennia is er in Nederland veel geïnvesteerd in natuurherstel. Dit heeft er toe geleid dat veel gebieden waar vissoorten in het verleden verdwenen zijn onder invloed van factoren als watervervuiling, verdroging en ruilverkaveling weer geschikt leefgebied bevatten. In gebieden die een geïsoleerde ligging hebben of waarbinnen géén bronpopulaties meer aanwezig zijn, keren de oorspronkelijke soorten vaak niet meer terug waardoor ecologische doelstellingen niet gehaald worden. Een mogelijke maatregel voor het herstellen van de populaties van dergelijke soorten is herintroductie in de (oorspronkelijke) leefgebieden. In onze buurlanden (België en Duitsland) is herintroductie een geaccepteerde maatregel. RAVON is de afgelopen jaren herhaaldelijk benaderd door water- en natuurbeheerders met vragen over de mogelijkheid om verdwenen vissoorten in hun gebied te herintroduceren. In Nederland is hier nog weinig ervaring mee. Stichting RAVON stelt zich terughoudend op als het gaat om herintroductie. In aanmerking komen dan ook alleen soorten die in het verleden in een regio voorkwamen maar daar thans zijn uitgestorven of dreigen uit te sterven en die op eigen kracht niet meer terug kunnen komen. Beekprik is één van de soorten waarvan door de geringe dispersiecapaciteit vaak alleen middels herintroductie populaties te herstellen zijn in de oorspronkelijke leefgebieden. Deze soort is in de tweede helft van de 20e eeuw op veel plaatsen verdwenen (uit meer dan 60% van het leefgebied) (De Nie, 1997) en na het verbeteren van de waterkwaliteit en de uitvoering van beekherstelprojecten niet teruggekeerd. In het Natura 2000 doelendocument (Min. LNV, 2006) wordt het volgende over beekprik H1096 vermeld: Natura 2000 doel: Uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie. En: Het valt te overwegen en te onderzoeken of herintroductie van beekprikken op historische vindplaatsen een optie is, indien herstelde beektrajecten onbereikbaar zijn, zoals op de Noord-west-Veluwe en de Zuid-Veluwe. RAVON onderzoekt de mogelijkheden tot herintroductie in de beken waar de beekprik is uitgestorven en waar geen bronpopulaties in het beeksysteem meer aanwezig zijn. Dit gebeurt samen met de betreffende provincies, water- en natuurbeheerders. Noord-Brabant is één van de vier provincies waar de beekprik voorkomt. In Noord-Brabant kwam de beekprik tot in de jaren zestig van de vorige eeuw in een viertal stroomgebieden (Boven-Mark, Boven Donge, Dommel en de Aa) voor. Door watervervuiling, verstuwing, kanalisatie en intensief onderhoud van watergangen komt er tegenwoordig alleen in het Dommelsysteem nog een populatie voor. De kernpopulatie beperkt zich tot de Keersop waardoor de soort in Noord-Brabant erg gevoelig is voor calamiteiten. Dit bleek onder andere in de winter van 2011 toen een groot gedeelte van het leefgebied (onbedoeld) intensief geschoond werd, waarbij het bodemsubstraat sterk verstoord werd en veel larven op de oever terecht kwamen. Om het duurzaam voorkomen van de beekprik in Noord- Brabant veilig te stellen en het oorspronkelijke verspreidingsgebied weer te herkoloniseren moet de maatregel herintroductie sterk in overweging worden genomen. 3

11 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie Dit rapport bevat een uitwerking van de stappen en werkzaamheden die gemoeid zijn met een eventuele herintroductie van de beekprik in de Noord-Brabantse beken waar deze soort in de 20 e eeuw is uitgestorven. Voor een dergelijk herintroductie traject zijn de volgende stappen te onderscheiden: 1. Literatuuronderzoek naar buitenlandse herintroducties van beekprik en andere vissoorten. 2. Bepalen huidige kwaliteit historisch leefgebied in Noord-Brabant in relatie tot een mogelijke herintroductie van deze soort. 3. Onderzoek naar duurzaamheid, genetische diversiteit en mogelijkheden tot afvangen van dieren uit bestaande populaties. 4. Toetsing aan IUCN-criteria 5. Overleg met begeleidingscommissie (o.a. over het starten van de herintroductiefase). 6. Rapportage over stap 1 t/m 4 (deze voorbereidingsstudie). Als stap 1 t/m 6 (voorbereidingsstudie) leiden tot de conclusie dat herintroductie een kansrijke maatregel is om historische beekprikpopulaties in Noord-Brabant te herstellen dan wordt verder gegaan met de volgende stappen (herintroductie fase): 7. Selectie van locaties met voldoende geschikt bronmateriaal en bepalen strategie voor afvangen individuen t.b.v. uitzettingen. 8. Selectie van uitzetlocaties en bepalen uitzetstrategie voor herstel historische populaties. 9. Herintroduceren van beekprikken op geselecteerde uitzetlocaties. 10. Monitoring van populaties op uitzet- en afvanglocaties. 11. Overleg met begeleidingscommissie. 4

12 Stichting RAVON 2 ECOLOGIE BEEKPRIK Voor de beschrijving van het uiterlijk en de levenswijze is gebruik gemaakt van teksten uit de Vissenatlas Gelderland (De Vos, 2012). 2.1 Uiterlijk en levenswijze Uiterlijk Alle prikken hebben een palingachtig uiterlijk. Anders dan bij rivier- en zeeprik zijn de tanden in de zuigbek van beekprik weinig ontwikkeld en stomp. Ook is volwassen beekprik kleiner dan de andere twee priksoorten. Volwassen beekprik is variabel van kleur, grijzer en meer vuilwit dan de zilverwitte rivierprik. Aan de zijkant van het lichaam heeft beekprik zeven ronde kieuwopeningen, die samen met het oog en het buisvormige neusgat in één lijn staan. Daaraan hebben prikken hun bijnaam negenoog te danken. Er zijn geen borst- en buikvinnen aanwezig en de twee rugvinnen zijn aaneengegroeid en bezitten geen vinstralen. De blinde geelbruine tot roze larven zijn in het verleden beschreven als een eigen soort Ammocoetes branchinalis. Priklarven worden daarom ammocoeten genoemd. De larve heeft geen ogen en een spleetvormige mond en één lange rugvinzoom. De staartvinzoom is niet donker gepigmenteerd, in tegenstelling tot de larve van zeeprik. De larven van beekprik en rivierprik zijn in het veld niet van elkaar te onderscheiden. Paaiende beekprikknen (foto: 5

13 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie Habitat en voedsel Beekprik is een typische bewoner van (kleine) beken en sprengen die een afwisseling vertonen in bodemsubstraat en morfologie. Snelstromende trajecten met substraat in de vorm van grof zand en grind worden afgewisseld met luwe traag stromende delen met slib en detritus (Kroodsma & De Vos, 2005). De larven leven meerdere jaren in de traag stromende delen waar slib, detritus en blad bezinken. Op deze plekken graven de larven zich in en filteren zij kiezelalgen en fijn detritus (Seeuws, 1996). Volwassen beekprikken eten na de metamorfose niet en sterven na de paai. Voortplanting en levenscyclus Afhankelijk van de watertemperatuur paait beekprik tussen februari en mei. Ze doen dit in groepjes van enkele dieren tot soms tientallen exemplaren. De dieren paaien tussen grind en stenen op plaatsen met een hogere stroomsnelheid. Door met de zuigmond steentjes te verplaatsen wordt een ovale kuil van ongeveer 20 cm doorsnede gemaakt (Gubbels, 2009). De eitjes worden hierin afgezet en bedekt met zand en stenen. Niet lang na de paai sterven de volwassen dieren. Na twee weken komen de larven uit, en zakken de beek af op zoek naar een geschikte bodem om zich in te graven. De larven blijven zes tot negen jaar in de bodem ingegraven (Kelly & King, 2001) om bij een lengte van 12 tot 17,5 cm te metamorfoseren waarbij zich de geslachtsorganen, de zuigmond en de ogen ontwikkelen. 2.2 Verspreiding in Nederland De beekprik komt momenteel in Nederland voor in Limburg (zijbeken Geul, Roer en Niers), Noord-Brabant (Keersop), Achterhoek Gelderland (stroomgebied Slinge), Veluwe- Gelderland (Sprengenbeken) en Overijssel (Springendalsebeek). Enkele waarnemingen op de Gelderse en Overijsselse grens met Duitsland zijn zeer waarschijnlijk uitgespoelde exemplaren uit bovenstroomse beekdelen in Duitsland en duiden niet op de aanwezigheid van een populatie. In figuur 1 zijn de verspreidingsgegevens uit de periode opgenomen. Figuur 1. Verspreiding van de beekprik in Nederland op uurhok-niveau ( = populatie aanwezig / o = één of enkele larven aangetroffen, geen populatie aanwezig). Bron: databank RAVON. 6

14 Stichting RAVON 2.3 Karakteristieken leefgebied in Nederland De beekprik leeft in beken en kleine rivieren. Larven worden aangetroffen in stromingsluwe delen en oevers van beken, met een bodem bestaande uit modder, detritus en zand. De voortplanting vindt plaats in traject met stroming op een substraat van fijn grind en zand. In 2012 zijn habitatopnames gemaakt in een 10 tal beken, verspreid over alle regio s waar de beekprik voorkomt. De vastgelegde omgevingsvariabelen zijn opgenomen in bijlage 1. Tabel 1 geeft een overzicht van de karakteristieken per beek. Lengte breedte diepte - profiel De beekprik leeft in Nederland in beken die qua lengte, breedte en diepte tamelijk verschillend zijn. Zo leeft de soort in de Springendalse beek in een traject van minder dan 3 kilometer lang met een breedte van circa één meter. In de Keersop komt de soort voor in een traject van 18 kilometer lang met breedtes tot 8 meter. De gemiddelde breedte van beken waar beekprik voorkomt ligt rond de 3 meter. De beken hebben in de meeste gevallen een meanderende loop, waarbij vaak meer dan 40% van de beeklengte een meanderend karakter heeft. Hiermee samenhangend is het profiel (dwarsdoorsnede) van de beek meestal asymetrisch (doorgaans 60% of meer van het beektraject). Alle beken worden gekenmerkt door ondiepe delen (5-10 cm, gemeten in het midden van de beek). Doordat in een deel van de beken kommen en uitgesleten bochten aanwezig zijn, varieert de maximale diepte van 40 tot 100 centimeter. Water- en oevervegetatie Beken waar de beekprik voorkomt liggen vaak grotendeels in het bos. De beschaduwing door bomen op de oevers bedraagt in 8 van 10 gevallen meer dan 50% van de beeklengte. Daarmee samenhangend is de vegetatiedekking, met name in de beschaduwde delen, laag. In meer open trajecten zijn vaak bulten sterrenkroos aanwezig en loopt de vegetatiedekking op tot 75%. Stroming en substraat Kenmerkend voor de beken waar de beekprik voorkomt is dat deze nooit droogvallen. Vrijwel alle onderzochte beken vertonen permanente stroming. Uitzondering vormen de Willinkbeek en de Beekloop, die in tijden van weinig neerslag kunnen stagneren. De maximale stroomsnelheid varieert van 30 tot 100 cm/s, maar is bij 8 van 10 onderzochte beken groter of gelijk aan 40 cm/s. Stromingsluwe delen zijn in alle beken aanwezig, in binnenbochten, diepere kommen en dicht tegen de oever. In alle beken bestaat de bodem uit zand, fijn grind (<2 cm) en detritus. In sommige beken is ook grof grind en puin aanwezig in de bodem. In de Keersop, Beekloop, Geelmolensche beek, Rode beek en Kendel zijn tijdens het onderzoek paaiende beekprikken waargenomen. In alle gevallen bestond het bodemsubstraat op de paailocaties voornamelijk uit fijn grind (< 2cm) en zand. De hoeveelheid fijn grind, uitgedrukt als % van het totale oppervlak loopt tussen de onderzochte beken sterk uiteen, van 1% in de Springendalse beek tot 36% in de Kendel. In 7 van de 10 onderzochte beken bestaat het bodemoppervlak voor meer van 10% uit fijn grind. In drie beken echter werd maar 1 tot 2% grind aangetroffen. Blijkbaar is de hoeveelheid grind niet bepalend voor de geschiktheid van een beek als paaigebied, zo lang er maar enig grind aanwezig is. Een tekenend voorbeeld hiervan werd vastgesteld in de Beekloop, waar paaiende beekprikken uitsluitend werden gevonden op een klein oppervlak 7

15 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie (<1m 2 ) fijn grind, dat was schoongespoeld door een stroomversnelling bij een dood stuk hout in de beek. Op stromingsluwe plaatsen waren in alle beken slib- en detritusbanken aanwezig. Hier werden de larven meestal aangetroffen. In de Egelbeek (Veluwe) en de Zieversbeek (Zuid- Limburg) ontbraken deze banken en werden larven aangetroffen in doorwortelde oevers waarin ook slib aanwezig is. De dikte van de slib- en detritusbanken varieert van 2 tot 35 centimeter en bedraagt in de meeste gevallen gemiddeld 10 of meer centimeter. In het veld werd geconstateerd dat de hoogste dichtheden larven werden aangetroffen in de dikkere sliben detritusbanken ( 20 cm). Tenslotte is in alle beken dood hout aanwezig, gemiddeld vaak meer dan 5% van het oppervlak, met uitschieters tot 20%. De aanwezigheid van dood hout is kenmerkend voor natuurlijke, structuurrijke en beschaduwde beken met beboste oevers. De aanwezigheid van dood hout zorgt op kleine schaal voor variatie in bodemsubstraat door ophoping van detritus en schoonspoeling van grindbanken. 8

16 Stichting RAVON Tabel 1. Habitatkarakteristieken van het leefgebied van de beekprik, per beek. Gegevens gebaseerd op habitatopnames gemaakt in het voorjaar van KEERSOP BEEKLOOP OSINKBEMERBEEK WILLINKBEEK EGELBEEK GEELMOLENSE BEEK SPRINGENDALSE BEEK RODE BEEK ZIEVERS- & SELZERBEEK KENDEL Stroomgebied Dommel Dommel Boven Slinge Groenlose Slinge Veluwe - IJssel Veluwe - IJssel Dinkel Roer Geul Niers aantal beschreven trajecten % meandering gem min.-max Breedte gem. 4,0 3,0 2,9 2,6 1,8 2,7 1,3 3,0 1,5 3,0 min.-max. 1, ,5 1, , fijn grind (% oppervlakte) grof grind (% oppervlakte) puin (% oppervlakte) zand (% oppervlakte) slib (% oppervlakte) detritus (% oppervlakte) holle oever (% oeverlengte) gem min.-max dood hout (% oppervlakte) gem min.-max vegetatie (% oppervlakte) gem , ,3 10 min.-max sliblaag dikte (cm) gem. 12, , , min.-max beschaduwing (% oppervlakte) gem min.-max Profiel asymmetrisch (% lengte) lengte leefgebied (km) 18 1,3 9,1 7,0 3,8 6,8 2,8 8,0 12,4 1,2 stroomsnelheid (cm/s) min.-max diepte (cm) min.-max

17 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie Impressie leefgebieden beekprik in Nederland Keersop Beekloop Egelbeek Geelmolensche beek Osinkbemerbeek Willinkbeek 10

18 Stichting RAVON Rode beek Kendel Springendalse beek 11

19 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie 12

20 Stichting RAVON 3 HERINTRODUCTIE BEEKPRIK 3.1 Ervaringen met herintroductie beekprik Er blijkt weinig ervaring met de herintroductie van beekprik. Er is via verschillende (waaronder wetenschappelijke) zoeksystemen op internet gezocht naar artikelen, rapporten en andere informatie waarin ervaring met herintroductie besproken worden. Ook zijn buitenlandse experts benaderd met de vraag of er kennis beschikbaar is op het gebied van beekprik herintroducties. Uiteindelijk zijn er slechts twee cases bekend waar beekprikken (niet Lampetra planeri, maar vergelijkbare soorten) zijn geherintroduceerd in een beek waar deze eerder was uitgestorven. Pigeon River In de Pigeon River in Tennessee, Verenigde Staten zijn door de University of Tennessee twee uitgestorven soorten beekprik geherintroduceerd. Het betreft de soorten Ichthyomyzon greeleyi en Lampetra appendix. Beide soorten hebben een vergelijkbare bouw en levenswijze als de beekprik: lengte cm, leefgebied: beken, niet-parasitair (bron: ). Van elke soort werden gedurende drie jaar larven in de Pigeon River uitgezet. Per keer werden larven uitgezet. Uitzetting geschiedde op twee locaties, omdat alleen deze locaties geschikt habitat bevatten. De vestiging van de soort Ichthyomyzon greeleyi werd succesvol beschouwd, toen 1 tot 3 jaar na de laatste uitzetting larven op beide locaties werden terug gevonden (persoonlijke communicatie Joyce A. Coombs, Research Associate University of Tennessee, Forestry, Wildlife and Fisheries). Obere Drau Sinds de jaren 60 is het bestand van de Oekraïense beekprik (Eudentonmyzon mariea) in de Obere Drau (Oostenrijk) hard achteruitgegaan. De laatste waarneming van de soort stamt uit 1992, in 2000 werd de soort als uitgestorven beschouwd. In een omvangrijk LIFE project rond de Obere Drau is ook de beekprik geherintroduceerd. Informatie over dit project is verkregen van Thomas Friedl (Amt der Kärntner Landesregierung, Abt. 15 Umweltschutz und Technik). In totaal zijn er 351 larven uit de naburige Gail in de Obere Drau uitgezet. De uitzetting vond plaats in de winter 2001/2002 verdeeld over drie locaties in de Obere Drau. In de jaren na de uitzetting heeft monitoring plaatsgevonden. In 2002 werden hierbij geen prikken aangetroffen, in prikken (waarschijnlijk larven) en in 2010 twee prikken. De kanttekening wordt gemaakt dat er achteraf twijfels zijn over het daadwerkelijk uitsterven van de beekprik, mogelijk is de soort altijd nog aanwezig geweest en door habitatverbetering en verbeterde vangtechnieken weer waargenomen. In beide cases is geen onderbouwing beschikbaar voor de gehanteerde werkwijze met betrekking tot het gebruik van een donorpopulatie, de levensfase van de uitgezette individuen en het aantal gebruikte individuen. 13

21 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie 3.2 Voorwaarden voor succesvolle herintroductie Ondanks het gebrek aan praktijk ervaring zijn er informatiebladen beschikbaar uit Duitsland en Zwitserland over herintroductie van beekprik. Hierbij wordt herintroductie van beekprik besproken als maatregel om gebieden waar beekprik is uitgestorven te herkoloniseren, waar natuurlijke rekolonisatie uitgesloten is (Kirchhofer, 1996; Mohnert 2012). Uit navraag bij betrokken instanties blijkt dat de methoden uit de theorie door hen nooit zijn toegepast in de praktijk. Wel werden er nog enkele adviezen gegeven door experts op het gebied van beekprik. De belangrijkste punten uit de beschikbare literatuur en adviezen worden hieronder uiteengezet. Habitat Volgens Kirchhofer (1996) moet het beoogde water (weer) geschikt leefgebied bieden voor beekprik. Door Mohnert (2012) wordt dit onderschreven omdat uitzetten anders geen zin heeft. In een geschikte beek moeten geschikt larvaal habitat en paaihabitat hoogstens enkele kilometers van elkaar verwijderd zijn en migratie hiertussen moet mogelijk zijn (Kirchhofer, 1996). Door Blohm et al. (1994) wordt dit nog verder gedetailleerd, hier wordt gezegd dat de migreerbare beeklengte minimaal één kilometer moet bedragen met bovenstrooms kiezelig substraat en benedenstrooms fijn zandig substraat. Ook zeggen Blohm et al. (1994) dat bij gebrek aan grindbedden dit substraat ook kunstmatig kan worden aangebracht en de beekprik dit ook zal gebruiken voor de paai. Over de afmetingen van de beek wordt in Kirchhofer (1996) op basis van expert judgement een berekening gemaakt met veel aannames met een minimale populatiegrootte van 500 ouderdieren. Volgens Kirchhofer is een beek van 1 meter breed met 80% geschikt larvaal habitat en een lengte van 2 kilometer, zonder inachtneming van stroomopwaarts gelegen geschikt paaihabitat benodigd. Over de minimale hoeveelheid geschikt paaihabitat wordt door Kirchhofer geen indicatie gegeven. Donorpopulatie Door isolatie van leefgebieden lopen beekprikpopulaties het risico genetische variatie te verliezen, als gevolg van inteelt of genetische drift. Isolatie van populatie kan ook leiden tot genetische divergentie. Hierdoor zijn er mogelijk ook in Nederland genetische verschillen tussen afzonderlijke populaties ontstaan. Herbezetting moet daarom geschieden met inachtneming van genetische verschillen tussen populaties. Idealiter zal herbezetting daarom geschieden met individuen uit een nabijgelegen locatie met vergelijkbare waterkwaliteit, dit lijkt namelijk het meest op natuurlijke rekolonisatie en geeft de hoogste kans op succes (Kirchhofer, 1996). Het inwinnen van uitzetmateriaal mag nooit tot uitputting van een andere (rest)populatie leiden (IUCN, 1998). Het moet daarom onderzocht worden of een potentiële donorpopulatie inderdaad deels afgeroomd kan worden. 14

