De rol van een veelzijdige sportontwikkeling op de algemene motorische vaardigheden bij jeugdige atleten (6 12 jaar)

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De rol van een veelzijdige sportontwikkeling op de algemene motorische vaardigheden bij jeugdige atleten (6 12 jaar)"

Transcriptie

1 Universiteit Gent Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar De rol van een veelzijdige sportontwikkeling op de algemene motorische vaardigheden bij jeugdige atleten (6 12 jaar) Bijdrage tot het SPORTAKUS project Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke Opvoeding en de Bewegingswetenschappen Door: Lieselotte De Kock en Clarisse Driesens Promotor: Prof. Dr. Renaat Philippaerts Begeleider: Drs. Job Fransen I

2 Voorwoord Minuten, uren, dagen, weken en uiteindelijk maanden. Lezen, onderzoeken, schrijven, herschrijven, herschrijven, herschrijven, lezen, onderzoeken, schrijven, herschrijven, herschrijven en nog eens herschrijven, Onze masterproef is een werk geweest van lange adem, maar we zijn er geraakt, hij is af. En de balans is positief. Onze voorkeur ging uit naar een masterproef in het vakgebied trainingsleer. De begrippen talentidentificatie en ontwikkeling spraken ons onmiddellijk aan, waardoor de keuze voor dit scriptieonderwerp dan ook snel werd gemaakt. We vinden het namelijk belangrijk dat talent op de juiste manier ontwikkeld wordt en aangezien we zelf beide in de trainingswereld actief zijn, dragen we hier graag tot bij. Onze stressbestendigheid en doorzettingsvermogen werden aardig op de proef gesteld, maar uiteindelijk zijn we er toch in geslaagd om het tot een goed einde te brengen. Het is ons gelukt! Maar we hebben dit niet alleen gedaan. Er zijn heel wat mensen die ons gesteund en geholpen hebben. Eerst en vooral willen we onze promotor Prof. Dr. R. Philippaerts bedanken voor het kritisch nalezen en het geven van constructieve feedback. Daarnaast willen we ook alle mensen bedanken die op één of andere manier hebben bijgedragen aan onze masterproef. Dit zijn onze ouders, medestudenten, vrienden, voor hun onvoorwaardelijke steun tijdens deze drukke periode. In het bijzonder dank aan Jennemie Driesens en Bert Stockman voor het nalezen van deze scriptie. Tot slot willen we onze begeleider Job Fransen oprecht bedanken voor de feedback, de inhoudelijke ondersteuning en begeleiding gedurende productieproces van deze scriptie. Het is mede dankzij Job dat onze masterproef nu voor u ligt. Zonder hem was dit niet mogelijk geweest! Eén jaar later, meer dan 90 bladzijden en woorden verder, was de tijd daar om af te ronden. Het resultaat ligt nu voor u. Veel leesplezier! Lieselotte De Kock en Clarisse Driesens II

3 Abstract Dit onderzoek werd uitgevoerd in het kader van het toenemende belang van het begrip sport in de maatschappij. Daar er bij sportverenigingen en -federaties een steeds groter streven is naar talent en naar het behalen van topprestaties, is het noodzakelijk dit talent op de juiste manier te ontwikkelen. Hierbij komt de discussie rond sportbegeleiding, zoals o.a. aangehaald door Côté et al. (2007), steeds meer aan bod. Deze betreft het (al dan niet) voordeliger zijn van een multilaterale sportontwikkeling in vergelijking met een vroege specialisatie op jonge leeftijd (6-12 jaar). Voor dit onderzoek werden 1055 jeugdige atleten getest van 6 tot 12 jaar via het SPORTAKUS-project en het Vlaams Sport Kompas (VSK). De testbatterij die gehanteerd werd, bestaat uit antropometrische, fysieke en motorische tests en is een combinatie van tests uit de Eurofit testbatterij, de KörperKoordinationstest für Kinder, de Bruininks-Oseretsky Test of Motor Proficiency, second edition en het Vlaams Sport Kompas. Voor antropometrie werd lichaamsgewicht en lichaamslengte gemeten. De fysieke tests bestonden uit de Standing Broad Jump, Knee Push-ups, Sit-ups, Sit and Reach, handknijpkracht, snelheid shuttle run en uithouding shuttle run. De tests die gebruikt werden om de grootmotorische coördinatie te meten, betreffen het rugwaarts balanceren over evenwichtsbalkjes, zijwaarts verplaatsen via twee plankjes, springen over balkje en met één been over kussens springen. Daarnaast werd door de proefpersonen een vragenlijst ingevuld, gebaseerd op de FPACQ (Physical Activity Computer Questionnaire). Voor de analyses werd gebruik gemaakt van multivariate (MANOVA en MANCOVA) en univariate (ANOVA en ANCOVA) statistiek. Enerzijds werd in de analyses nagegaan of het aantal sporten een invloed heeft op antropometrie, fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie en anderzijds werd ook de invloed van het aantal uren sport hierop nagegaan. Er werden hoofdzakelijk bij de jongens significante verschillen gevonden voor zowel het aantal uren als het aantal sporten en dit slechts sporadisch bij de meisjes. Zo scoren jongens die veel uren sporten of meer dan één sport beoefenen significant beter dan deze die weinig uren sporten of slechts één sport beoefenen. Daarnaast werden de verschillen waren tussen vier groepen bestaande uit de combinatie van aantal uren sport en aantal sporten (Single Sport-Few hours; Single Sportmany hours; More than one sport-few hours; More than one sport-many hours). Daaruit blijkt dat voornamelijk bij de oudste leeftijdsgroep (10-11 jaar) bij de jongens de groep More than one sport-many hours significant beter scoort dan de andere drie groepen. Hieruit kan besloten worden dat het voornamelijk voor deze groep voordelig is om een multilaterale sportontwikkeling te genieten voor zowel de fysieke fitheid als de grootmotorische III

4 coördinatie. Voor de meisjes is dit voor discussie vatbaar en is verder onderzoek noodzakelijk. IV

5 Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting 1. LITERATUURSTUDIE Talent Inleiding Enkele modellen Talentidentificatie Talentontwikkeling Algemeen Developmental Model of Sport Participation Long Term Athlete Development model Voorbeelden TID en TDE programma s UK Sports Australian Institute of Sports (AIS) Vroege specialisatie Deliberate practice en vroege specialisatie Multilaterale ontwikkeling Deliberate play en sampling Vroege specialisatie versus multilaterale ontwikkeling Testbatterijen uit de praktijk Bruininks-Oseretsky Test of Motor Proficiency Körperkoordinations Test für Kinder (KTK) Eurofit testbatterij Onderzoeksvragen / hypothesen METHODE Proefgroep V

6 2.2. Procedure Meetinstrumenten SPORTAKUS testbatterij SPORTAKUS vragenlijst Data analyse RESULTATEN Analyse 1: Geslachtsverschillen voor antropometrie, fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie Analyse 2: Het effect van het aantal uren sport en het al dan niet beoefenen van één of meer dan één sport op lichaamsgewicht en lichaamslengte, fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie Lichaamsgewicht en lichaamslengte Fysieke fitheid Kracht Lenigheid Snelheid Uithouding Grootmotorische coördinatie DISCUSSIE BIBLIOGRAFIE BIJLAGEN Bijlage 1: Informatiebrief voor de ouders Bijlage 2: Informed consent Bijlage 3: Testprofiel Sportakus Bijlage 4: Testbeschrijving antropometrie Bijlage 5: Testbeschrijving fysieke tests Bijlage 6: Testbeschrijving grootmotorische tests Bijlage 7: Vragenlijst VI

7 1. LITERATUURSTUDIE In de huidige maatschappij heeft het beoefenen van sport in grote mate aan belang gewonnen. Enerzijds is sport een big business geworden doordat er een grotere professionalisering optreedt binnen de topsportwereld en hier ook steeds meer geld mee gemoeid is. Sportclubs willen hun talent ontwikkelen, waardoor het de taak van onderzoekers in dit domein is om hier goede modellen voor aan te bieden. Anderzijds is er de problematiek van de verlaagde fysieke fitheid van de bevolking in het algemeen en deze van de jeugd in het bijzonder. Om dit probleem aan te pakken, is er nood aan een sportief milieu dat de sportieve ontplooiing van elk kind ondersteunt. Hierbij moet elk kind de kans krijgen om te sporten en heeft elk kind het recht om plezier te beleven bij het beoefenen ervan. Sport dient bijgevolg als ontspanning, maar dient eveneens ter bevordering van de algemene en motorische vaardigheden. 1.1.Talent Inleiding Binnen het sportdomein, evenals in andere domeinen zoals muziek en wetenschap, bestaat een uitgesproken streven naar het behalen en behouden van topprestaties. Hierbij jaagt men een optimale bevordering en stimulatie van de algemene en motorische vaardigheden voor alle jonge sporters na tijdens hun ontwikkeling. Onderzoek naar expertise binnen de sport is samen met het opsporen en ontwikkelen van potentiële elite-sporters al lang een gerespecteerd studiedomein (Williams & Reilly, 2000). Er is echter grote onenigheid tussen experts onderling over wat talent nu juist is en welke factoren met voldoende betrouwbaarheid kunnen gebruikt worden om het proces van talentidentificatie (TID) of het potentieel om getalenteerde kinderen vroegtijdig op te sporen te staven (Howe et al., 1998; Simonton, 1999). Onderzoekers worden bij de omschrijving van talent geconfronteerd met de natureversus nurture-problematiek, die reeds lange tijd een debat is binnen de psychologie (Howe et al., 1998). Enerzijds is er het nature-perspectief die stelt dat talent genetisch bepaald wordt of sterk beïnvloed wordt door genetische factoren. Anderzijds wordt volgens het nurtureperspectief talent bepaald door externe componenten zoals sociale, omgevings- en opvoedingscomponenten. Verschillende onderzoekers hebben aan de hand deze begrippen talent omschreven. De visie van Howe et al. (1998) stelt dat talent genetisch is overgedragen 1

8 wat impliceert dat het deels is aangeboren. Deze visie benadrukt zo het nature-perspectief. Volgens dezelfde auteurs kan talent dan op jonge leeftijd herkend worden aan de hand van enkele indicatoren, zoals antropometrie en lichaamssamenstelling. Deze vormen een basis om te voorspellen welke individuen meer of minder succes zullen hebben in hun verdere sportontwikkeling. Het is namelijk zeer onwaarschijnlijk dat alle kinderen die aan sport doen, getalenteerd zijn. Indien dit het geval zou zijn, zou het onmogelijk zijn om gedifferentieerd succes te verklaren en te discrimineren. Ook Simonton (1999) omschreef het begrip talent. Hij benadrukt twee mogelijke pistes. Een eerste is het opduiken van talent vanaf het moment dat genen of erfelijke factoren tot uiting komen. Aansluitend bij de denkwijze van Howe et al. (1998) kunnen we deze piste zien als het deel van talent dat aangeboren is. Naast de genetische piste stelt Simonton dat talent ook een gevolg kan zijn van opvoeding en omgeving. Deze piste kan worden aanzien als een ontwikkelingsweg van talent. Hierbij wordt gesteld dat alle componenten (sociale, omgevings- en opvoedingscomponenten), alsook de ontwikkeling ervan, een invloed hebben op talent. Dit komt overeen met het nurtureperspectief. Deze complexere weg kan ons helpen begrijpen waarom talent niet altijd wordt aangewend of waarom twee verschillende soorten sporters toch beiden getalenteerd zijn in hetzelfde domein. Uit deze verschillende definities van talent blijkt bijgevolg dat het een complexe oorsprong kent. Dit verklaart meteen waarom er binnen het sportdomein nog geen eensgezindheid over talentidentificatie (TID) bestaat. Simonton (2008) speculeerde dat het trainen van een getalenteerde sporter leidt tot enerzijds het sneller bereiken van domeinspecifieke expertise en anderzijds tot het sneller opdoen van ervaring. Ericsson (1993) stelde echter reeds eerder dat het proces van beginnende sporter naar expert niet afhankelijk is van genetische kenmerken van de sporter maar wel van training. Hij nam deze visie over van Simon & Chase (1973), die onderzoek voerden binnen het schaakdomein, waaruit zij concludeerden dat er minstens 10 jaar intensieve training nodig is om expert te worden Enkele modellen Een model dat ons omtrent de multidimensionaliteit van talent meer inzichten biedt, is het Differentiated Model of Giftedness and Talent (DMGT) van Gagné (2004). Deze onderzoeker was één van de enigen die talent en begaafdheid omschreef en daarin een onderscheid maakte (Gagné, 1985). Hiermee gaf hij aan dat er een verschil is tussen sporters die bepaalde noodzakelijke eigenschappen van een sport bezitten en een professionele topper 2

9 in diezelfde sport. In zijn model definieerde Gagné (2004) de twee sleutelconcepten als volgt: Begaafdheid wijst op het bezit en gebruik van spontaan uitgedrukte vaardigheden (gaven), in ten minste één vaardigheidsdomein in die mate dat het individu tot de beste 10% van zijn/haar leeftijdsgenoten behoort. Daarnaast is Talent de superieure beheersing van systematisch ontwikkelde vaardigheden en kennis, in ten minste één vaardigheidsdomein in die mate dat het individu tot de beste 10% van zijn/haar leeftijdsgenoten behoort die in hetzelfde domein actief zijn. Een verklaring waarom de tien-procent-grens wordt gehanteerd, kan echter niet worden teruggevonden in de literatuur. De cijfers gaan waarschijnlijk, afhankelijk van de populatie in een bepaald land of gebied, verschillen. Deze tien-procentgrens lijkt dan ook eerder een richtlijn dan een vaste regel. Voorgaande definities van talent en begaafdheid delen drie kenmerken: (a) beiden refereren naar de mogelijkheden van een individu; (b) beiden zijn normatief, in die zin dat ze zoeken naar individuen die verschillen van de norm of van het gemiddelde; (c) beiden refereren naar individuen die afwijken van de norm vanwege hun superieure prestaties (Gagné 2004). Hierdoor biedt Gagné s model een continuüm van natuurlijke vaardigheden over een ontwikkelingsproces tot talent (zie figuur 1). Figuur 1: Gagné s (2000) Differentiated Model of Giftedness and Talent. 3

10 Het model toont vier brede domeinen van natuurlijke vaardigheden. Deze zijn intellectuele vaardigheden, creatieve vaardigheden, socio-affectieve vaardigheden en sensomotorische vaardigheden. Gagné (2004) beweert dat tijdens het ontwikkelingsproces van deze vaardigheden tot talent drie soorten katalysatoren een positief of negatief effect uitoefenen. Een eerste katalysator is de intrapersoonlijke katalysator. Deze omvat fysieke, motivationele, mentale en persoonlijkheidsfactoren en meer recent: zelfmanagement (bv. autonomie, concentratie, goede werkgewoonten). Deze toevoeging vond plaats omdat onderzoek heeft aangetoond dat veelzijdig getalenteerde jongeren een hoog niveau van zelfmanagement bezitten. Dit kan omschreven worden als de manier waarop je jezelf kan motiveren in je prestatie. Door deze extra factor werd een nieuwe dichotomie geïntroduceerd binnen de intrapersoonlijke katalysator: fysieke en mentale karakteristieken enerzijds en processen anderzijds. De tweede katalysator is de omgeving. Hieronder worden milieu, personen rondom de sporter (ouders, vrienden, coaches), accommodatie en gebeurtenissen (bv. dood van een familielid, blessure) beschouwd. Milieu kan de socio-economische status van de sporter, de grootte van het gezin of de buurt waarin de sporter woont omvatten. Het is bijvoorbeeld geweten dat veel getalenteerde kinderen die ver van goede sporttrainingscentra wonen niet de kans krijgen hun talent te ontwikkelen (Ericsson, 2006). Ook de financiële situatie van de ouders kan het al dan niet ontwikkelen van een getalenteerd kind sterk beïnvloeden. De laatste katalysator is chance. Hiermee wordt enerzijds de toevallige gebeurtenis verstaan waarbij twee mensen met ideale genen voor een bepaalde sport elkaar ontmoeten en zich voortplanten. Het kind krijgt zo een ideale genenmix mee die hem/haar toelaat uitmuntend te zijn in een bepaalde sport. Anderzijds kan chance ook betekenen dat het kind de kans krijgt de top te halen. Zo kan bijvoorbeeld in de puberteit, wanneer vele sporters overwegen te stoppen, een trainerswissel plaatsvinden die de sporter mentaal zodanig weet te stimuleren dat deze toch doorzet en zo de top haalt. Wanneer alle factoren in het ontwikkelingsproces optimaal zijn, kan dit uitmonden in het eindproduct, namelijk gerealiseerd talent. Het DMGT model is het enige model dat rekening houdt met de factor chance. Het beschouwen van een toevalsfactor, wat belangrijk kan zijn in de sportwereld, maakt dit model uniek. In een tweede model rond talent wordt aangetoond dat een wetenschappelijke omkadering in het onderzoek naar talentidentificatie en -ontwikkeling heel belangrijk is. Talentidentificatie en -ontwikkeling spelen beiden een belangrijke rol bij het bekomen, ontwikkelen en behouden van excellentie. Russel (1989) en Borms (1996) deelden talentidentificatie (TID) en 4

11 talentontwikkeling (TDE) op in vier stadia. In het jaar 2000 namen Williams & Reilly deze onderverdeling over die later, in 2008, door Vaeyens et al. werd aangepast (zie figuur 2). Daarin geven de onderzoekers de belangrijkste begrippen rond talent weer. Figuur 2: Sleutelniveaus in het proces van talentidentificatie en -ontwikkeling (Williams & Reilly, 2000; aangepast door Vaeyens et al., 2008). Detection van talent vindt in het proces als eerste plaats. Dit is het ontdekken van potentiële sporters die op dat moment nog niet betrokken zijn in een sport. Nadat talent gedetecteerd is, kan er aan talentidentificatie (TID) gedaan worden. TID is het proces van het herkennen van huidige deelnemers met het potentieel elite-speler te worden. Hierop volgt de Selection of het selecteren van die sporters, eventueel in een ploeg, met de beste kans op een topprestatie op een bepaald evenement. Zo is er bijvoorbeeld een selectie van de acht beste renners van het moment van een land voor een wereldbekermanche cyclocross. Vervolgens is er de talentontwikkeling (TDE). Dit is het aanbieden van de meest geschikte leeromgeving om talent optimaal te ontwikkelen. In dit model wordt er echter geen rekening gehouden met het feit dat er een verschil is in prestatieniveau van een volwassen atleet en het potentieel van jongeren. Enkel door blootstelling aan een oefenomgeving en specifieke training kan men uitmaken of jongeren de vereisten bezitten om succesvol te worden. Hiervoor is een longitudinale aanpak noodzakelijk. Daarom hebben Vaeyens et al. (2008) een extra dimensie aan het model toegevoegd, namelijk confirmatie of bevestiging. Dit is dan ook de laatste stap in het proces. Hierbij worden talentvolle individuen geconfronteerd met de vereisten van de elite sport. Belangrijk is overigens ook dat de vijf onderdelen van het model in verbinding staan met elkaar. Alle begrippen beïnvloeden elkaar én zijn afhankelijk van elkaar. Wanneer de identificatie en de selectie bijvoorbeeld niet geslaagd zijn, zal de ontwikkeling hoogstwaarschijnlijk ook niet optimaal zijn. 5

12 1.2.Talentidentificatie De zoektocht naar talent binnen het sportdomein is al tientallen jaren een belangrijk streefdoel voor sportverenigingen en federaties, met het oog op het behalen van goede resultaten op belangrijke wedstrijden en het ontwikkelen van topsporters. Het is belangrijk om talent op de juiste manier te ontwikkelen. Alvorens men dit kan doen is er echter nood aan talentidentificatie. Om de efficiëntie van deze talentidentificatie te verhogen zijn er dynamische programma s met representatieve taken binnen een multidimensioneel design nodig (Vaeyens et al., 2008). Echter gaan onderzoekers nog te vaak ééndimensioneel op zoek naar talent terwijl het beter is rekening te houden met meerdere vaardigheden, zoals sociale, psychologische, technische en fysieke vaardigheden, van jonge sporters, conform het model van Gagné (2004). Want om op het hoogste niveau te presteren, is er een minimum niveau van competentie vereist voor elke vaardigheid. Belangrijk is bijgevolg dat jonge sporters geïdentificeerd en geselecteerd worden op basis van hun vaardigheden en mogelijkheden eerder dan alleen op hun fysieke sterkte (Vaeyens et al., 2008). Al deze vaardigheden dienen een plaats te krijgen in het TID proces daar onderzoek heeft uitgewezen dat technische en psychologische parameters vaak genegeerd worden (Vaeyens et al., 2008). Abbott en Collins (2002) stelden dat, om toekomstige voorspellingen te kunnen doen, het noodzakelijk is om alle karakteristieken/parameters die bepalen welke individuen het potentieel bezitten om succesvol te worden in een sport, te identificeren. Zo is uit onderzoek gebleken dat antropometrische karakteristieken (gestalte, lichaamsgewicht, lichaamssamenstelling, botdiameter, ledematen,..) van een sporter gerelateerd zijn aan belangrijke prestaties (Borms, 1996). Al is een voorspelling van toekomstige elitesportprestaties op basis van enkel antropometrische eigenschappen niet altijd realistisch op jonge leeftijd omdat de prestatie kan beïnvloed worden door de graad van fysieke groei en maturiteit (Malina, 1994). Vroeg-mature kinderen behalen voordeel uit hun lengtegroei en kracht ten opzichte van laat-mature kinderen. Dit zou kunnen zorgen voor een bias bij onderzoeken en in de sport zelf. Vaak compenseren kinderen een zwakte in één component met sterktes in andere componenten. Een zwakte op techniek kan bijvoorbeeld gecompenseerd worden met kracht. Dit kan later zowel een positief als negatief effect hebben. Zo kunnen vroeg-mature kinderen soms een gebrek aan techniek compenseren met fysieke vaardigheden waardoor ze op latere leeftijd dan techniek tekort komen om top te worden, 6