22 Stichting RAVON 4 BRABANTSE BEKEN ALS LEEFGEBIED VOOR BEEKPRIK 4.1 Historische en actuele leefgebieden in Noord-Brabant Tot in de jaren 60 van de vorige eeuw kwam de beekprik in Noord-Brabant voor in vier stroomgebieden (figuur 2, tabel 2) op de hogere zandgronden. In het stroomgebied de Boven Mark is de beekprik voor het laatst waargenomen in de Strijbeekse beek in de jaren 60 van de vorige eeuw. Daarnaast maakt Zweep (2006) ook melding van de aanwezigheid van beekprik in de Chaamse beken (Broeksche beek, Groote Heikantsche beek, Groote of Roode beek en Chaamse beek) in dezelfde periode. Deze waarnemingen berusten op informatie uit interviews met bewoners, waarvan de betrouwbaarheid onduidelijk is. In de bovenloop van de Leij in het stroomgebied van de Boven Donge is de beekprik voor het laatst aangetroffen in In de Snelle loop, een zijbeek van de Aa is de beekprik voor het laatste waargenomen in In het stroomgebied van de Dommel was de beekprik tot in de jaren 60 aanwezig in tien beken (tabel 2). De soort is inmiddels uitgestorven in de Poppelsche Leij, Reusel, Spruitenstroompje, Groote Beerze, Strijper Aa en (het Nederlandse deel van de) Tongelreep. In het Belgische deel van de Tongelreep is de beekprik nog altijd aanwezig. Tegenwoordig is de beekprik nog aanwezig in vier beken in het stroomgebied van de Dommel. Alleen de Keersop herbergt een grote populatie. In de Beekloop weet zich een kleine, geïsoleerde populatie stand te houden. Waarnemingen in de Dommel en Kleine Dommel betreffen een beperkt aantal dieren die zeer waarschijnlijk uit de Keersop zijn gespoeld. Kolonisatie van nieuwe leefgebieden nabij de Keersop door middel van natuurlijke dispersie wordt kansrijk geacht. Dit blijkt onder meer uit de waarneming van volwassen beekprikken bij de Hooidonkse Watermolen te Nuenen, in het voorjaar van 2012 (natuurbericht Waterschap de Dommel, 2012). Goede kansen voor de beekprik zijn met name aanwezig in de Tongelreep en de bovenloop van de Kleine Dommel. Tabel 2. Status beekprikpopulaties in Noord-Brabant en het laatste jaar waarin de soort is waargenomen (Brouwer et al., 2010 en RAVON database). Stroomgebied Beek beekprik Laatste waarneming beekprik Boven Mark Strijbeeksche beek uitgestorven jaren 60 Boven Donge Leij uitgestorven 1960 Dommel Keersop present 2012 Beekloop present 2012 Dommel present 2012 Kleine Dommel present 2002 Poppelsche Leij uitgestorven jaren 60 Reusel uitgestorven jaren 60 Spruitenstroompje uitgestorven 1944 Grote Beerze uitgestorven 1962 Strijper Aa uitgestorven 1967 Tongelreep uitgestorven* 1967 Aa Snelle loop uitgestorven 1975 * de beekprik is in de bovenloop van de Tongelreep in België nog aanwezig. 15

23 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie Figuur 2. Verspreiding van de beekprik in Noord-Brabant 16

24 Stichting RAVON 4.2 Huidige kwaliteit historisch leefgebied Voorwaarde bij de herintroductie van een soort is dat de oorzaken die tot het uitsterven van populaties geleid hebben zijn weggenomen. De belangrijkste oorzaken voor het lokaal uitsterven van beekprik zijn een slechte waterkwaliteit in combinatie met het kanaliseren en normaliseren van beken. Waarschijnlijk speelt intensivering van de landbouw en ontbossing van beekdalen ook een rol. De waterkwaliteit in de meeste beeksystemen is in de 2 e helft van 20 e eeuw sterk verbeterd. Ook zijn er vanaf de jaren 90 veel beekherstelprojecten uitgevoerd waarbij de natuurlijke dynamiek door maatregelen als hermeandering en het verwijderen van stuwen is toegenomen. Dit heeft mogelijk geleid tot het herstel van grindige paaiplekken en detritusbanken en het verbeteren van de connectiviteit tussen deze voor de beekprik belangrijke voortplantings- en opgroeihabitats. Om de huidige geschiktheid van Brabantse beken voor de beekprik te bepalen is gekeken naar de hydromorfologie, de waterkwaliteit, de visstand en de aanwezigheid van beekkarakteristieke macrofauna soorten. Hierbij is gebruik gemaakt van: o meetgegevens waterschappen; o gebiedskennis medewerkers waterschappen over habitat- en waterkwaliteit; o gegevens eigen habitatopnamen (zie paragraaf 2.3); o gegevens uit de literatuur over de ecologie van de beekprik. Het bleek lastig om een goede beoordeling op basis van de waterkwaliteit te maken. Enerzijds omdat er weinig literatuurgegevens zijn over de relatie tussen specifieke waterkwaliteitsparameters en het voorkomen van de beekprik. Anderzijds omdat de waterkwaliteit gedurende het jaar sterk kan fluctueren onder invloed van factoren als afvoer, temperatuur en het gebruik van meststoffen door de landbouw. Voor de beekspecifieke macrofauna bleek dat veel soorten dezelfde gevoeligheid als de beekprik kennen waardoor in de beken waar beekprik verdween ook veel beekspecifieke macrofaunasoorten verdwenen. Daarom is er voor gekozen om de hydromorfologische geschiktheid als uitgangspunt te nemen en vervolgens voor de geschikte beken te kijken hoe het met de waterkwaliteit, de visstand en de macrofaunagemeenschap gesteld is (zie schema volgende pagina). De relatie tussen hydromorfologische factoren en het voorkomen van beekprik is redelijk goed onderzocht en deze factoren zijn in vergelijking tot waterkwaliteitsvariabelen veel minder aan fluctuaties onderhevig. In paragraaf wordt de geschiktheid van de onderzochte beektrajecten beoordeeld voor hydromorfologische factoren. Paragraaf geeft een overzicht van de waterkwaliteit voor de beken van goede hydromorfologische kwaliteit. Tot slot geeft paragraaf een overzicht van de visstand en de aanwezigheid van beekkarakteristieke macrofauna soorten. 17

25 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie Hydromorfologie De hydromorfologische karakteristieken van de Noord-Brabantse beken die tot het historisch leefgebied van de beekprik behoren, zijn uitgebreid beschreven in bijlage 2. De vastgestelde karakteristieken zijn vergeleken met karakteristieken van de beken waar nog beekprik voortkomt (figuur 7 t/m 15 in bijlage 2). Foto s op de volgende pagina s geven een impressie van het beoordeelde beken. Tabel 3 geeft op basis van de informatie in bijlage 2 een beknopte beoordeling van de hydromorfologische geschiktheid van de onderzochte beken voor beekprik. Uit deze beoordeling blijkt dat alleen de Reusel in het traject op landgoed De Utrecht voldoet aan de hydromofologische criteria van de beekprik. Het betreffende traject is zo n 6 kilometer lang, gelegen in een bos, er is voldoende stroming en er zijn zowel grind- als slib- en detritusbanken aanwezig. Daarnaast zijn er stroomafwaarts van De Utrecht in beperktere mate ook geschikte omstandigheden in het Spruitenstroompje (een zijbeek van de Reusel) aangetroffen. Op termijn kan er tevens geschikt leefgebied voor de beekprik ontstaan in het traject van de Reusel dat recent is heringericht in het kader van herinrichtingsproject De Hilver. De Reusel bij De Utrecht wordt ook in het Leefgebiedplan beekdalen Noord-Brabant als morfologisch goed gekwalificeerd (Runhaar et al., 2011) De andere Brabantse stroomgebieden die hier zijn beschouwd (Boven-Mark, Boven-Donge en Aa) bieden in de huidige staat onvoldoende mogelijkheden voor de beekprik. Ze zijn daarom bij de beoordeling van de waterkwaliteit buiten beschouwing gelaten. 18

26 Stichting RAVON Tabel 3. Beoordeling geschiktheid hydromorfologische variabelen voor beekprik. Aanwezigheid grind voor paai Aanwezigheid slib- /detritus voor larven Voldoende stroming EidoordeelGeschiktheid o.b.v. Hydromorfologische kenmerken Stroomgebied Beek Boven-Mark Chaamse beken - + o - Strijbeekse beken - + o - Merkske - + o - Boven Donge Bovenloop Donge / Oude Leij - + o - Aa Esperloop / Snelle loop Hoge Raam (Graafse Raam) - - Dommel Grote Beerze (Baest) Kleine Beerze - + o - Poppelse Leij Rovertse Leij Rosep Spruitenstroompje o + + o Reusel o + + o Reusel - De Utrecht ongeschikt o matig + geschikt 19

27 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie De Reusel heeft op landgoed De Utrecht een meanderend karakter (links). De bodem bestaat uit zand en fijn tot grof grind (rechts) (foto s Frank Spikmans). De Reusel bij de Turk Aa (links) biedt in beperkte mate geschikt leefgebied voor beekprik. Het Spruitenstroompje mondt uit in de Reusel (rechts) en biedt door een combinatie van hoge stroomsnelheid en de aanwezigheid van grind in de bodem, kansen voor de beekprik (foto s Martijn Schiphouwer). De Reusel is direct bovenstrooms (links) en benedenstrooms (rechts) van landgoed de Utrecht gekanaliseerd. Deze trajecten zijn ongeschikt voor de beekprik (foto s Frank Spikmans). 20

28 Stichting RAVON Poppeltse Leij (links) en de Rovertse Leij (rechts). De trajecten die in het bosligging hebben een mooi, oorspronkelijk karakter. Door gebrek aan grind zijn er voor beekprik geen goede kansen(foto s Martijn Schiphouwer). De Kleine Beerze is deels heringericht (links) en de Grote Beerze (rechts). Beide beken zijn in de huidige staat niet geschikt voor de beekprik; er is onvoldoende stroming en de bodem is voornamelijk zandig (foto s Frank Spikmans). 21

29 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie Waterkwaliteit Op basis van de beoordeling van de hydromorfologie komt De Reusel naar voren als een potentieel geschikt leefgebied voor de beekprik. Om er zeker van te zijn dat de fysischchemische waterkwaliteit in de Reusel voldoende is voor de beekprik zijn de beschikbare waterkwaliteitsdata op een rijtje gezet en vergeleken met die van de Keersop en de KRWnormen. In bijlage 3 wordt een overzicht gegeven van een negental fysisch-chemische waterkwaliteitsvariabelen in de Reusel. Ze zijn afgezet tegen KRW-normen voor beken van het type R5 (langzaam stromende middenloop/benedenloop op zand). Tevens is een vergelijking gemaakt met de waterkwaliteit van de Keersop, het belangrijkste resterende leefgebied van beekprik in Noord-Brabant. Ook zijn tolerantiegrenzen van de beekprik t.a.v. waterkwaliteit uit de literatuur betrokken, voor zover deze bekend zijn. De waterkwaliteit van de Reusel komt wat betreft temperatuur, zuurstof-, zoutgehalte, zuurgraad en (zware) metalen concentraties overeen met de Keersop. De tolerantie grenzen van de beekprik ten aanzien van temperatuur en zuurstofgehalte worden niet overschreden. In vergelijking met de Keersop is de belasting met fosfaat en stikstof hoger. De waterkwaliteit in de bovenloop van de Reusel wordt, vanwege de grote interactie tussen het afwateringssysteem en het ondiepe grondwater, sterk beïnvloed door uitspoeling en afspoeling uit agrarisch gebied (Buskens, 2006). In de Reusel waren bovenstrooms van De Utrecht nog vier riooloverstorten aanwezig (drie bij het dorp Reusel, één bij Hooge Mierde). Deze zijn echter alle vier gesaneerd en hebben tegenwoordig naar verwachting geen sterk negatieve invloed meer op de waterkwaliteit van de Reusel (persoonlijke communicatie Waterschap de Dommel). Een verhoogde concentratie ammonium en daarmee gepaard gaande daling van het zuurstofgehalte zijn ongewenst ten aanzien van de beekprik. De KRW-norm voor ammonium is in de periode één maal overschreden (figuur 22, bijlage 3). Het verdient aanbeveling de waterkwaliteitgegevens van de Reusel scherp in de gaten te houden en nauw te betrekken bij de monitoring van de beekprikken Begeleidende soorten Macrofauna Onderzocht is of de aanwezigheid van macrofaunasoorten een bruikbare kwaliteitsindicatie voor beken is. Hierbij is gekeken naar macrofaunasoorten die karakteristiek zijn voor schone en structuurrijke beken. Een overzicht van de geselecteerde soorten met een korte beschrijving van de habitateisen is opgenomen in bijlage 4. Deze selectie is gemaakt in overleg met ecologen van de betrokken waterschappen. De aan- of afwezigheid van de macrofaunasoorten in de periode is bepaald per beek. Hierbij is rekening gehouden met de presentie van de soort in de regio. Figuur 3 laat zien dat het aantal macrofaunasoorten dat aanwezig is in beken waar ook beekprik aanwezig is, hoger is dan het aantal macrofaunasoorten in de Brabantse beken waar de beekprik verdwenen is. Het is de vraag of de macrofaunasoorten ontbreken in beken waar de beekprik verdwenen is, omdat de kwaliteit van deze beken als leefgebied ontoereikend is, of doordat de (her)kolonisatie van deze beken slecht verloopt. 22

30 Stichting RAVON beekprik aanwezig beekprik afwezig beekprik aanwezig beekprik afwezig Figuur 3. Aanwezigheid van macrofaunasoorten in actueel (groen) en historisch leefgebied (oranje) van de beekprik. Weergegeven is het % aantal aanwezig soorten ten opzichte van het aantal soorten dat regionaal aanwezig is. De basisdata zijn opgenomen in bijlage 5. Van de meeste kokerjuffers is bekend dat deze een geringe dispersiecapaciteit hebben van hooguit enkele honderden meters hebben (zie bijlage 4). Een soort als het harig schrijvertje kan niet vliegen en ook de beekschaatsenrijder kent een beperkte dispersiecapaciteit. De bronlibel en bosbeekjuffer zijn beide meer mobiele soorten. Met name de bosbeekjuffer wordt dan ook in diverse Brabantse beken aangetroffen, waar kokkerjuffers nog afwezig zijn. Waarschijnlijk zitten de hier onderzochte macrofaunasoorten in dezelfde positie als de beekprik. Door watervervuiling en kanalisatie van de beken zijn ze verdwenen. De inmiddels herstelde leefgebieden kunnen niet geherkoloniseerd worden door de geringe dispersiecapaciteit van de soorten. Opvallend is dat Reusel en de Rosep (zijbeek van Reusel) het hoogst scoren (tegen de 30% aanwezigheid macrofaunasoorten). De soorten die hier aanwezig zijn zijn: Halesus radiatus (een kokkerjuffer die afhankelijk is van een grindbodem en zich over kilometers afstand kan verplaatsen, bijlage 4), bosbeekjuffer (mobiele soort, leeft in zuurstofrijke, beschaduwde beken) en beekschaatsenrijder (soort van beschaduwde, meanderende beken). Gesteld kan worden dat de aan- en afwezigheid van macrofaunasoorten eigenlijk niet goed bruikbaar is om de huidige kwaliteit van Brabantse beken te bepalen. Dit komt doordat de geselecteerde soorten, net als de beekprik, moeite hebben om herstelde beken te herkoloniseren. De aanwezigheid van Halesus radiatus, bosbeekjuffer en beekschaatsenrijder duiden er wel op dat de Reusel voldoet aan de habitateisen van deze typische beeksoorten, welke in belangrijke mate overeen komen met die van de beekprik. 23

31 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie Vissen Onderzocht is welke visstand in de Reusel aanwezig is en of deze overeenkomt met de visstand in leefgebieden van de beekprik. Op basis hiervan wordt ingeschat wat de invloed van de visstand is op de kwaliteit van de Reusel als leefgebied voor beekprik. Hierbij wordt specifiek gekeken naar de aanwezigheid van roofvissen. In zowel de Reusel als de Keersop is in het najaar van 2011 een visstandbemonstering uitgevoerd ten behoeve van de KRW. De gegevens zijn beschikbaar gesteld door Waterschap de Dommel. In de Reusel op De Utrecht zijn 7 vissoorten aanwezig (tabel 4). Riviergrondel en blankvoorn zijn het meest abundant. Daarnaast zijn ook snoek, baars, zonnebaars, Amerikaanse hondsvis en driedoornige stekelbaars in lagere dichtheid aanwezig. De snoek is na riviergrondel en blankvoorn in alle drie de trajecten qua biomassa het meest algemeen. Dit betekent dat er van de snoek een relatief klein aantal grotere exemplaren aanwezig zijn. De visstand in de Keersop wordt gebruikt ter vergelijking (tabel 4). De Keersop is soortenrijker (15 vissoorten), wat deels verklaard wordt door de betere optrekmogelijkheden vanuit de Dommel en de grotere omvang van het leefgebied. De meest abundante soorten zijn qua aantal het bermpje en de riviergrondel. De volgende roofvissen zijn in de Keersop aanwezig (in volgorde van afnemende abundantie): snoek, baars, paling en zonnebaars. De visstand in de Reusel op De Utrecht vertoont overeenkomsten met de visstand in leefgebieden van de beekprik, met name door de aanwezigheid van veel rivergrondel. De aanwezigheid van snoek wordt niet gezien als een groot knelpunt voor beekprik. Het is de verwachting dat riviergrondel en blankvoorn de belangrijkste prooi zijn voor snoek. Paaiende, adulte beekprik is als prooi slechts korte tijd beschikbaar, in welke periode de snoek zelf paait en waarschijnlijk minder jaagt. Snoek is in vergelijkbare dichtheid ook aanwezig in de Keersop waar een grote populatie beekprik aanwezig is. De zonnebaars is in de Reusel in lage dichtheid aanwezig, maar bereikt in beken nooit hoge dichtheden, zodat dit ook niet als belangrijk knelpunt wordt gezien. Tabel 4. Visstand (totaal aantal per soort per traject) in de Reusel op De Utrecht en in de Keersop. Visstandbemonsteringen zijn in beide beken uitgevoerd in het najaar van 2011, waarbij elektrovisserij met keernetten zijn toegepast. Reusel - De Utrecht Keersop t.h.v. Westerhoven Keersop benedenloop Trajectcode KRW E43-4 E43-5 E44-1 E23-2 E23-3 E23-4 E24-1 E27-1 E27-4 E27-5 Bemonsterde lengte (m) Amerikaanse Hondvis Baars Beekprik 2 2 Bermpje Blankvoorn Blauwband 2 1 Driedoornige Stekelbaars Giebel 1 Karper 1 Kopvoorn Paling 1 5 Rietvoorn 5 Riviergrondel Serpeling Snoek Tiendoornige Stekelbaars Winde 2 1 Zonnebaars

32 Stichting RAVON Conclusie In drie van de vier stroomgebieden die het historische leefgebied van beekprik in Noord- Brabant vormde, zijn momenteel nog onvoldoende geschikte omstandigheden voor de soort aanwezig (tabel 5). Alleen in de Reusel op landgoed De Utrecht voldoen de hydromorfologie en de waterkwaliteit aan de habitateisen die beekprik stelt. Tevens is er voldoende oppervlak leefgebied aanwezig om een zichzelf instandhoudende populatie te vestigen. De natuurontwikkelingsprojecten benedenstrooms van De Reusel in De Utrecht bieden voor de toekomst bovendien kansen voor een verdere toename van potentieel leefgebied voor de beekprik. Tabel 5. Geschiktheid van de beoordeelde beken in Noord-Brabant als leefgebied voor de beekprik. Aanwezigheid grind voor paai Aanwezigheid slib- /detritus voor larven Voldoende stroming Eindoordeel geschiktheid hydromorfologie Zuurstof Temperatuur Nutrienten (Zware) metalen Eindoordeel geschiktheid als leefgebied voor beekprik Stroomgebied Beek Boven-Mark Chaamse beken - + o - - Strijbeekse beken - + o - - Merkske - + o - - Boven Donge Bovenloop Donge / Oude - + o - - Aa Esperloop / Snelle loop Hoge Raam (Graafse Dommel Grote Beerze (Baest) Kleine Beerze - + o - - Poppelse Leij Rovertse Leij o - Rosep Spruitenstroompje o + + o o Reusel o + + o o Reusel - De Utrecht ongeschikt o matig + geschikt niet beoordeeld 25

33 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie 26

34 Stichting RAVON 5 POTENTIELE BRONPOPULATIES Naast beken die voldoen aan de levenseisen van de beekprik is het voor een herintroductie van belang dat er geschikt bronmateriaal beschikbaar is. Om dit te bepalen zijn de duurzaamheid en genetische diversiteit van beekprikpopulaties in Noord-Brabant onderzocht. Hiervoor is de dichtheid en lengteopbouw van de beekprik in Nederlandse beken onderzocht door RAVON. Tevens is de genetische vitaliteit van Nederlandse beekprikpopulaties onderzocht. De fylogenetische afstamming van de Nederlandse populaties is bekeken, om te bepalen welke populaties zich zouden lenen voor het verzamelen van bronmateriaal voor een eventuele herintroductie. De genetische variatie binnen en tussen populaties is onderzocht, om inzicht te krijgen in de populatieomvang en het optreden van genetische erosie door inteelt. De methodiek en de resultaten van beide onderdelen zijn in dit hoofdstuk uitgewerkt. Op basis hiervan wordt aangegeven of er beekprikpopulaties in Nederland aanwezig zijn die groot genoeg zijn om bronmateriaal uit te halen en hoeveel individuen jaarlijks afgevangen kunnen worden. 5.1 Dichtheid larven & inschatting populatieomvang Methodiek dichtheid larven - electrovisserij in een frame Voor een kwantitatieve bepaling van de dichtheid van beekpriklarven is gebruik gemaakt van de methode die door Harvey en Cowx (2003) is beschreven. Hierbij wordt binnen een frame op gestandaardiseerde wijze electrovisserij uitgevoerd (figuur 4). Het frame bestaat uit plastic buizen, met wanden van fijnmazig netmateriaal ( 2 mm), de bodem en bovenzijde zijn open. Het frame wordt geplaatst op geschikt habitat. Electrovisserij wordt uitgevoerd op 10 tot 15 cm boven de bodem. Er wordt gedurende enkele minuten telkens 20 seconden elektrisch gevist, waarna vijf seconde gewacht wordt. Hiermee wordt voorkomen dat larven verdoofd in de bodem blijven. Verschijnende larven worden met een handnet weggevangen. Er werd zolang gevist, totdat geen larven meer verschijnen. Er is gebruik gemaakt van een draagbaar electrovisapparaat (type Brettschneider) en gevist met continu gelijkstroom. Het gebruik van continu gelijkstroom heeft sterk de voorkeur boven pulserende gelijkgerichte wisselstroom, omdat de larven van de beekprik daarmee beter reageren en actief op het net af komen. Het frame is in de onderzochte beken geplaatst op slib- en detritusbanken. In beken die te diep waren om het frame toe te passen, zijn de bemonsteringen uitgevoerd met electrovisserij en schepnet. Dit levert wel gegevens over de leeftijdsopbouw op, maar niet over de dichtheid van larven. De bemonsteringen zijn uitgevoerd in de periode maart-juli In de Osinkbemerbeek is een beperkt aantal bemonsteringen uitgevoerd in uitsluitend optimaal habitat. In de andere beken is de inspanning hoger geweest en zijn de bemonsteringen zowel in optimaal als suboptimaal habitat uitgevoerd. In de Zieversbeek was door de geringe breedte geen frame te plaatsen, voor de Warmbeek (België) was geen toestemming voor electrovisserij verkregen. In de Kendel was door de hoge waterstand geen gestandaardiseerde bemonstering mogelijk. 27

35 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie Figuur 4. Frame met een oppervlakte van 1 m 2 voor de kwantitatieve bomonstering van beekpriklarven (Harvey & Cowx, 2003) Resultaten dichtheid larven De aangetroffen dichtheid van larven is per beek weergegeven in figuur 5. De hoogste dichtheid is aangetroffen in de Osinkbemerbeek 12,7 (± 3,8). De laagste dichtheden werden aangetroffen in de Keersop, Willinkbeek, Geelmolensche beek en Beekloop. In de beekloop zijn met de gehanteerde methodiek geen larven aangetroffen Osinkbemerbeek (n=5) Egelbeek (n=11) Rode beek (n=15) Springendalse beek (n=9) Keersop (n=15) aantal larven / m2 Willinkbeek (n=13) Geelmolense Beek (n=15) Beekloop (n=10) Figuur 5. Dichtheid priklarven (± sem) in de Nederlandse leefgebieden. Aangegeven is het aantal monsters dat per beek genomen is (n). Door Harvey & Cowx (2003) zijn criteria opgesteld voor de gunstige staat van instandhouding van beekprik in het Verenigd Koninkrijk. Voor optimaal habitat wordt een gemiddelde dichtheid van larven van tenminste 10 larven/m 2 als ondergrens gesteld. Wanneer de bemonsteringen in zowel optimaal als sub-optimaal habitat worden uitgevoerd, wordt een dichtheid van 2 larven/m 2 als ondergrens voor de gunstige staat van instandhouding genomen. Hierbij wordt aangegeven dat een voldoende grote bemonsteringsinspanning belangrijk is. 28

36 Stichting RAVON Op basis van deze criteria kan geconcludeerd worden dat de Osinkbemerbeek, Egelbeek, Rode beek en Springendalse beek in een gunstige staat van instandhouding verkeren voor wat betreft de dichtheid van larven. Hoewel de gemeten dichtheid in de Keersop in vergelijking met deze criteria laag is, wordt aangenomen dat de populatieomvang in deze beek toch groot is. Mogelijk is de geleverde inspanning in verhouding tot de lengte van de beek onvoldoende geweest en is er gemonsterd op een locatie waar de dichtheid lager is dan elders in de beek. De metingen aan de dichtheid van larven zijn gebruikt om een inschatting te maken van de populatieomvang per beek (tabel 6). Hierbij is gebruik gemaakt van het oppervlak habitat dat per beek aanwezig is (oppervlak slib + detritus, tabel 1). Op basis van deze gegevens wordt ingeschat dat de grootste aantallen beekprik aanwezig zijn in de Osingbemersbeek, Rode beek, Egelbeek en Keersop. Het laagste aantal is aanwezig in de Beekloop, waar met de gehanteerde methodiek geen enkele larf werd gevangen, maar waarbij o.b.v. aanvullende bemonsteringen de aanwezigheid van een laag aantal larven toch konden worden vastgesteld. Bij deze resultaten en conclusies dient de volgende kanttekening gemaakt te worden. De bemonsteringen zijn in de eerste plaats gericht geweest op het verzamelen van voldoende exemplaren voor onderzoek van de genetische variatie. Op het moment dat er hiervoor voldoende exemplaren verzameld waren, is geen nieuwe locatie binnen de beek meer bemonsterd. Gebleken is dat de larven niet homogeen over een beek verspreid leven, maar in hogere dichtheden op verspreid gelegen patches optimaal habitat Tabel 6. Dichtheid larven (beek)prik, oppervlak habitat voor larven en de daaruit afgeleid inschatting van de populatieomvang. dichtheid (larven/m2) sem n larvaal habitat (m2 slib & detritus) aantal larven (o.b.v. gemiddeld dichtheid) spreiding (o.b.v. sem dichtheid) inschatting populatieomvang (x 1000) Osinkbemerbeek 12,7 3, * Rode beek 5,2 1, Egelbeek 7,1 2, Keersop 0,8 0, * Willinkbeek 0,8 0, * Geelmolense Beek 0,4 0, * Springendalse beek 3,4 1, Beekloop onvoldoende data Kendel onvoldoende data Zieversbeek geen data Warmbeek geen data * Bij een te lage bemonsteringsinspanning, kan hierdoor een onder- of zelfs overschatting van de dichtheid gemeten worden. Waarschijnlijk geven de resultaten van de Osinkbemerbeek een overschatting van de werkelijke populatieomvang. In de Keersop is alleen in marginaal habitat gemonsterd, zodat waarschijnlijk een onderschatting wordt gemaakt. Dit geldt laatste waarschijnlijk ook voor de Willinkbeek en Geelmolensche beek. 29

37 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie 5.2 Leeftijdsopbouw larven Methodiek bepaling leeftijdsopbouw larven Alle gevangen prikken zijn gemeten (totaal lengte in millimeters) en het stadium (adult of larve) is bepaald. Van de larven zijn lengtefrequentie grafieken gemaakt. Met behulp van het programma FiSAT II (Fish Stock Assessment Tools) is op basis van de lengtefrequentieverdeling gekeken of er cohorten van lengteklassen onderscheiden kunnen worden. Deze kunnen gezien worden als leeftijdsklassen. Hierbij worden op het oog een indeling gemaakt, op basis waarvan FiSAT II een Seperation Index SI berekend. Bij een SI>2 kan worden aangenomen dat er een significant onderscheid is tussen de cohorten (Bhattacharya 1967) Resultaten bepaling leeftijdsopbouw larven De spreiding in lengte van de aangetroffen larven is per beek weergegeven in tabel 7. Uit deze gegevens blijkt dat grofweg de volgende leeftijdsklassen van larven onderscheiden kunnen worden: 1+: 3-7 cm; 2+: 7-11 cm; 3+ en ouder:11-18 cm. De aanduiding 1+ betekent dat deze larven het jaar ervoor (2011) geboren zijn. Doordat de bemonsteringen zijn uitgevoerd in de periode maart-juli 2012, zijn de 0+ larven waarschijnlijk nog niet aanwezig geweest, of te klein om te vangen. Tussen de leeftijdsklassen bestaat overlap in lengte, die groter wordt naarmate larven ouder worden (Nunn et al., 2008). Dit betekent dat het cohort 3+ en ouder uit verschillende leeftijdsklassen kan bestaan. In zeven van de elf onderzochte beken kon vastgesteld worden dat er twee of meer leeftijdsklassen aanwezig zijn (SI>2, tabel 7). Beken waarbij volgens deze methode geen significant onderscheid tussen leeftijdsklassen gemaakt kon worden zijn de Keersop, Beekloop, Geelmolensche beek en de Rode beek. De lengte frequentieverdeling en leeftijdsklassenindelingen van de beken waarbij significante verschillen vastgesteld zijn, zijn opgenomen in bijlage 6. Hoewel er voor de Keersop geen significant verschil tussen leeftijdsklassen aangetoond kan worden, wordt op basis van grote spreiding in lengte (74 tot 153 mm, tabel 7) aangenomen dat ook hier tenminste twee leeftijdsklassen aanwezig zijn. Hetzelfde geldt voor de Rode beek en de Geelmolenbeek. Alleen in de Beekloop lijken larven van slechts één leeftijdsklasse aanwezig te zijn. Dit duidt voor de Beekloop op een slecht voortplantingssucces. Om te kunnen spreken over een duurzame staat van instandhouding dienen er volgens Harvey & Cowx (2003) in een populatie ten minste twee leeftijdsklassen aanwezig te zijn. Afwijking van deze regel mag niet vaker dan eens per drie jaar plaatsvinden. Omdat we hier beschikken over gegevens van slechts één jaar, kan dit laatste criterium niet getoetst worden. Geconcludeerd wordt dat in alle onderzochte beken, met uitzondering van de Beekloop er tenminste twee leeftijdsklassen van larven aanwezig zijn. Ze voldoen op dit punt aan het criterium voor gunstige staat van instandhouding. 30

38 Stichting RAVON Tabel 7. Minimale en maximaal vastgestelde lengte van beekpriklarven en het aantal onderscheidbare leeftijdsklassen op basis van lengtefrequentieverdeling en Separation Index (SI) (Bhattacharya, 1967). * op basis van de spreiding in lengte wordt aangenomen dat ook in deze beek tenminste twee leeftijdsklassen aanwezig zijn. Lengte (mm) Aantal onderscheidbare Beek minimum maximum leeftijdsklassen (FiSAT) SI Keersop * <2 Beekloop <2 Osinkbemerbeek ,13 Willlinkbeek ,03 Egelbeek ,11 Geelmolensche beek * <2 Springendalse beek ,32 Rode beek * <2 Zievers- & Selzerbeek ,8 Kendel ,62 Warmbeek ,55 Mogelijk zijn de verschillende leeftijdsklassen van larven niet homogeen over de beek verspreid aanwezig. De bemonsteringen zijn uitgevoerd in ondiepe oevers. Indien bepaalde leeftijdsklassen voornamelijk in de diepere delen aanwezig zijn, zijn deze mogelijk onderbemonsterd. 31

39 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie 5.3 Genetische vitaliteit Methodiek genetisch onderzoek In totaal zijn 274 Lampetra individuen bemonsterd in 11 verschillende beken in 9 stroomgebieden tussen maart en juli in 2012 (zie tabel 8). Van elk individu is een klein stuk van de rugvin (<25 mm 2 ) afgeknipt en bewaard in 96% ethanol. Alle prikken zijn daarna weer losgelaten. De vissen zijn op basis van morfologie en verzamelplaats voorlopig als beekprik (Lameptra planeri) geïdentificeerd. Van alle beken wordt op basis van de aanwezigheid van migratiebarrières en/of het feit dat er nooit rivierprikken zijn waargenomen, aangenomen dat uitsluitend de beekprik voorkomt. Uitzondering vormt de Kendel, waarvan het voorkomen van zowel de beek- als rivierprik bekend is (Kranenbarg et al., 2012). Tabel 8. Overzicht van de locaties waar genetische monsters van beekprik zijn verzameld. * In de Kendel is naast de beekprik ook rivierprik aanwezig. Beek Stroomgebied Osinkbemerbeek Willinkbeek Keersop Beekloop Warmbeek (bovenloop Tongelreep in Belgie) Geelmolensche beek Springendalse beek Rode beek Kendel * Zieversbeek Egelbeek Boven Slinge Groenlose Slinge Dommel Dommel Dommel Veluwe Dinkel Maas / Roer Maas / Niers Maas / Geul Veluwe Moleculaire identificatie van individuen Van drie individuen uit elke populatie is een deel van de mitochondriale genen (ATPase (subunits 6 en 8) en cytochroom b) gesequenced, resp. 819 en 769 baseparen. Dit om vast te stellen of ze tot dezelfde soort Lampetra planeri behoren en te bepalen of er genetische variatie is tussen verschillende stroomgebieden. De sequenties zijn aligned met DNA sequenties van voucher specimens uit studies van Espanhol et al. (2007) en Mateus et al (2011) van genbank. Deze dataset is als input gebruikt in MEGA voor de reconstructie van een stamboom. De maximum likelihood stamboom in figuur 6 laat zien dat er weinig tot geen verschil is tussen de verschillende individuen en ze allen tot dezelfde groep (lineage I) behoren. De andere twee groepen (lineage II en III, figuur 6) zijn beek- of rivierprikken uit Portugese populaties (Espanhol et al., 2007). Ten tweede is te zien dat er ook weinig verschil is met een rivierprik L. fluviatilis accessie. Dit is in overeenstemming met eerder onderzoek hiernaar, welke tevens gebaseerd was op mitochondriaal DNA. Twee mogelijke verklaringen die door Esphanol et al. (2007) en Mateus et al. (2011) worden gegeven voor de sterke overeenkomst tussen beek- en rivierprik zijn dat er nog met enige regelmaat hybridisatie is tussen de beek- en rivierprik, of dat de soortvorming pas recent is gestart en nog niet detecteerbaar is op genetisch niveau. Voor de locaties die tijdens dit onderzoek zijn bemonsterd wordt, met uitzondering van de Kendel, uitgesloten dat er hybridisatie kan optreden, door de aanwezigheid van migratiebarrières. Het ligt voor de hand dat er dus sprake is van recente soortvorming. 32

40 Stichting RAVON Figuur 6. Maxium likelihood stamboom gebaseerd op gecombineerde mitochondriale sequenties. Sequenties van beek- en rivierprikken uit andere Europese populaties zijn opgeneomen (Espanhol et al., 2007). De taklengte geeft het aantal substituties per nucleotide positie aan: hoe langer de tak hoe groter het verschil tussen de taxa. Lineage I, waartoe de Nederlandse populaties beekprik behoren, komt verspreidt over heel Europa voor, lineage II en II betreffen populaties in Portugal. Microsatelliet DNA fragment met een repeterende base-sequentie (bv. CGCGCGCG of ATCATCATCATC ). Het aantal herhalingen varieert. Locus (mv loci) Specifieke locatie op het genoom = merker Allel Binnen een locus bestaat variatie in het aantal herhalingen van een base-sequentie, dit wordt polymorfie genoemd. De verschillende varianten binnen een locus worden allelen genoemd. Allelfrequentie Aantal individuen uit een steekproef dat een bepaalde allel op een locus bezit. Bij een allefrequentie van 1 hebben alle individuen hetzelfde allel, bij een allelfrequentie van 0,5 heeft de helft van de individuen een bepaald allel. Privaat allel Allel dat maar in 1 populatie voorkomt Hetero- /homozygoot De beekprik is diploid, en bezit van elke locus 2 kopieen. Als er op een locus twee dezelfde allelen aanwezig zijn, is het individu homozygoot. Zijn er twee verschillende allelen, dan is het individu heterozygoot. Hardy-Weinberg-evenwicht De verwachte verhouding tussen homo- en heterozygoten op basis van gevonden allelfrequenties. Afwijkingen van het verwachte evenwicht kunnen het gevolg zijn van bv. selectie, mutatie, genetische drft, of gene flow. 33

41 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie Populatie genetische analyse Alle 274 individuen (25-30 per populatie) zijn gegenotypeerd voor microsatelliet loci. Microsatelliet loci zijn speciaal voor dit project ontwikkeld. Tot nu toe zijn alle individuen voor vier loci gegenotypeerd. In de nabije toekomst zal het aantal loci worden uitgebreid naar loci. De analyse van deze dataset is gedaan met GenAIEx (Peakall and Smouse 2012) en Arlequin (Excoffier and Lischer 2010). Alle loci waren polymorf en allel diversiteit lag tussen de 3 (F09) en 7 allelen (F03) en bedroeg gemiddeld 5 allelen per locus (tabel 13, bijlage 7). Deze mate van variatie in microsatelliet merkers is vergelijkbaar met andere studies (Docker et al 2012; Spice et al 2011). Populaties zijn voor de meeste loci in Hardy-Weinberg (HW) evenwicht (tabel 14, bijlage 7). De populatie van de Zieversbeek (Geul) is een uitzondering. Deze populatie is voor twee van de vier loci niet in HW evenwicht, maar dit is waarschijnlijk niet het gevolg van inteelt om dat er meer heterozygoten werden gevonden (Ho=0.485) dan verwacht (He=0.423) onder de aanname van Hardy-Weinberg (tabel 14, bijlage 7). Kortom, de bemonsterde populaties gedragen zich als ideale populaties en er zijn geen aanwijzingen dat de populaties onderhevig zijn aan inteelt. De genetische differentiatie tussen populaties wordt uitgedrukt in de Fst waarde. Deze is 0 wanneer er geen differentiatie is, en 1 bij maximale genetische differentiatie. Op basis van deze beekprik dataset blijkt dat er significante genetische differentiatie is tussen de meeste populaties (tabel 10). De differentiatie is echter niet groot (Fst gemiddeld 0,09, spreiding: 0,017-0,22, tabel 10). In slechts drie gevallen wordt geen genetische differentiatie gevonden (Keersop vs. Beekloop / Geelmolensche beek vs. Egelbeek / Rode Beek vs. Beekloop, p>0,05, tabel 10). In twee van de drie gevallen betreft het populaties in hetzelfde stroomgebied. Opvallend is dat de populatie in de Warmbeek, die ook tot hetzelfde stroomgebied als de Keersop en Beekloop behoort, toch genetisch significant gedifferentieerd is van deze populaties. Ook is een aantal private allelen gevonden in de populaties van de Geelmolensche beek, Beekloop en Kendel (tabel 13, bijlage 7). Deze allelen zijn maar in één populatie gevonden. Zowel de genetische differentiatie als de aanwezigheid van private allelen indiceren dat er weinig genetische uitwisseling (beperkte geneflow) tussen de populaties is. Dat beekprikpopulaties van elkaar geïsoleerd zijn is niet verassend en werd al verondersteld vanwege hun biologie en geografische barrières om van het ene stroomgebied in het ander stroomgebied te komen. Over hoe ze dit doen is weinig bekend, maar als het gebeurt gaat het waarschijnlijk om geringe aantallen en hebben we genetisch gezien te maken met founder effecten, waarbij de genotypes van de kolonisten niet representatief zijn voor de genetische samenstelling (d.w.z. allel frequenties) van de bronpopulatie. We hebben dan te maken met natuurlijke steekproeffouten die dus niet gekoppeld hoeven zijn aan fenotypische verschillen of adaptieve variatie. Een complicatie bij de uitgevoerde populatie genetische analyse is dat bij een groot aantal individuen één of meer loci is uitgevallen en de vingerafdruk dus niet compleet is. Mogelijk is de differentiatie tussen populaties van de Dommel een artefact vanwege het geringe aantal bruikbare vingerafdrukken van de Beekloop en toe te schrijven aan steekproeffout. Hierdoor is de analyse van de populatie genetische verschillen niet robuust en moet de genetische differentiatie gezien worden als een indicatie. Nadere analyse van een groter aantal microsatellieten is nodig en zal op korte termijn uitgevoerd worden, om de onderbouwing van de conclusies te verbeteren. 34