13 langs de keerzijde kunnen zij ook gebruik maken van deze fysieke vaardigheden en hier steeds sterker op worden. Vaeyens et al. (2008) stelden dat een sleutelvraag rond het onderwerp talentidentificatie de volgende is: Wat is de ideale leeftijd om aan TID te doen?. Het is echter onrealistisch om daar een standaardleeftijd op te plakken. Dit is te wijten aan verschillen in de leeftijd van piekgroeisnelheid en hiermee gepaard gaande verschillen in ontwikkeling in verschillende sporten. Sporten waar een piekprestatie op jonge leeftijd wordt behaald (zoals zwemmen of gymnastiek) vereisen een verschillende aanpak ten opzichte van sporten waar de prestaties op latere leeftijd optreden (zoals triatlon). Als laatste kan gezegd worden dat het succes van een talentidentificatie afhankelijk is van de sport op vier manieren. Een eerste is het tijdsverloop van de sport, dit werd hierboven besproken aan de hand van piekprestaties. Ten tweede is het zo dat een sport waar het individu slechts één of twee prestatiebepalende factoren optimaal moet bezitten een hogere voorspellende talentidentificatiewaarde heeft ten opzichte van multivaardigheidssport waar meerdere variabelen belangrijk zijn. Als derde is het zo dat in alle sporten een minimum niveau van elke vaardigheid vereist is, echter is dit in gradaties. Voor de ene sport zal een minimumniveau van één bepaalde vaardigheid niet voldoende zijn om expertise te verkrijgen, terwijl in een andere sport een minimum niveau van één bepaalde vaardigheid wel voldoende zal zijn. Tot slot is het voorspellen van talent of succes in de sport gemakkelijker bij een gesloten sport (roeien, fietsen, atletiek, gewichtheffen) dan bij een open sport (voetbal, basketbal). Dit komt bijvoorbeeld omdat een gesloten sport minder invloed ondervindt van omgevingsfactoren. Deze beperkingen en hun interactie bepalen de voorspellende waarde van een talentidentificatiemodel. 1.3.Talentontwikkeling Algemeen Uit onderzoek van Vaeyens et al. (2008) is gebleken dat talentidentificatie meer gekoppeld moet worden aan talentontwikkeling, namelijk het aanbieden van de meest passende leeromgeving om getalenteerde jongeren reeds in een vroeg stadium optimaal te begeleiden in hun ontwikkelingsproces van beginner naar expert. TID onderzoekers en beleidsverantwoordelijken bij clubs en federaties moeten bijgevolg inzien dat het probleem niet zozeer het identificeren van de beste sporter van het moment is, maar wel het herkennen van 7

14 factoren die doorheen de tijd de talentontwikkeling kunnen benadelen en limiteren of kunnen stimuleren. Het pad naar excellentie binnen een sport is namelijk zeer complex. Atleten moeten zonder problemen kunnen overgaan naar een volgend stadium in de ontwikkeling en in elk stadium aan de eisen blijven voldoen. Bloom (1985) en Côté (1999) herkenden in hun modellen van talentontwikkeling dat sporters verschillende stadia doorlopen en dat motivatie een belangrijke factor is om een goede transitie te krijgen van het ene naar het andere stadium. Bloom (1985) identificeerde drie belangrijke fasen in de ontwikkeling van kinderen naar expert sporters: initiatie, ontwikkeling en perfectie. Binnen elke fase worden karakteristieken onderscheiden voor speler, coach en ouders. Blooms ideeën over talentontwikkeling werden uitgebreid door Côté et al. (1999, 2009) in hun Developmental Model of Sport Participation Developmental Model of Sport Participation Het Developmental Model of Sport Participation (DMSP) (Côté et al., 2009, 1999; Côté et al., 2003, 2007) is een model dat het belang van goede trainingspatronen en sociale invloeden doorheen de sportontwikkeling belicht. Volgens dit model worden twee visies van begeleiding onderscheiden, die potentieel kunnen leiden tot een professionele sportprestatie. Enerzijds is er de vroege specialisatie in één sport (Ericsson et al., 1993; Helsen et al., 1998; Ford et al., 2009) en anderzijds de vroege diversificatie of multilaterale ontwikkeling, gekenmerkt door de participatie in verschillende sporten (Côté et al., 2009; Vaeyens, 2008; Baker, 2003; Berry, 2008). Figuur 3 toont het model schematisch (Côté et al., 2009). Binnen de visie van vroege specialisatie worden er volgens het DMSP geen verschillende ontwikkelingsstadia onderscheiden. Het volledige ontwikkelingsproces van de jonge atleten wordt gekenmerkt door het vroeg specialiseren in één bepaalde sport. Dit proces wordt gekarakteriseerd door activiteiten die een grote hoeveelheid deliberate practice bevatten. Deliberate practice is het herhaaldelijk inoefenen van sportspecifieke vaardigheden in een sport en heeft als doel de prestatie te verbeteren en niet zozeer het beleven van plezier. Bij de vroege specialisatie wordt de focus duidelijk op de sport gelegd waarin men geacht wordt de top te kunnen bereiken. Uit onderzoek is gebleken dat voor sporten, waarin de piekprestaties geleverd worden vóór de puberteit (gymnastiek, kunstschaatsen, zwemmen bij meisjes), een aanpak van vroege specialisatie noodzakelijk is (Law et al. 2007; Ward et al., 2004). 8

15 Figuur 3: Developmental Model of Sport Participation (Côté et al., 2009). Vervolgens is er de visie van vroege diversificatie of multilaterale ontwikkeling. Dit is de gedifferentieerde betrokkenheid in verschillende sporten met de nadruk op het ontwikkelingsproces i.p.v. het product van de ontwikkeling. Het model onderscheidt binnen deze vroege diversificatie twee mogelijke uitkomsten van sportparticipatie: elitesporters en recreatiesporters. De elitesporters doorlopen drie verschillende ontwikkelingsstadia: de sampling years of de ervaringsjaren, de specialising years of specialisatiejaren en de investment years of investeringsjaren. Elk stadium wordt bepaald door verschillende factoren, zoals de leeftijd van het kind, het aantal activiteiten dat het kind beoefent, de structuur en het design van de oefeningen, de trainingen en de rol van de coach en van de ouders. Tijdens het eerste stadium van dit ontwikkelingsproces, zijnde de sampling years (6-12 jaar) zou er door de jonge sporters veelzijdig ontwikkeld moeten worden. Het is in deze jaren dat het belangrijk is dat kinderen hun motorische basisvaardigheden, die fundamenteel 9

16 zijn voor de latere prestaties, ontwikkelen (Baker et al., 2003). Dit kan door activiteiten aan te bieden die gekenmerkt worden door een grote hoeveelheid deliberate play en in mindere mate deliberate practice. Bij deliberate play activiteiten staat het beleven van plezier centraal en wordt het verbeteren van de prestatie niet rechtstreeks nagestreefd. In dit stadium nemen de jonge sporters deel aan een brede waaier van sporten. In het daaropvolgende stadium tijdens de specialising years (13-15 jaar) treedt meer specialisatie op in de eigen sport. De hoeveelheid deliberate practice en deliberate play komen in evenwicht en de eerdere hoge betrokkenheid in meerdere sporten daalt. De focus ligt in deze jaren voornamelijk op de gekozen specialisatiesport. Deze specialising years dienen als een soort overgangsfase naar het laatste stadium of de investment years (+15 jaar) waarin men zich volledig toespitst op één sport. Hier komt een grote hoeveelheid deliberate practice aan bod en slechts weinig deliberate play. Tijdens deze investment years blijft er bijgevolg wel nog een aandeel multilaterale ontwikkeling aanwezig, weliswaar in kleine hoeveelheid (Bompa, 2000). Over de exacte leeftijdscategorieën die gehanteerd worden voor de verschillende stadia bestaat nog geen eenduidigheid in de literatuur. Bovenstaand ontwikkelingstraject dat leidt tot elite sportprestaties wordt in de literatuur ondersteund door verschillende kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeken (Baker et al., 2003, 2005; Côté, 1999; Soberlack & Côté, 2003). Jeugdige atleten die deze ontwikkelingsstadia doorlopen ervaren naast de plezierbeleving in de sport ook positieve fysieke en psychosociale gevolgen. De tweede uitkomst van sportparticipatie, naast die van de elitesporters, binnen de multilaterale ontwikkeling zijn de recreatiesporters. Het eerste stadium voor recreatiesporters is eveneens de sampling years (6-12 jaar). De activiteiten zijn gelijklopend aan deze die beschreven zijn voor de toekomstige elitesporters. In tegenstelling tot deze elitegroep doorlopen de recreatiesporters echter de specialising years (13-15 jaar) en de investment years (+15 jaar) niet. Deze worden samen vervangen door de recreational years (+12 jaar). Deze jaren worden over het algemeen gezien als een uitbreiding van de sampling years. Er zijn nog steeds activiteiten met een grote hoeveelheid deliberate play en in mindere mate deliberate practice. Het zijn voornamelijk activiteiten die focussen op de fitheid, het plezier en de gezondheid van de sporters. Er worden bij deze sporters dezelfde psychosociale en fysieke voordelen gevonden als bij elitesporters. De keuze om op de leeftijd van 12 jaar verder te sporten en zich te specialiseren in één sport of om op recreatieniveau sport te blijven beoefenen, ligt bij de jonge sporters zelf én is afhankelijk van zijn/haar potentieel. Deze keuze om te blijven participeren in sport kan echter sterk beïnvloed worden door leerkrachten lichamelijke opvoeding, coaches 10

17 en ouders, alsook door hun competentie om te kunnen omgaan met de eisen van sport op hoog niveau. Het DMSP model vormt over het algemeen een bruikbaar theoretisch kader voor het ontwikkelen van jeugdige atleten. Men moet wel in rekening brengen dat dit niet voor alle sporten een nuttig instrument is. Zo is het bij sporten waarbij de piekprestaties op latere leeftijd liggen (bv. triatlon), voor de hand liggend dat de specialising years en de investment years pas toegepast worden op latere leeftijd. De reden hiervoor is dat de instroom in deze sporten pas veel later plaatsvindt. Veelal hebben triatleten in hun jonge jaren een andere sport beoefend. De verschillende leeftijden waarop piekprestaties in verschillende sporten geleverd worden, kan bijgevolg een kritieke beperking zijn voor het type training dat nodig is tijdens de ontwikkeling van atleten (Baker & Côté, 2006) Long Term Athlete Development model Bayli (2003) stelt dat coaches nog te vaak werken met een korte-termijn-benadering. Echter vloeit blijvend succes voort uit een lange-termijn-opleiding en niet uit prestaties op korte termijn. Het LTAD model van Bayli (2003) is gebaseerd op de lange-termijn-ontwikkeling van een sporter. Het model onderscheidt vroege specialisatiesporten en late specialisatiesporten. Vroege specialisatiesporten (zoals turnen, kunstschaatsen, tafeltennis) vereisen trainingen waarin vroege specialisatie van de ingewikkelde motorische vaardigheden plaatsvindt. Deze moeten worden verkregen voordat de sporter fysiek rijp is (Van Rossum, 2007). Late specialisatiesporten (zoals balsporten, wielrennen) vereisen een algemene aanpak tijdens de trainingen. Ontwikkeling van de algemeen motorische, technische en tactische vaardigheden onderbouwen deze algemene aanpak. De ontwikkeling van vroege specialisatiesporten wordt onderverdeeld in vier fasen en de late specialisatiesporten in zes fasen, zoals weergegeven in tabel 1. 11

18 Tabel 1 : Modellen voor vroege en late specialisatie volgens Bayli (2003) Vroege specialisatie model 1. Training to Train stage 2. Training to Compete 3. Training to Win 4. Retirement / Retainment Late specialisatie - model 1. FUNdamental stage 2. Learning to Train 3. Training to Train 4. Training to Compete 5. Training to Win 6. Retirement / Retainment Deze fasen worden echter niet altijd identiek overgenomen per sport. Het model kan bijgevolg gezien worden als een richtlijn voor een ontwikkelingstraject van de sporter. Tot slot is het LTAD model geen evidence-based pratice model. Het is immers niet wetenschappelijk onderbouwd en er zijn geen aantoonbare cijfers die de stellingen van het model bewijzen. Het vormt echter in vele landen een uitgangspunt voor talentontwikkeling en wordt dan ook vaker in de praktijk toegepast. 1.4.Voorbeelden TID en TDE programma s Zoals al vermeld is men de laatste jaren steeds meer op zoek succesvolle talentidentificatieen talentontwikkelingsprogramma s. Twee belangrijke praktijkvoorbeelden van hoe aan talentdentificatie, talentontwikkeling en talentrecyclage (transfereren van talent) wordt gedaan zijn UK Sports en Austalian Institute of Sports. Beiden hebben een specifiek instituut waar sporters worden opgeleid tot wereldtop UK Sports UK Sports is het sportagentschap van het Verenigd Koninkrijk. UK Sports vormt over gans het land een netwerk waar aan talentidentificatie, talentontwikkeling en talentrecycling wordt gedaan. Met dit laatste wordt de transfer van talent doorheen de sporten bedoeld. Ze hebben een duidelijk omschreven opdracht, namelijk de beste atleten begeleiden naar topprestaties en dit zonder directe betrokkenheid in de gemeenschaps- of schoolsport. Er wordt jaarlijks meer 12

19 dan 100 miljoen Britse Pond (ongeveer euro) geïnvesteerd in de beste Britse Olympische en Paralympische atleten. UK Sports heeft momenteel ongeveer 1200 atleten uit 47 Olympische en Paralympische sporten onder haar hoede. Hun doelstelling is om de prestaties en successen van de atleten te maximaliseren voor Europese en Wereldkampioenschappen enerzijds en voor de Olympische Spelen van 2012 (en later) anderzijds. Er wordt een no compromise strategie gebruikt die zich focust op atleten met de grootste kans om deel te nemen aan wedstrijden van het hoogste niveau, en deze te winnen. In het kader van voorgaande hoofddoelstelling zijn een aantal deeldoelstellingen opgesteld. Een eerste omvat het uitbouwen van excellente coachprogramma s waarbij coaches in staat zijn de atleten optimaal te begeleiden en hen topprestaties te laten leveren. Als tweede wil men talentidentificatieprogramma s verder ontwikkelen om zo atleten te kunnen ontdekken en hen vervolgens dankzij een talentontwikkelingsprogramma klaar te stomen voor de Olympische Spelen na Londen (Sochi, Rio en later). Tot slot wil UK Sports via gespecialiseerde sportwetenschap en gezondheidskennis aan onderzoek en innovatie doen in samenwerking met onder andere Universiteiten om competitie en trainingstechnologieën te verbeteren en zo het verschil te kunnen maken tussen zilver en goud. In het kader van de Olympische Spelen in 2012 werd een UK Talent Team opgericht. Tal van gevarieerde campagnes werden ontwikkeld om getalenteerde sporters te ontdekken. Een eerste voorbeeld hiervan is het UK Talent Team. Dit team is pionier van het talent transfer programma dat gericht is op het werven van gepensioneerde of bijna gepensioneerde sporters en hen de gelegenheid te geven om opnieuw te gaan sporten en eventueel te switchen van sport. Op die manier wordt direct bijgedragen aan het succes van het UK sportteam op de Olympische Spelen van Een ander voorbeeld is een programma van drie tot zes maanden waarin individuen die als getalenteerd worden beschouwd, geconfronteerd worden met de trainingsvereisten van de elite sport. Hiermee wordt het belang van de testbatterijen duidelijk. UK Sports Institute (UKSI) is een afdeling van UK sport. Deze heeft tot doel de beste landelijke sportvrouwen en -mannen de faciliteiten en middelen te bieden om op het hoogste sportniveau te presteren en te concurreren. De afdeling wordt gevormd door regionale centra en instituten en omvat een coördinerend team ( 13

20 Australian Institute of Sports (AIS) Net als UK Sports, is het Australian Institute of Sports of AIS een onderzoekssysteem rond talentidentificatie, talentontwikkeling en het transfereren van talent. AIS is het eerste Australische opleidingsinstituut voor sporters en werd opgericht omstreeks AIS heeft een internationale reputatie als één van werelds betere instituten voor atleetontwikkeling. Deze reputatie is gegroeid uit een combinatie van sterke atleetprestaties, bekwame coaches, technisch uitgeruste faciliteiten en hoog aangeschreven sportgeneeskundige en - wetenschappelijke diensten. Het instituut staat gekend om zijn goede sportprogramma s. Er zijn 34 sportprogramma s voor 26 verschillende sporten. Beurzen worden per jaar, met een wisselend aantal, aan de beste Australische sporters aangeboden. Meer dan 700 atleten krijgen hier de kans toe, waaronder ook sporters met een handicap in disciplines zoals atletiek, zwemmen en skiën ( Een belangrijk onderzoek rond het transfereren van talent, werd uitgevoerd in 2009 door AIS. De studie omvatte volgende doelen: talent transfereren en snel ontwikkelen en dit alles kwalitatief verwezenlijken door het vereiste volume aan training van het menselijk skelet vast te leggen. Voor de studie werden tien atleten onderworpen aan een 14 maand durende intensief skelet trainingsprogramma (Bullock et al., 2009). Wat ons aanbelangt is de uiteindelijke conclusie die kan getrokken worden uit het programma. Aan de hand van een doelbewust programmeringsmodel kan uit de bevindingen worden afgeleid aan hoeveel uren een skelet van een beginnende sporter minimum dient blootgesteld te worden, gevolgd door intensieve sport specifieke training, om een Olympisch representatieve standaard te bereiken. Specifieke resultaten zijn niet in de literatuur terug te vinden. 1.5.Vroege specialisatie Deliberate practice en vroege specialisatie Zoals aangehaald bij het DMSP model zijn er twee wegen van sportontwikkeling mogelijk. Een eerste is vroege specialisatie. Vroege specialisatie is de sportparticipatie in één enkele sport met een deliberate focus op practice of training en ontwikkeling in deze sport (Baker, 2003). Vroege specialisatie is een ontwikkelingsweg die gekenmerkt wordt door een grote hoeveelheid deliberate practice en een kleine hoeveelheid deliberate play. Deliberate 14