42 Stichting RAVON Aangenomen wordt dat de gebruikte merkers neutraal zijn en dus niet onder de invloed staan van natuurlijke selectie. Ze zijn dus niet bijzonder geschikt om vast te stellen of er sprake is van lokale adaptatie Conclusies genetische analyses Ten aanzien van de herintroductie van de beekprik wordt geconcludeerd dat alle onderzochte populaties, m.u.v. de Zieversbeek en de Kendel, gebruikt kunnen worden als bronpopulatie. Er is in deze populaties voldoende genetische variatie aanwezig en ze zijn in Hardy-Weinberg evenwicht. Dit geeft aan dat er waarschijnlijk geen sprake is van inteelt. De populaties lijken genetisch gezond te zijn. De Zieversbeek komt uit voorzorg niet in aanmerking als bronpopulatie, omdat hier weinig genetische variatie (een verhoogde homozygotie) is vastgesteld. De Kendel is ongeschikt als bronpopulatie, omdat hier voornamelijk rivierprik voorkomt. Er is geen directe reden om bij de herintroductie individuen uit meerdere bronpopulaties te mengen. Voorwaarde hierbij is dat een voldoende groot aantal beekprikken voor de herintroductie wordt gebruikt, om een bottleneck effect te voorkomen. Er is genetische differentiatie tussen populaties (uitgedrukt als Fst, waarbij 0 geen en 1 maximale differentiatie aangeeft). Dit wordt ondersteund door het voorkomen van enkele private allelen. Dit is een indicatie voor de afwezigheid of een zeer beperkte genetische uitwisseling tussen de populaties. Op basis van de aanwezigheid van migratiebarrières wordt aangenomen dat er geen geneflow is tussen de meeste populaties. De keuze van de bronpopulaties voor een herintroductie hangt niet alleen af van genetische aspecten, maar dient ook gebaseerd te zijn op (een inschatting van) de populatieomvang. De genetische analyse geeft echter geen inzicht in de exacte omvang van de potentiële bronpopulaties. Op basis van de mitochondriale sequenties behoren alle verzamelde prikken tot dezelfde groep. Onderscheid tussen beekprik en rivierprik is op basis van het mitochondriaal DNA niet mogelijk. 35

43 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie Tabel 9. Populatie genetische statistieken van de 11 bemonsterde beekprikpopulaties. N = het gemiddeld aantal gengenotypeerde individuen, Na = het aantal allelen per locus, Ne = het effectieve aantal allelen per locus, Ho = gemiddeld aantal gevonden heterozygoten, He = het verwachte aantal heterozygoten in de ideale populatie, F = de fixatie index en is een maat voor het verschil aan tussen gevonden en verwachte frequentie heterozygoten in de populatie, Als F>0 dan is er sprake van een homozygoten-overschot, bij F<0 is er sprake van een heterozygoten-overschot, vooral in kleine, genetisch verarmde populaties, wijkt F vaak af van 0. Populatie N Na Ne Ho He F Osinkbemerbeek gem SE Willinkbeek gem SE Keersop gem SE Beekloop gem SE Warmbeek gem SE Egelbeek gem SE Geelmolensche beek gem SE Springendalse beek gem SE Rode beek gem SE Kendel gem SE Zieversbeek gem SE Tabel 10. Genetische differentiatie (=Fst) tussen populaties onder de diagonaal. Boven de diagonaal de p- waarde die aangeeft of de gevonden Fst significant afwijkt van de veronderstelling dat er geen genetische differentiatie is. Significantie alpha = Osinkbemerbeek Willinkbeek Keersop Beekloop Ossinkbeekbeek Willinkbeek Keersop Beekloop Warmbeek Egelbeek Geelmolensche beek Springendalse beek Rode beek Kendel Zieversbeek Warmbeek Egelbeek Geelmolensche beek Springendalse beek Rode beek Kendel Zieversbeek 36

44 Stichting RAVON 5.4 Geschiktheid potentiële bronpopulaties De geschiktheid van potentiële bronpopulaties is bepaald op basis van een genetische analyse en informatie over de populatieomvang en leeftijdsopbouw van de larven. Populaties die geschikt worden geacht als bronpopulatie, zijn aanwezig in de volgende beken: Osinkbemerbeek, Egelbeek, Rode Beek, Keersop, Willinkbeek en Geelmolensche beek. Geadviseerd wordt om voor de herintroductie bronmateriaal uit de Keersop te gebruiken. Hoewel er geen informatie beschikbaar is over locale adaptaties, is het de verwachting dat deze populatie de beste adaptaties aan omstandigheden in andere Noord-Brabantse beken zal vertonen. Behalve dat uit de studie van de genetische variatie blijkt dat er in de Keersop zelf voldoende variatie aanwezig is en er dus geen noodzaak is tot het mengen van individuen uit populaties, gelden er ook argumenten tegen deze aanpak bij een herintroductie. Het verhoogt namelijk het risico van de verspreiding van ziekten en de kruising kan leiden tot nageslacht dat minder goed is aangepast aan de locale omstandigheden (uitteelt depressie) (Huff et al., 2011). De Beekloop komt door de geringe populatieomvang niet in aanmerking, terwijl in de Zieversbeek mogelijk sprake is van een te beperkte genetische variatie. Hoewel er voor de populatie beekprik in het Springendal geen ernstige tekortkomingen zijn gevonden ten aanzien van de genetische variatie, betreft het een leefgebied van beperkte omvang dat uit voorzorg beter ontzien kan worden. De Warmbeek komt niet direct in aanmerking, omdat het een beek in België betreft, waarvan bovendien geen gegevens over de populatieomvang bekend zijn. In de Kendel zijn voornamelijk rivierprikken aanwezig. 37

45 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie Tabel 11. Beoordeling van de geschiktheid van populaties om als bron te dienen voor de herintroductie in Noord-Brabantse beken, op basis van demografische en genetische kenmerken. Stroomgebied / Regio Dommel Slinge Veluwe Maas Dinkel Beek Keersop Beekloop Warmbeek Osinkbemerbeek Willinkbeek Egelbeek Geelmolense Beek Zieversbeek Rode beek Kendel Springendalse beek Dichtheid larven Populatieomvang Aanwezigheid meerdere leeftijdsklassen larven Fylogenetische afstamming Genetische variatie Eindconclusie geschiktheid als bronpopulatie voor herintroductie og gg gg og og og og gg gg og og = ongeschikt matig geschikt + geschikt geen / onvoldoende data 38

46 Stichting RAVON 6 TOETSING HERINTRODUCTIEPLAN 6.1 IUCN richtlijnen Het IUCN (International Union for the Conservation of Nature) heeft richtlijnen opgesteld voor de herintroductie van soorten (IUCN, 1998). In het onderstaande schema worden deze richtlijnen toegepast op de herintroductie van de beekprik in de Reusel. + Voldoet aan richtlijn ± Voldoet (nog) onvoldoende aan richtlijn - Voldoet niet aan richtlijn nvt Niet relevant 2 AIMS AND OBJECTIVES OF RE-INTRODUCTION a Aims: The principle aim of any re-introduction should be to establish a viable, free-ranging population in the wild, of a species, subspecies or race, which has become globally or locally extinct, or extirpated, in the wild. It should be re-introduced within the species' former natural habitat and range and should require minimal long-term management. b Objectives: The objectives of a re-introduction may include: to enhance the longterm survival of a species; to re-establish a keystone species (in the ecological or cultural sense) in an ecosystem; to maintain and/or restore natural biodiversity; to provide long-term economic benefits to the local and/or nataional economy; to promote conservation awareness; or a combination of these. 3 MULTIDISCIPLINARY APPROACH A re-introduction requires a multidisciplinary approach involving a team of persons drawn from a variety of backgrounds. As well as government personnel, they may include persons from governmental natural resource management agencies; nongovernmental organisations; funding bodies; universities; veterinary institutions; zoos (and private animal breeders) and/or botanic gardens, with a full range of suitable expertise. Team leaders should be responsible for coordination between the various bodies and provision should be made for publicity and public education about the project. Principle aim reintroduction Objectives reintroduction Multidisciplinary approach PRE-PROJECT ACTIVITIES 4.1 BIOLOGICAL Feasibility study and background research a An assessment should be made of the taxonomic status of individuals to be reintroduced. They should preferably be of the same subspecies or race as those which were extirpated, unless adequate numbers are not available. An investigation of historical information about the loss and fate of individuals from the re-introduction area, as well as molecular genetic studies, should be undertaken in case of doubt as to individuals' taxonomic status. A study of genetic variation within and between populations of this and related taxa can also be helpful. Special care is needed when the population has long been extinct. b Detailed studies should be made of the status and biology of wild populations (if they exist) to determine the species' critical needs. For animals, this would include descriptions of habitat preferences, intraspecific variation and adaptations to local ecological conditions, social behaviour, group composition, home range size, shelter and Taxonomic status + Status and biology + 39

47 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie food requirements, foraging and feeding behaviour, predators and diseases. For migratory species, studies should include the potential migratory areas. For plants, it would include biotic and abiotic habitat requirements, dispersal mechanisms, reproductive biology, symbiotic relationships (e.g. with mycorrhizae, pollinators), insect pests and diseases. Overall, a firm knowledge of the natural history of the species in question is crucial to the entire re-introduction scheme. c The species, if any, that has filled the void created by the loss of the species concerned, should be determined; an understanding of the effect the re-introduced species will have on the ecosystem is important for ascertaining the success of the re-introduced population. d The build-up of the released population should be modelled under various sets of conditions, in order to specify the optimal number and composition of individuals to be released per year and the numbers of years necessary to promote establishment of a viable population. e A Population and Habitat Viability Analysis will aid in identifying significant environmental and population variables and assessing their potential interactions, which would guide long-term population management Previous Re-introductions Thorough research into previous re-introductions of the same or similar species and wide-ranging contacts with persons having relevant expertise should be conducted prior to and while developing re-introduction protocol Choice of release site and type a b Site should be within the historic range of the species. For an initial re-inforcement there should be few remnant wild individuals. For a re-introduction, there should be no remnant population to prevent disease spread, social disruption and introduction of alien genes. In some circumstances, a re-introduction or re-inforcement may have to be made into an area which is fenced or otherwise delimited, but it should be within the species' former natural habitat and range. A conservation/ benign introduction should be undertaken only as a last resort when no opportunities for re-introduction into the original site or range exist and only when a significant contribution to the conservation of the species will result. c The re-introduction area should have assured, long-term protection (whether formal or otherwise) Evaluation of re-introduction site a Availability of suitable habitat: re-introductions should only take place where the habitat and landscape requirements of the species are satisfied, and likely to be sustained for the for-seeable future. The possibility of natural habitat change since extirpation must be considered. Likewise, a change in the legal/ political or cultural environment since species extirpation needs to be ascertained and evaluated as a possible constraint. The area should have sufficient carrying capacity to sustain growth of the re-introduced population and support a viable (self-sustaining) population in the long run. b Identification and elimination, or reduction to a sufficient level, of previous causes of decline: could include disease; over-hunting; overcollection; pollution; poisoning; competition with or predation by introduced species; habitat loss; adverse effects of earlier research or management programmes; competition with domestic livestock, which may be seasonal. Where the release site has undergone substantial degradation caused by human activity, a habitat restoration programme should be initiated before the reintroduction is carried out Availability of suitable release stock a It is desirable that source animals come from wild populations. If there is a choice of wild populations to supply founder stock for Effects on ecosystem Modelling population build-up Viability analysis population & habitat Previous introductions Historical range + Last resort + Long term protection + Suitable habitat + Excluding/limiting previous causes of decline + Source animals + 40

48 Stichting RAVON b c d e f g h translocation, the source population should ideally be closely related genetically to the original native stock and show similar ecological characteristics (morphology, physiology, behaviour, habitat preference) to the original sub-population. Removal of individuals for re-introduction must not endanger the captive stock population or the wild source population. Stock must be guaranteed available on a regular and predictable basis, meeting specifications of the project protocol. Individuals should only be removed from a wild population after the effects of translocation on the donor population have been assessed, and after it is guaranteed that these effects will not be negative. If captive or artificially propagated stock is to be used, it must be from a population which has been soundly managed both demographically and genetically, according to the principles of contemporary conservation biology. Re-introductions should not be carried out merely because captive stocks exist, nor solely as a means of disposing of surplus stock. Prospective release stock, including stock that is a gift between governments, must be subjected to a thorough veterinary screening process before shipment from original source. Any animals found to be infected or which test positive for non-endemic or contagious pathogens with a potential impact on population levels, must be removed from the consignment, and the uninfected, negative remainder must be placed in strict quarantine for a suitable period before retest. If clear after retesting, the animals may be placed for shipment. Since infection with serious disease can be acquired during shipment, especially if this is intercontinental, great care must be taken to minimize this risk Stock must meet all health regulations prescribed by the veterinary authorities of the recipient country and adequate provisions must be made for quarantine if necessary Release of captive stock a b Most species of mammal and birds rely heavily on individual experience and learning as juveniles for their survival; they should be given the opportunity to acquire the necessary information to enable survival in the wild, through training in their captive environment; a captive bred individual's probability of survival should approximate that of a wild counterpart. Care should be taken to ensure that potentially dangerous captive bred animals (such as large carnivores or primates) are not so confident in the presence of humans that they might be a danger to local inhabitants and/or their livestock. 4.2 SOCIO-ECONOMIC AND LEGAL REQUIREMENTS a Re-introductions are generally long-term projects that require the commitment of longterm financial and political support. b c d Socio-economic studies should be made to assess impacts, costs and benefits of the reintroduction programme to local human populations. A thorough assessment of attitudes of local people to the proposed project is necessary to ensure long term protection of the reintroduced population, especially if the cause of species' decline was due to human factors (e.g. over-hunting, over-collection, loss or alteration of habitat). The programme should be fully understood, accepted and supported by local communities. Where the security of the re-introduced population is at risk from human activities, measures should be taken to minimise these in the re-introduction area. If these measures are inadequate, the reintroduction should be abandoned or alternative release areas sought. Safety donor population(s) Translocation only after effect assessement Captive stock Reason reintroduction Health check release stock Infection during shipment Health regulations Juvenile learning/experienci ng process captivity Familiarity towards humans Longterm financial and political support Assessing impacts, costs and benefits Attitude local community Human activities e The policy of the country to re-introductions and to the species Assessment nvt nvt + + nvt nvt nvt + nvt + nvt 41

49 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie f g concerned should be assessed. This might include checking existing provincial, national and international legislation and regulations, and provision of new measures and required permits as necessary. Re-introduction must take place with the full permission and involvement of all relevant government agencies of the recipient or host country. This is particularly important in reintroductions in border areas, or involving more than one state or when a re-introduced population can expand into other states, provinces or territories. If the species poses potential risk to life or property, these risks should be minimised and adequate provision made for compensation where necessary; where all other solutions fail, removal or destruction of the released individual should be considered. In the case of migratory/mobile species, provisions should be made for crossing of international/state boundaries. national policy Permission and involvement government Species risk to property and life + nvt 5 PLANNING, PREPARATION AND RELEASE STAGES a Approval of relevant government agencies and land owners, and Approval and + coordination with national and international conservation coordination organizations. b Construction of a multidisciplinary team with access to expert Multidisciplinary + technical advice for all phases of the programme. team c Identification of short- and long-term success indicators and Success indicators + prediction of programme duration, in context of agreed aims and and programme duration objectives. d Securing adequate funding for all programme phases. Funding + e Design of pre- and post- release monitoring programme so that each re-introduction is a carefully designed experiment, with the capability to test methodology with scientifically collected data. Monitoring the health of individuals, as well as the survival, is important; intervention may be necessary if the situation proves unforseeably favourable. Monitoring + f Appropriate health and genetic screening of release stock, including Health and genetic + stock that is a gift between governments. Health screening of closely screening related species in the re-introduction area. g If release stock is wild-caught, care must be taken to ensure that: a) the stock is free from infectious or contagious pathogens and parasites before shipment and b) the stock will not be exposed to vectors of disease agents which may be present at the release site (and absent at the source site) and to which it may have no acquired immunity. h i j k If vaccination prior to release, against local endemic or epidemic diseases of wild stock or domestic livestock at the release site, is deemed appropriate, this must be carried out during the "Preparation Stage" so as to allow sufficient time for the development of the required immunity. Appropriate veterinary or horticultural measures as required to ensure health of released stock throughout the programme. This is to include adequate quarantine arrangements, especially where founder stock travels far or crosses international boundaries to the release site. Development of transport plans for delivery of stock to the country and site of reintroduction, with special emphasis on ways to minimize stress on the individuals during transport. Determination of release strategy (acclimatization of release stock to release area; behavioural training - including hunting and feeding; group composition, number, release patterns and techniques; timing). Health wild caught stock Vaccination Veterinary and horticultural measures + nvt + Transport plans + Release strategy + l Establishment of policies on interventions (see below). Intervention policies + m Development of conservation education for long-term support; Conservation + professional training of individuals involved in the long-term education programme; public relations through the mass media and in local community; involvement where possible of local people in the 42

50 Stichting RAVON n programme. The welfare of animals for release is of paramount concern through all these stages. Animal welfare + 6 POST-RELEASE ACTIVITIES a Post release monitoring is required of all (or sample of) individuals. Monitoring + This most vital aspect may be by direct (e.g. tagging, telemetry) or indirect (e.g. spoor, informants) methods as suitable. b Demographic, ecological and behavioral studies of released stock Studies + must be undertaken. c Study of processes of long-term adaptation by individuals and the Long-term adaption + population. d Collection and investigation of mortalities. Mortalities + e Interventions (e.g. supplemental feeding; veterinary aid; horticultural Interventions + aid) when necessary. f Decisions for revision, rescheduling, or discontinuation of programme where necessary. Revisions + g Habitat protection or restoration to continue where necessary. Habitat protection and restoration + h Continuing public relations activities, including education and mass Continuation PR + media coverage. i Evaluation of cost-effectiveness and success of re- introduction Evaluation + techniques. j Regular publications in scientific and popular literature. Publishing + 43

51 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie 6.2 Alterra afwegingskader In opdracht van het toenmalige ministerie van LNV is door Alterra een afwegingskader voor herintroducties opgesteld (Smulders et al., 2006). In het onderstaande schema wordt dit afwegingskader toegepast op de herintroductie van de beekprik in de Reusel. 1 B Komt de soort in Nederland voor? Ja e2 Komt de soort nog in het gebied voor? Ja e Toelichting: de beekprik komt voor in de provincie Noord-Brabant, k maar is in de jaren 60 uitgestorven in de Reusel (zie dit rapport 4.1) 3 Is er een kans op spontaan terugkomen? Nee p Toelichting: de beekprik is een weinig mobiele soort die zich niet over r grote afstanden verplaats. Stuwen in de Reusel en Dommel en i beektrajecten met ongeschikt habitat voor de beekprik, verhinderen k de kolonisatie van nieuwe leefgebieden 4a Is het belangrijk voor de instandhouding van de soort in zijn natuurlijke Ja verspreidingsgebied? 4b Vervult de soort een sleutelrol in het functioneren ven een ecosysteem? Nvt 4c Is de soort kenmerkend voor een bepaald type natuur? Ja 5 Is het te voorzien dat een duurzame populatie wordt opgebouwd? Ja 6 Wordt voldaan aan de IUCN-criteria? (zie dit rapport 6.1) Ja 44

52 Stichting RAVON 6.3 Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer afwegingskader Door het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer (Vlaanderen, België) is een afwegingskader voor herintroducties opgesteld (Ven den Berge, 2002). In het onderstaande schema wordt dit afwegingskader toegepast op de herintroductie van de beekprik in de Reusel. Rood gemarkeerd zijn de keuzes die gemaakt zijn bij het doorlopen van het schema. BASISVOORWAARDEN 1 Oorzaak van verdwijning of achteruitgang bekend, ten gunste gekeerd en onder controle + 2 Gebied voldoet aan soortspecifieke eisen + 3 Bronpopulatie niet schaden en zeker niet in gevaar brengen + 4 Registratie en documentering vereist + BASISCONTEXT 1 De introductie kadert rechtstreeks en alleen binnen het natuurbehoudmotief De introductie kadert niet rechtstreeks en alleen binnen het natuurbehoudmotief 2 De introductie betreft een manifest exotische soort De introductie betreft geen manifest exotische soort 3 De introductie beoogt een rechtstreekse bijdrage te leveren aan het behoud van de soort zelf De introductie beoogt een bijdrage te leveren aan het behoud van andere soorten (functionele relatie) 4 Het herstel van de functionele relatie(s) beoogt een rechtstreekse bijdrage te leveren aan het behoud van andere relevante soorten Het herstel van de functionele relatie(s) beoogt een natuurdoeltype te realiseren RECHTSTREEKSE BIJDRAGE AAN HET BEHOUD VAN DE SOORT ZELF 5 De introductie betreft autochtoon genoom De introductie betreft geen autochtoon genoom 6 De introductie betreft autochtoon genoom dat in situ acuut bedreigd is De introductie betreft autochtoon genoom dat in situ niet acuut bedreigd is 7 De introductie heeft geen nadelige gevolgen voor andere relevante soorten De introductie heeft (mogelijk wel) nadelige gevolgen voor andere relevante soorten RECHTSTREEKSE BIJDRAGE AAN HET BEHOUD VAN (EEN) ANDER(E) SOORT(EN) 8 De introductie betreft autochtoon genoom De introductie betreft geen autochtoon genoom 2 16 verboden sterk afgeraden aanbevolen 7 onnodig/af geraden* sterk afgeraden

53 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie 9 Spontane herkolonisatie van de te introduceren soort dreigt te lang te duren voor het behoud van de andere soort Spontane herkolonisatie van de te introduceren soort is mogelijk zonder dat ondertussen de andere soort acuut bedreigd wordt 10 Spontane herkolonisatie van de te introduceren soort dreigt te lang te duren voor het behoud van de andere soort Spontane herkolonisatie van de te introduceren soort is mogelijk zonder dat ondertussen de andere soort acuut bedreigd wordt 11 Er is geen rest-autochtoon genoom van de te introduceren soort meer aanwezig : aanbevolen Er is nog rest-autochtoon genoom van de te introduceren soort aanwezig : De hybridisatie van het genoom van de te introduceren soort is minder relevant (historische natuurlijkheid) dan de bijdrage aan het behoud van de andere soort : aanbevolen De hybridisatie van het genoom van de te introduceren soort is relevant negatief REALISATIE NATUURDOELTYPE 13 Spontane herkolonisatie van de te introduceren soort is mogelijk binnen een redelijke termijn Spontane herkolonisatie is niet mogelijk binnen een redelijke termijn 14 Er is geen rest-autochtoon genoom van de te introduceren soort meer aanwezig Er is nog rest-autochtoon genoom van de te introduceren soort aanwezig 15 De hybridisatie van het genoom van de te introduceren soort is minder relevant (historische natuurlijkheid) dan de realisatie van het natuurdoeltype De hybridisatie van het genoom van de te introduceren soort is relevant negatief BASISCONTEXT RUIMER DAN RECHTSTREEKS EN ALLEEN NATUURBEHOUD 16 De introductie treedt (mogelijk) in conflict met het natuurbehoud** De introductie heeft geen conflictrelatie met het natuurbehoud aanbevolen onnodig/af geraden * 11 afgeraden aanbevolen 12 aanbevolen afgeraden afgeraden 14 toegelaten 15 aanbevolen afgeraden te vermijden toegelaten * verlies aan wetenschappelijke informatie ** hybridisatie, verwildering, historische natuurlijkheid, concurrentie, verdringing, predatie, 46

54 Stichting RAVON 7 CONCLUSIES 7.1 Mogelijkheden voor herintroductie beekprik in Brabant De mogelijkheden voor herintroductie van beekprik in zijn historische leefgebied in Noord- Brabant zijn onderzocht. Hierbij is gekeken naar de kwaliteit van leefgebieden waar de soort verdwenen is. Daarnaast is gekeken naar de beschikbaarheid van bronpopulaties. Het plan om beekprik in Noord-Brabant te herintroduceren is getoetst aan onder meer de IUCNcriteria. Onderstaand worden de samenvattende conclusies geformuleerd ten, in de betreffende hoofdstukken Geschiktheid historische leefgebied Op basis van hydromorfologische kenmerken en waterkwaliteit komt de Reusel naar voren als een geschikt leefgebied voor de beekprik. De beekprik is in de jaren 60 uitgestorven in de Reusel, waarschijnlijk als gevolg van een slechte waterkwaliteit. Deze is inmiddels in voldoende mate herstelt. Met name het beektraject op landgoed De Utrecht biedt goede mogelijkheden voor een herintroductie. Andere beken, in de stroomgebieden Boven-Mark, Boven-Donge en Aa, waar de beekprik ook is verdwenen, bieden momenteel geen geschikt leefgebied voor de soort. Beken in het stroomgebied van de Dommel, zoals de Tungelroyse beek, komen volgens de IUCN criteria voor een herintroductie niet in aanmerking, omdat verwacht wordt dat de beekprik ze op eigen kracht kan herkoloniseren. Beschikbaarheid bronpopulaties De beschikbaarheid van bronpopulaties is onderzocht aan de hand van genetische aspecten, populatieomvang en leeftijdsopbouw van de populaties. In bijna alle Nederlandse populaties blijkt in voldoende mate genetische variatie aanwezig en er zijn geen aanwijzingen voor inteelt. Er blijkt wel sprake te zijn van isolatie van de populaties, die de genetische uitwisseling onmogelijk maakt of beperkt. Populaties van de beekprik die geschikt worden geacht als bronpopulatie zijn aanwezig in de volgende beken: Osinkbemerbeek, Egelbeek, Rode Beek, Keersop, Willinkbeek en Geelmolensche beek. Enkele beken worden ongeschikt geacht als bronpopulatie. In de Zieversbeek zijn aanwijzingen voor een beperkte genetische variatie. In de Beekloop is sprake van een kleine populatie met een onevenwichtige leeftijdopbouw. De Springendalse beek is een klein leefgebied die uit voorzorg beter ontzien kan worden. Tot slot zijn in de Kendel voornamelijk rivierprikken aanwezig. Toetsing aan herintroductie-criteria Bij toetsing van het herintroductieplan aan de criteria van het IUCN, Alterra en Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer blijken het beoogde doel en de geplande aanpak van de herintroductie van beekprik in Brabant in overeenstemming te zijn met deze afwegingskaders. 47

55 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie 7.2 Vervolgtraject De herintroductie van de beekprik wordt op basis van het voorliggende rapport een kansrijke maatregel geacht voor het herstel van beekprikpopulaties in Brabant. De volgende stappen zijn nodig om de herintroductie in de Reusel te realiseren: o Aanvragen van een ontheffing op de Flora en Faunawet; o Selectie van locaties waarvan bronmateriaal betrokken kan worden en afstemming hierover met de betrokken waterbeheerders; o Bepalen van een strategie voor afvangen individuen t.b.v. uitzettingen; o Selectie van uitzetlocaties en bepalen uitzetstrategie voor herstel historische populaties; o Ziektekundig onderzoek: de noodzaak tot nader onderzoek op dit vlak wordt verkend en indien nodig ook uitgevoerd; o Uitvoering van de daadwerkelijke herintroductie; o Monitoring van populaties op zowel uitzet- en afvanglocaties; o Rapportage over de wijze waarop de herintroductie wordt uitgevoerd en over de monitoringsresultaten; o Voorlichting over het nut en de aanpak van de herintroductie is van belang om draagkracht te creëren bij zowel directe belanghebbenden als een grote publiek. 48

56 Stichting RAVON 8 DANKWOORD Andres Pagan wordt bedankt voor zijn bijdragen aan het genetische onderzoek tijdens zijn stageonderzoek bij het IBED. De volgende personen worden bedankt voor hun hulp tijdens de uitvoering van de veldbemonsteringen: Andres Pagan, Matthijs de Vos (Waterschap Rijn en IJssel), Jeroen Bosveld, Jeroen Demmer. Voor het verlenen van toestemming voor de uitvoering van bemonsteringen en voor het beschikbaar stellen van aanvullende meetgegevens worden de volgende personen en organisaties bedankt: Waterschap Rijn en IJssel, Rick Ruis (Staatsbosbeheer Springendal), Ria van Leeuwen (Provincie Overijssel), Ykelien Damstra / Ienke Bogerd (Waterschap Vallei en Veluwe), Mark Scheepens / Ron Schippers / Cor Keeris /Willeke Bouwman / Toon Kemps /Wil Kraaijvanger (Waterschap de Dommel), Hans de Bruijn / Hanneke van Zuilichem (Waterschap Aa en Maas), Marco Beers / Kees Fraanje (Waterschap Brabantse Delta), Léon Liebregts (beheerder Landgoed de Utrecht), Kees van Haren (beheerder Wellenseind), Rob Franken (Waterschap Rijn en IJssel), Rob Gubbels / Barend van Maanen (Waterschap Roer en Overmaas), Bert Knol (Waterschap Regge en Dinkel) en Kristof Vlietink (Agentschap België). Voor vruchtbaar inhoudelijk overleg over beekprikken en macrofauna gaat dank uit naar de volgende personen: Jeroen Stoutjesdijk (Gemeente Breda), Hans-Hermann Arzbach (Niedersächsisches Landesamt für Verbraucherschutz und Lebensmittelsicherheit Dezernat Binnenfischerei), Martin Krappe (Gesellschaft für Naturschutz und Landschaftökologie, Kratzeburg), Thomas Friedl (gemeente Kärnten, Oostenrijk), Joyce A. Coombs (Research Associate University of Tennessee, Forestry, Wildlife and Fisheries), Mieke Moeleker (Aquon) en Hein van Kleef (Stichting Bargerveen). 49

57 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie 50

58 Stichting RAVON 9 LITERATUUR Bhattacharya, C.G., A simple method of resolution of a distribution into Gaussian components. Biometrics 23: Blohm, H.P., D. Gaumert & M. Kämmereit, Leitfaden für die Wieder- und Neuansiedlung von Fischarten. Binnenfischerei in Niedersachsen, Heft 3, 90 p. Bohl, E. & W. Strohmeier, Versuche zur Fortpflanzung des Bachneunauges. Fischer und Teichwirt: Fachblatt fur die Binnenfischerei 12: Brouwer, T, M. Dorenbosch, R. van Eekelen & J. Spier, Vissenatlas Noord-Brabant. Profiel uitgeverij, Bedum. Buskens, R., Visie Reuseldal. Taken Landschapplanning bv., in opdracht van Waterschap de Dommel. Docker M.F., N.E. Mandrak & D.D. Heath, Contemporary gene flow between "paired" silver (Ichthyomyzon unicuspis) and northern brook (I. fossor) lampreys: implications for conservation. Conservation Genetics 13: Espanhol R., P.R. Almeida, M.J. Alves, Evolutionary history of lamprey paired species Lampetra fluviatilis (L.) and Lampetra planeri (Bloch) as inferred from mitochondrial DNA variation. Mol Ecol 16: Excoffier, L. & H.E.L. Lischer, Arlequin suite ver 3.5: A new series of programs to perform population genetics analyses under Linux and Windows. Molecular Ecology Resources 10: Froese, R. & D. Pauly. Editors. FishBase, version (08/2012). Gaumert, D., Kleinfische in Niedersachsen. Niedersächsisches Landesamt für Wasserwirtschaft, Hildesheim. 71 pp Hardisty, M.W., Lampreys. Life without jaws. Forrest text, United Kingdom Harvey, J & I. Cowx, Monitoring the River, Brook and Sea Lamprey, Lampetra fluviatilis, L. planeri and Petromyzon marinus. Conserving Natura 2000 Rivers Monitoring. Series No. 5, English Nature, Peterborough. Huff, D.D., L. M. Miller, C.J. Chizinski & B. Vondraeck, 2011 Mixed-source reintroductions lead to outbreeding depression in second-generation descendents of a native North American fish. Molecular Ecology 20: IUCN, Guidelines for Re-introductions Prepared by the IUCN / SSC Re-introduction Specialist Group. Gland, Switzerland & Cambridge UK. 10 p. Kirchhofer, A., Biologie, Gefährdung und Schutz der Neunaugen in der Schweiz. Mitteilungen zur Fischerei NR. 56. Bundesamt für Umwelt, Wald und Landschaft. 51

59 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie Kranenbarg, J., F. Spikmans, J.B.M. Thissen, A. de Bruin & J. Herder, Rivierprikken in de Kendel. Natuurhistorisch Maandblad 101(12): Lasne, E., M.R. Sabatié, J. Tremblay, L. Beaulaton & J.M. Roussel, A new sampling technique for larval lamprey population assessment in small river catchments. Fisheries Research 106, p.: Mateus, C., P. Almeida, B. Quintella & M. Alves, MtDNA markers reveal the existence of allopatric evolutionary lineages in the threatened lampreys Lampetra fluviatilis (L.) and Lampetra planeri (Bloch) in the Iberian glacial refugium. Conservation Genetics 12( 4): Mohnert, P., Fisch des Jahres 2012; Die Neunaugen. Verband Deutscher Sportfischer e.v., Offenbach. Nie, H.W. de, Bedreigde en kwetsbare zoetwatervissen in Nederland. Voorstel voor een Rode Lijst. Stichting Atlas Verspreiding Nederlandse Zoetwatervissen. Nunn, A.D., J.P. Harvey, R.A.A. Noble & I.G. Cowx, Condition assessment of lamprey populations in the Yorkshire Ouse catchment, north-east England, and the potential influence of physical migration barriers. Aquatic Conservation: Marine and Freshwater Ecosystems, 18: Peakal R and Smouse P (2012) GenAlEx 6.5: Genetic analysis in Excel. Population genetic software for teaching and research an update. Bioinformatics Advance Access published July 20, Polder, W.N., Over voorkomen, oecologie en biologie van de beekprik, Lampetra planeri (Bloch) in Nederland. Utrecht. 30 pp. Potter, I.C. & F.W.H. Beamish, Lethal temperatures in ammocoetes of four species of lampreys. Acta Zoologica 56: Runhaar, H., P. Verdonschot & D. Groenendijk, Leefgebiedsplan Beekdalen Noord- Brabant. Provincie Noord-Brabant KWR Watercycle Research Institute. Salewski, V., Untersuchungen zu Ökologie und Biometrie einer Bachneunaugenpopulation (Lampetra planeri) im Odenwald. Fischökologie 4: Smulders, M.J.M., P.F.P. Arens, H.A.H. Jansman, J. Buiteveld, G.W.T.A. Groot Bruinderink & H.P. Koelewijn. Alterra-rapport 1390, PRI-rapport 128. Spice, E.K., T.A. Whitesel & C.T. McFarlane, Characterization of 12 microsatellite loci for the Pacific lamprey, Entosphenus tridentatus (Petromyzontidae), and crossamplification in five other lamprey species. Genetics and Molecular Research 10: Spikmans, F., J. Kranenbarg Beekprikken in de Keersop. Actueel voorkomen, habitatgeschiktheid en monitoringsplan. Stichting RAVON, Nijmegen. 52

60 Stichting RAVON Vos, M. de, Beekprik. In: Van Kessel, N. & J. Kranenbarg, Vissenatlas Gelderland. Ecologie en verspreiding van zoetwatervissen in Gelderland. Uitgerij Profiel, Bedum. Waterstraat, A., Einfluß eines Gewässerausbaus auf eine Population des Bachneunauges (Lampetra planeri, Bloch 1784) in einem Flachlandbach im Norden der DDR. Fischökologie 1(2): Zweep, W., Een verkennend onderzoek naar de mogelijkheden van herintroductie en rekolonisatie voor de beekprik Lampetra planeri & rivierdonderpad Cottus gobio in de Chaamse beken, Strijbeeksche beek en het Merkske in West Brabant. Hogeschool Van Hall Larenstein, Leeuwarden & Waterschap Brabantse Delta. 111 p. 53

61 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie BIJLAGE 1: omgevingsvariabelen habitatopnames Lengte leefgebied beekprik Tracévorm Migratiebarrières Huidige beheer Waterafvoer Piekafvoeren Stroomsnelheid Meandering Profielvorm Diepte Substraat Paaiplaatsen Larvenhabitat Holle oevers Vegetatie Dood hout Beschaduwing Lozingen km meanders aanwezig / recht aan- / afwezig, aantal schonen, baggeren / intensief, extensief (% schoning) permanent / stagnant / droogval aanwezig / afwezig m/s (schatting op 10 cm/s nauwkeurig) % van traject asymmetrisch / symmetrisch min. / max. % fijn grind / grof grind / puin /zand / slib / detritus afwezig / weinig / veel afwezig / weinig / veel % van de oeverlangte % van oppervlak % van oppervlak % van oppervlak aan- / afwezig 54

62 Stichting RAVON BIJLAGE 2: Hydromorfologische geschiktheid historisch leefgebied beekprik Stroomgebied Boven-Mark De beekprik kwam tot in de jaren 60 voor in de Chaamse beken en de Strijbeekse beek. De geschiktheid van de beken is in 2006 bestudeerd door Zweep. In de huidige staat worden de beken ongeschikt voor de beekprik geacht. Knelpunten worden gevormd door een slechte waterkwaliteit, te hoge temperatuur, stroomsnelheid (piekafvoeren of juist een te beperkte stroming en droogval en de beperkte aanwezigheid van geschikt bodemsubstraat. Aanwezig grind is beperkt van oppervlak (vaak alleen bij bruggen, en bedekt met organische slib. De afwezigheid van geschikte grindbedden in deze beken wordt bevestig door medewerkers van het waterschap en gebiedskenners (resp. Marco Beers en Jeroen Stoutjesdijk). Op basis van bovenstaande informatie is geconcludeerd dat de beken in dit stroomgebied momenteel niet in aanmerking komen voor de herintroductie van de beekprik. Stroomgebied Boven Donge De beekprik kwam tot in de jaren 60 voor in de Leij. Er is in de huidige situatie onvoldoe stroming en er zijn geen grindbodems aanwezig in dit stroomgebied (persoonlijke communicatie Marco Beers Waterschap Brabantse Delta). De aanwezige beken hebben allen een zandige bodem. Hierdoor komen de beken in dit stroomgebied niet in aanmerking voor de herintroductie van de beekprik. Stroomgebied Dommel De beekprik komt momenteel voor in de Keersop, Dommel en Kleine Dommel. Hoewel de soort is uitgestorven in het Nederlands deel van de Tongelreep, wordt aangenomen dat deze er op eigen kracht weer terug kan komen, hetzij vanuit de Keersop, danwel vanuit de bovenloop (Warmbeek) in België. Dit is mogelijk door de recente aanleg van vispassages en de uitvoering van beekherstel. Conform de IUCN-criteria komt de Tongelreep om deze reden niet in aanmerking voor herintroductie van de soort. Poppelse Leij Op het traject waar deze beek door het bos stroomt (enkele honderden meters nabij de grens) is er sprake van een natuurlijke meanderende loop, daarbuiten is de beek gekanaliseerd. Grind en puin zijn uitsluitend aanwezig bij de brug bij het Nieuwkerksbaantje. Het merendeel van het grindsubstraat is bedekt door een paar centimeter zand. Op enkele kleine plekjes komt het grind aan de oppervlakte. Het grind bij het genoemde bruggetje is waarschijnlijk van antropogene oorsprong, aangezien het niet vrij werd gehouden door de stroming. Rovertse Leij De Rovertse Leij meandert tot aan de brug bij het dorpje Gorp door een bos. De bodem is zandig en de oever is op enkele plaatsen verstevigd met puin en bakstenen. Bij bruggetjes is puin en grind aanwezig afkomstig van uitgereden wegverharding. Bij de brug bij Gorp stroomt het water sneller en is grind aan het oppervlak aanwezig tussen de puinstenen. Er zijn hier in beperkte mate paaimogelijkheden voor de beekprik aanwezig. Echter direct benedenstrooms hiervan is de beek genormaliseerd en ongeschikt voor de beekprik. 55