21 practice wordt gedefinieerd als domein-specifieke, gestructureerde activiteiten met als primair doel de prestatie te verbeteren en die (a) cognitieve en/of fysieke inspanning en aandacht vereisen; (b) geen rechtstreekse sociale of financiële beloningen met zich meebrengen; (c) niet plezierig zijn; (d) concentratie vereisen. De theory of deliberate practice (Ericsson, 1993) en de vroege-specialisatie-theorie gaan hand in hand omdat ze beide stellen dat hoe vroeger gestart wordt met de sport, hoe vroeger expertise binnen die sport bereikt wordt. Er zijn studies die de vroege-specialisatie-theorie ter ontwikkeling van een sporter ondersteunen. Deze zijn gebaseerd op de aanname dat vroege specialisatie en deliberate practice in één sport voordeliger zijn dan deliberate play en participatie in meerdere sporten (Ward et al., 2004). Ericsson et al. (1993) speculeerden dat vroege specialisatie en deliberate practice essentieel zijn voor de ontwikkeling van experts. De theorie van deliberate practice werd ontwikkeld door Ericsson en collega s en is een uitbreiding van de theorie van Simon & Chase (1973). Deze laatste suggereerden dat interindividuele verschillen in prestatie kunnen verklaard worden door training, meer bepaald de kwaliteit en kwantiteit van training. Ericsson et al. (1993) bouwden hierop verder en stelden dat het niet gelijk welk soort training is, maar dat de toewijding in deliberate practice sporters tot experts ontwikkelt. Meer specifiek is er een minimum toewijding van tien jaar deliberate practice nodig om expertiseniveau in een sport te bereiken. Het feit dat een intensieve toewijding gedurende lange tijd binnen een specifiek sportdomein nodig is om een expertiseniveau te bereiken, wordt door meerdere onderzoekers ondersteund doorheen verschillende domeinen (Bloom, 1985; Charness et al., 1996; Starkes et al., 1996). Ericsson et al. (1993) suggereerden dat het voor een late starter onmogelijk is om het vroege voordeel van de sporters die op jonge leeftijd starten met deliberate practice in te halen en te overwinnen. Ericsson (1996) en Ericsson et al. (1993) gaven aan dat de deliberate practice theorie in alle domeinen, inclusief sport, kan worden toegepast. Onderzoek in het sportdomein gebeurde onder andere bij kunstschaatsen (Starkes et al., 1996), karate (Hodge & Deakin, 1998), worstelen (Hodges & Starkes, 1996), middenafstandslopen (Young & Salmela, 2002), voetbal (Helsen et al., 1998; Helsen et al., 2000), en veldhockey (Helsen et al. 1998). Deze studies bevestigden de sleutelcomponenten van de deliberate practice theorie van Ericsson et al (1993). Ook door deze onderzoeksgroepen zelf is er empirisch bewijs geleverd dat de invloed van vroege specialisatie op sportexpertise ondersteunt: men heeft een positieve relatie gevonden tussen het aantal uren deliberate practice en het prestatieniveau. Deze relatie kent zijn oorsprong begin jaren 80. Toen werd één van de meest opvallende relaties binnen de 15

22 gedragswetenschappen beschreven door Newell & Rosenbloom (1981) als de power law of practice of kort gezegd hoe meer herhalingen, hoe beter een vaardigheid zal beheerst worden. Ericsson et al. (1993) bouwden verder op het principe van deze powerfunctie en indiceerden dat de primaire factor het aantal uren deliberate practice is. Ze stelden dat er uren nodig zijn om expert te worden in een sport. In verschillende onderzoeken (o.a. Starkes et al., 1996; Helsen et al., 1998) werd echter wel een expertiseniveau bereikt in minder dan de uren grens van Ericsson. Hier moet er bijgevolg soms genuanceerd worden. Zo zullen bijvoorbeeld veel topvoetballers deze kaap van uren nooit bereiken. Sommige sporten, zoals gymnastiek (Law, Coté & Ericsson, 2007) en kunstschaatsen (Starkes et al., 1996), hebben echter baat bij vroege specialisatie doordat piekprestaties op relatief jonge leeftijd bereikt worden. Hierbij moet zo snel mogelijk uren bereikt worden en moet men zich bijgevolg vroeg specialiseren, aangezien anders nooit het topniveau bereikt wordt vóór de puberteit. Kenmerkend bij deze sporten is bijgevolg dat de piekprestaties voor de puberteit of de lichamelijke maturiteit liggen. Als je vroeg-matuur (vroege lichamelijke ontwikkeling) bent als gymnast of kunstschaatser is de kans om aan de top te geraken miniem, aangezien de puberteit zich bij deze kinderen nog vroeger voordoet. Naast het soort sport (bv. gymnastiek) verschilt het aantal uren deliberate practice ook afhankelijk van de te bereiken vaardigheidsniveaus (Ward et al., 2004). Opvallend en verassend is dat, ondanks het feit dat deliberate practice gedefinieerd wordt als niet plezierig, er onderzoeken zijn die contrasterende resultaten hebben gevonden (o.a. Starkes, 2000). Atleten vonden de specifieke practice activiteiten juist wel plezierig. Ander empirisch bewijs voor vroege specialisatie is de 10-jaren-regel. Deze regel komt neer op hetzelfde principe als de uren-regel. Er zijn dan 10 jaar toewijding aan hoge niveaus van training vereist om het expertniveau te bereiken (zie figuur 4). 16

23 Figuur 4: Illustratie van de graduele stijging van prestatieniveau in functie van de leeftijd (Ericsson, 2006). Ericsson (2006) stelde dat het proces van beginner naar expert kan evolueren door het verbeteren van de vaardigheidsniveaus en zo ook de prestaties. Dit proces gaat echter niet automatisch. Verbeteringen zijn het gevolg van veranderingen in de cognitieve mechanismen van een individu, de manier waarop de hersenen en het zenuwstelsel de prestatie controleren en de graad van aanpassing van de psychologische systemen van het lichaam. Al deze veranderingen moeten gestabiliseerd worden om de prestatie te kunnen blijven verbeteren (Ericsson, 2006). Het proces gaat ook gepaard met een mentale last, want deliberate practice vereist namelijk veel concentratie. Daarom is het belangrijk dat er grenzen gesteld worden voor de dagelijkse duur van deliberate practice voor een sporter. Ericsson et al. (1993) stelden dat expert sporters zonder rust gedurende één uur aan deliberate practice activiteiten kunnen doen en ze prefereren dit s ochtends te doen wanneer hun geest nog fris is. Atleten rapporteerden in een onderzoek van Ericsson (2001, 2003) dat de limiterende factor de onmogelijkheid is om zich blijvend op hoog niveau te concentreren. Ericsson (1996) stelde dat niet enkel concentratie, maar ook motivatie een belangrijke voorwaarde is voor blijvende toewijding in deliberate practice doorheen dagen en jaren. Hierbij gaat het over een extrinsieke vorm van motivatie, aangezien de focus van de ontwikkeling ligt op het te behalen resultaat en niet op de processen die gebruikt worden om het resultaat te bereiken. Côté (1999) stelde echter dat ook intrinsieke motivatie noodzakelijk is om de gretigheid van de sporter te behouden en te verhogen om extern gecontroleerde 17

24 activiteiten zoals deliberate practice verder te zetten. Deze visie is consistent met de stelling dat intrinsiek gemotiveerde sporters een sterkere toewijding hebben in hun specifiek domein (Csikszentmihalyi et al., 1993). 1.6.Multilaterale ontwikkeling Deliberate play en sampling Een eerste aspect van een multilaterale sportontwikkeling is de betrokkenheid in meerdere sporten of sampling. Deze sampling in de eerste ontwikkelingsjaren van talent kan een goed alternatief vormen voor de vroege specialisatie in één sport (Baker, 2003). Onderzoek heeft immers aangetoond dat vroege specialisatie niet noodzakelijk de enige weg is die kan bewandeld worden om een expert te worden in een sport (Côté, 1999; Baker et al., 2003; Hill, 1993). Côté en collega s toonden aan dat experts betrokken waren in verscheidene sporten, alvorens zich toe te spitsen op één sport (Côté, 1999, 2003; Côté & Hay, 2002). Ook Baker et al. (2003) gaven aan dat deelname aan meerdere sporten tijdens de vroege ontwikkelingsstadia van een atleet de fysieke en cognitieve vaardigheden bevordert. Verder ontwikkelen kinderen zich ook op affectief en psychosociaal vlak. Al deze vaardigheden zijn vereist om zich te kunnen specialiseren in één sport na de leeftijd van 15 jaar (Côté et al., 2009). Naast deze onderzoeken is nog niet veel geweten over de mate waarin sampling de ontwikkeling van deze vaardigheden beïnvloedt, hoewel een link kan gemaakt worden met onderzoek naar de effecten van cross-training. Zo suggereerden Baker (2003) en Côté et al. (2007) dat identieke elementen tussen activiteiten overdraagbaar zijn. Schmidt & Wrisberg (2000) deelden de overdraagbare elementen op in drie categorieën, namelijk bewegings-, perceptuele en conceptuele elementen. Uit verder onderzoek (Loy et al., 1995) is gebleken dat er ook een vierde categorie aan zou moeten toegevoegd worden, namelijk de fysieke conditie. Bewegingselementen verwijzen naar biomechanische en anatomische acties om een taak uit te voeren. Dit zijn bijvoorbeeld het bovenhands werpen in handbal en de bovenhandse tennisopslag, de zogenaamde transfer van vaardigheden. Onder perceptuele elementen wordt de interpretatie van de omgeving verstaan, die nodig is om de juiste beslissingen te maken. Dit is bijvoorbeeld nodig bij voetbal en bij basketbal, waar de acties van de tegenstrevers moeten geïnterpreteerd worden. Conceptuele elementen verwijzen naar strategieën, richtlijnen en regels. Deze zijn van belang bij bijvoorbeeld netbal en volleybal (strategieën) of bij 18

25 gymnastiek en schoonduiken (regels). Ten slotte is er nog de fysieke conditie, waarbij aërobe en perifere effecten overgedragen kunnen worden naar andere sporten. Deze overdraagbare effecten spelen voornamelijk een rol bij sporten met een gelijke vorm. Zo worden de trainingseffecten bij triatlon tussen fietsen en lopen overgedragen, maar dit geldt niet voor zwemmen omdat zwemmen een ongelijke vorm van sport is (Foster et al., 1994). Deze overdraagbare elementen hebben het meeste effect in de vroege ontwikkelingsstadia (Loy et al., 1995). De reden hiervoor is dat atleten in deze vroege ontwikkeling snel algemene fysiologische aanpassingen ondervinden, waardoor prestaties ook duidelijk stijgen. Deze effecten nemen af naarmate de atleten meer getraind zijn (Baker, Côté, Deakin, 2005). Als de algemene aanpassingen gemaakt zijn, moet overgeschakeld worden op meer specifieke training. Figuur 5 (Côté et al., 2007) toont deze relatie, gebaseerd op de stadia van sportparticipatie van Côté (1999, 2009). Figuur 5: De rol van vroege betrokkenheid in meerdere sporten in de ontwikkeling in de sport tot experts (Côté et al., 2007). Een tweede aspect van multilaterale sportontwikkeling is Deliberate play. Dit kan gezien worden als een sportactiviteit die de intrinsieke motivatie opwekt en als doel heeft de plezierbeleving in de sport na te streven (Côté, 1999). Het verbeteren van de prestaties wordt bij deliberate play, in tegenstelling tot bij deliberate practice, niet nagestreefd en de activiteit op zich kent weinig structuur. De spelen worden gereguleerd door flexibele 19

26 leeftijdsaangepaste regels, die door de kinderen zelf of door een volwassen persoon die bij het spel betrokken is, gevormd worden (Côté et al., 2007). Enkele voorbeelden zijn spelen van voetbal in de straat of basketbal op het buurtpleintje. Het spelen ervan laat kinderen toe om sport te beoefenen binnen een heterogene populatie met een minimum aan uitrusting, op gelijk welke plaats en met gelijk hoeveel (Côté et al., 2007). Deliberate play zou, samen met de participatie in een brede waaier aan sporten, heel veel aan bod moeten komen tijdens de eerste ontwikkelingsjaren van jonge sporters, of de sampling years (zie ook figuur 5). Uit onderzoek van Soberlack & Côté (2003) bij ijshockeyspelers vond men dat experts nog in zes andere sporten betrokken waren tijdens deze periode. Baker et al. (2003) kwamen eveneens tot dezelfde resultaten bij experts uit andere teamsporten, o.a. netbal en basketbal. Dit terwijl de experts en niet-experts tijdens het volgende ontwikkelingsstadium, namelijk de specialising years (volgens het DMSP model van Côté, 1999, 2009) ongeveer gelijke hoeveelheden deliberate play en deliberate practice aangeboden kregen. Figuur 6 (Bompa, 2000) toont dat op de leeftijd van 6-7 jaar 80% van de ontwikkeling veelzijdig moet gebeuren en slechts 20% gericht mag zijn op specialisatie. Naarmate men ouder wordt, vermindert het aandeel van veelzijdige ontwikkeling, maar blijft deze wel aanwezig. Op de leeftijd van jaar besteedt men nog 20% aan veelzijdige ontwikkeling en 80% aan specialisatie in de sport. In het onderzoek van Ford et al. (2009) wordt aangetoond dat de elite voetballers significant meer betrokken waren in deliberate play in vergelijking met de voetballers, die snel gestopt zijn met voetballen, alsook met de recreatiespelers. Figuur 6: Verdeling specialisatie en veelzijdige ontwikkeling in het ontwikkelingsproces van een jonge sporter (Bompa, 2000). 20

27 Onderzoek naar de ontwikkeling van motorische vaardigheden (Baker et al., 2003) steunt deze benadering, namelijk dat de focus in de sportontwikkeling initieel dient gelegd te worden op de motorische basisvaardigheden en pas later op sportspecifieke vaardigheden. Het is namelijk belangrijk voldoende tijd te spenderen aan deliberate play om zowel de perceptuele-cognitieve en de perceptuele-motorische ontwikkeling te optimaliseren (Ford et al., 2009; Pellegrini & Smith, 1998). Dit wordt ook aangetoond in een onderzoek van Berry et al. (2008) over Australian Football spelers. Een groep elitespelers werd opgedeeld in expert decision-makers en niet-experts. Uit de resultaten bleek dat de experts meer tijd hadden geïnvesteerd in deliberate play dan de niet-experts en zo de transfer van tactische of cognitieve vaardigheden hebben kunnen maken Vroege specialisatie versus multilaterale ontwikkeling Ondanks de voorgaande aanzet in de literatuur dat vroege specialisatie noodzakelijk is om op latere leeftijd expert te worden in de sport (Simon & Chase, 1973; Ericsson et al., 1993), zijn er naast heel wat voordelen, ook negatieve gevolgen. Wanneer een multilateraal sportprogramma wordt aangeboden op jonge leeftijd kunnen deze laatste weggewerkt worden (Bompa, 2000). Tabel 2 toont de voor- en nadelen van respectievelijk vroege specialisatie en multilaterale ontwikkeling (Bompa, 2000). Tabel 2: Vergelijking tussen vroege specialisatie en multilaterale ontwikkeling (Bompa, 2000). Vroege specialisatie - Snelle prestatieverbetering - Beste prestaties bereikt rond leeftijd van jaar door snelle adaptatie - Inconsistentie van prestaties tijdens competitie - Op de leeftijd van 18 jaar dikwijls burn-out bij atleten en bijgevolg ook drop-out - Vatbaar voor blessures door geforceerde adaptaties Multilaterale ontwikkeling - Tragere prestatieverbetering - Beste prestaties bereikt op 18 jarige leeftijd en ouder, de leeftijd van fysiologische en psychologische maturiteit - Consistentie van prestaties tijdens competitie - Langere carrière - Weinig blessures 21

28 Het meest schadelijke bewijs tegen vroege specialisatie betreft drop-out. Wanneer sporters overtraind (letsels, vermoeidheid,...) zijn, kan dit leiden tot een burn-out en uiteindelijk tot drop-out (Henschen, 1998; Ericsson, 2006). Naast overbelasting toonden verschillende onderzoekers aan dat een gebrek aan intrinsieke motivatie, een belangrijk motief is voor het stopzetten van participatie in de sport. Zo is in het onderzoek van Wall & Côté (2007) aangetoond dat ijshockeyspelers die op jonge leeftijd off-piste trainen (d.i. krachttraining, looptraining, fietstraining), wat een vorm is van vroege specialisatie en de intrinsieke motivatie kan doen afnemen, sneller overgaan tot drop-out. Andere redenen van drop-out, zoals het beoefenen van andere activiteiten, overdreven druk, vaardigheidsproblemen, zijn aangehaald in het onderzoek van Wall & Côté (2007). Bij een multilaterale sportontwikkeling is er minder sprake van drop-out bij atleten, grotendeels door een grotere intrinsieke motivatie, die verkregen wordt door deliberate play en door sampling (Côté, 1999; Côté & Hay, 2002; Côté et al., 2003). Dit wordt onder andere aangetoond in een onderzoek van Barynina & Vaitsekhovskii (1992), waarbij zwemmers die later startten met specialisatietrainingen een langere sportieve carrière kenden dan deze die vroeg met specialisatietrainingen begonnen. 1.8.Testbatterijen uit de praktijk Relevante testbatterijen die in de praktijk gebruikt worden in het kader van talentidentificatie en talentontwikkeling zijn de Bruininks-Oseretsky Test of Motor Proficiency second edition (BOT-2), de Körperkoordinations Test für Kinder (KTK) en de Eurofit testbatterij. Deze testbatterijen zijn handige hulpmiddelen die gebruikt worden om specifieke prestatiebepalende eigenschappen in kaart te brengen Bruininks-Oseretsky Test of Motor Proficiency De Bruininks-Oseretsky Test of Motor Proficieny (BOT) of motorische bekwaamheidstest is een gestandaardiseerde meting, gebruikt in klinische en schoolpraktijken (Deitz et al., 2007). Deze test werd recent herzien en gepubliceerd als BOT, second edition (BOT-2) (Bruininks & 22

29 Bruininks, 2005). Dit is een individuele meting van de fijne en grove motorische vaardigheden bij kinderen en jeugd (4 tot 21 jaar). Er bestaat een korte vorm en een volledige vorm van deze meting. In de korte vorm worden 14 testitems geselecteerd uit de volledige vorm. De test is gericht op vier motorische domeinen: fijne manuele controle, manuele coördinatie, lichaamscoördinatie, kracht en behendigheid. Elk van deze domeinen bestaat uit twee subtesten. In tabel 3 worden de vier domeinen met subtesten en test items weergegeven. Tabel 3: Motorische domeinen en subtesten uit volledige vorm van BOT-2 (Bruininks & Bruininks, 2005) Körperkoordinations Test für Kinder (KTK) Het motorisch coördinatieniveau bij kinderen speelt een belangrijke rol in de algemene ontwikkeling en het normaal functioneren (Henderson & Sugden, 1992), maar ook voor de fysieke en psychologische gezondheid. Er is een grote consensus hieromtrent, vele onderzoekers zien namelijk het belang van een goede motorische coördinatie in (Vandorpe et al., 2010). Wrotniak et al. (2006) bewezen dat een goede motorische competentie positief geassocieerd is met fysieke activiteit en negatief met sedentarisme. Bij het opstellen van een testbatterij ter evaluatie van motorische vaardigheden moet rekening worden gehouden met het feit dat algemene motorische coördinatie niet kan geëvalueerd worden zonder fitheidskarakteristieken, zoals kracht, snelheid, uithouding en flexibiliteit (Vandorpe et al., 23

30 2010). Eén van de weinige testbatterijen die hoofdzakelijk groot-motorische coördinatie meten van zowel motorisch gezonde kinderen als kinderen met motorische problemen, is de Körperkoordinations Test für Kinder (KTK). Deze werd gepubliceerd door Kiphard & Shilling (1974, 2007) en betrouwbaar (test - retest betrouwbaarheidscoëfficiënt van 0.97) en valide (bewezen door middel van differentiatie ten opzichte van kinderen met een gestoorde motoriek) gevonden. De test is eenvoudig af te nemen en duurt ongeveer 15 minuten per kind. De test bestaat uit vier subtests die de groot-motorische coördinatie meten (Kiphard & Shilling, 1974, 2007). Deze zijn: rugwaarts balanceren op evenwichtsbalken met verschillende breedte (dynamisch evenwicht); zijwaarts verplaatsen met behulp van twee plankjes (groot motorische coördinatie); op één been over een stapel kussens springen (groot motorische coördinatie); zo snel mogelijk zijwaarts springen over een balkje (groot motorische coördinatie). Bij alle leeftijdsgroepen worden dezelfde vier testen gebruikt wat voordelig is met betrekking tot longitudinale opvolging. Via normentabellen kunnen de ruwe testscores van elke subtest worden omgezet naar motorische quotiënten (MQ) die op hun beurt kunnen worden gesommeerd tot één MQ waarde voor de gehele testbatterij. Deze waarde is een meting van de grootmotorische coördinatie bij kinderen gaande van kinderen met aanleg voor motoriek tot kinderen met motorische problemen (Vandorpe et al. 2009). De normentabellen zijn gebaseerd op normaal ontwikkelende Duitse kinderen (1974) en de MQ s zijn gestandaardiseerd voor leeftijd (5-15 jaar) en geslacht (Kiphard & Shilling, 1974, 2007). In tabel 4 worden de MQ scores weergegeven met hun bijhorende motorische coördinatie (Kiphard & Shilling, 1974). Tabel 4: MQ scores met bijhorende groot motorische coördinatie (Kiphard & Shilling, 1974) MQ score Grootmotorische coördinatie < 70 Ernstige groot-motorische stoornis Matige groot-motorische stoornis Normale groot-motorische coördinatie Goede groot-motorische coördinatie >131 Zeer goede groot-motorische coördinatie Gezien de groeiende sedentaire levensstijl bij de bevolking en het belang van de motorische ontwikkeling bij de kinderen voor hun gezondheid dienen sport coaches, LO leerkrachten en de overheid maatregelen te treffen zodat zoveel mogelijk kinderen een goede motorische ontwikkeling genieten (Barnett et al., 2008; Stodden et al., 2008). 24