63 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie Reusel Van deze beek zijn meerdere trajecten bekeken. Er wordt hier onderscheid gemaakt tussen het traject op landgoed de Reusel en trajecten benedenstrooms hiervan. Bovenstrooms van De Utrecht is de Reusel door kanalisatie en verstuwing ongeschikt voor de beekprik. Reusel De Utrecht De Reuzel slingert vrij meanderend door Landgoed de Utrecht, over een lengte van meer dan zes kilometer. Hier is de Reusel omgeven door bos en daardoor sterk beschaduwd. Er is veel afwisseling in structuur en stroming. Meer dan 10% van het bodemoppervlak bestaat uit fijn en grof grind dat geschikt is als paaisubstraat voor de beekprik. Ook is er in voldoende mate larvaal habitat voorhanden. Uit de figuren 7 t/m 15 in deze bijlage blijkt dat de Reusel in De Utrecht veel hydromorfologische overeenkomsten heeft met beken waar momenteel beekpik voorkomt. Bij lage afvoer in de zomermaanden neemt de stroming af en kan er stagnatie voordoen (mondelinge mededeling Kees van Haren beheerder Wellenseind. Korte peeriode met verminderde stroming worden op basis van vergelijkbare situaties in andere leefgebieden (zoals de Willinkbeek) niet als een groot knelpunt gezien. Door het gekanaliseerde en verstuwde karakter van de bovenloop van de Reusel, treden bij veel neerslag jaarlijks 1 á 2 piekafvoeren op (persoonlijke communicatie L. Libregts, beheerder De Utrecht). De Reusel is op het landgoed De Utrecht diep ingesneden, waardoor bij een piekafvoer de stroomsnelheid sterk verhoogd. Door het meanderende karakter van de beek zijn er tijdens deze piekafvoeren wel stromingsluwe binnenbochten en oevers aanwezig (persoonlijke communicatie L. Libregts, beheerder De Utrecht). Hoewel er een visie bestaat voor de herinrichting van de bovenloop van de Reusel (Buskens, 2006), is hieraan tot op heden nog geen uitvoering gegeven. De voorgenomen herinrichting bestaat onder meer uit hermeandering van de Reusel, vernatting en vertraagde afvoer, wat ook voor de beekprik tot verdere verbetering zal leiden. Reusel trajecten benedenstrooms van De Utrecht Stroomafwaarts van Landgoed de Utrecht verandert de beek van karakter, de waterdiepte neemt toe en de stroming wordt minder. Langs oevers liggen weilanden waardoor er minder beschaduwing is, hierdoor neemt de plantengroei toe. Na dit traject wordt de beek een verstuwde rechtgetrokken waterloop. Uit de genormaliseerde Reusel ontspringt de Turk-Aa. Dit is een herstelde meander van de Reusel, die nu als bypass door een klein bosgebied loopt. De waterloop begint vanuit een niet passeerbare stuw en takt stroomafwaarts weer aan op de hoofdstroom. Er is enig grind aanwezig, zodat het geschikte habitat voor de paai erg beperkt is. Verder benedenstrooms na Diessen tot aan de monding van het Spruitenstroompje is de Reusel recent opnieuw ingericht (Landinrichting De Hilver) en heeft weer een natuurlijk meanderende karakter. In dit deel van de beek ontstaan op enkele plaatsen zeer kleine grindbankjes. De Reusel is in dit deel weinig beschaduwd. Spruitenstroompje Deze beek heeft een relatief hoog debiet en een behoorlijke stroomsnelheid. Het beektraject lijkt grotendeels recent heringericht vanaf de duiker onder het Wilhelminakanaal tot de monding in de Reusel. De bodem bestaat deels uit licht grindhoudende leem, afgedekt met zand. Op plaatsen met een hoge stroomsnelheid slijten de leembanken en komt grind vrij, waarbij op enkele plaatsen kleine 56

64 Stichting RAVON hoeveelheden grind ophopen. Van grindbanken is nog geen sprake, maar kunnen door verder natuurlijke ontwikkeling mogelijk ontstaan. Larvaal habitat in de vorm van detritus is momenteel afwezig. Rosep In het benedenstroomse deel, nabij de monding, is de beek rechtgetrokken en heeft een zachte zandbodem. Verder bovenstrooms, in de bossen ten zuiden van Oisterwijk (Belversche Bergen), is de Rosep een bosbeek met een overwegend zandige bodem. Alleen bij bruggetje Stenenheulweg wat puin met daartussen grove stukken grind aangetroffen van antropogene oorsprong. Bovenstrooms van dit bostraject heeft de beek eerder het karakter van een sloot. Bij Zandstraat was het gehele natte en droge profiel geschoond met de maaikorf ten tijde van het veldbezoek. Kleine Beerze Van de Kleine Beerze zijn twee kansrijke trajecten bekeken. Het meest bovenstroomse traject lag bij Vessem. Dit traject is een aantal jaren geleden heringericht. In dit traject bevind zich her en der grind. De stroomsnelheid is echter te beperkt voor de voortplanting van de beekprik. Larven habitat is in ruime mate aanwezig in de vorm van organische detritus wat zich tussen de aanwezige vegetatie ophoopt. Het beekdeel stroomafwaarts van dit traject kan droog vallen (informatie Waterschap de Dommel). Het andere traject in de Kleine Beerze lag in het bos van landgoed de Baest. Hier bestond de bodem hoofdzakelijk uit zand, waardoor er geen paai of larven habitat aanwezig is voor de beekprik. Grote Beerze Van de Grote Beerze is alleen het bostraject in Landgoed de Baest bekeken. De eigenschappen van de beek in dit bostraject waren ongeveer gelijk aan die van de Kleine Beerze vlak voor de samenvloeiing. Het bodemsubstraat is zandig zonder grind of detritus. Geschikt paai- en larvaal habitat werden beiden niet gevonden. De bovenloop van deze beek is erg zuur. Stroomgebied Aa De beekprik kwam tot in de jaren 70 voor in de Snelle loop. Er zijn in de huidige situatie geen grindbodems aanwezig in dit stroomgebied (persoonlijke communicatie Hans de Bruin, Waterschap Aa en Maas). Zowel de Esperloop als de snelle loop hebben een zandige bodem. 57

65 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie Figuur 7. Mate van meandering (% meanderend van totaal lengte, gemiddeld ± min./max.) in huidige leefgebieden van beekprik en voormalige Brabantse leefgebieden. Figuur 8. Breedte van de beek (meter, gemiddeld ± min./max.) in huidige leefgebieden van beekprik en voormalige Brabantse leefgebieden. Figuur 9. Lengte (potentieel) leefgebied beekprik (km) in huidige leefgebieden van beekprik en voormalige Brabantse leefgebieden. 58

66 Stichting RAVON Figuur 10. Waterdiepte (cm, min./max.) in huidige leefgebieden van beekprik en voormalige Brabantse leefgebieden. Figuur 11. Stroomsnelheid (cm/s, min./max.) in huidige leefgebieden van beekprik en voormalige Brabantse leefgebieden. Figuur 12. Mate van beschaduwing (% van oppervlak, gemiddeld ± min./max.) in huidige leefgebieden van beekprik en voormalige Brabantse leefgebieden. 59

67 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie Figuur 13. Bodemsubstraat (% van totale oppervlakte) in huidige leefgebieden van beekprik en voormalige Brabantse leefgebieden. Figuur 14. Dikte slib- en detrituslaag (cm, gemiddeld ± min./max.) in huidige leefgebieden van beekprik en voormalige Brabantse leefgebieden. Figuur 15. Dood hout (% van totale oppervlak, gemiddeld ± min./max.) in huidige leefgebieden van beekprik en voormalige Brabantse leefgebieden. 60

68 Stichting RAVON BIJLAGE 3: geschiktheid waterkwaliteit Reusel voor beekprik De waterkwaliteitsgegevens betreffen de periode en zijn verkregen van waterschap de Dommel. De watermonsters zijn in de Keersop zijn genomen ter hoogte van Dommelen ( /374900), in de Reusel te Landgoed De Utrecht ( / ). Temperatuur De temperatuur van de Reusel loopt van 2 tot 21 o C (figuur 16). De hoogste dagwaarde is in ,5 o C, in ,5 o C. In de Keersop blijft de temperatuur onder de 19 o C. De Reusel scoort zeer goed op de KRW maatlat voor R5-beken. Beekprikken paaien bij een temperatuur van o C (Hardisty, 2006). Beekprikken kunnen gedurende langere tijd een temperatuur van 20 o C overleven (Polder, 1965). De letale temperatuur van beekprikken is 28 o C (Potter, 1975). Zuurstof Het zuurstofgehalte in de Reusel varieert van 54 tot 102% (figuur 17). Het jaargemiddelde is in %, in %. In de zomer van 2010 (juni-september) is het zuurstofgehalte lager geweest. In de Keersop varieert het zuurstofgehalte van 66 tot 92% en treden er minder pieken of dalen op. De Reusel scoort in de zomer van 2010 ontoereikend op de KRW maatlat voor R5-beken, in grote delen van het jaar is het zuurstofgehalte op deze maatlat zeer goed. In leefgebieden van de beekprik is het zuurstofgehalte in de hoofdstroom hoger dan in de stromingsluwe delen waar de larven voorkomen (respectievelijk 100% en 79%) (Salewski, 1991). Waterstraat (1989) heeft in een beek met een gezonde beekprikpopulatie een minimum zuurstofgehalte gemeten van 9,4 mg/l in de hoofdstroom. Uit onderzoek in Duitsland blijkt dat beekprikken alleen voorkomen bij zuurstofgehalten tussen de 80 en 120%, waarvan de meeste bij 100% (Gaumert, 1986). Zoutgehalte Het zoutgehalte in zowel de Reusel als de Keersop ligt rond de 30 mg Chloride per liter en kent weinig schommelingen door het jaar (figuur 18). Reusel scoort goed op de KRW maatlat voor R5-beken. Zuurgraad De zuurgraad (ph) varieert in de Reusel van 6,4 tot 7,3, met een jaargemiddelde in 2010 van 6,9 en in ,8 (figuur 19). In de Keersop is de ph vergelijkbaar, met een jaargemiddelde in zowel 2010 als 2011 van 7,0. In de Keersop varieert de ph minder dan in de Reusel. Beide beken scoren zeer goed op de KRW maatlat voor R5-beken. Fosfaatgehalte Het fosfaatgehalte in de Reusel loopt uiteen van 0,04 tot 0,45 mg P/l (figuur 21). Het jaargemiddeld is in ,119, in ,192 mg P/l (KRW score respectievelijk goed en ontoereikend). In de Keersop loopt het fosfaatgehalte uiteen van 0,04 tot 0,32 mg P/l, met jaargemiddelden in zowel 2010 als 2011 van 0,087 mg P/l. Beide beken kennen pieken in het fosfaatgehalte die vallen in de categorie ontoereikend van de KRW maatlat voor R5 beken. Een uitschieter in de Reusel in 2010 overschrijdt de KRW norm van 0.42 mg P/l (slecht). 61

69 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie Stikstofgehalte Het stikstofgehalte in de Reusel loopt uiteen van 0,47 tot 11,3 mg N/l (figuur 20). Het jaargemiddelde is in ,5, in ,1 mg N/l (KRW score voor R5-beken beide jaren goed). In de Keersop loopt het stikstofgehalte uiteen van 1,3 tot 6,2 mg P/l, met jaargemiddelden in zowel 2010 als 2011 rond de 2,5 mg N/l. In tegelstelling tot de Keersop worden er in de Reusel hoge piekwaarden gemeten van het stikstofgehalte. Regelmatig wordt hierbij de KRW norm voor ontoereikende kwaliteit overschreden. Ammonium De ammoniumconcentratie in de Reusel loopt uiteen van 0,04 tot 1,1 mg N/l (figuur 22). Het jaargemiddelde is in 0,1 en 0,06 mg N/l (resp en 2011). In maart 2011 is de KRWnorm van 1 mg N/l overschreden. In de Keersop varieert de ammoniumconcentratie van 0,04 tot 0,28 en zijn de jaargemiddelde lager dan 0,05 mg N/l. (Zware) metalen Overige meetgegevens met betrekking tot de waterkwaliteit in de Reusel en Keersop zijn opgenomen in tabel 12 (deze bijlage). De cadmium concentratie in de Reusel blijkt vergelijkbaar te zijn met de Keersop en nooit hoger dan 0,8 ug/l (cadmium totaal). De concentratie chroom is in de Reusel en Keersop eveneens vergelijkbaar (jaargemiddelde van 0,4 tot 0,7 ug/l), waarbij de norm van 3,4 ug/l niet wordt overschreden. Het jaargemiddelde van de concentratie nikkel is in de Reusel 19 tot 22 ug/l (in resp en 2011), waarmee de norm van 20 in 2010 wordt overschreden. De nikkel concentratie in de Keersop overschrijd in beide jaren de norm (26 en 28 ug/l resp.) De zink concentratie is in de Reusel maximaal 97 ug/l (Zink Totaal) en ligt zo n 20 tot 50 ug/l lager dan in de Keersop. In beide beken worden de KRW normen voor zink overschreden. Het jaargemiddelde van de concentratie lood is in zowel de Reusel als Keersop lager dan 0,2 ug/l, waardoor beide beken volgens de KRW norm goed scoren. 62

70 Stichting RAVON KEERSOP REUSEL KRW-NORM R5 slecht KRW-NORM R5 ontoereikend KRW-NORM R5 matig KRW-NORM R5 goed KRW-NORM R5 zeer goed 5 0 jan-10 mrt-10 mei-10 jul-10 sep-10 nov-10 jan-11 mrt-11 mei-11 jul-11 sep-11 nov-11 Figuur 16. Temperatuur (dagwaarde in graden Celsius) in de Keersop en Reusel ( ) in relatie tot de KRW normen voor R5-beken. 160 zuurstof (%) KEERSOP REUSEL KRW-NORM R5 slecht KRW-NORM R5 ontoereikend KRW-NORM R5 matig KRW-NORM R5 goed KRW-NORM R5 zeer goed jan-10 mrt-10 mei-10 jul-10 sep-10 nov-10 jan-11 mrt-11 mei-11 jul-11 sep-11 nov-11 Figuur 17. Zuurstofgehalte (verzadiging in %) in de Keersop en Reusel ( ) in relatie tot de KRW normen voor R5-beken. 300 Chloride (mg/l) KEERSOP REUSEL KRW-NORM R5 slecht KRW-NORM R5 ontoereikend KRW-NORM R5 matig KRW-NORM R5 goed KRW-NORM R5 zeer goed 0 jan-10 apr-10 aug-10 nov-10 feb-11 mei-11 sep-11 dec-11 Figuur 18. Zoutgehalte (in mg chloride/l) in de Keersop en Reusel ( ) in relatie tot de KRW normen voor R5-beken. 63

71 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie 10 9 ph KEERSOP REUSEL KRW-NORM R5 slecht KRW-NORM R5 ontoereikend KRW-NORM R5 matig KRW-NORM R5 goed KRW-NORM R5 zeer goed 5 jan-10 mrt-10 mei-10 jul-10 sep-10 nov-10 jan-11 mrt-11 mei-11 jul-11 sep-11 nov-11 Figuur 19. Zuurgraad (ph) in de Keersop en Reusel ( ) in relatie tot de KRW normen voor R5- beken Totaal stikstof (mg N / l) KEERSOP REUSEL KRW-NORM R5 slecht KRW-NORM R5 ontoereikend KRW-NORM R5 matig KRW-NORM R5 goed KRW-NORM R5 zeer goed 2 0 jan-10 mrt-10 mei-10 jul-10 sep-10 nov-10 jan-11 mrt-11 mei-11 jul-11 sep-11 nov-11 Figuur 20. Stikstofgehalte (N totaal in mg/l) in de Keersop en Reusel ( ) in relatie tot de KRW normen voor R5-beken. 0,5 Totaal fosfaat (mg P / l) 0,25 KEERSOP REUSEL KRW-NORM R5 slecht KRW-NORM R5 ontoereikend KRW-NORM R5 matig KRW-NORM R5 goed KRW-NORM R5 zeer goed 0 jan-10 mrt-10 mei-10 jul-10 sep-10 nov-10 jan-11 mrt-11 mei-11 jul-11 sep-11 nov-11 Figuur 21. Fosfaatgehalte (P totaal in mg/l) in de Keersop en Reusel ( ) in relatie tot de KRW normen voor R5-beken. 64

72 Stichting RAVON NH4 (mg N / l) 1,4 1,2 1 0,8 0,6 0,4 0,2 0 jan-10 feb-10 mrt-10 apr-10 mei-10 jun-10 jul-10 aug-10 sep-10 okt-10 nov-10 dec-10 jan-11 feb-11 mrt-11 apr-11 mei-11 jun-11 jul-11 aug-11 sep-11 okt-11 nov-11 dec-11 Figuur 22. Ammoniumconcentratie (mg N/l) in de Keersop en Reusel ( ) in relatie tot de KRW normen voor R5-beken. Tabel 12. Waterkwaliteitsgegevens Keersop en Reusel ( ) en de KRW norm. Vet: normoverschreiding. Keersop Reusel KRW norm KEERSOP REUSEL KRW norm Chloride (mg/l) Zomerhalfjaargemiddelde 30,2 32,3 24,3 23,8 40 Cd-opg [ug/l] Jaargemiddelde 0,15 0,19 0,20 0,13 0,15 Ni-opg [ug/l] Jaargemiddelde Pb-opg [ug/l] Jaargemiddelde 0,1 0,1 0,1 0,2 7,2 NH4 [mgn/l] Jaargemiddelde 0,0 0,0 0,1 0,1 1 Cr-opg [ug/l] Jaargemiddelde 0,5 0,5 0,6 0,7 3,4 Zn-tot [ug/l] Jaargemiddelde ,8 Cu-tot [ug/l] 90 percentiel 8,5 8,9 8,2 12,0 3,8 Fe-opg [mg/l] 90 percentiel 0,8 0,8 1,7 1,4 0,3 Mn-opg [ug/l] 90 percentiel Na-tot [mg/l] 90 percentiel Geleidendheid [ms/m] 90 percentiel

73 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie BIJLAGE 4: Ecologie begeleidende macrofaunasoorten Wetenschappelijke naam Nederlandse naam orde substraat * Beschrijving biotoop en levenswijze * Goera pilosa - kokerjuffer grind (obligaat) Deze soort komt voor in beken en riviertjes, maar ook in de brandingszone van meren. In Nederland gevonden in beken en kleine riviertjes. Niet zeldzaam in Oost- en Zuid-Nederland en wordt gevonden in schone beekjes met grind of stenen. De watertemperatuur in de zomer mag niet boven 16ºC Silo nigricornis - kokerjuffer grind (obligaat) uitkomen. In Nederland is deze soort alleen in en langs heuvellandbeekjes en riviertjes in Zuid-Limburg Silo pallipes - kokerjuffer grind (obligaat) aangetroffen. Lithax obscurus kokerjuffer grind of zand Leeft in kleine beken die droogvallen. Chaetopteryx villosa - kokerjuffer grind (obligaat) Halesus radiatus - kokerjuffer organische materiaal en grind Potamophylax latipennis - kokerjuffer grind of grof zand Potamophylax rotunipiennis - kokerjuffer grind of grof zand De larven leven in bronnen en in kleine en grotere beken op stenen, zand en planten. Ze zijn knipper, maar eten ook fijn organisch materiaal, kleine dieren en zelfs oeverplanten. Verplaatsingen van 4,3 kilometer zijn vastgesteld. De larven leven bij stroomsnelheden boven 30 cm/s op grind, keien en waterplanten. Het zijn knippers en predatoren. Typische Potamophylax-soort van laaglandbeken. De larven leven tussen grind en grof organisch materiaal. Ze kunnen een zekere mate van organische verontreiniging verdragen en zijn waarschijnlijk omnivoor. Orectochilus villosus harig schrijvertje kever grind of grof zand Volwassen dieren kunnen waarschijnlijk niet vliegen. Soort kan een zekere mate van vervuiling verdragen. Cordulegaster boltonii bronlibel libel grind of grof zand Bewoont bronbeekjes of beschaduwde bovenlopen van ongestoorde smalle laaglandbeken. Deze beekjes zijn schoon, worden door kwel gevoed en hebben een zandige, fijnkiezelige en soms slibrijke bodem. Calopterix virgo bosbeekjuffer libel Soort van beschaduwde, koude en zuurstofrijke beken, kritisch ten aanzien van de waterkwaliteit en de morfologie van de beek. Indicator voor schone, gave beken in een betrekkelijk onaangetast landschap. Ephemera danica - eendagsvlieg grind of grof zand - Habrophlebia fusca eendagsvlieg Paraleptophlebia submarginata eendagsvlieg Aquarius najas beekschaatsenrijder wants Komt voor in beschaduwde, meanderende beken * bronnen: / Higler, 2005 / Drost et al.,

74 Stichting RAVON BIJLAGE 5: Presentie macrofaunasoorten per regio en beek ( ) Bron: gegevens waterschappen Presentie regionaal Presentie per beek ( ) Brabant Zuid Li mburg Midden / Noord Limburg Achterhoek Veluwe Twente Keersop Beekloop Grote Beerze (Baest) Reusel Reusel (De Utrecht) Spruitenstroompje Rosep Poppelse Leij Rovertse Leij Kleine Beerze Bovenloop Donge / Oude Leij Chaamse beken Strijbeekse beken Merkske Esperloop / Snelle loop Hoge Raam (Graafse Raam) Wetenschappelijke naam Nederlandse naam orde substraat Goera pilosa schietmot kokerjuffer grind (obligaat) Silo nigricornis - kokerjuffer grind ( obligaat) Silo pallipes - kokerjuffer grind (obligaat) Lithax obscurus kokerjuffer Chaetopteryx villosa - kokerjuffer grind (obligaat) Halesus - kokerjuffer Potamophylax - kokerjuffer grind of grof zand Potamophylax - kokerjuffer grind of grof zand Ephemera danica - eendagsvlieg grind of grof zand Orectochilus villosus harig schrijvertje kever grind of grof zand Cordulegaster boltonii bronlibel libel grind of grof zand Calopteryx virgo bosbeekjuffer libel Habrophlebia fusca - eendagsvlieg Paraleptophlebia submarginata - eendagsvlieg Aquarius najas beekschaatsenrijder wants Aantal karakterestieke macrofauna soorten aanwezig in regio Aantal karakterestieke macrofauna soorten aanwezig in beek % Osinkbemersbeek Willinkbeek Ratumse beek Eg elbeek Geelmolense beek Springendalse beek Rode beek Zievers- & Selzerbeek Kendel 1 = aanwezig (periode ) 0 = afwezig (periode ) - = regionaal afwezig *= alleen bij de monding in de Keersop **=1 x 1 exemplaar gevangen bij de monding van de Beerze # = winde is door sportvissers de laatste jaren uitgezet o.a. in de Dommel, Keersop, Kleine Dommel en = determinatie van verschillende soorten binnen dit geslacht is problematisch 67

75 Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant: voorbereidingsstudie BIJLAGE 6: leeftijdsklassen beekpriklarven Weergegeven zijn de lengtefrequentieverdelingen van larven van beken waarbij een significant onderscheid gemaakt kon worden tussen cohorten van lengtes (separation index (SI) >2 (Bhattacharya, 1967). Osinkbemerbeek n=42 SI=2,13 Egelbeek n=54 SI=2,11 Kendel n=82 SI=2,62 Springendalse beek n=43 SI=

76 Stichting RAVON Warmbeek n=65 SI=2,55 Willinkbeek n=35 SI=3,03 Zievers- & Selzerbeek n=38 SI=3,80 69

Rode Lijst Zoetwatervissen 2010: veranderingen ten opzichte van Frank Spikmans 42 ste bijeenkomst vissennetwerk Zwolle, 5 juni 2014

Rode Lijst Zoetwatervissen 2010: veranderingen ten opzichte van Frank Spikmans 42 ste bijeenkomst vissennetwerk Zwolle, 5 juni 2014 Rode Lijst Zoetwatervissen 2010: veranderingen ten opzichte van 1998 Frank Spikmans 42 ste bijeenkomst vissennetwerk Zwolle, 5 juni 2014 Inhoud Historie Rode Lijst Zoetwatervissen Aanpak Rode Lijst analyses

Nadere informatie

Vismonitoring in grote rivieren

Vismonitoring in grote rivieren Optrekmogelijkheden en habitatgebruik van de rivierprik in Nederland Vismonitoring in grote rivieren Erwin Winter & Ben Griffioen Erwin Winter Nederlands Instituut voor Visserijonderzoek IMARES, Wageningen

Nadere informatie

Methodiek en richtlijnen voor verspreidingsonderzoek naar beekvissen

Methodiek en richtlijnen voor verspreidingsonderzoek naar beekvissen Methodiek en richtlijnen voor verspreidingsonderzoek naar beekvissen REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN ONDERZOEK NEDERLAND Stichting RAVON Methodiek en richtlijnen voor verspreidingsonderzoek naar beekvissen

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1991 2010 Indicator 27 november 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens

Nadere informatie

Herinrichting Boven Slinge. Eerste inzichten na een jaar meten. Inleiding

Herinrichting Boven Slinge. Eerste inzichten na een jaar meten. Inleiding Herinrichting Boven Slinge Eerste inzichten na een jaar meten Inleiding Aanleiding De Boven Slinge is een bijzondere beek, niet alleen voor de Achterhoek, maar zelfs op landelijke schaal. Er zijn in ons

Nadere informatie

Jan de Brouwer, Piet Verdonschot en Anna Besse

Jan de Brouwer, Piet Verdonschot en Anna Besse Beekdalbreed hermeanderen Technieken om dood hout in te brengen Jan de Brouwer, Piet Verdonschot en Anna Besse Jan.debrouwer@wur.nl Piet.verdonschot@wur.nl nl Anna.besse@wur.nl team zoetwaterecologie Piet

Nadere informatie

Bijlage 3: Notitie Aanvullend onderzoek vissen wijzigingsplannen N359, knooppunten Winsum, Húns-Leons en Hilaard

Bijlage 3: Notitie Aanvullend onderzoek vissen wijzigingsplannen N359, knooppunten Winsum, Húns-Leons en Hilaard Bijlage 3: Notitie Aanvullend onderzoek vissen wijzigingsplannen N359, knooppunten Winsum, Húns-Leons en Hilaard Notitie aanvullend onderzoek vissen - aanpassingen kruisingen N359 De provincie Fryslân

Nadere informatie

MONITORING VAN VISMIGRATIEVOORZIENINGEN VOORJAAR 2012

MONITORING VAN VISMIGRATIEVOORZIENINGEN VOORJAAR 2012 MONITORING VAN VISMIGRATIEVOORZIENINGEN VOORJAAR 2012 WATERSCHAP AA EN MAAS 20 september 2012 076534150:0.7 - Definitief C01012.100177.0100 5 Waterschap Aa en Maas Hevelpassage Kaweise Loop 5.1 KAWEISE

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1991 2008 Indicator 15 juli 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt

Nadere informatie

Herintroductie vissen : van plannen naar uitvoering Vissennetwerk 25 november J. Quak

Herintroductie vissen : van plannen naar uitvoering Vissennetwerk 25 november J. Quak Herintroductie vissen : van plannen naar uitvoering Vissennetwerk 25 november 2010 J. Quak Inhoud Historie, korte terugblik: herintroductie op agenda (beken, riviertjes) Kaders: beleid, ecologie en beheer

Nadere informatie

Geschiedenis van de Drentsche Aa

Geschiedenis van de Drentsche Aa Geschiedenis van de Drentsche Aa Ontwikkeling van een beeksysteem gedurende de laatste 500 jaar Marije Langstraat Ronald Leeraar Methodiek Afbakening Gebiedsbeschrijving Ontwikkeling Systeem Stroming Structuur

Nadere informatie

Migratie door een temporele nevengeul en habitatgebruik door vissen in de Itterbeek. Arthur de Bruin

Migratie door een temporele nevengeul en habitatgebruik door vissen in de Itterbeek. Arthur de Bruin Migratie door een temporele nevengeul en habitatgebruik door vissen in de Itterbeek Arthur de Bruin Deelonderzoeken 1. Migratie temporele nevengeul 2. Habitatgebruik vissen Itterbeek Itterbeek Schouwsmolen

Nadere informatie

Hierdense Beek: building with nature in een Veluws beeksysteem. Peter van Beers Waterschap Vallei en Veluwe 3 maart 2016

Hierdense Beek: building with nature in een Veluws beeksysteem. Peter van Beers Waterschap Vallei en Veluwe 3 maart 2016 Hierdense Beek: building with nature in een Veluws beeksysteem Peter van Beers Waterschap Vallei en Veluwe 3 maart 2016 Overzicht presentatie Overzicht presentatie: 1. Systeem & gebied 2. Wat speelt er

Nadere informatie

De grote modderkruiper uitgepeild. Jan Kranenbarg & Arthur de Bruin

De grote modderkruiper uitgepeild. Jan Kranenbarg & Arthur de Bruin De grote modderkruiper uitgepeild Jan Kranenbarg & Arthur de Bruin Karakteristieken grote modderkruiper Lang flexibel lichaam (max lengte circa 30 cm) Darm ademhaling, larven hebben uitwendige kieuwen

Nadere informatie

Visonderzoek Mangelbeek: 12 en 19 september

Visonderzoek Mangelbeek: 12 en 19 september Visonderzoek Mangelbeek: 12 en 19 september Locatie 1 1.A 1.B 2 3 4 5 6 7 Het heeft lang geduurd. Maar zaterdag 12 september was het zover. De eerste bemonstering van de LIKONA-Vissenwerkgroep was een

Nadere informatie

Ecologisch herstel van twee nieuwe beektrajecten in de bovenlopen van de Kleine Nete

Ecologisch herstel van twee nieuwe beektrajecten in de bovenlopen van de Kleine Nete Ecologisch herstel van twee nieuwe beektrajecten in de bovenlopen van de Kleine Nete Alain De Vocht Centrum voor Milieukunde, Universiteit Hasselt, Agoralaan, Geb. D, 3590 Diepenbeek, Belgium alain.devocht@uhasselt.be

Nadere informatie

Recente inzichten kwabaal herintroductieproject in Vlaanderen. Lore Vandamme, Inne Vught, Johan Auwerx, Ine Pauwels & Johan Coeck

Recente inzichten kwabaal herintroductieproject in Vlaanderen. Lore Vandamme, Inne Vught, Johan Auwerx, Ine Pauwels & Johan Coeck Recente inzichten kwabaal herintroductieproject in Vlaanderen Lore Vandamme, Inne Vught, Johan Auwerx, Ine Pauwels & Johan Coeck Vissennetwerk 7 september 2017 Indeling Levenscyclus Situatie in Vlaanderen

Nadere informatie

REACTIENOTA. Ontwerp projectplan Waterwet Herinrichting Boven Slinge Burloseweg

REACTIENOTA. Ontwerp projectplan Waterwet Herinrichting Boven Slinge Burloseweg REACTIENOTA Ontwerp projectplan Waterwet Herinrichting Boven Slinge Burloseweg Juni 2015 INHOUD REACTIENOTA 1. INLEIDING 3 2. GEVOLGDE PROCEDURE 3 3. INGEKOMEN REACTIES 3 4. BEHANDELING REACTIES 4 2 1.

Nadere informatie

Soortmanagementplan beekprik gemeente Apeldoorn

Soortmanagementplan beekprik gemeente Apeldoorn Soortmanagementplan beekprik gemeente Apeldoorn Plan ten behoeve van duurzame instandhouding van de beekprik Frank Spikmans, Sanne Ploegaerts en Jan Kranenbarg Soortmanagementplan beekprik gemeente Apeldoorn

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1990 2010 Indicator 14 mei 2014 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt

Nadere informatie

Zaterdag 10 oktober 2015

Zaterdag 10 oktober 2015 Zaterdag 10 oktober 2015 Zaterdag 10 oktober zakten we af naar het hoge noorden van onze provincie. Paul, Harry en Rigo hadden de week vooraf de trajecten op de Prinsenloop vastgelegd. Bedankt daarvoor.

Nadere informatie

Nevengeulen als kraamkamer voor vis Onderzoeksresultaten

Nevengeulen als kraamkamer voor vis Onderzoeksresultaten Nevengeulen als kraamkamer voor vis Onderzoeksresultaten 2000-2010 Martijn Schiphouwer (i.p.v. Jan Kranenbarg) Vreugderijkerwaard, 18-10-2012 Opbouw presentatie 1. ON-onderzoek 2009: nevengeulen & uiterwaardwateren

Nadere informatie

Resultaten veldwerk t.b.v. de ontwikkeling van kansenkaarten voor beschermde vissoorten in Flevoland

Resultaten veldwerk t.b.v. de ontwikkeling van kansenkaarten voor beschermde vissoorten in Flevoland Resultaten veldwerk t.b.v. de ontwikkeling van kansenkaarten voor beschermde vissoorten in Flevoland REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN ONDERZOEK NEDERLAND Resultaten veldwerk t.b.v. de ontwikkeling van kansenkaarten

Nadere informatie

edna vismonitoring van grote modderkruiper naar soortsamenstelling (KRW)

edna vismonitoring van grote modderkruiper naar soortsamenstelling (KRW) edna vismonitoring van grote modderkruiper naar soortsamenstelling (KRW) Jelger Herder Utrecht, 9 april 2015 Sommige soorten zijn lastig te monitoren Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) Vrijwilligers

Nadere informatie

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van de monding van de Terkleppebeek te Geraardsbergen

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van de monding van de Terkleppebeek te Geraardsbergen Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek Visstandsonderzoek van de monding van de Terkleppebeek te Geraardsbergen 1 Wijze van citeren: Boets P., Dillen A., Malfroid D., Poelman E. (2017). Visstandsonderzoek

Nadere informatie

Steeknet & Hengelvangstregistratie

Steeknet & Hengelvangstregistratie Steeknet & Hengelvangstregistratie Schepnetvissers & hengelaars gezamenlijk op pad? Jan Kranenbarg & Toine Aarts Opbouw presentatie 1. Hengelaars & schepnetters bekeken 2. Wat wordt er zoal gevangen? 3.

Nadere informatie

Waterkwaliteit en ecologie in juni 2016

Waterkwaliteit en ecologie in juni 2016 Waterkwaliteit en ecologie in juni 2016 Kennisvraag: wat zijn de feiten geweest tijdens de periode van wateroverlast en de directe effecten op waterkwaliteit en ecologie: gemengde riooloverstorten (duur

Nadere informatie

Plaag/risico analyses en habitatgebruik van exoten in de grote rivier

Plaag/risico analyses en habitatgebruik van exoten in de grote rivier Aantal soorten Inhoud presentatie Plaag/risico analyses en habitatgebruik van exoten in de grote rivier Habitatgebruik & trendontwikkeling in de grote Actuele verspreiding & Ecologie Risico s voor inheemse

Nadere informatie

TREKVISSEN IN HET MEER EN DE POLDERS VAN UBBERGEN EN BEEK. onderzoek aan vier vispassages

TREKVISSEN IN HET MEER EN DE POLDERS VAN UBBERGEN EN BEEK. onderzoek aan vier vispassages TREKVISSEN IN HET MEER EN DE POLDERS VAN UBBERGEN EN BEEK onderzoek aan vier vispassages De waterhuishouding aan de voet van de stuwwal vanaf Ubbergen tot en met Beek is de laatste jaren aanzienlijk verbeterd.

Nadere informatie

Veldinventarisatie ringslang en levendbarende hagedis A37, omgeving Zwartemeer

Veldinventarisatie ringslang en levendbarende hagedis A37, omgeving Zwartemeer Veldinventarisatie ringslang en levendbarende hagedis A37, omgeving Zwartemeer Veldinventarisatie in opdracht van Advies- en Ingenieursbureau Oranjewoud Opgesteld door Stichting RAVON R.P.J.H. Struijk

Nadere informatie

Plaag/risico analyses en habitatgebruik van exoten in de grote rivier

Plaag/risico analyses en habitatgebruik van exoten in de grote rivier Plaag/risico analyses en habitatgebruik van exoten in de grote rivier Frank Spikmans RAVON I.s.m: Nils van Kessel - Natuurbalans Inhoud presentatie Exotische vissen in Nederland Habitatgebruik & trendontwikkeling

Nadere informatie

Ecologische doelstelling

Ecologische doelstelling Nevengeulen langs de grote rivieren Leren van de praktijk Margriet Schoor Oost Nederland Platform beek- en rivierherstel Vreugderijkerwaard, oktober 2009 14 december 2011 Waarom nevengeulen? Hoofdgeul

Nadere informatie

. Beperkingen recreatieve vaart op basis van criteria

. Beperkingen recreatieve vaart op basis van criteria 11 TABEL 3:. stabel verstoringsgevoelige en zeldzame flora en fauna per beektraject. Beperkingen recreatieve vaart op basis van criteria. Eindoordeel: intensiteit kanovaart TABEL 3 zeldzaamheid status

Nadere informatie

Kwabaal Gelderland Kansen voor herstel

Kwabaal Gelderland Kansen voor herstel Kwabaal Gelderland Kansen voor herstel Frank Spikmans Zaltbommel, 7 september 2017 Kwabaal Gelderland Ecologie & verspreiding Oorzaken achteruitgang Actuele toestand leefgebieden Kansen herstel Leefgebied

Nadere informatie

Eindrapport VISONDERZOEK TER PLAATSE VAN EN DIRECT ROND HET HATTEMS DEEL VAN BEDRIJVENTERREIN H2O

Eindrapport VISONDERZOEK TER PLAATSE VAN EN DIRECT ROND HET HATTEMS DEEL VAN BEDRIJVENTERREIN H2O Eindrapport VISONDERZOEK TER PLAATSE VAN EN DIRECT ROND HET HATTEMS DEEL VAN BEDRIJVENTERREIN H2O Eindrapport VISONDERZOEK TER PLAATSE VAN EN DIRECT ROND HET HATTEMS DEEL VAN BEDRIJVENTERREIN H2O rapportnr.

Nadere informatie

Habitat preferentie en verstoring in een zandige laaglandbeek: een experimentele benadering. Dorine Dekkers & Piet Verdonschot (Alterra, Wageningen)

Habitat preferentie en verstoring in een zandige laaglandbeek: een experimentele benadering. Dorine Dekkers & Piet Verdonschot (Alterra, Wageningen) Contract no. GOCE-CT-23-5554 Habitat preferentie en verstoring in een zandige laaglandbeek: een experimentele benadering Dorine Dekkers & Piet Verdonschot (Alterra, Wageningen) soorten klimaatsverandering

Nadere informatie

Nederland leeft met vismigratie Naar een gestroomlijnde aanpak van de vismigratieproblemen. Tom Buijse

Nederland leeft met vismigratie Naar een gestroomlijnde aanpak van de vismigratieproblemen. Tom Buijse Nederland leeft met vismigratie Naar een gestroomlijnde aanpak van de vismigratieproblemen Tom Buijse 1 Aanleiding Aanleiding Decembernota 2006 Kaderrichtlijn Water Om vismigratie naar ecologisch waardevolle

Nadere informatie

Visseninventarisatie terrein Simon Loos

Visseninventarisatie terrein Simon Loos Visseninventarisatie terrein Simon Loos resultaten visseninventarisatie Definitief Grontmij Nederland B.V. Alkmaar, 26 oktober 2011 Verantwoording Titel : Visseninventarisatie terrein Simon Loos Subtitel

Nadere informatie

Voortgang ontwikkeling Lunterse beek Plan Wittenoord en traject KleinWolfswinkel-Engelaar

Voortgang ontwikkeling Lunterse beek Plan Wittenoord en traject KleinWolfswinkel-Engelaar Voortgang ontwikkeling Lunterse beek Plan Wittenoord en traject KleinWolfswinkel-Engelaar In de Wijerd van december jl. heeft u in het artikel Kronkelende beek is nog geen natuurlijke beek kunnen lezen

Nadere informatie

Nieuwsbrief 18 van RAVON Afdeling Utrecht Maart 2015

Nieuwsbrief 18 van RAVON Afdeling Utrecht Maart 2015 Nieuwsbrief 18 van RAVON Afdeling Utrecht Maart 2015 Contactpersoon RAVON Utrecht Wim de Wild wim.de.wild@ziggo.nl tel. 030-6963771 RAVON Utrecht verstuurt onregelmatig een nieuwsbrief naar de RAVON waarnemers

Nadere informatie

Regionale Implementatie KRW

Regionale Implementatie KRW Regionale Implementatie KRW Bepaling Huidige toestand waterlichamen Dommel Martijn Antheunisse, Vakgroep Ecologie, Ws De Dommel Inhoud Ws. De Dommel - 26 KRW waterlichamen Huidige situatie 2009: Biologische

Nadere informatie

Werkprotocol visbemonsteringen FF-wet

Werkprotocol visbemonsteringen FF-wet Visserij Service Nederland sterk in viswerk Werkprotocol visbemonsteringen FF-wet Bemonstering, vaststellen ecologisch effect, aanvragen ontheffing Opgesteld: Januari 2012 Update februari 2014 Visserij

Nadere informatie

Onderzoek naar kamsalamander, grote modderkruiper, kleine modderkruiper en bittervoorn in de Oeverlanden langs de Linge

Onderzoek naar kamsalamander, grote modderkruiper, kleine modderkruiper en bittervoorn in de Oeverlanden langs de Linge Onderzoek naar kamsalamander, grote modderkruiper, kleine modderkruiper en bittervoorn in de Oeverlanden langs de Linge REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN ONDERZOEK NEDERLAND Onderzoek naar kamsalamander, grote

Nadere informatie

9Sommige stukken van beken en rivieren bieden nog extra charme, Prachtige oorspronkelijke stukken van beken

9Sommige stukken van beken en rivieren bieden nog extra charme, Prachtige oorspronkelijke stukken van beken Prachtige oorspronkelijke stukken van beken 9Sommige stukken van beken en rivieren bieden nog extra charme, doordat daar de werking van de elementen goed zichtbaar is, of omdat de sfeer er gewoonweg sprookjesachtig