31 Eurofit testbatterij De European Test of Physical Fitness of de Eurofit testbatterij wordt gebruikt om de fysieke fitheid te meten bij verschillende populaties. De term fysieke fitheid verwijst naar de mate waarin de fysieke basiseigenschappen aanwezig zijn bij een individu (uithouding, kracht, lenigheid, snelheid en coördinatie) om dagelijks te kunnen functioneren zonder buitensporige vermoeidheid te ondervinden. Spierkracht, spierkrachtuithouding, circulaire en respiratoire uithouding en lenigheid zijn componenten van deze fysieke fitheid. Naast het fysieke niveau is fysieke fitheid ook afhankelijk van het motorische niveau van de persoon. Deze motorische fitheid bestaat uit componenten die nodig zijn om vaardigheidsprestaties van eender welke activiteit uit te voeren. Deze componenten zijn voornamelijk snelheid, evenwicht, coördinatie en kracht (Fjørtoft, 2000). Met deze testbatterij kunnen ook de trends in fysieke fitheid van de Vlaamse jeugd bekeken worden. Hieruit blijkt dat het vetpercentage bij de jeugd (12-18jaar), zowel bij jongens als bij meisjes, gestegen is tussen 1990 en Aan de continue stijging in lichaamslengte en -gewicht lijkt de laatste jaren echter wel een einde te komen. Bij de jongens is daarnaast een significante achteruitgang waar te nemen voor lenigheid, evenwicht, uithouding explosieve en statische kracht. Enkel voor de factor snelheid van de ledematen is er nog vooruitgang. Bij de meisjes zijn quasi dezelfde resultaten waar te nemen, alhoewel zij naast snelheid van de ledematen ook nog vooruitgaan op uithouding. Het toenemend sedentair gedrag bij de jongeren zorgt voor een groter aandeel vet en bijgevolg kleiner aandeel spiermassa, met als gevolg een daling in kracht en andere fysieke eigenschappen (Duvigneaud et al., 2006). Al deze factoren zorgen voor een daling in fitheid bij jongeren. Voor de leeftijdscategorie 6-12 jaar zijn er echter nog geen resultaten gekend. Bij de Eurofit testbatterij worden eerst en vooral enkele antropometrische eigenschappen gemeten. Dit zijn lichaamslengte, lichaamsgewicht en vijf huidplooien (biceps, triceps, scapula, spina iliaca en kuit). Verder bestaat de testbatterij uit negen subtesten, waarvan acht motorische testen en één uithoudingstest. Elk van deze testen meet een eigenschap van de proefpersoon. De acht motorische testen zijn: de flamingo evenwichtstest (lichaamsevenwicht), de plate tapping of het snel tikken met één hand (snelheid ledematen), sit and reach test of het al zittend zo ver mogelijk reiken (lenigheid), de standing broad jump of het verspringen uit stand (explosieve kracht), de handknijpkracht (statische kracht), sit-ups (rompkracht), de bent arm hang of het hangen met gebogen armen (functionele kracht) en de snelheid shuttle run (snelheid en wendbaarheid). De uithoudingstest is de 25

32 uithouding shuttle run (aerobe uithouding). Al deze testen worden in de bovenvermelde volgorde afgelegd. De betrouwbaarheid en validiteit van deze testbatterij bij kinderen van vijf tot zeven jaar werden getest door Fjørtoft (2000). De betrouwbaarheidstest toonde enkel verschillen tussen test en retest op plate tapping. Er werd matige validiteit gevonden tussen de flamingotest en stabiliteit, en tussen standing broad jump en kracht, met correlaties van respectievelijk 0,43 en 0, Onderzoeksvragen / hypothesen Uit bovenstaande literatuurstudie blijkt dat het wel degelijk voordelig is om op jonge leeftijd veelzijdig te sporten, maar het bewijs hiervoor is nog verre van compleet. Bijgevolg is er nog meer longitudinaal onderzoek naar de invloed van een veelzijdige sportontwikkeling op sportprestaties vereist. In het bijzonder dient er te worden nagegaan of een multilaterale sportontwikkeling leidt tot een verbeterde ontwikkeling van de algemeen motorische vaardigheden van jeugdige atleten (6-12 jaar)? Hiermee komen we meteen tot een eerste onderzoeksvraag die gesteld wordt in onderliggend onderzoek dat kadert in het SPORTAKUS-project. Deze eerste hypothese neemt de verwachting aan dat een multilaterale sportontwikkeling op jonge leeftijd, meer bepaald tussen 6 en 12 jaar ( sampling years of de ervaringsjaren), voordelig is voor de fysieke fitheid en voor de grootmotorische coördinatie. Daarbij worden enerzijds voornamelijk verschillen verwacht bij de oudste leeftijdscategorie (10-11 jaar) en anderzijds wordt voorspeld dat de mogelijke effecten merkbaar zullen zijn voor de jongens en niet voor de meisjes. Naast deze eerste hypothese worden tevens de verschillen vergeleken tussen vier verschillende groepen. Hierbij kan een tweede onderzoeksvraag geformuleerd worden, namelijk: Is de combinatie van het aantal uren sport en het aantal sporten voordeliger voor de fysieke fitheid en de grootmotorische coördinatie van jeugdige atleten (6-12 jaar)?. Hierbij wordt verwacht dat deze effecten vooral zullen optreden bij de oudste leeftijdsgroep, namelijk jaar. Dit vormt de tweede hypothese binnen dit onderzoek. 26

33 2. METHODE 2.1.Proefgroep Het SPORTAKUS - project werd opgestart in SPORTAKUS is de roepnaam van de vzw Jeugd Sport Fit & Vaardig Roeselare en richt zich op een populatie kinderen met een leeftijd tussen de 6 en 16 jaar. Het project wordt gekenmerkt door twee sportieve doelstellingen. Enerzijds is er de sport voor allen doelstelling die zich richt op het bevorderen en stimuleren van de algemene en motorische vaardigheden bij alle Roeselaarse kinderen. Anderzijds wordt op zoek gegaan naar talentvolle jongeren in de Roeselaarse sportclubs binnen het luik talentidentificatie. De realisatie van deze doelstellingen gebeurt enerzijds door op zoek te gaan naar het fysieke basisprofiel van jongeren in sportclubs tussen 6 en 12 jaar en anderzijds de evolutie van deze fysieke eigenschappen op te volgen. Er wordt ook nagegaan welke van deze eigenschappen een zekere voorspellende waarde hebben met betrekking tot het bereiken van een hoog competitief niveau in een bepaalde sport. Er werken negen Roeselaarse sportclubs mee aan het project: FLAC Roeselare (atletiek), Wytewa Roeselare (basketbal), Dansschool Induce (dans), Knack handbal Roeselare (handbal), KSV De Ruiter en KSV Roeselare (voetbal), TC De Karre Rumbeke (tennis) en de Roeselaarse bewegingsschool. De data afkomstig van de SPORTAKUS tests in 2010 werden aangevuld met resultaten van het Vlaams Sport Kompas (VSK) uit Dit laatste project is een samenwerking tussen de vakgroep Bewegings en Sportwetenschappen van de Universiteit Gent en de Vlaamse Gemeenschap. VSK testte kinderen uit het lager onderwijs afkomstig uit 29 Vlaamse scholen. Zowel de SPORTAKUS sample als deze van het VSK bevat kinderen tussen de 6 en 12 jaar oud, ze vormen een representatieve onderzoekssample voor de Vlaamse Jeugd. Via SPORTAKUS 2010 zijn er van de negen sportclubs 181 kinderen getest. Alle kinderen werden onderworpen aan dezelfde testbatterij. Samen met de 874 geteste kinderen van het VSK project ( ) wordt een totaal sample bekomen van 1055 kinderen tussen de 6 en 12 jaar oud. Naast de testbatterij werden ook vragenlijsten meegegeven die de kinderen dienden in te vullen. De respons was relatief hoog, 121 van de 181 uitgedeelde vragenlijsten binnen het SPORTAKUS project werden ingevuld terugbezorgd, goed voor een respons van 66,9 %. Om 27

34 de respons te optimaliseren kregen de kinderen die de vragenlijst niet ingevuld hadden herhaaldelijk een herinneringsmail toegestuurd. Alle ouders van de deelnemende kinderen ontvingen voor de aanvang van het onderzoek een informatiebrief (bijlage 1) en vulden een informed consent in (bijlage 2). Tabel 5 geeft een overzicht van de onderzoekssample. Het aantal jongens en meisjes worden apart weergegeven en ook wordt er opgesplitst per leeftijdscategorie. Tabel 5: Aantal proefpersonen per leeftijd en per geslacht. Mannen Vrouwen Totaal 6-7 jaar jaar jaar Totaal Procedure SPORTAKUS en het Vlaams Sport Kompas zijn longitudinale onderzoeken. De gebruikte data voor deze studie zijn cross-sectioneel en afkomstig uit meetmomenten die respectievelijk in het jaar 2010 en 2007 hebben plaats gevonden. Dit gebeurde steeds in groep, hetzij in school - of clubverband. De wijze van dataverzameling bij beide onderzoeken is gelijklopend. Voor het VSK werden de deelnemende scholen random geselecteerd en voor SPORTAKUS project werden de sporters verzameld op basis van de negen participerende sportclubs. Aan de hand van de resultaten werden profielkaarten van de proefpersonen opgesteld die aan de ouders en de trainers onder de vorm van een feedbackmoment werden meegedeeld. Nadien werd aan de proefpersonen en de ouders een vragenlijst meegegeven die peilde naar de sportparticipatie en de fysieke activiteit van kinderen tussen de 6 en 12 jaar. Het afnemen van de testbatterij bij de deelnemende kinderen duurde ongeveer 90 minuten en gebeurde door specifiek opgeleide testleiders. De proefpersonen kregen vooraf uitleg over de inhoud, het verloop van de tests en de te volgen regels. Vóór de start van de test gaf de testleider een demonstratie zodat de proefpersoon de correcte uitvoering te zien kreeg. De proefpersonen kregen de mogelijkheid tot gewenning gedurende een korte tijd. Elke proefpersoon had een scoreformulier waarop de begeleidende testleiders per proef steeds het resultaat invulden. Alle testleiders beschikten over een gedetailleerde handleiding en een 28

35 protocol per test om de accuraatheid van het afnemen te verzekeren. Diezelfde accuraatheid werd ook nagestreefd door de testleiders zo veel mogelijk dezelfde test te laten afnemen. 2.3.Meetinstrumenten Zowel binnen het SPORTAKUS project en binnen het VSK gebeurde de dataverzameling enerzijds door middel van een testbatterij en anderzijds door middel van een vragenlijst SPORTAKUS testbatterij Voor het SPORTAKUS project wordt een testbatterij gebruikt die samengesteld is op basis van tests uit verschillende gestandaardiseerde batterijen. Deze zijn de Eurofit testbatterij (Council of Europe, 1988), de KörperkoordinationsTest für Kinder of KTK (Kiphard & Shilling, 1974), de Bruininks-Oseretsky Test of Motor Proficiency, second edition of BOT-2 (Bruininks & Bruininks, 2005) en het Vlaams Sport Kompas (De Clercq & Labath, 2010). De volledige testbatterij van het SPORTAKUS project bestaat uit drie grote delen: antropometrische tests, fysieke tests en motorische tests. Eenmaal de tests afgenomen waren, werd een testprofiel per proefpersoon opgesteld. Antropometrische tests Lichaamslengte (LL) werd gemeten aan de hand van een stadiometer (0,1 cm nauwkeurig), alsook aan de hand van een zithoogtemeter (0,1 cm nauwkeurig) (Harpenden, Holtain Ltd., Grymych, UK). De gehanteerde procedures werden uitgevoerd volgens de beschrijvingen van Lohman et al. (1988). Verder werd een elektrische impedantie weegschaal met digitale aflezing van het merk Tanita gebruikt voor het meten van zowel het lichaamsgewicht (100 gram nauwkeurig) als het vetpercentage (0,1% van LG nauwkeurig). De hierbij gehanteerde procedures werden uitgevoerd volgens de fabriekshandleiding. Op basis van de LL en het LG werd de body mass index (BMI = LG/LL²) bepaald. Tenslotte werd de armspan (lengte tussen topje van beide middenvingers met armen wijd gestrekt) gemeten met een rolmeter (0.1 cm nauwkeurig). Fysieke en motorische tests Voor de fysieke tests kan een onderscheid gemaakt worden tussen lenigheids-, kracht-, snelheid- en uithoudingstests (tabel 6). De motorische tests meten de grootmotorische 29

36 coördinatie en zijn, met uitzondering van het shuttle werpen, onderdeel van de KTK testbatterij (Kiphard & Shilling, 2007). Voor een gedetailleerde beschrijving van de fysieke en motorische tests, zie bijlagen 3,4,5,6. Tabel 6: Fysieke en motorische tests van de SPORTAKUS testbatterij. Test Parameter Oorspronkelijke testbatterij - referentie Fysieke tests Motorische tests Sit and Reach (SAR) Lenigheid Eurofit - Council of Europe (1988) Verspringen uit stand (SBJ) Explosieve kracht Eurofit - Council of Europe (1988) Handknijpkracht (HGR) Statische kracht Eurofit - Council of Europe (1988 Snelheid shuttle run (SR) Behendigheid en (start) snelheid Eurofit - Council of Europe (1988) Uithouding shuttle run (ESHR) Aeroob uithoudingsvermogen Eurofit - Council of Europe (1988) Knee push ups (KPU) Rompkracht (uithouding) BOT-2 - Bruininks & Bruininks (2005) Sit ups (SU) Rompkracht (uithouding) Eurofit - Council of Europe (1988) Medicijnbal werpen + stoten (MBW + MBS) Explosieve kracht (bovenste ledematen) VSK - De Clercq & Labath (2010) Dribbeltest (DRT) Grootmotrische coördinatie VSK - De Clercq (balvaardigheid) & Labath (2010) Shuttle werpen Grootmotrische coördinatie VSK - De Clercq (SHW) Rugwaarts balanceren op evenwichtsbalkjes (EVW) Zijwaarts springen over balkje (SPB) Zijdelings verplaatsen via 2 plankjes (VPL) Met één been over stapel kussens springen (SPK) (werpen) Grootmotrische coördinatie (evenwicht) Grootmotrische coördinatie Grootmotrische coördinatie Grootmotrische coördinatie & Labath (2010) KTK - Kiphard & Shilling (1974) KTK - Kiphard & Shilling (1974) KTK - Kiphard & Shilling (1974) KTK - Kiphard & Shilling (1974) 30

37 Voor de motorische tests werd ook het motorisch quotiënt (MQ-KTK) berekend. Dit is de somscore van de vier KTK tests, namelijk EVW, SPB, VPL en SPK SPORTAKUS vragenlijst Door middel van de vragenlijst (bijlage 7) wordt de sportparticipatie en de fysieke activiteit van de Vlaamse jeugd nagegaan (6-12 jaar). De vragenlijst bestaat uit 30 vragen die peilen naar persoonlijke informatie van de proefpersoon. Ook de gezinsomvang, de beroepen van de ouders en het aantal uren dat de proefpersoon studeert, worden hierbij bevraagd. Naast persoonlijke informatie wordt vervolgens informatie verzameld over de fysieke activiteit tijdens de schooltijd en tijdens de vrije tijd. Deze SPORTAKUS-vragenlijst is gebaseerd op de FPACQ (Physical Activity Computer Questionnaire), maar is een papieren versie. Deze FPACQ is door Verstraete (2006) betrouwbaar en valide bevonden bij 12 tot 18 jarigen. Er zijn echter geen studies gevonden, die erop wijzen dat de validiteit en betrouwbaarheid zou verschillen bij andere leeftijdscategorieën. 31

38 2.4. Data analyse Voor de data analyse werd het statistisch programma SPSS 18 gebruikt. De analyses werden onderverdeeld in antropometrie tests, in fysieke tests en in coördinatie- of motorische tests. De antropometrie tests bevatten metingen van de lichaamslengte (LL) en het lichaamsgewicht (LG). De fysieke tests werden nog eens verder onderverdeeld in kracht (SBJ, KPU, SU, HGR), lenigheid (SAR), snelheid (SR) en uithouding (ESHR). De coördinatie- of motorische tests behelsden de dribbeltest (DRT), rugwaarts balanceren op evenwichtsbalkjes (EVW), zijwaarts springen over balkje (SPB), zijdelings verplaatsen via twee plankjes (VPL) en met één been over een stapel kussens springen (SPK). De variabelen armspan, medicijnbal stoten & werpen (MBS en MBW), shuttle werpen (SHW) en de dribbeltest (DRT; zonder bal, met handen en met voeten) werden niet mee opgenomen in de analyses. Dit komt omdat deze tests enkel werden afgenomen tijdens de testafnames voor het SPORTAKUS project waardoor het aantal proefpersonen dat deze specifieke tests hadden afgelegd te klein was. Eerst werd nagegaan of er significante verschillen merkbaar waren tussen de jongens en de meisjes. Hiervoor werd gebruik gemaakt van multivariate statistiek, meer bepaald MANCOVA, voor de analyses met betrekking tot antropometrie, kracht en grootmotorische coördinatie. Verder werden aan de hand van univariate statistiek, namelijk ANCOVA, de effecten voor lenigheid, snelheid en uithouding bekeken. De variabele leeftijd werd zowel bij de MANCOVA als bij de ANCOVA analyses als covariaat/storende variabele opgenomen. De reden hiervoor is omdat er binnen elke leeftijdscategorie nog twee jaar verschil kan zijn. Aangezien zowel bij de multivariate als de univariate analyses significante verschillen merkbaar waren, werden verdere resultaten voor de jongens en de meisjes apart vergeleken. Vervolgens werd voor de analyses met betrekking tot het aantal sporten (het al dan niet beoefenen van één of meer sport) en het aantal uren sport (weinig of veel uren sporten), ook multivariate (MANCOVA) en univariate (ANCOVA) statistiek toegepast. Dit gebeurde voor dezelfde variabelen, namelijk antropometrie, fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie. Opnieuw werd, om dezelfde reden, de variabele leeftijd zowel bij de MANCOVA als bij de ANCOVA analyses als covariaat/storende variabele opgenomen. 32

39 Voor alle MANCOVA en ANCOVA analyses werd de variabele leeftijd gehercodeerd. De proefpersonen werden chronologisch opgedeeld en geclusterd in drie leeftijdscategorieën, namelijk 6-7 jaar, 8-9 jaar en jaar. Hiervoor werd de optie split file aangezet. Als minimaal significantieniveau werd p<0.05 gehanteerd. 33

40 3. RESULTATEN 3.1.Analyse 1: Geslachtsverschillen voor antropometrie, fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie. Uit onderstaande tabel 7 blijkt dat voor verschillende variabelen de F-waarden significant zijn, wat betekent dat er een verschil is tussen meisjes en jongens voor wat betreft antropometrie, fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie. Zo zien we dat voor de 6-7 jarigen alle variabelen significant verschillen, met uitzondering van beide antropometrische variabelen, namelijk lichaamsgewicht (LG) en lichaamslengte (LL), en de motorische variabele evenwicht (EVW). Verder zijn er bij de 8-9 jarige jongens en meisjes significante verschillen waar te nemen voor alle fysieke variabelen, behalve voor sit-ups (SU). Ook bij alle grootmotorische variabelen zijn verschillen te zien, behalve voor de variabele evenwicht (EVW). Daarnaast kunnen we bij de jongens en meisjes van 8-9 jaar ook een verschil voor antropometrie, namelijk lichaamsgewicht (LG) en lichaamslengte (LL), vaststellen. Dit laatste geldt tevens voor de leeftijdsgroep jaar. Daarnaast verschillen de jongens en meisjes uit deze leeftijdsgroep voor alle fysieke en grootmotorische variabelen, met uitzondering van evenwicht (EVW). Om voorgaande redenen wordt er voor de verdere univariate en multivariate analyses een opsplitsing gemaakt in geslacht. 34