Nadere informatie

Herinrichting Hagmolenbeek Meer berging, meer stroming, meer fauna

Herinrichting Hagmolenbeek Meer berging, meer stroming, meer fauna Herinrichting Hagmolenbeek Meer berging, meer stroming, meer fauna Rob van Dongen, Waterschap Vechtstromen Met dank aan Pieter Jelle Damsté & Friso Koop Inhoud presentatie 1. Opgave Hagmolenbeek 2. Korte

Nadere informatie

Visbestandopnames in het Netebekken 2011-Bemonsteringsverslag

Visbestandopnames in het Netebekken 2011-Bemonsteringsverslag Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek-Duboislaan 14 B-1560 Groenendaal-www.inbo.be Visbestandopnames in het Netebekken 2011-Bemonsteringsverslag Rode Loop Gerlinde Van Thuyne en Yves Maes INBO.IR.2012.24

Nadere informatie

VOORKOMEN VAN RIVIER- EN BEEKDONDERPAD IN NEDERLAND

VOORKOMEN VAN RIVIER- EN BEEKDONDERPAD IN NEDERLAND VOORKOMEN VAN RIVIER- EN BEEKDONDERPAD IN NEDERLAND VOORKOMEN VAN RIVIER- EN BEEKDONDERPAD IN NEDERLAND M. Dorenbosch N. van Kessel F. Spikmans J. Kranenbarg B. Crombaghs In opdracht van: Ministerie van

Nadere informatie

Opdrachtgever: Gemeente Bodegraven projectnummer:

Opdrachtgever: Gemeente Bodegraven projectnummer: Memo Opdrachtgever: Gemeente Bodegraven projectnummer: 035.00.03.00.00 Aan: Gemeente Bodegraven Van: Mevrouw drs. A.A. Schwab Onderwerp: Actualisatie natuurwaardenonderzoek Bodegraven-Oost Datum: 13-11-2013

Nadere informatie

Inventarisatie beschermde vissoorten Vreeland

Inventarisatie beschermde vissoorten Vreeland Inventarisatie beschermde vissoorten Vreeland Rapport: VA2008_11 Opgesteld in opdracht van: Tijhuis Ingenieurs BV Maart, 2008 door: R. Caldenhoven Statuspagina Statuspagina Titel: Inventarisatie beschermde

Nadere informatie

Amerikaanse rivierkreeft in veenweidegebied. Onderzoek naar de verspreiding, abundantie en beheer in relatie tot het bereiken van de KRWdoelen

Amerikaanse rivierkreeft in veenweidegebied. Onderzoek naar de verspreiding, abundantie en beheer in relatie tot het bereiken van de KRWdoelen Amerikaanse rivierkreeft in veenweidegebied Onderzoek naar de verspreiding, abundantie en beheer in relatie tot het bereiken van de KRWdoelen Inhoud exotische kreeften in Nederland autecologie geknobbelde

Nadere informatie

Prikken, ammocoeten en ander gespuis Beekprikken in de Winterswijkse beken; verspreiding en beheer

Prikken, ammocoeten en ander gespuis Beekprikken in de Winterswijkse beken; verspreiding en beheer Prikken, ammocoeten en ander gespuis Beekprikken in de Winterswijkse beken; verspreiding en beheer Hans Kroodsma & Matthijs de Vos Het landschap rond Winterswijk is een bijzonder gevarieerd stukje Nederland.

Nadere informatie

Prikken in het Niersstroomgebied

Prikken in het Niersstroomgebied 6 tijdschrift Prikken in het Niersstroomgebied Frank Spikmans Prikken zijn een evolutionaire bijzonderheid met een eigenaardige levenswijze. Ze bestaan al 500 miljoen jaar en zwommen dus al rond toen de

Nadere informatie

Nader onderzoek vissen polder t Hoekje

Nader onderzoek vissen polder t Hoekje Nader onderzoek vissen polder t Hoekje Auteur: Ir. T.F. Kroon Opdrachtgever: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Datum: 25-07-2013 Autorisator: Drs. E. Nat Status: Eindrapport Registratienummer:

Nadere informatie

RAVON Vissenweekend 2006 Gelderland - Achterhoek

RAVON Vissenweekend 2006 Gelderland - Achterhoek RAVON Vissenweekend 2006 Gelderland - Achterhoek Een rapportage van RAVON J.E. Herder & M. de Vos September 2007 m.m.v. J. Kranenbarg & J. Janse STICHTING RAVON POSTBUS 1413 6501 BK NIJMEGEN www.ravon.nl

Nadere informatie

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van de Molenbeek- Graadbeek te Aalst

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van de Molenbeek- Graadbeek te Aalst Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek Visstandsonderzoek van de Molenbeek- Graadbeek te Aalst 1 Wijze van citeren: Boets P., Dillen A., Poelman E. (2017). Visstandsonderzoek van de Molenbeek-Graadbeek

Nadere informatie

Nieuwsbrief 20 van RAVON Afdeling Utrecht Maart 2016

Nieuwsbrief 20 van RAVON Afdeling Utrecht Maart 2016 Nieuwsbrief 20 van RAVON Afdeling Utrecht Maart 2016 Contactpersoon RAVON Utrecht Wim de Wild wim.de.wild@ziggo.nl tel. 030-6963771 RAVON Utrecht verstuurt onregelmatig een nieuwsbrief naar de RAVON waarnemers

Nadere informatie

algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.9. is opgenomen

algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.9. is opgenomen algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.9. is opgenomen 2. Waterkwaliteit De zomergemiddelden voor 2008 van drie waterkwaliteitsparameters

Nadere informatie

III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10.

III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10. III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10. is opgenomen III.2. Waterkwaliteit De meetpunten van het chemische meetnet liggen

Nadere informatie

RAVON Vissenweekend 2007 Biesbosch

RAVON Vissenweekend 2007 Biesbosch RAVON Vissenweekend 2007 Biesbosch REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN ONDERZOEK NEDERLAND RAVON Vissenweekend 2007 Biesbosch Frank Spikmans en Rombout van Eekelen oktober 2008 STICHTING RAVON POSTBUS 1413 6501

Nadere informatie

Flora- en faunabemonstering Capreton en Linge

Flora- en faunabemonstering Capreton en Linge Flora- en faunabemonstering Capreton en Linge Rapport: VA 2010_06 Opgesteld in opdracht van: Tijhuis Ingenieurs BV Juni, 2010 door: I.L.Y. Spierts Statuspagina Statuspagina Titel: Flora- en faunabemonstering

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1990 2016 Indicator 11 juli 2018 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt

Nadere informatie

Helder water door quaggamossel

Helder water door quaggamossel Helder water door quaggamossel Kansen en risico s Een nieuwe mosselsoort, de quaggamossel, heeft zich in een deel van de Rijnlandse wateren kunnen vestigen. De mossel filtert algen en zwevend stof uit

Nadere informatie

WATERKWALITEIT VAN DE DEMER

WATERKWALITEIT VAN DE DEMER WATERKWALITEIT VAN DE DEMER WATERKWALITEIT VAN DE DEMER Waterkwaliteitsparameters worden beoordeeld per waterlichaam Fysisch-chemische kwaliteit Gevaarlijke stoffen Hydromorfologische kwaliteit Biologische

Nadere informatie

Kennisvraag: wat waren de herhalingstijden van de neerslag-, afvoer- en grondwatersituatie? In beeld brengen situatie zoals die buiten geweest is.

Kennisvraag: wat waren de herhalingstijden van de neerslag-, afvoer- en grondwatersituatie? In beeld brengen situatie zoals die buiten geweest is. Herhalingstijden Kennisvraag: wat waren de herhalingstijden van de neerslag-, afvoer- en grondwatersituatie? In beeld brengen situatie zoals die buiten geweest is. Antwoord: de herhalingstijden die berekend

Nadere informatie

RAVON Hemelvaartweekend

RAVON Hemelvaartweekend RAVON Hemelvaartweekend Gelderland, Limburg en Noord-Brabant 2007 REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN ONDERZOEK NEDERLAND RAVON Hemelvaartweekend Gelderland, Limburg en Noord-Brabant 2007 Een rapportage van RAVON

Nadere informatie

Building with Nature: maatregelen In vogelvlucht

Building with Nature: maatregelen In vogelvlucht Building with Nature: Ecologische effecten van kleinschalige Building with Nature maatregelen In vogelvlucht Bart Brugmans 20 september 2016 Opgenomen in nieuwe Waterbeheerplan Effectievere inzet middelen

Nadere informatie

RAVON midzomer vissenweekend

RAVON midzomer vissenweekend RAVON midzomer vissenweekend 2010 Overijssel REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN ONDERZOEK NEDERLAND RAVON Midzomer Vissenweekend 2010 Overijssel RAVON Midzomer Vissenweekend 2010 Overijssel Karin Didderen Juli

Nadere informatie

De Dender ontspringt in... en mondt uit in de... in de stad... Deze stad dankt zijn naam hieraan.

De Dender ontspringt in... en mondt uit in de... in de stad... Deze stad dankt zijn naam hieraan. De Dender ontspringt in... en mondt uit in de... in de stad... Deze stad dankt zijn naam hieraan. Dit werkblad en volgend werkblad worden in de klas gemaakt, voor dat ze op stap gaan en de Dender van dichtbij

Nadere informatie

Amfibieën in de verbindingszone Kaaistoep - Drijflanen in. Tilburg Frank Spikmans & Arnold van Rijsewijk

Amfibieën in de verbindingszone Kaaistoep - Drijflanen in. Tilburg Frank Spikmans & Arnold van Rijsewijk Amfibieën in de verbindingszone Kaaistoep - Drijflanen in Tilburg 2015 Frank Spikmans & Arnold van Rijsewijk Amfibieën in de verbindingszone Kaaistoep Drijflanen in Tilburg 2015 Frank Spikmans & Arnold van

Nadere informatie

Kwaliteit oppervlaktewater, 2009

Kwaliteit oppervlaktewater, 2009 Indicator 6 maart 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De meeste waterlichamen voldoen

Nadere informatie

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van enkele beken gelegen in het stroomgebied van de Maarkebeek

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van enkele beken gelegen in het stroomgebied van de Maarkebeek Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek Visstandsonderzoek van enkele beken gelegen in het stroomgebied van de Maarkebeek 1 Wijze van citeren: Boets P., Dillen A., Poelman E. (217). Visstandsonderzoek

Nadere informatie

Oppervlaktewater in Nederland

Oppervlaktewater in Nederland Indicator 20 januari 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Nederland heeft een grote verscheidenheid

Nadere informatie

RAVON Vissenweekend 2011 Limburg

RAVON Vissenweekend 2011 Limburg RAVON Vissenweekend 2011 Limburg REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN ONDERZOEK NEDERLAND RAVON Vissenweekend 2011 Limburg Arthur de Bruin & Frank Spikmans November 2011 STICHTING RAVON POSTBUS 1413 6501 BK NIJMEGEN

Nadere informatie

Netwerk vissenwaarnemers Noord-Brabant

Netwerk vissenwaarnemers Noord-Brabant Netwerk vissenwaarnemers Noord-Brabant Activiteitenverslag Aa en Maas 2015 Martijn Schiphouwer Netwerk vissenwaarnemers Noord-Brabant Activiteitenverslag Aa en Maas 2015 Martijn Schiphouwer Colofon Status

Nadere informatie

Winde. Willie van Emmerik Jochem Koopmans

Winde. Willie van Emmerik Jochem Koopmans Winde Willie van Emmerik Jochem Koopmans Vis van het jaar 2006 Belangrijke vissoort Sportvisserij Waterbeheer Visstandbeheer Visserij Zeer gewilde vis voor de sportvisserij Vroeger ook voor de beroepsvisserij

Nadere informatie

Visstandbemonsteringen in het beheergebied van Waterschap Regge en Dinkel

Visstandbemonsteringen in het beheergebied van Waterschap Regge en Dinkel Visstandbemonsteringen in het beheergebied van Waterschap Regge en Dinkel veldwerkverslag 2008 Rapport 2009-023 J.H. Wanink Visstandbemonsteringen in het beheergebied van Waterschap Regge en Dinkel veldwerkverslag

Nadere informatie

Meetrapport Niers 2014

Meetrapport Niers 2014 Meetrapport Niers 2014 De Niers gezien in oostelijke richting vanaf de Oordse Brug Opgesteld door: E. Binnendijk, Waterschap Peel en Maasvallei Versie: donderdag 26 februari 2015 Inleiding Het Niersdal

Nadere informatie

Gebiedsbeschrijving Oude Diep

Gebiedsbeschrijving Oude Diep Gebiedsbeschrijving Oude Diep I. HET STROOMGEBIED Het waterlichaam Oude is een langzaam stromende meanderende beek. De oorsprong van deze beek ligt in het natuurgebied Mantinger Bos en Weiden. Het Oude

Nadere informatie

Vissen met een potje water edna metabarcoding

Vissen met een potje water edna metabarcoding Vissen met een potje water edna metabarcoding Jelger Herder, Mark Scheepens en Marco Beers Den Bosch, 3 November 2016 Environmental DNA (edna) Hoe werkt het? Alle soorten in het water laten DNA sporen

Nadere informatie

Vismigratie waterschap Brabantse Delta. Reinier van Nispen

Vismigratie waterschap Brabantse Delta. Reinier van Nispen Vismigratie waterschap Brabantse Delta Reinier van Nispen Opbouw presentatie: Vismigratie waterschap Brabantse Delta: - West-Brabant - Vismigratiebeleid Type vispassages waterschap Brabantse Delta Vistrappen

Nadere informatie

4.5 Riviervis. Erwin Winter en Joep de Leeuw, RIVO

4.5 Riviervis. Erwin Winter en Joep de Leeuw, RIVO 4.5 Erwin Winter en Joep de Leeuw, RIVO (erwin.winter@wur.nl) De toestand van veel riviervissen is verbeterd sinds het dieptepunt in de jaren zeventig, maar de visstand is nog ver verwijderd van de situatie

Nadere informatie

Afleiding biologische doelen voor vrijwel ongestoorde, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen...

Afleiding biologische doelen voor vrijwel ongestoorde, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen... BIJLAGE F Afleiding biologische doelen voor vrijwel ongestoorde, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen....................................................................... De milieudoelstellingen

Nadere informatie

Vertroebeling en (verarming van) de visstand in het Julianakanaal. Jasper Arntz 6 juni 2013

Vertroebeling en (verarming van) de visstand in het Julianakanaal. Jasper Arntz 6 juni 2013 Vertroebeling en (verarming van) de visstand in het Julianakanaal Jasper Arntz 6 juni 2013 Inhoud Karakteristieken Julianakanaal Grensmaasproject Effecten van vertroebeling Abiotische monitoring Biotische

Nadere informatie

Modelleren bij Beekherstel

Modelleren bij Beekherstel Modelleren bij Beekherstel Overbodige luxe of noodzakelijk kwaad Eisse Wijma Juni 2008 Niet het doel maar het middel Beekherstel Kleine Beerze Zuid Bron: WS de Dommel 1 Onze Visie Modelleren draagt bij

Nadere informatie

De otter en de bever zijn terug!

De otter en de bever zijn terug! De otter en de bever zijn terug! Ook in Noord-Holland? Hans Bekker Voorzitter Calutra Haarlem 16 november 2018 Met dank aan Hugh Jansman (WUR) en Vilmar Dijkstra (Zoogdiervereniging) Otter: Bever: vis

Nadere informatie

Groene glazenmaker in de provincie Groningen

Groene glazenmaker in de provincie Groningen Groene glazenmaker in de provincie Groningen Groene glazenmaker in de provincie Groningen Groene glazenmaker in de provincie Groningen Tekst: Albert Vliegenthart Met medewerking van: Herman de Heer, Henk

Nadere informatie

De kwabaal. Kabeljauw van het zoete water

De kwabaal. Kabeljauw van het zoete water De kwabaal Kabeljauw van het zoete water Herkenning De kwabaal (Lota lota) is de enige kabeljauwachtige die leeft in zoet water. Kenmerkend zijn de platte, brede kop en één enkele lange bekdraad in het

Nadere informatie

Vissen in de Palmerswaard, met advies voor toekomstige inrichting

Vissen in de Palmerswaard, met advies voor toekomstige inrichting Vissen in de Palmerswaard, met advies voor toekomstige inrichting REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN ONDERZOEK NEDERLAND Stichting RAVON Vissen in de Palmerswaard, met advies voor toekomstige inrichting Een rapportage

Nadere informatie

Beekherstel Dommel door Eindhoven tot het Wilhelminakanaal

Beekherstel Dommel door Eindhoven tot het Wilhelminakanaal Inhoud presentatie Beekherstel Dommel door Eindhoven tot het Wilhelminakanaal 1. Aanleiding 2. Het gebied 3. Doel van het project 4. Ontwerpproces en uitdagingen 5. Voorbeelden Frank Gerritsen, projectmanager

Nadere informatie

Er zit (weer) beekprik in de Hierdense Beek

Er zit (weer) beekprik in de Hierdense Beek 30 tijdschrift RAVON 48 juni 2013 jaargang 15 nummer 2 Er zit (weer) beekprik in de Hierdense Beek Peter van Beers, Ienke Bogerd-Spijkerboer, Ykelien Damstra & Jochem Hop Van oudsher komen er beekprikken

Nadere informatie

De visstand in vaarten en kanalen

De visstand in vaarten en kanalen De visstand in vaarten en kanalen Jochem Hop Bijeenkomst Vissennetwerk 6 juni 2013, Bilthoven Inhoudsopgave Inleiding Materiaal en Methode Analyse Trends Inleiding KRW-watertypen M3, M10, M6 en M7 M3 gebufferde

Nadere informatie

Ontwikkeling van beek- en oevervegetatie na innovatief beekherstel

Ontwikkeling van beek- en oevervegetatie na innovatief beekherstel Ontwikkeling van beek- en oevervegetatie na innovatief beekherstel Rob Fraaije Ecologie en Biodiversiteit groep Universiteit Utrecht J.T.A. Verhoeven & M.B. Soons FLORON-dag 10 december 2016 Overzicht

Nadere informatie

Met DNA visstand monitoren op de grote rivieren

Met DNA visstand monitoren op de grote rivieren Met DNA visstand monitoren op de grote rivieren Wouter Patberg (Koeman en Bijkerk), Jan Warmink (Sylphium molecular ecology), Hans Ruiter (Rijkswaterstaat), Bart Wullings, Edwin Kardinaal (KWR Watercycle

Nadere informatie

Ecologische monitoring

Ecologische monitoring Ecologische monitoring Op dit deel van de website staan de monitoringsgegevens die Eco-Niche heeft verzameld voor de jaarlijkse ecologische monitoring van de Meeslouwerplas. Gegevens over vissen, vogels,

Nadere informatie

Ecologische effecten van droogte en afvoerpieken in beken

Ecologische effecten van droogte en afvoerpieken in beken Ecologische effecten van droogte en afvoerpieken in beken Ralf Verdonschot 9 mei 2019 Wageningen Environmental Research, Wageningen UR ralf.verdonschot@wur.nl Introductie Klimaatverandering: toename weersextremen

Nadere informatie

Herintroductie bever,

Herintroductie bever, Indicator 20 december 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Dankzij herintroducties vanaf

Nadere informatie

Meetstrategie en methodiek macrofyten 1 METHODIEK

Meetstrategie en methodiek macrofyten 1 METHODIEK ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// Meetstrategie en methodiek macrofyten //////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Nadere informatie

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, september 2008

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, september 2008 Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, 25-26 september 2008 - Wim Giesen, 2 oktober 2008 25-26 september is een bezoek gebracht aan de mitigatielocaties op Tholen (Dortsman Noord en Krabbenkreek Zuid),

Nadere informatie

Onderzoek naar de waarde van een ponyweide aan de Nemelerbergweg 17a (Zwolle) voor de knoflookpad.

Onderzoek naar de waarde van een ponyweide aan de Nemelerbergweg 17a (Zwolle) voor de knoflookpad. Onderzoek naar de waarde van een ponyweide aan de Nemelerbergweg 17a (Zwolle) voor de knoflookpad. REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN ONDERZOEK NEDERLAND Onderzoek naar de waarde van een ponyweide aan de Nemelerbergweg

Nadere informatie

KRW- doelen voor de overige wateren in Noord- Brabant: een pragma:sche uitwerking

KRW- doelen voor de overige wateren in Noord- Brabant: een pragma:sche uitwerking KRWdoelen voor de overige wateren in NoordBrabant: een pragma:sche uitwerking Frank van Herpen (Royal HaskoningDHV), Marco Beers (waterschap Brabantse Delta), Ma>hijs ten Harkel en Doesjka Ertsen (provincie

Nadere informatie