41 Tabel 7: Gemiddelden ± Standaarddeviaties en F waarden voor de invloed van geslacht op antropometrie, fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie voor drie leeftijdsgroepen (6-7 jaar, 8-9 jaar en jaar). 6-7 jaar 8-9 jaar jaar Gemiddelde±SD Gemiddelde±SD Gemiddelde±SD Jongens Meisjes Jongens Meisjes Jongens (n=175) (n=105) F (n=273) (n=166) F (n=245) Meisjes (n=109) F LG (kg) 25,2 ± 3,8 24,0 ± 4,6 2,082 30,3 ± ,9 ± 5,7 1,988 36,4 ± 6,7 37,4 ± 7,5 1,534 LL (cm) 125,6 ± 6,2 122,9 ± 6,3 7,084** 135,4 ± 6,2 135,7 ± 6,9 0,53 144,9 ± 6,7 145,8 ± 7.0 1,691 SBJ (cm) 123,4 ± 19,7 109,2 ± 18,9 26,272*** 140,3 ± 18,6 129,2 ± 19,1 35,027*** 153,8 ± 19,4 138,7 ± 19,6 46,094*** HGR (kg) 14,7 ± 3,5 12,4 ± ,093*** 18,9 ± 3,5 17,3 ± 3,3 22,594*** 23,3 ± 4,2 21,6 ± 4,7 12,760*** KPU (n/30s) 20,2 ± 5,9 17,7 ± 5,2 8,076** 25,8 ± 5,4 21,7 ± 5,2 59,257*** 28,8 ± 6, ± 6,5 24,239*** SU (n/30s) 16,0 ± 8,0 14,4 ± 7.0 1,069 21,8 ± 6, ± 6,9 1, ±7,3 22,4 ± 6,6 19,750*** SAR (cm) 20,8 ± 5,3 22,0 ± 4,6 2,887 19,4 ± 5,5 21,7 ± 5,5 17,870*** 17,9 ±5,8 21,4 ± 6,1 26,124*** SR (s) 24.0 ± 2,0 24,8 ± 2.0 6,197* 22,0 ± 1,7 23,1 ± 1,6 38,137*** 21,1 ± 1,4 22,0 ± 1,4 31,863*** ESHR (min) 5,2 ± 2,2 3,7 ± 1,7 24,113*** 6,7 ± 2,3 4,9 ± 2,3 58,669*** 7,7 ± 2,4 5,6 ± 2,2 55,31*** EVW (n) 31,4 ± 12,8 32,4 ± 10,9 2,44 41,8 ± 13,4 43,7 ± 13,7 1,602 49,5 ± 12,4 50,8 ± 13,1 0,783 VPL (n/20s) 34,2 ± ,3 ± 5,9 7,867** 41,4 ± 7,7 39,7 ± 6,1 7,394** 47,1 ± 6,6 43,9 ± 6,1 18,937*** SPK (n) 41,1 ± 13,8 35,3 ± 11,9 7,841** 59,1 ± 13,0 52,6 ± 12,4 30,885*** 72,2 ± 11,2 62,3 ± 11,6 58,217*** SPB (n/15s) 45,8 ± 12,1 40,3 ± 10,6 9,010** 59,4 ± ,9 ± 11,0 5,824* 71,4 ± 10,2 66,1 ± 10,2 21,026*** *** = p 0,001; ** = p 0,01; * =p 0,05 35

42 3.2.Analyse 2: Het effect van het aantal uren sport en het al dan niet beoefenen van één of meer dan één sport op lichaamsgewicht en lichaamslengte, fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie. Betreffende analyse twee worden de resultaten uit tabellen 8, 9 en 10 gehanteerd voor de jongens en de resultaten uit de tabellen 11, 12 en 13 voor de meisjes.in deze tabellen zijn een weergave van de gemiddelden±standaarddeviaties en F-waarden Lichaamsgewicht en lichaamslengte Jongens De multivariate test toont dat er voor de antropometrische variabelen een significant verschil aanwezig is tussen kinderen die één sport beoefenen en kinderen die meer dan één sport beoefenen op 6-7 jarige leeftijd. Vervolgens kan er op basis van de univariate test worden vastgesteld dat er voor zowel lichaamsgewicht als voor lichaamslengte een significant verschil is tussen jongens van 6-7 jaar die één sport doen en deze die meer dan één sport doen. De kinderen die één sport beoefenen wegen namelijk minder dan deze die meer dan één sport beoefenen. Voor lichaamslengte vinden we eveneens dat diegene die één sport beoefenen kleiner zijn dan deze die meer dan één sport doen. Voor de leeftijdsgroepen 8-9 jaar en jaar worden geen significante verschillen geconstateerd. Meisjes Bij de meisjes is er eveneens een multivariaat significant verschil te zien voor de antropometrische variabelen. Het verschil situeert zich tussen kinderen die één sport beoefenen en kinderen die meer dan één sport beoefenen. Dit is te wijten aan een significant verschil in lichaamsgewicht voor het aantal sporten. Meisjes die één sport beoefenen wegen meer dan deze die meer dan één sport beoefenen. Zoals bij de jongens geldt dit ook enkel voor de leeftijdsgroep 6-7 jaar. 36

43 Fysieke fitheid Kracht Jongens Bij de multivariate analyse voor de jongens van 6-7 jaar wordt een significant verschil aangetroffen tussen kinderen die één sport beoefenen en kinderen die meer dan één sport beoefenen. Er is voor twee variabelen een univariaat significant effect te vinden, namelijk voor handknijpkracht (HGR) en knee push-ups (KPU). De kinderen die meer dan één sport beoefenen scoren significant minder goed op de HGR dan deze die meer dan één sport beoefenen. Gelijkaardige resultaten zijn te zien voor KPU. De jongens van 6-7 jaar die één sport beoefenen scoren wederom slechter dan deze die meer dan één sport doen. Betreffende de leeftijdsgroep 8-9 jaar is er een significant multivariaat verschil te zien voor het aantal uren sport dat de kinderen beoefenen. Vervolgens is er een univariaat verschil waar te nemen tussen kinderen die weinig uren sporten en deze die veel uren sporten op twee tests, namelijk Standing Broad Jump (SBJ) en Sit-ups (SU). Jongens die veel uren sport per week beoefenen scoren significant beter op SBJ en SU ten opzichte van deze die weinig uren sport beoefenen. Ook bij de leeftijdsgroep van jaar is er enkel een multivariaat verschil te zien voor het aantal uren sport. Dit is eveneens te wijten aan een significant univariaat verschil, voor wat betreft het aantal uren, voor twee tests, meer bepaald de SBJ en SU. Ook hier scoren de jongens die meer uren sport beoefenen beter dan deze die weinig uren aan sport doen. Binnen deze laatste leeftijdsgroep is er voor de variabele SBJ voor zowel het aantal uren sport als het aantal sporten een significant hoofdeffect terug te vinden. Aangezien er echter geen significant interactie-effect waar te nemen was, werd een post-hoc analyse uitgevoerd, waarbij de verschillen tussen vier verschillende groepen vergeleken werd. Deze groepen zijn SSP-F, SSP-M, MSP-F, MSP-M en staan respectievelijk voor single sport, few hours ; single sport, many hours ; more than one sport, few hours ; more than one sport, many hours. Uit onderstaande figuur 7 blijkt dat de groep die veel uren sport beoefenen en meer dan één sport doen (MSP-M) significant beter scoort op SBJ tegenover de groepen SSP-F en MSP-F. Hiernaast scoren de jongens die één sport beoefenen en dit veel uren doen significant beter dan SSP-F. 37

44 SBJ ( cm ) Jongens jr a b,c a,b c SSP-F SSP-M MSP-F MSP-M Figuur 7: Verschillen in score op de test standing broad jump tussen de vier groepen (SSP- F; SSP-M; MSP-F; MSP-M) voor de jongens van jaar. Groepen met een verschillend subscript hebben een significant verschillende score (p < 0,05). Meisjes Bij de meisjes is er geen significant verschil merkbaar, voor wat betreft het aantal sporten of het aantal uren sport, in de tests die de variabele kracht meten, namelijk standing broad jump, handknijpkracht, knee push ups en sit-ups. Dit geldt voor alle leeftijdsgroepen (6-7 jaar, 8-9 jaar, jaar) Lenigheid Jongens Bij de univariate test voor lenigheid wordt bij de jongens van alle leeftijdsgroepen (6-7 jaar, 8-9 jaar, 10-11jaar) een significant verschil aangetoond, naargelang het aantal uren sport dat beoefend wordt. Zo scoren jongens, die weinig uren sport beoefenen, significant slechter dan deze die veel uren beoefenen voor sit and reach (SAR). 38

45 Meisjes Voor de meisjes is er een significant interactie effect waar te nemen voor het aantal uren sport en voor het beoefenen van één of meer dan één sport. Er zijn geen significante hoofdeffecten te vinden voor beide variabelen Snelheid Jongens Betreffende de leeftijdsgroepen 6-7 jaar en jaar, zijn er geen significante verschillen te zien tussen enerzijds de jongens die veel uren sporten en deze die weinig uren sporten en anderzijds tussen deze die meer dan één sport doen en slechts één sport doen. Voor de leeftijdsgroep 8-9 jaar is er wel een significant verschil aanwezig in de scores op de snelheidstest. Dit verschil is merkbaar bij het aantal uren sport dat de kinderen beoefenen. De jongens die veel uren sport beoefenen, zijn significant sneller op de snelheid shuttlerun dan deze die slechts weinig uren sporten. Meisjes Bij de meisjes zijn er geen significante verschillen vastgesteld bij de scores op de snelheid Shuttle Run, voor wat betreft het aantal sporten en het aantal uren sport. Dit geldt voor de drie leeftijdsgroepen (6-7 jaar, 8-9 jaar, jaar) Uithouding Jongens Het univariaat resultaat van de variabele uithouding toont dat er voor de leeftijdsgroepen 6-7 jaar en 8-9 jaar een significant verschil te vinden is, afhankelijk van het aantal uren sport dat de jongens beoefenen. Zo hebben de jongens van 6-7 jaar en deze van 8-9 jaar een significant betere uithouding (score op de uithouding shuttle run) wanneer ze veel uren sport beoefenen dan wanneer ze weinig uren sporten. 39

46 SPB ( n/15 sec ) Meisjes Zoals bij de snelheid Shuttle Run vinden we bij de scores op de uithoudingstest, voor de meisjes bij alle drie de leeftijdsgroepen, geen significante verschillen terug naargelang het aantal uren sport die beoefend worden, alsook niet naargelang het beoefenen van één of meer dan één sport Grootmotorische coördinatie Jongens Voor de jongens binnen de leeftijdsgroep van 6-7 jaar zijn er voor de grootmotorische coördinatie geen significante multivariate F-waarden waar te nemen voor het aantal uren sport. Ook voor het al dan niet beoefenen van één of meer dan één sport, zijn er geen significante verschillen te zien. Als we echter naar de univariate hoofdeffecten kijken, zien we dat zowel het aantal uren sport als het aantal sporten significant is. Dit is de reden waarom we hier, zoals bij puntje , een post-hoc analyse hebben uitgevoerd voor deze leeftijdsgroep (6-7 jaar). 70 Jongens 6-7 jr a a b SSP-F SSP-M MSP-F MSP-M Figuur 8: Verschillen in score op de test springen over balkje tussen de vier groepen (SSP- F; SSP-M; MSP-F; MSP-M) voor de jongens van 6-7 jaar. Groepen met een verschillend subscript hebben een significant verschillende score (p < 0,05). 40

47 VPL (n / 20sec) Uit bovenstaande figuur blijkt dat voor de test springen over balkje, de groep MSP-M significant beter scoort ten opzichte van de drie andere groepen (SSP-F, SSP-M, MSP-F). Verder is er bij de 8-9 jarigen een multivariaat significant verschil aanwezig voor het aantal uren sport, maar niet voor het al dan niet beoefenen van één of meer dan één sport. Dit multivariaat effect is te wijten aan een invloed van het aantal uren sport op alle variabelen, dus zowel voor het verplaatsen van de plankjes, het springen over kussens, het springen over balkje en het rugwaarts balanceren over de evenwichtsbalkjes. De kinderen die veel uren sporten scoren op elk van deze variabelen significant beter tegenover deze die weinig uren sport beoefenen. Daarnaast werd een post-hoc analyse uitgevoerd voor de variabele verplaatsen via twee plankjes (VPL), aangezien zowel bij het aantal sporten als bij het aantal uren sport een significant hoofdeffect te vinden was, maar er geen significant interactie-effect werd waargenomen. 60 Jongens 8-9 jr a b,c a,b c SSP-F SSP-M MSP-F MSP-M Figuur 9: Verschillen in score op de test zijdelings verplaatsen via twee plankjes tussen de vier groepen (SSP-F; SSP-M; MSP-F; MSP-M) voor de jongens van 8-9 jaar. Groepen met een verschillend subscript hebben een significant verschillende score (p < 0,05). Deze figuur toont aan dat de groep jongens die veel uren sporten en meer dan één sport beoefenen (MSP-M) significant beter scoren op de variabele VPL dan de groepen SSP-F en MSP-F. Daarnaast scoort de groep SSP-M significant beter dan de groep SSP-F. 41

48 Tot slot kan er bij de laatste leeftijdsgroep van jaar een significant verschil worden vastgesteld voor zowel het aantal uren sport als voor het al dan niet beoefenen van één of meer dan één sport. Als eerste zijn er bij de variabele aantal uren sport univariate verschillen terug te vinden voor verplaatsen plankjes (VPL), het springen over kussens (SPK), het motorisch quotiënt (MQ) en het springen over een balkje (SPB). Er zijn geen univariate verschillen waar te nemen voor het rugwaarts balanceren over de evenwichtsbalkjes (EVW) tussen de jongens die veel uren sport doen en deze die weinig uren sport doen. Op de variabelen waar significanties voor gevonden werden, namelijk VPL, SPK, MQ-KTK en SPB, scoren de jongens die veel uren sport beoefenen significant beter dan deze die weinig uren sport beoefenen. Als tweede zien we dat de variabele één of meer dan één sport een invloed heeft op de tests SPK, SPB, MQ-KTK en EVW. Meer specifiek wordt vastgesteld dat jongens die meer dan één sport beoefenen significant beter scoren op voorgaande variabelen ten opzichte van deze die slechts één sport beoefenen. Aangezien we bij de laatste leeftijdsgroep (10-11 jaar) een significant hoofdeffect vinden op de variabelen SPB, SPK en MQ voor zowel aantal uren sport als aantal sporten, maar we geen significant interactie-effect kunnen vaststellen, hebben we ook voor deze variabelen de verschillen tussen de vier groepen (SSP-F, SSP-M, MSP-F, MSP-M) aan de hand van posthoc analyses bekeken. 42

49 SPB ( n/15 sec ) Springen over balkje Jongens jr a b a c SSP-F SSP-M MSP-F MSP-M Figuur 10: Verschillen in score op de test springen over balkje tussen de vier groepen (SSP-F; SSP-M; MSP-F; MSP-M) voor de jongens van jaar. Groepen met een verschillend subscript hebben een significant verschillende score (p < 0,05). Uit bovenstaande figuur blijkt dat voor de leeftijdsgroep jaar de jongens uit de groep MSP-M significant beter scoren dan de andere drie groepen. Daarnaast kunnen we ook bemerken dat de jongens die veel uren sport beoefenen, maar slechts één sport doen (SSP-F), significant beter scoren dan de groepen SSP-F en MSP-F. 43

50 SPK ( n ) Springen met één been over kussens Jongens jr a b a,b c SSP-F SSP-M MSP-F MSP-M Figuur 11: Verschillen in score op de test springen met één been over kussens tussen de vier groepen (SSP-F; SSP-M; MSP-F; MSP-M) voor de jongens van jaar. Groepen met een verschillend subscript hebben een significant verschillende score (p < 0,05). Bovenstaande figuur toont aan dat jongens uit de groep MSP-M, significant beter scoren tegenover alle andere drie groepen op de test springen over kussens (SPK). Verder worden in de tweede groep (SSP-M) significant betere scores gehaald ten opzichte van de eerste groep (SSP-F). 44

51 MQ KTK Motorisch quotiënt 125 Jongens jr a a a b SSP-F SSP-M MSP-F MSP-M Figuur 12: Verschillen in motorisch quotiënt (somscore KTK tests) tussen de vier groepen (SSP-F; SSP-M; MSP-F; MSP-M) voor de jongens van jaar. Groepen met een verschillend subscript hebben een significant verschillende score (p < 0,05). Voor het MQ-KTK is op figuur 12 een duidelijk verschil te zien tussen enerzijds de groep (MSP-M) en anderzijds de overige drie groepen. Zo scoren de jongens, die veel uren sport beoefenen en meer dan één sport doen, significant beter dan de andere drie groepen (SSP-F, SSP-M en MSP-F). Naast het uitvoeren van een post-hoc analyse voor de voorgaande drie variabalen, namelijk springen balkje (SPB), springen met één been over kussens (SPK) en het motorisch quotiënt (MQ-KTK), hebben we ook de resultaten van de post-hoc analyse bekeken voor het verplaatsen van de plankjes (VPL) en voor het rugwaarts balanceren op evenwichtbalken (EVW). Echter hadden deze laatste twee (VPL, EVW) slechts één significant hoofdeffect (respectievelijk het aantal uren en het aantal sporten), ten opzichte van alle andere variabelen waarvoor we reeds post-hoc analyses hebben uitgevoerd, bij dewelke we steeds twee significante hoofdeffecten konden waarnemen. De reden waarom we toch ook de variabelen VPL en EVW, in de resultaten opnemen, is dat er in deze post-hoc analyse overeenkomstige verschillen gevonden zijn tussen de groepen als bij de andere variabelen, namelijk deze waar wel twee significante hoofdeffecten konden worden waargenomen. Deze resultaten zijn immers ook relevant in het kader van ons onderzoek en kunnen bijgevolg conclusies omtrent de motorische vaardigheden van jeugdige atleten mee kunnen beïnvloeden. 45

52 VPL (n / 20sec) Zijdelings verplaatsen via twee plankjes 60 Jongens jr a b a c SSP-F SSP-M MSP-F MSP-M Figuur 13: Verschillen in score op de test zijdelings verplaatsen via twee plankjes tussen de vier groepen (SSP-F; SSP-M; MSP-F; MSP-M) voor de jongens van jaar. Groepen met een verschillend subscript hebben een significant verschillende score (p < 0,05). Op basis van deze figuur kan worden besloten dat de jongens jaar die veel uren sporten en meer dan één sport beoefenen significant betere scores halen op de motorisch test verplaatsen plankjes ten opzichte van de drie andere groepen (SSP-F, SSP-M, MSP-F). Verder kan ook worden waargenomen dat de jongens die vele uren aan sport doen, maar slechts één sport beoefenen (d.i. SSP-M), significant betere waarden scoren ten opzichte van de groepen SSP-F en MSP-F. 46

53 EVW ( n ) Rugwaarts balanceren over evenwichtsbalk 70 Jongens jr a a a,b b SSP-F SSP-M MSP-F MSP-M Figuur 14: Verschillen in score op de test rugwaarts balanceren over evenwichtbalkjes tussen de vier groepen (SSP-F; SSP-M; MSP-F; MSP-M) voor de jongens van jaar. Groepen met een verschillend subscript hebben een significant verschillende score aan een level van Uit bovenstaande figuur blijkt dat de groep MSP-M significant beter scoort ten opzichte van de groepen SSP-F en SSP-M, maar geen significante verschillen vertoont met de groep MSP- F. Daarnaast scoort MSP-F ook significant beter dan de groepen SSP-F en SSP-M. Meisjes Bij de meisjes van 6-7 jaar is er een significant multivariaat verschil aanwezig voor het beoefenen van één of meer dan één sport voor de motorische variabelen. Er zijn echter geen significante univariate verschillen gevonden voor de motorische variabelen, voor wat betreft het al dan niet beoefenen van één of meer dan één sport. In de overige twee leeftijdsgroepen zijn geen significante multivariate hoofdeffecten te vinden voor zowel het aantal uren sport als voor het al dan niet beoefenen van één of meer dan één sport. 47

54 Tabel 8: Gemiddelden ± Standaarddeviaties, F waarden voor antropometrie, fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie voor de jongens voor leeftijdsgroep 6-7 jaar. 6-7 jaar SSP-F (n=61) SSP-M (n=25) MSP-F (n=35) MSP-M (n=24) Aantal sporten Aantal uren Aantal *Aantal uren Covariaat LG (kg) 24,8 ± 3,4 24,9 ± 3,1 25,4 ± 4,6 26,3 ± 3,8 6,088 * 0,033 0,391 35,296 *** LL (cm) 125,2 ± 6,0 a 125,2 ± 5,7 a 125,5 ± 5,8 a,b 128,7 ± 6,9 b 10,457 ** 0,09 3,095 80,548** * SBJ (cm) 119,8 ± 19,3 a 127,8 ± 17,4 a,b 117,6 ± 16,4 a 133,7 ± 23,2 b 2,34 7,670 ** 1,585 50,684 *** HGR (kg) 14,3 ± 3,6 a 14,7 ± 3,4 a 14,5 ± 3,5 a,b 16,8 ± 3,4 b 6,760 ** 1,721 2,039 24,416** * KPU (n/30s) 19.0 ± 5,9 a 20,2 ± 5,7 a 20,4 ± 6,2 a,b 23,2 ± 6,1 b 7,158 ** 1,368 0,471 20,164 *** SU (n/30s) 16,4 ± 8,3 16,5 ± 6,2 14,4 ± 8,6 19,1 ± 8,5 0,669 0,735 2,525 25,287** * SAR (cm) 20,4 ± 5,2 a,c 22,0 ± 4,1 c 19,5 ± 5,8 a,b 22,5 ± 5.0 c 0,166 7,021 ** 0,519 2,14 SR (s) 24,3 ± 2.0 a 23,1 ± 1,5 b 23,8 ± 1,7 a,b 23,2 ± 2,3 b 1,339 3,726 0,717 23,036 *** ESHR (min) 5,1 ± 2,1 a 5,5 ± 2,5 a,b 4,6 ± 2,0 a 6,4 ± 2,6 b 1,271 3,994 * 2,141 14,478*** EVW (n) 29,2 ± 11,6 33,6 ± 11,5 28,9 ± 12,9 33,5 ± 16,1 0,221 1,235 0,002 28,021 *** VPL (n/20s) 32,4 ± 6,4 a 35,0 ± 6,4 a,b 33,5 ± 6,6 a,b 37,3 ± 8,2 b 4,948 * 3,05 0,163 40,159** * SPK (n) 39,9 ± 11,9 a 42,6 ± 14,8 a,b 37,6 ± 13,5 a 47,4 ± 14,8 b 1,643 2,921 2,287 41,473 *** SPB (n/15s) 42,4 ± 10,8 a 47,6 ± 11,2 a 43,1 ± 11,9 a 52,9 ± 12,7 b 7,558 ** 7,735 ** 1,435 78,266** * MQKTK 101,7 ± 13,6 104,9 ± 12,6 102,2 ± 14,0 108,9 ± 13,5 1,476 1,573 0,824 38,703** * *** = p 0,001; ** = p 0,01; *=p 0,05; bovenscripts p<0,05 F 48

55 Tabel 9: Gemiddelden ± Standaarddeviaties, F waarden voor antropometrie, fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie voor de jongens voor leeftijdsgroep 8-9 jaar. F 8-9 jaar SSP-F (n=85) SSP-M (n=77) MSP-F (n=47) MSP-M (n=46) Aantal sporten Aantal uren Aantal sporten*aantal uren Covariaat LG (kg) 30,0 ± 5,5 30,2 ± 4,4 30,4 ± 4,5 30,6 ± 5,4 0,209 0,171 0,043 27,913 *** LL (cm) 135,1 ± 6,8 135,9 ± 6,3 135,1 ± 5,5 135,9 ± 6,2 0,031 0,019 0,098 50,712 *** SBJ (cm) 133,2 ± 17,6 a 143,2 ± 18,4 b 138,6 ± 18,3 a,b 144,9 ± 17,0 b 1,876 9,969 ** 0,544 4,982 * HGR (kg) 18,3 ± 3,6 a 19,0 ± 3,4 a 18,8 ± 3,2 a,b 20,2 ± 3,7 b 2,617 2,597 0,871 21,689 *** KPU (n/30s) 24,4 ± 5,5 a 26,4 ± 5,1 b 26,2 ± 5,3 a,b 26,6 ± 5,7 b 1,983 2,835 1,241 0,075 SU (n/30s) 20,4 ± 7,1 a 22,2 ± 5,5 a,b 20,7 ± 6,4 a 24,1 ± 7,1 b 1,202 7,036 ** 1,134 6,568 * SAR (cm) 18,4 ± 5,5 a 19,4 ± 5,0 a,b 18,6 ± 5,8 a,b 20,8 ± 5,4 b 1,405 4,840 * 0,728 0,122 SR (s) 22,7 ± 1,9 a 21,5 ± 1,3 b 22,2 ± 1,6 a,b 21,7 ± 1,5 b 0,734 12,225 *** 2,697 10,638 *** USR (min) 6,0 ± 2,2 a 6,9 ± 2,2 b,c 6,2 ± 2,3 a,b 7,7 ± 2,0 c 2,651 13,942 *** 1,049 12,333 *** EVW (n) 39,0 ± 13,3 a 43,8 ± 12,4 a,b 39,0 ± 14,6 a 44,9 ± 12,0 b 0,133 7,335 ** 0,195 9,967 ** VPL (n/20s) 38,2 ± 6,9 a 42,1 ± 7,3 b,c 40,6 ± 6,0 a,b 44,1 ± 7,0 c 6,326 * 12,619 *** 0,000 24,821 *** SPK (n) 53,4 ± 11,9 a 63,5 ± 9,2 b 58,0 ± 12,9 a,b 61,3 ± 17,1 b 0,605 12,008 *** 3,754 43,392 *** SPB (n/15s) 54,5 ± 10,4 a 61,9 ± 11,2 b 59,4 ± 10,4 b 61,8 ± 13,4 b 2,928 7,122 ** 2,369 40,374 *** MQKTK 96,5 ± 12,2 a 104,2 ± 10,9 b 100,9 ± 13,3 a,b 103,0 ± 14,5 b 0,88 6,689 ** 2,047 1,854 *** = p 0,001; ** = p 0,01; *=p 0,05; bovenscripts p<0,05 49

56 Tabel 10: Gemiddelden ± Standaarddeviaties, F waarden voor antropometrie, fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie voor de jongens voor leeftijdsgroep jaar. F jaar SSP-F (n=80) SSP-M (n=61) MSP-F (n=43) MSP-M (n=39) Aantal sporten Aantal uren Aantal sporten*aantal uren Covariaat LG (kg) 36,5 ± 6,8 36,8 ± 5,9 36,2 ± 7,8 35,7 ± 5,7 0,191 0,104 0,088 9,748 ** LL (cm) 145,0 ± 6,5 145,6 ± 6,6 144,7 ±6,9 144,2 ± 6,3 0,192 0,029 0,064 37,298 *** SBJ (cm) 148,0 ± 19,0 a 156,4 ± 22,1 b,c 152,4 ± 15,1 a,b 161,9 ± 17,4 c 4,705 * 10,775 *** 0,202 9,472 ** HGR (kg) 23,3 ± 4,0 23,4 ± 3,9 23,8 ± 4,0 23,1 ± 4,6 0,715 0,561 0,131 39,795 *** KPU (n/30s) 28,1 ± 6,8 28,6 ± 7,9 30,3 ± 6,3 29,8 ± 5,7 4,520 * 0,015 0,065 11,124 *** SU (n/30s) 24,0 ± 6,9 a 27,8 ± 7,0 b,c 25,1 ± 6,4 a,b 28,3 ± 7,5 c 1,386 12,342 *** 0,012 11,498 *** SAR (cm) 16,3 ± 6,1 a 18,6 ± 5,0 b,c 16,5 ± 5,9 a,b 19,9 ± 5,6 b,c 0,973 12, 663 *** 0,469 0,15 SR (s) 21,5 ± 1,4 a 21,0 ± 1,3 b 20,8 ± 1,2 b 20,8 ± 1,3 b 8,002 ** 2,739 1,054 8,299 ** USR (min) 6,8 ± 2,6 a 8,1 ± 2,1 b 8,3 ± 2,3 b 8,3 ± 1,7 b 8,183 ** 3,78 2,940 5,462 * EVW (n) 46,6 ± 11,7 a 48,8 ± 11,3 a 50,2 ± 13,6 a,b 53,7 ± 13,8 b 6,513 * 2,554 0,162 1,664 VPL (n/20s) 44,57 ± 5,67 a 48,1 ± 6,5 b 44,9 ± 5,1 a 50,2 ± 5,8 c 3,230 28,549 *** 1,462 8,571 ** SPK (n) 69,0 ± 10,1 a 73,6 ± 11,3 b 69,2 ± 9,3 a,b 78,7 ± 10,5 c 4,997 * 23,685 *** 3,491 12,397 *** SPB (n/15s) 67,4 ± 9,5 a 73,1 ± 9,1 b 68,9 ± 8,4 a 77,0 ± 10,6 c 7,385 ** 29,150 *** 1,295 26,076 *** MQKTK 99,8 ± 11,5 a 103,1 ± 9,0 a 103,2 ± 12,6 a 109,6 ± 9,8 b 7,894 ** 5,281 * 0,959 6,001 * * = p 0,001; ** = p 0,01; *** =p 0,05; bovenscripts p<0,05 50

57 Tabel 11: Gemiddelden ± Standaarddeviaties, F waarden voor antropometrie, fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie voor de meisjes voor leeftijdsgroep 6-7 jaar. F 6-7 jaar SSP-F (n=43) SSP-M (n=12) MSP-F (n=25) MSP-M (n=24) Aantal sporten Aantal uren Aantal sporten*aantal uren Covariaat LG (kg) 24,3 ± 4,1 a,c 27,7 ± 7,1 c 22,7 ± 4,4 a,b 23,9 ± 4,5 a,b 8,913 ** 2,103 1,690 19,260 * LL (cm) 123,3 ± 5,9 125,6 ± 7,5 121,6 ± 6,2 123,2 ± 6,2 3,316 0,048 0,319 46,754 * SBJ (cm) 112,2 ± 20,2 112,5 ± 14,6 103,7 ± 20,6 110,1 ± 17,2 1,066 0,000 0,385 12,290 * HGR (kg) 12,4 ± 2,6 a 15,1 ± 2,7 b 11,1 ± 3,6 a 12,6 ± 3,8 a 6,960 ** 3,848 1,253 34,862 * KPU (n/30s) 17,5 ± 5,2 20,5 ± 4,9 17,5 ± 5,6 17,5 ± 4,6 1,457 0,910 1,641 1,323 SU (n/30s) 14,5 ± 6,4 18,2 ± 7,4 11,8 ± 6,7 15,7 ± 7,6 2,164 2,812 0,001 13,196 * SAR (cm) 20,9 ± 5,2 23,5 ± 3,8 23,3 ± 3,8 21,4 ± 4,1 0,016 0,033 5,053 *** 0,394 SR (s) 24,9 ± 1,7 24,1 ± 2,1 25,3 ± 1,5 24,1 ± 2,0 0,042 2,246 0,169 22,825 * USR (min) 3,5 ± 1,6 3,8 ± 2,4 3,6 ± 1,4 4,1 ± 1,9 0,284 0,339 0,001 9,658 ** EVW (n) 31,3 ± 11,2 29,4 ± 10,6 34,0 ± 10,2 34,3 ± 11,5 2,799 1,231 0,144 21,638 * VPL (n/20s) 30,6 ± 5,5 33,8 ± 6,7 31,2 ± 5,7 31,8 ± 6,2 0,342 0,939 1,285 11,512 * SPK (n) 35.0 ± 12,2 41,4 ± 11,6 32,6 ± 9,4 35,7 ± 13,3 2,850 1,448 0,629 19,855 * SPB (n/15s) 39,5 ± 10,0 40,7 ± 11,7 38,0 ± 9,9 44,1 ± 11,2 0,177 0,695 1,166 38,782 * MQKTK 4,4 ± 12,8 98,4 ± 11,1 94,1 ± 11,5 97,0 ± 14,4 0,119 0,475 0,076 11,951 * *** = p 0,001; ** = p 0,01; *=p 0,05; bovenscripts p<0,05 51

58 Tabel 12: Gemiddelden ± Standaarddeviaties, F waarden voor antropometrie, fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie voor de meisjes voor leeftijdsgroep 8-9 jaar. F 8-9 jaar SSP-F (n=60) SSP-M (n=31) MSP-F (n=36) MSP-M (n=37) Aantal sporten Aantal uren Aantal sporten*aantal uren Covariaat LG (kg) 30,4 ± 5,6 a 31,3 ± 6,3 a,c 32,6 ± 6,1 b,c 29,85 ± 4,56 a 0,592 0,783 4,213 *** 12,075 * LL (cm) 134,9 ± 6,3 a 135,9 ± 8,0 a,b 137,2 ± 7,1 b 135,49 ± 6,41 a,b 2,729 0,000 2,133 45,254 * SBJ (cm) 126,0 ± 16,1 a 134,5 ± 22,4 b 129,7 ± 18,3 a,b 127,94 ± 20,99 a,b 0,166 1,200 2,738 0,188 HGR (kg) 17,2 ± 3,0 a 18,6 ± 3,8 b 16,9 ± 3,3 a 16,96 ± 3,12 a,b 2,185 2,844 2,126 13,757 * KPU (n/30s) 21,5 ± 5,0 22,6 ± 5,1 21,2 ± 5,3 21,97 ± 5,95 0,102 1,666 0,061 5,371 SU (n/30s) 20,8 ± 8,3 a,b 23,0 ± 5,6 a 21,1 ± 6,5 a,b 18,91 ± 5,82 b 2,603 0,001 3,685 0,097 SAR (cm) 21,2 ± 5,7 20,8 ± 5,8 22,8 ± 5,3 22,29 ± 5,58 2,376 0,272 0,000 0,585 SR (s) 23,3 ± 1,8 a 22,6 ± 1,6 b 23,0 ± 1,4 a,b 23,18 ± 1,62 a,b 0,043 1,408 3,400 9,265 ** USR (min) 4,6 ± 2,1 5,1 ± 2,4 5,0 ± 2,4 5,26 ± 2,42 0,858 1,261 0,039 3,464 EVW (n) 43,3 ± 13,2 45,8 ± 12,5 42,4 ± 15,3 44,28 ± 14,90 0,095 1,208 0,009 10,454 ** VPL (n/20s) 40,6 ± 6,5 40,9 ± 6,1 38,0 ± 5,4 38,50 ± 5,69 5,071 0,422 0,005 21,020 * SPK (n) 51,4 ± 11,5 a 57,9 ± 13,3 b 15,9 ± 11,3 a 51,97 ± 13,36 a,b 1,730 4,299 *** 1,835 15,099 * SPB (n/15s) 55,4 ± 12,3 a 61,3 ± 10,2 b 56,0 ± 8,9 a,b 56,72 ± 10,53 a,b 0,718 4,071 *** 2,083 13,542 * MQKTK 95,6 ± 15,0 a 102,7 ± 13,3 b 94,4 ± 13,8 a 95,81 ± 15,74 a,b 2,638 2,783 1,268 0,051 *** = p 0,001; ** = p 0,01; *=p 0,05; bovenscripts p<0,05 52

59 Tabel 13: Gemiddelden ± Standaarddeviaties, F waarden voor antropometrie, fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie voor de meisjes voor leeftijdsgroep jaar. F jaar SSP-F (n=40) SSP-M (n=23) MSP-F (n=27) MSP-M (n=14) Aantal sporten Aantal uren Aantal sporten*aantal uren Covariaat LG (kg) 36,51 ± 7,57 37,70 ± 7,90 38,56 ± 8,11 37,60 ± 6,71 1,103 0,255 0,020 13,324 * LL (cm) 145,35 ± 7,11 145,89 ± 8,24 145,98 ± 5,31 144,85 ± 7,58 0,157 0,121 0,013 22,963 * SBJ (cm) 137,82 ± 18,78 137,55 ± 19,75 137,15 ± 18,03 138,08 ± 23,78 0,045 0,065 0,163 2,924 HGR (kg) 22,15 ± 5,77 21,36 ± 4,67 21,48 ± 3,25 21,23 ± 3,75 0,000 0,043 0,569 9,941 ** KPU (n/30s) 24,51 ± 6,60 24,45 ± 5,46 27,04 ± 7,03 23,15 ± 7,08 0,169 1,949 1,830 0,015 SU (n/30s) 22,97 ± 6,04 a,b 19,82 ± 7,39 a 23,59 ± 6,64 b 22,62 ± 7,10 a,b 2,179 1,567 1,159 4,163 *** SAR (cm) 21,23 ± 5,96 22,14 ± 5,05 20,39 ± 6,79 21,65 ± 7,54 0,061 0,931 0,137 2,796 SR (s) 22,22 ± 1,24 22,06 ± 1,36 21,92 ± 1,48 21,63 ± 1,31 1,761 0,669 0,106 0,54 USR (min) 5,33 ± 2,15 6,11 ± 2,27 5,48 ± 2,07 6,46 ± 2,71 0,328 3,452 0,076 0,344 EVW (n) 48,66 ± 11,87 a 52,18 ± 12,20 a,b 55,28 ± 13,15 a 46,58 ± 16,82 b 0,222 0,445 3,498 6,401 *** VPL (n/20s) 43,68 ± 6,70 43,45 ± 5,97 42,76 ± 5,25 45,75 ± 6,14 0,706 1,789 2,457 7,811 ** SPK (n) 61,61 ± 10,78 61,14 ± 11,45 62,00 ± 9,94 56,25 ± 11,37 1,781 0,204 2,192 5,278 *** SPB (n/15s) 66,79 ± 8,97 a,b 63,64 ± 9,18 a 63,28 ± 11,58 a 70,17 ± 11,34 b 1,039 1,33 7,132 ** 7,836 ** MQKTK 95,05 ± 12,98 95,73 ± 13,92 95,32 ± 13,38 95,00 ± 16,34 0,066 0,131 0,037 8,670 ** *** = p 0,001; ** = p 0,01; *=p 0,05; bovenscripts p<0,05 53

60 4. DISCUSSIE Het doel van dit onderzoek was om de invloed van een multilaterale sportontwikkeling op antropometrie, fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie na te gaan bij zowel jongens als meisjes van de leeftijd 6 tot 12 jaar. Verder werd ook nagegaan of kinderen die meer dan één sport beoefenen en een groot aantal uren sporten per week betere prestaties halen op het vlak van fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie. Voorafgaand de analyses met betrekking tot de invloed van het aantal uren sport en het al dan niet beoefenen van één of meer dan één sport op antropometrie, fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie, werd nagegaan of jongens en meisjes voldoende gelijk scoorden om beide geslachten samen te kunnen opnemen in de analyses. Uit de resultaten blijkt dat voor verschillende variabelen de jongens en meisjes significant verschillend scoren. Zo zijn er bij de drie leeftijdsgroepen verschillen merkbaar voor fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie. Dit stemt overeen met onze verwachtingen, namelijk dat jongens en meisjes verschillend scoren voor fysieke tests en voor grootmotorische coördinatie. Zo scoren jongens beter voor kracht, snelheid en uithouding dan de meisjes. Dit kan verklaard worden door het feit dat jongens eventueel meer spiermassa, een hogere VO 2 max, een grotere longinhoud, etc. hebben dan de meisjes. De jongens hun prestatiecurves liggen iets hoger dan deze van de meisjes voor deze eigenschappen op de leeftijd 6-12 jaar. Dit wordt aangetoond in een onderzoek over de fysieke fitheid van de Vlaamse jeugd van 6 tot 18 jaar (Beunen et al., 1991). Ook blijkt uit de resultaten van onderliggend onderzoek dat meisjes leniger zijn dan jongens en bijgevolg beter scoren op de SAR dan hun leeftijdsgenoten bij de jongens. Dit kan eventueel verklaard worden doordat jongens een andere gewrichtsstructuur hebben, minder elastische gewrichtsbanden en spieren hebben, etc. Ook hier kan verwezen worden naar het onderzoek van Beunen et al. (1991), waar aangetoond wordt dat meisjes op alle leeftijden beter scoren op de SAR dan jongens van hun leeftijd. Voor de grootmotorische coördinatie blijkt uit de resultaten dat jongens een betere coördinatie hebben dan meisjes. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de afgenomen tests bij dit onderzoek, ook fysieke componenten (kracht, uithouding) behelzen en dat bijgevolg de jongens hier een voordeel uit halen ten opzichte van de meisjes (Beunen et al., 1991).Uit bovenstaande bevindingen kan 54

61 worden besloten dat de proefgroep niet voldoende gelijk is, waardoor de verdere analyses dienen opgesplitst te worden voor jongens en voor meisjes. Uit de resultaten van de hoofdanalyse blijkt dat het interactie-effect (aantal uren * aantal sporten) zowel bij de jongens als bij de meisjes zo goed als nooit significant is. Dit interactieeffect zou misschien wel kunnen gevonden worden wanneer er een onderscheid zou gemaakt worden in de manier van trainen binnen de sport. Zo wordt er in dit onderzoek geen onderscheid gemaakt tussen deliberate play en deliberate practice activiteiten, zoals wel al gebeurd is in andere onderzoeken (Ford et al., 2009; Berry et al., 2008). Dit zorgt ervoor dat het mogelijk is dat jongens en meisjes binnen één sport wel veel deliberate play activiteiten aangeboden krijgen, terwijl anderen in diezelfde sport veel deliberate practice krijgen. Het onderscheid tussen deliberate practice en deliberate play wordt in dit onderzoek niet gemaakt, de reden hiervoor is te vinden in de manier van rapporteren in de gehanteerde vragenlijst. In deze vragenlijst wordt de reguliere sportparticipatie bevraagd in een normale week, waardoor er enkel gestructureerde activiteiten zullen gerapporteerd worden, welke bijgevolg eerder deliberate practice activiteiten zijn en geen deliberate play activiteiten. Voor het hoofdeffect aantal uren sport wordt in de resultaten aangetoond dat jongens van 8-9 jaar verschillend scoren op de tests voor fysieke fitheid (SBJ, SU, SAR) en grootmotorische coördinatie (EVW, VPL, SPK, SPB, MQKTK). Dit geldt ook voor de jarigen, behalve dan voor snelheid (SHR), uithouding (ESHR) en evenwicht (EVW). Dat er voor snelheid en uithouding geen invloed is van het aantal uren sport is vrij eigenaardig, aangezien in eerder onderzoek de relatie van deze variabelen en het aantal uren sport die beoefend wordt, al bewezen werd. Uit voorgaande resultaten kan bijgevolg besloten worden dat jongens, die een groot aantal uren sport beoefenen, beter presteren dan deze die weinig uren sport beoefenen. Hierbij kan gerefereerd worden naar verschillende studies uit de literatuur. Zo is er de link met de power law of practice of kort gezegd hoe meer herhalingen, hoe beter een vaardigheid zal beheerst worden (Newell & Rosenbloom, 1981). Bijgevolg kan aangenomen worden dat: hoe meer uren een sport beoefend wordt, hoe meer herhalingen er gedaan worden met als gevolg een betere beheersing van de vaardigheid. Zo is gebleken uit onderzoek dat elite voetbalspelers beter presteren op kracht, snelheid, uithouding en sportspecifieke vaardigheden dan sub-elite voetbalspelers (Vaeyens, 2006). De reden waarom er binnen deze studie voor de leeftijdsgroep 6-7 jaar bij de jongens veel minder variabelen (SBJ, SAR, ESHR, SPB) zijn, waarbij het aantal uren sport een effect heeft, kan zijn dat ze op deze leeftijd nog niet voldoende jaren aan sport doen om er reeds de 55

62 voordelen uit te halen. Deze leeftijdsgroep heeft immers minder jaren de tijd gehad om hun vaardigheden te ontwikkelen in vergelijking met de twee oudere leeftijdsgroepen (8-9 jaar en jaar). Deze laatste hebben reeds één of meerdere jaren de kans gehad om hun fysieke en motorische competenties te ontwikkelen. Dit kan eveneens gelinkt worden met de tien-jarenregel van Simon & Chase (1973), die stelde dat er tien jaren toewijding nodig zijn om expert te worden in een sport. Deze conclusie kan echter niet met dit onderzoek worden bewezen, aangezien het een cross-sectioneel design heeft en er bijgevolg geen gegevens zijn van een eerdere sporthistoriek van deze jongens. Longitudinaal onderzoek is bijgevolg zeker aangewezen. Voor de variabele aantal beoefende sporten, met andere woorden het beoefenen van één sport of meer dan één sport, zijn voor de leeftijdsgroepen 6-7 jaar en 8-9 jaar weinig relevante verschillen gevonden. Dit wil zeggen dat op deze leeftijd het aantal beoefende sporten geen invloed heeft op de fysieke fitheid en de grootmotorische coördinatie. Voor de leeftijdsgroep jaar speelt het beoefenen van één of meer dan één sport echter wel een belangrijke rol. Uit de resultaten blijkt immers dat jongens uit deze leeftijdsgroep die meerdere sporten beoefenen zowel voor fysieke fitheid (SR, USR, SBJ, KPU), als voor grootmotorische coördinatie (EVW, SPK, SPB, MQKTK) beter scoren. Deze resultaten stemmen niet helemaal overeen met de vooropgestelde hypothese. De reden hiervoor sluit aan bij een eerdere voorspelling. Namelijk dat een multilaterale sportontwikkeling niet noodzakelijk een voordeel biedt voor de fysieke fitheid op zich aangezien ook het aantal uren dat de kinderen sporten in rekening moet gebracht worden. Zo kan het zijn dat kinderen die slechts één sport beoefenen wel degelijk voordeel halen op het vlak van fysieke fitheid. Dit zou het geval kunnen zijn wanneer ze meer uren sport doen in hun ene sport in vergelijking met andere kinderen die meerdere sporten doen, maar hier in totaal toch minder tijd aan besteden. De trainingscapaciteit in die ene sport zal dan in dergelijke situatie hoog zijn. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt echter dat er ook voordelen te vinden zijn voor de fysieke fitheid bij jongens op de leeftijd van jaar, wat dus deels verschillend is met onze verwachtingen. Dit kan verklaard worden aan de hand van een studie van Baker et al. (2003), waarbij onderzoek verricht werd naar een multilaterale sportontwikkeling. Zij hebben aangetoond dat kinderen, die in hun vroege ontwikkeling betrokken waren in meerdere sporten, positieve gevolgen kenden voor de ontwikkeling van hun fysieke en cognitieve vaardigheden. Hiermee zou kunnen verklaard worden dat in dit onderzoek voordelige resultaten gevonden zijn op fysieke fitheid voor jongens van jaar. 56

63 Naast voorgaande bevindingen betreffende de invloed van het aantal beoefende sporten op fysieke fitheid, was er de assumptie dat een multilaterale sportontwikkeling, in vergelijking met het beoefenen van één sport, wel voordelen biedt voor de grootmotorische coördinatie van jonge sporters. Bij een veelzijdige sportontwikkeling krijgen de kinderen immers allerhande sportprikkels en kunnen ze deze verschillende verworven vaardigheden transfereren naar andere sporttakken of sportactiviteiten. In de literatuur zijn reeds meerdere onderzoeken gebeurd die deze stelling bevestigen. Dit betreft het effect van cross-training of de zogenaamde transfer van vaardigheden. Zowel Côté et al. (2007) als Baker (2003) hebben gesuggereerd dat identieke elementen tussen activiteiten overdraagbaar zijn. De effecten van deze transfers nemen af naarmate de sporters meer getraind zijn (Baker, Côté, Deakin, 2005) en zijn bijgevolg vooral voor jonge sporters van belang. Multilateraal ontwikkelen van sporters kan bijgevolg vooral op jonge leeftijd als belangrijk worden beschouwd (6-12jaar). Ook in het model van sportparticipatie van Côté (1999, 2009) werd gesteld dat betrokkenheid in meerdere sporten vooral in de vroege ontwikkelingsstadia beduidend is. Onze verwachting was echter dat de gevolgen van een brede ontwikkeling pas op latere leeftijd zichtbaar worden. Er werd namelijk voorspeld dat de resultaten enkel voordelen van een multilaterale ontwikkeling zouden tonen bij oudste leeftijdsgroep, namelijk jaar. Dit werd inderdaad bevestigd door de resultaten, weliswaar enkel voor de jongens. Een reden voor het feit dat de voordelen van een multilaterale ontwikkeling enkel zichtbaar zijn bij de oudste leeftijdsgroep, kan zijn dat er bij vroege specialisatie een snellere prestatieverbetering is dan bij multilaterale ontwikkeling. Daaruit kan worden afgeleid dat kinderen van 6-7 jaar en 8-9 jaar, die een multilaterale ontwikkeling genieten, nog niet op het punt gekomen zijn dat hun prestaties aanzienlijk verbeteren. Deze veronderstellingen worden bevestigd in de literatuur door Bompa (2000). Hierin verwijst hij naar het feit dat coaches en jonge sporters bereid moeten zijn om de specialisatie in de eerste jaren van hun sportontwikkeling achterwege te laten en de resultaten op korte termijn in één bepaalde sport op te offeren. In tegenstelling tot bovenstaande resultaten van de jongens, zijn bij de meisjes, voor zowel de variabele aantal sporten als voor het aantal uren sport, geen wezenlijke verschillen terug te vinden. Een oorzaak hiervoor zou kunnen zijn dat bij de groep MSP-M, waar de verschillen verwacht werden en tevens bevestigd werden bij de jongens, de proefgroep opmerkelijk klein is (n=14). Ook in vergelijking met enerzijds dezelfde groep (MSP-M) bij de jongens (n= 39) en anderzijds met de drie andere groepen SSP-F (n=40), SSP-M (n=23), MSP-F (n=27) bij de meisjes, is een proefgroep van 14 sporters bijzonder klein wat kan zorgen voor onvoldoende 57

64 power bij de analyses. Een ander methodologisch tekort van het onderzoek zou kunnen zijn dat de meisjes, die getest zijn, bijna allemaal uit dezelfde sporttak komen, namelijk dansen. Hierbij kunnen eventuele verschillen in sportparticipatie tussen jongens en meisjes aangehaald worden. Zo zijn jongens die bijvoorbeeld voetballen zo goed als altijd aangesloten bij competitieve sportclubs en bijgevolg genieten zij vaak een meer gestructureerde opleiding dan meisjes, die vaker aangesloten zijn bij recreatieve sportclubs. Hierbij kan ook verder nagedacht worden over de typische meisjessporten, zoals bijvoorbeeld gymnastiek en dansen, waarbij vaak nood is aan een vroege specialisatie, wat kan impliceren dat er weinig verschillen gevonden worden voor de meisjes. Het zou anderzijds ook kunnen dat er voor meisjes een andere trainingsaanpak vereist is dan voor de jongens op jonge leeftijd (6-12 jaar). Dit brengt met zich mee dat het voor de meisjes misschien niet noodzakelijk voordelig is om zich multilateraal te ontwikkelen, daar geen significante verschillen gevonden zijn voor beide variabelen, namelijk aantal sporten en aantal uren sport. Uit dit onderzoek blijkt een multilaterale ontwikkeling voor de jongens van dezelfde leeftijdscategorie echter wel belangrijk te zijn. Voorgaande stelling kan hier daarentegen niet hard gemaakt worden waardoor er bijgevolg extra onderzoek zal noodzakelijk zijn. Aangezien er in deze voorgaande hoofdanalyse zo goed als geen interactie-effecten gevonden werden voor het aantal uren sport en het aantal beoefende sporten, maar toch vaak voor beide variabelen een significant hoofdeffect konden worden waargenomen, is het desondanks wel mogelijk dat er voordelen verbonden zijn aan de combinatie van het aantal sporten en aantal uren sport. Bijgevolg kan gestaafd worden waarom de post-hoc analyse een meerwaarde biedt om dit merkwaardig fenomeen, namelijk het niet vinden van interactie-effecten, verder te bekijken. In de resultaten van deze post-hoc analyse worden relevante verschillen gevonden tussen de vier bestudeerde groepen (SSP-F, SSP-M, MSP-F, MSP-M) voor de variabelen van grootmotorische coördinatie en fysieke fitheid bij jongens. Deze verschillen worden voornamelijk aangetroffen bij de leeftijdsgroep jaar voor de enerzijds motorische tests SPB, SPK, MQKTK en anderzijds fysieke test SBJ. Voor de jongens van de leeftijd 6-7 jaar en 8-9 jaar is slechts één verschil gevonden voor respectievelijk de motorische tests SPB en VPL. Hieruit blijkt dat er slechts voor één variabele, voor één leeftijdsgroep een verschil aangetroffen wordt voor fysieke fitheid, namelijk voor Standing Broad Jump (SBJ) bij de leeftijdsgroep jaar. Voor deze test scoort de groep MSP-M beter dan de groepen SSP-F 58

65 en MSP-F, maar niet dan de groep SSP-M. Daarnaast is ook te zien dat de groep SSP-M en MSP-F niet verschillen van elkaar. Hieruit kan afgeleid worden dat het voornamelijk belangrijk is om een groot aantal uren sport te beoefenen. Dit stemt overeen met onze verwachtingen, namelijk dat er een voordeel te vinden is voor de groep MSP-M op fysieke fitheid. De reden hiervoor is dat het aantal uren sport mede vervat is in de combinatie aantal uren en aantal sporten. Echter mag hierbij de factor het beoefenen van meerdere sporten niet worden uitgesloten. Ook dit aspect zal waarschijnlijk een belangrijke inbreng hebben in het gevonden resultaat, namelijk dat de jongens van jaar die deel uitmaken van de groep MSP-M, beter scoren op fysieke fitheid (SBJ) ten opzichte van de groepen SSP-F en MSP-F. Een verklaring hiervoor kan gevonden worden in de literatuur, aangezien verscheidene onderzoekers stellen dat sporters die een veelzijdige trainingsaanpak genieten, blootgesteld worden aan een waaier van fysieke, cognitieve, affectieve en psychosociale prikkels (Côté et al., 2009). Daarnaast ontwikkelen kinderen zich ook op het affectief en psychosociaal gebied. Het zijn belangrijke invloeden die de sporters, betrokken in meerdere sporten, ten opzichte van hen die slechts één sport beoefenen, bevoordelen. Het voordeel is terug te vinden in het feit dat veelzijdig ontwikkelde sporters op latere leeftijd een breed spectrum van fysieke, persoonlijke en mentale vaardigheden zullen bezitten, die hen zullen helpen om door te stoten tot een expertiseniveau binnen een sport. Ook Baker et al. (2003) gaven aan dat deelname aan meerdere sporten tijdens de vroege ontwikkelingsstadia van een atleet de fysieke en cognitieve vaardigheden bevordert. Echter is het ook belangrijk hierbij de bemerking te maken dat deze verklaring niet als evidence-based kan worden beschouwd. Het omgekeerde fenomeen kan namelijk ook waarheid bieden. Sporters met een excellente fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie kunnen ervoor kiezen om deel te nemen aan meerdere sporten om sport als uitdagend te blijven aanvoelen (Skinner & Piek, 2001). De resultaten in dit onderzoek mogen niet veralgemeend worden voor alle componenten van fysieke fitheid, aangezien er slechts voor één test (SBJ) een significant verschil werd gevonden tussen de groep MSP-M enerzijds en de groepen SSP-F en MSP-F anderzijds. Verder waren er voor de variabele grootmotorische coördinatie meerdere verschillen tussen de groepen merkbaar, en zoals eerder vermeld, werden deze voornamelijk bij de leeftijdsgroep jaar waargenomen. Uit de resultaten blijkt dat voor verschillende grootmotorische variabelen (SPB, SPK, VPL, MQKTK) de sporters van de groep MSP-M, beter presteren ten opzichte van de andere drie groepen (SSP-F, SSP-M, MSP-F). Voor de variabele evenwicht haalt de groep met de combinatie veel uren sport en meer dan één sport (MSP-M) ook een 59

66 hogere score dan de twee verschillende groepen, waarbij slechts één sport beoefend wordt (SSP-F en SSP-M). Betreffende al deze variabelen van grootmotorische coördinatie kan bijgevolg besloten worden dat het voordelig is om zowel aan meer dan één sport te doen en ook een groot aantal uren sport te beoefenen op de leeftijd van jaar. De reden waarom dit enkel sterk naar voor komt bij deze leeftijdsgroep kan mogelijks verklaard worden doordat de kinderen reeds een aantal ervaringsjaren achter de rug hebben. Zo hebben ze waarschijnlijk de transfer tussen de verschillende sporttakken al kunnen maken en hebben ze reeds een groter aantal uren sport beoefend. Enerzijds kan dit gestaafd worden aan de hand van de literatuur. hierbij kan de link worden gemaakt met de uren regel-van Ericsson (1993) en de tien-jaren-regel van Simon & Chase (1973) voor wat betreft het groter aantal uren sport. Daarnaast kan ook opnieuw verwezen worden naar Côté & collega s (1999,2002,2003), Baker et al. (2003) voor wat betreft de transfer tussen verschillende sporten. Anderzijds kunnen deze bevindingen ook afgestemd worden op onze verwachtingen in verband met de resultaten van de post-hoc analyse. De vermoedens worden bevestigd, want er werden inderdaad verschillen verwacht tussen de vier groepen voor de grootmotorische coördinatie en dit vooral voor de oudste leeftijdsgroep. Er is geweten uit onderzoek (Bompa & Haff, 2009) dat wanneer multilateraal ontwikkeld wordt, de verbeteringen van het prestatieniveau trager verlopen ten opzichte van een ontwikkeling die gekenmerkt wordt door vroege specialisatie. Dit kan een mogelijke verklaring bieden voor het feit dat er voornamelijk bij sporters van de leeftijd jaar verschillen in grootmotorische coördinatie gevonden worden. Daarnaast kan ook opnieuw de link gelegd worden met de, reeds eerder aan bod gekomen, onderzoekers Baker et al. (2003) en Côté et al. (2009). Hun theorieën rond de blootstelling aan prikkels, waarbij veelzijdige sporters bevoordeeld zijn ten opzichte van vroege specialiserende sporters, kan ook voor de grootmotorische coördinatie een verklaring bieden. Dergelijke analyses betreffende de combinatie van het aantal uren sport en het aantal sporten zijn een interessante topic voor verder onderzoek. In de literatuur zijn er immers voorlopig enkel onderzoeken te vinden die de invloed van het aantal sporten en het aantal uren sport afzonderlijk bekijken en zich niet toespitsen op het effect van de combinatie van beide variabelen. Ook is het belangrijk om de effectieve uitwerking van een multilaterale ontwikkeling na te gaan en daaromtrent een evidence-based oorzaak-gevolg relatie te kunnen vaststellen voor de invloed van een multilaterale sportontwikkeling op de fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie van jonge sporters. Betreffende dit onderzoek is het vooral 60

67 belangrijk om dit na te gaan vóór de leeftijd van 12 jaar bereikt wordt. Om dit mogelijk te maken is er nood aan longitudinaal onderzoek in dit domein. Aan dit onderzoek zijn absoluut een aantal sterktes verbonden. Een eerste belangrijke sterkte betreft de grootte van de proefgroep, namelijk een sample van 1055 jonge atleten (6-12 jaar). Als tweede worden in dit onderzoek de basismotorische vaardigheden onderzocht ten opzichte van vele andere studies (zoals Starkes et al., 1996; Hodges & Starkes, 1996; Helsen et al. 1998) waar specifieke sportprestaties worden bekeken. Een laatste belangrijke sterkte van dit onderzoek is het feit dat in de meeste onderzoeken de focus gelegd wordt op fysieke fitheid, terwijl in deze studie ook de grootmotorische coördinatie van jeugdige atleten onderzocht worden. Tenslotte zijn er aan dit onderzoek ook een aantal tekortkomingen verbonden. Een eerste beperking heeft betrekking op het totaal aantal uren dat de proefpersonen van SPORTAKUS en VSK, reeds gespendeerd hebben gedurende alle voorgaande jaren van het onderzoek. Doordat deze studie geen retrospectieve data bevat, maar enkel de huidige sportparticipatie omvat, kan onmogelijk berekend worden hoeveel uren de kinderen, van hun geaccumuleerde uren sport tijdens hun jeugd, gespendeerd hebben aan deliberate practice activiteiten enerzijds en deliberate play activiteiten anderzijds. In de literatuur hebben onderzoekers in hun modellen en theorieën (zoals het DSMP model van Côté, 1999,2009) beide begrippen verwerkt daar ze van belang zijn binnen de talentidentificatie en talentontwikkeling van sporters. Een tweede beperking is dat er geen evenwichtige verdeling is per sporttak. Zo spelen meer dan de helft van de jongens voetbal en dansen eveneens meer dan de helft van de meisjes. Deze verdeling in sportparticipatie binnen de proefgroep kan de conclusies van dit onderzoek, betreffende de invloed van een veelzijdige sportontwikkeling bij jeugdige atleten (6-12 jaar), voor een deel vertekenen. 61

68 Conclusie Uit dit onderzoek kan besloten worden dat het voordelig is om op jeugdige leeftijd een multilaterale sportontwikkeling te genieten. Zo presteren jongens uit de leeftijdsgroep jaar, die meerdere sporten beoefenen, duidelijk beter dan deze die slechts één sport beoefenen op fysieke fitheid en grootmotorische coördinatie. Daarnaast zijn de prestaties ook beter van de jongens die zowel meerdere sporten beoefenen en veel uren sporten (MSP-M) in vergelijking met jongens die slechts één sport beoefenen (al dan niet met veel of weinig uren: SSP-F of SSP-M) en dan deze die meerdere sporten beoefenen, maar dit slechts een klein aantal uren doen (MSP-F). Voorgaande conclusies kunnen echter niet gemaakt worden voor de meisjes. Ook gelden de conclusies niet voor alle variabelen bij de andere twee leeftijdsgroepen (6-7 jaar en 8-9 jaar). Tot slot kunnen nog enkele aanbevelingen gegeven worden voor verder onderzoek. Een aanbeveling voor in de praktijk betreft het oprichten van omnisportclubs. Op die manier worden kinderen (6-12 jaar) aangezet tot een betrokkenheid in meerdere sporten. Een volgende aanbeveling die kan gegeven worden is om de principes van deliberate practice en deliberate play in het onderzoek te verwerken zodat de veranderingen in de trainingen van jonge sporters (onder 12 jaar) gedurende hun sportcarrière kunnen geïmplementeerd worden. Men kan aan de hand van de gehanteerde vragenlijst nagaan hoe vaak de kinderen bijvoorbeeld op straat voetballen of basketten op het pleintje, om zo de factor deliberate play in kaart te brengen. Dit zou ook de gevoeligheid van analyses groter maken aangezien een duidelijk onderscheid in soort sportparticipatie kan gemaakt worden. 62

69 5. BIBLIOGRAFIE Abbott, A., Collins, D. (2002). A theoretical and empirical analysis of a state of the art talent identification model. High Ability Studies, 13 (2), Baker, J. (2003). Early specialization in Youth Sport: a requirement for adult expertise? High Ability Studies, 14, 1, Baker, J., Côté, J., Abernity, B. (2003). Sport-Specific Practice and the Development of Expert Decision-Making in Team Ball Sports. Journal of Applied Sport Psychology, 15, Baker, J., Côté, J., Deakin, J. (2005). Expertise in ultra-endurance thriatletes: Early sport involvement, training structure and the Theory of Deliberate Practice. Journal of Applied Sport Psychology, 17, Barnett, L.M., et al. (2008). Does childhood motor skill proficiency predict adolescent fitness? Medicine Science of Sports, 40, Barynina, I.I., Vaitsekhovskii, S.M. (1992). The aftermath of early sports specialization for highly qualified swimmers. Fitness and Sports Review International, Bayli, I. (2003) Long-term athlete development: trainability in childhood and adolescence Windows of opprtunity, Optimal Trainability. National Coaching Institute British Colombia & Advanced Training and Performance Ltd. Berry, J., Abernity, B., Côté J. (2008). The Contribution of Structured Activity and Deliberate Play to the Development of Expert Perceptual and Decision-making Skill. Journal of Sport & Excercise Psychology, 30, Beunen, G., et al. (1991). Fysieke fitheid en sportbeoefening van de Vlaamse jeugd van 6 tot 18 jaar. Interuniversitair onderzoekscentrum voor sportbeleid, 1, Bompa, T.O. (2000). Total Training for Young Champions. Human Kinetics,

70 Borms, J. (1996). Early identification of athletic talent. Keynote Adress to the International Pre-Olympic Scientific Congress, Dallas, TX, USA. Bloom, B.S. (1985a). Generalizations about talent development. Developing talent in young people, Bruininks, R., & Bruininks, B. (2005). Bruininks-Oseretsky test of motor proficiency (2nd ed.). Minneapolis, MN: NCS Pearson. Bullock et al. (2009). Talent identification and deliberate programming in skeleton: Ice novice to Winter Olympian in 14 months. Journal of Sports Sciences, 27, 4, Charness, N., Krampe, R., Mayr, U. (1996). The role of practice and coaching in entrepreneurial skill domains: An international comparison of life-span chess skill acquisition. In K.A. Ericsson (Ed.), Mahwah, NJ: Erlbaum, Côté, J. (1999). The influence of the family in the development of talent in sports. The Sport Psychologist, 13, Côté, J., Hay, J. (2002). Children s involvement in sport: A developmental perspective. In K.M. Silva & D. Stevens (Eds.) (2 nd ed.), Côté, J., Baker, J., Abernity, B. (2007). Practice and Play in the Development of Sport Excercise. Handbook of Sport Psychology (3nd ed.), Côté, J., Lidor, R., Hackfort, D. (2009). ISSP Position Stand: To Sample or To Specialize? Seven Postulates about Youth Sport Activities that Lead to Continued Participation and Elite Performance. International Journal of Sport and Excercise Psychology, 9, Csikszentmihalyi, M., Rathunde, K., Whalen, S. (1993). Talented teenagers: the roots of success and failure. Cambridge University Press. De Clercq K., Labath J. (2010). Onderzoek naar het onderscheidend vermogen van het Vlaams Sport Kompas bij lagere schoolkinderen, in teken van talentdetectie

71 Deitz, J.C., Kartin, D., Kopp, K. (2007). Review of the Bruininks-Oseretsky Test of Motor Proficiency, Second Edition (BOT-2). Physical & Occupational Therapy in Pediatrics, 27 (4), Duvigneaud, N. (2006). Trends in fysieke fitheid van de Vlaamse jeugd. In Steens, G. (Eds.): Moet er nog sport zijn?, 1, Ericsson, K.A., Krampe, R.T., Tesch-Römer, C. (1993). The role of deliberate practice in the acquisition of expert performance. Psychological Review, 100, Ericsson, K. A. (1996). The road to expert performance: Empirical evidence from the arts and sciences, sports, and games. Mahwah, NJ, Erlbaum. Ericsson, K.A. (2001). The path to expert performance: Insights from the masters on how to improve performance by deliberate practice. In P. Thomas (Ed.), Australian Academic Press, 1-57). Ericsson, K.A. (2003). Development of elite performance and deliberate practice: An update from the perspective of the expert performance approach. In J.L. Starkes & K.A. Ericsson (Eds.), Human Kinetics, Ericsson, K.A. (2006). The influence of Experience and Deliberate Practice on the Development of Superior Expert Performance. The Cambridge Handbook of expertise and expert performance, 6,17, Fjørtoft, I. (2000). Motor Fitness in Pre-Primary School Children: The EUROFIT Motor Fitness Test Explored on 5-7-year-old children. Pediatric Excercise Science, 12, Foster, C., et al. (1994). Effects of specific versus cross-training on running performance. European Journal of Applied Physiology, 70, Ford, P.R., et al. The role of deliberate practice and play in career progression in sport: the early engagement hypothesis. High Ability Studies, 20, 1,

72 Gagné, F. (1985). Giftedness and talent: reexamining a reexamination of the definitions. Gifted Child Quarterly, 29, Gagné, F. (2004). Transforming gifts into talents: the DMGT as a developmental theory. High Ability Studies, 15, Helsen, W.F., Starkes, J.L., Hodges, N.J. (1998). Team sports and the theory of deliberate practice. Journal of sport and Excercise Psychology, 20, Helsen, W.F., et al. (2000). The roles of talent, physical precocity and practice in the development of soccer expertise. Journal of Sport Sciences, 18, Henderson, S.E. Sudgen, D.A. (1992). Movement assessment battery for children. London: Psychological Corporation. Henschen, K.P. (1998). Athletic staleness and burnout: diagnosis, prevention and treatment. In J.M. Williams ( Ed.). Applied Sport Psychology: Personal growth to peak performance (3th ed.), Hill, G.M. (1993). Youth participation of professional baseball players. Sociology of Sport Journal, 10, Hodge, T., Deakin, J. (1998). Deliberate practice and expertise in the martial arts: The role of context in motor recall. Journal of Sport and Excercise Psychology, 20, Hodges, N.J., Starkes, J.L. (1996). Wrestling with the nature of expertise: A sport specific test of Ericsson, Krampe, and Tesch-Römer s (1993) theory of deliberate practice. International Journal of Sports Psychology, 27, Howe, M. J. A., Davidson, J. W. & Sloboda, J. A. (1998). Innate talents: reality or myth? Behavioral and Brain Sciences, 21,

73 Kiphard, E.J., Schilling, F. (1974). Physical Performance measured running, sprinting, jumping or throwing in three national handball teams. Scandinavian Congress of Sports Medicine. Kiphard, E.J., Schilling, F. (2007). Körperkoordinationstest für Kinder Manual. Beltz Test GmbJ, Göttingen, Klint, K.A., Weiss, M.R. (1986). Dropping in and dropping out: Participation motives of current and former youth gymnasts. Canadian Journal of Applied Sport Sciences, 11, Law, M., Côté, J., Ericsson, K.A. (2007). Characteristics of expert development in rhytmic gymnastics: A retrospective study. International Journal of Sport and Excercise Psychology, 5, Lohman, T.G., Roche, A.F., Martorell, R. (1988). Anthropometric standardization reference manual. Human Kinetics Books. Loy, S.F., Hoffmann, J.J., Holland, G.J. (1995). Benefits and practical use of cross-training in sports. Sports Medicine, 19, 1-8. Malina, R.M. (1994). Physical growth and biological maturation of young athletes. Excercise and Sport Sciences Reviews, 22, Newell, A., Rosenbloom, P.S. (1981). Mechanisms of skill acquisition and the law of practice. In J.A. Anderson (Ed.). Cognitive skills and their acquisition, Pellegrini, A.D., Smith, P.K. (1998). Physical activity play: The nature and function of neglected aspect of play. Child development, 69, Philippaerts, R.M., et al. (2005). Validity of a Physical Activity Computer Questionnaire in 12- to 18-year-old Boys and Girls. Sports Medicine, 26,

74 Russel, K. (1989). Atletic talent: From detection to perfection. Science Periodical on research and Technology in Sport, 9, 1, 1-6. Schmidt, R.A., Wrisberg, C.A. (2000). Motor learning and performance: A problem-based learning approach. Champaign, IL: Human Kinetics. Simon, H.A., Chase, W.G. (1973). Skill in chess. American Scientist, 61, Simonton, D.K. (1999). Talent and its development: an emergenic and epigenetic model. Psychological Review, 106 (3), Simonton, D.K. (2008). Scientific Talent, Training, and Performance: Intellect, Personality, and Genetic Endowment. Review of General Psychology, 12, 1, Soberlack, P., Côté, J. (2003). The developmental activities of elite ice hockey players. Journal of Applied Sport Psychology, 15, Starkes, J.L., et al. (1996). Deliberate practice in sports: what is it anyway? In K.A. Ericsson (Ed.), Mahwah, NJ: Erlbaum, Starkes, J.L. (2000). The road to expertise: Is practice the only determinant? International Journal of Sport Psychology, 31, Stodden, D.F., et al. (2008). A developmental perspective on the role of motor skill competence in physical activity: an emergent relationship. Quest, 60, Vaeyens, R., et al. (2008). Talent Identification and Development Programs in Sport. Journal of Sports Medicine, 38 (9), Vandorpe et al. (2010). The KörperkoordinationsTest für Kinder: Reference values and suitability for 6-12-year-old children in Flanders. Scandinavian Journal of Medicine and Science in Sports, Van Rossum, J. (2007). Op zoek naar het LTAD-model. Sportgericht nr.3, jaargang 61,

75 Verstraete, S. (2006). The effectiveness of an intervention promoting PHYSICAL ACTIVITY in elementary school children Wall, M., Côté, J. (2007). Developmental activities that lead to dropout and investment in sport. Physical Education and Sport Pedagogy, 12, 1, Ward, P., et al. (2004). Deliberate practice and exper performance: defining the path to excellence. Williams, A.M., Reilly, T. (2000). Talent Identification and development in soccer. Journal of Sport Sciences, 18, Wrotniak, B.H., et al. (2006). The relationship between motor proficiency and physical activity in children. Pediatrics, 118, Young, B., Salmela, J. (2002). Perceptions of training and deliberate practice of middle distance runners. International Journal of Sports Psychology, 33, (geraadpleegd op 12/04/2011) (geraadpleegd op 12/04/2011) 69

76 6. BIJLAGEN 6.1. Bijlage 1: Informatiebrief voor de ouders Bijlage 2: Informed consent Bijlage 3: Testprofiel Sportakus Bijlage 4: Testbeschrijving antropometrie Bijlage 5: Testbeschrijving fysieke tests Bijlage 6: Testbeschrijving grootmotorische tests Bijlage 7: Vragenlijst

77 6.1. Bijlage 1: Informatiebrief voor de ouders Informatiebrief voor de ouders Beste ouders, VZW Jeugd Sport Fit & Vaardig Roeselare heeft een project dat loopt in samenwerking met de Universiteit Gent. Het heeft tot doel de motorische, conditionele en technische vaardigheden van sportertjes uit de regio Roeselare-Tielt in kaart te brengen. De sportclub waar uw kind is aangesloten neemt deel aan dit onderzoek. Concreet betekent dit dat uw kind tijdens een training enkele tests zal ondergaan. Deze testen bestaan uit motorische taken (bv. evenwichtsoefeningen, balwerpen, ), uit fysieke taken (bv. zo ver mogelijk springen, ) alsook uit sporttechnische tests (bv. zo snel mogelijk rond kegels dribbelen). We wensen te benadrukken dat de testen leuk en uitdagend zijn en niet zwaar belastend zijn. Het onderzoek heeft tot doel kinderen te stimuleren in functie van de eigen capaciteiten, alsook om sporttrainingen doelgerichter te kunnen uitvoeren. In het kader van de longitudinale opvolging van de resultaten (= meerjarig tot in 2012) kan uw kind opnieuw getest worden. Aangezien dit een wetenschappelijk onderzoek is, hadden we hiervoor graag uw toestemming tot deelname verkregen. Als u ermee akkoord gaat dat uw kind deelneemt aan dit onderzoek, vragen wij u om bijgevoegd formulier in te vullen en te ondertekenen. Mocht u vragen of bemerkingen hebben, contacteer dan Valerie Boydens op Valerie.Boydens@UGent.be of op Valerie.Boydens@Sportakus.be Alvast hartelijk dank voor uw medewerking! Met sportieve groeten, Prof. Dr. Renaat Philippaerts Prof. Dr. Matthieu Lenoir Valerie Boydens 71

78 6.2. Bijlage 2: Informed consent Toestemmingsformulier voor jeugdsporter en ouders Ondergetekende(n) (voornaam, naam): Ouder(s)/wettelijke vertegenwoordiger(s) van Verklaart (verklaren) hierbij mijn (hun) akkoord voor deelname, op vrijwillige basis, van mijn (hun) zoon/dochter aan dit wetenschappelijk onderzoek, beschreven in de informatiebrief. Ik (wij) ben (zijn) op de hoogte van het verloop van het onderzoek en heb het document met uitleg en instructies omtrent deze studie grondig gelezen. Ik (wij) verbind(en) mij (ons) er toe alle vragen die gesteld worden zo correct mogelijk te beantwoorden of de tests naar best vermogen uit te voeren. Tevens zal (zullen) ik (wij) alle richtlijnen die mij (ons) gegeven werden volgen en mogelijke afwijkingen ervan melden aan de onderzoeker. Ik (wij) weet (weten) dat op ieder ogenblik vragen mogen gesteld worden over het onderzoek en dat ik (wij) het recht heb(ben) de deelname aan het onderzoek te onderbreken. Datum: Handtekening van de ouder(s): Handtekening van de jeugdsporter: 72

79 6.3.Bijlage 3: Testprofiel Sportakus Alle geteste kinderen ontvangen dergelijk testprofiel. 73

80 6.4.Bijlage 4: Testbeschrijving antropometrie De antropometrische tests bevatten metingen van de lichaamssamenstelling. Tabel 14: Testbeschrijving antropometrie. Parameter en meettoestel Lichaamslengte Stadiometer -0.1 cm nauwkeurig Lichaamsgewicht Tanita weegschaal-100 g nauwkeurig Zithoogte Zithoogtemeter-0.1 cm nauwkeurig Vetpercentage Tanita weegschaal-0.1% van LG nauwkeurig Armspan Lintmeter-0.1 cm nauwkeurig Testbeschrijving proefpersoon en testleider De proefpersoon staat blootvoets op een antropometer. De voeten samen, de hielen, de kuiten, zitvlak en schouderbladen raken de wand. De proefpersoon dient goed rechtop te staan. De testleider staat naast de testpersoon en verschuift de meetlat tot op het hoofd van de proefpersoon. De proefpersoon staat rechtop en wordt blootvoets gewogen. De proefpersoon staat zo stil mogelijk. De testleider staat naast de weegschaal en leest de waarde af. De proefpersoon zit met rechte rug tegen de wand, met de knieholte tot tegen het tafelblad van de zithoogtemeter. De testleider schuift de meetschaal tot net achter de rug van de proefpersoon. Daarna wordt de schuiflat tot op het hoofd van de zittende proefpersoon geschoven. Lichaamslengte en lichaamsgewicht dienen gekend te zijn. De proefpersoon is blootsvoets, staat rechtop en stil. De testleider kent de procedure en doorloopt de verschillende stappen die aangegeven worden op het toestel. De proefpersoon staat tegen de muur waar de lintmeter werd aangebracht. De proefpersoon staat recht en spreidt de armen op schouderhoogte. De testleider leest de afstand tussen topje van beide middenvingers van de proefpersoon af. 74

81 EUROFIT 6.5.Bijlage 5: Testbeschrijving fysieke tests Tabel 15: Testbeschrijving fysieke tests Eurofit. Test Gemeten parameter Sit and Reach Lenigheid Verspringen uit stand (SBJ) Explosieve kracht Testbeschrijving proefpersoon en testleider De proefpersoon plaats de voeten tegen de testkist met gestrekte benen en reikt vanuit langzit zo ver mogelijk naar voor. Hij duwt de liniaal zachtjes voort zonder schokkende bewegingen. Na een korte rustpauze volgt een tweede poging. De testleider fixeert de benen van de proefpersoon en leest na de tweede poging de afstand af. De proefpersoon springt vanachter de afstootlijn zo ver mogelijk uit stand. Hij landt met beide voeten. De proefpersoon krijgt twee pogingen waarvan de beste telt. De testleider leest de afstand tussen de afstootlijn en de meest nabije hiel af. Handknijpkracht Statische kracht m.b.v. handdynamometer Snelheid shuttle run Behendigheid en (start) snelheid De proefpersoon knijpt zo hard mogelijk op het toestel. De knijparm en hand worden langs het lichaam, gestrekt gehouden en raken het lichaam niet. De proefpersoon voert twee pogingen uit zonder de naamd terug op de nulstand te plaatsen. De testleider past de handgreep van de dynamometer aan de handlengte van de proefpersoon aan. De testleider plaatst de wijzerplaat op de nulstand. De proefpersoon start met de vooste voet net achter de startlijn. De proefpersoon loopt zo snel mogelijk naar de andere lijn en overschrijdt deze met beide voeten. Daarna 75

82 Uithouding shuttle run Aeroob uithoudingsvermogen Knee push ups Rompkracht (uithouding) keert hij terug naar de startlijn. Dit vormt één cyclus die zo snel mogelijk 5x dient uitgevoerd te worden. De testleider geeft het start- en stopsignaal en chronometreert de tijd van de proefpersoon. De proefpersoon loopt telkens heen en weer tussen beide eindlijnen. De proefpersoon dient zijn loopsnelheid aan te passen aan uitgezonden signalen. Deze neemt elke minuut langzaam maar zeker toe. De proefpersoon tracht het aangegeven tempo zo lang mogelijk vol te houden. De testleider controleert de proefpersoon z n snelheid. Indien deze te snel bij het keerpunt is, vraagt hij te vertragen en omgekeerd. De proefpersoon steunt op de handen en de knieën. De proefpersoon tracht zo dikwijls mogelijk de grond te raken met de neus en de armen vervolgens terug te strekken. De testleider geeft aan wanneer de 30 seconden starten en stoppen Sit-ups Rompkracht (uithouding) De proefpersoon vertrekt in ruglig met de handen gericht naar de knieën. De proefpersoon tracht zo dikwijls mogelijk de hand van de testleider te raken die ter hoogte van de knieën van de uitvoerder geplaatst wordt. De testleider geeft aan wanneer de uitvoerder 30 seconden starten en stoppen. 76

83 VLAAMS SPORT KOMPAS Tabel 16: Testbeschrijving fysieke tests Vlaams Sport Kompas. Medicijnbal werpen en stoten Explosieve kracht (bovenste leedematen) De proefpersoon zit met rechte rug neer op een stoel en houdt de medicinebal (3 kg) voor zich vast met twee handen. De proefpersoon brengt de bal voor zijn/haar borst en werpt/stoot de bal zo ver mogelijk naar voor. De rug blijft gedurende de hele uitvoering tegen de rugleuning. De testleider leest de geworpen of gestoten afstand af op de lintmeter die zich op de grond bevindt. 77

84 6.6.Bijlage 6: Testbeschrijving grootmotorische tests VLAAMS SPORT KOMPAS Tabel 17: Testbeschrijving grootmotorische tests Vlaamse Sport Kompas. Test Gemeten parameter Dribbeltest (zonder bal-handdribbelvoetdribbel) Grootmotorische coördinatie-balvaardigheid Testbeschrijving proefpersoon en testleider De proefpersoon voert zo snel mogelijk een parcours uit tussen kegels en dit eens zonder bal, eens met bal met handdribbel en eens met voetdribbel. Dit gebeurt blootsvoets. Testleider chronometreert. Shuttle werpen Grootmotorische coördinatie-werpen De proefpersoon moet 5 shuttles zo ver mogelijk en zo dicht mogelijk in het midden op de mat proberen werpen, welke onderverdeeld is in vakjes. De testleider zegt de proefpersoon zo ver mogelijk te proberen werpen en schrijft cijfers van de mat op. 78

85 KÖRPERKOORDINATIONSTEST FÜR KINDER (KTK) Tabel 18: Testbeschrijving grootmotorische coördinatie KTK. Zijwaarts springen over balkje Grootmotorische coördinatie Zijdelings verplaatsen via 2 plankjes Grootmotorische coördinatie Rugwaarts balanceren op evenwichtsbalken Grootmotorische coördinatie Proefpersoon springt zo veel mogelijk keren over balkje en krijgt hier twee pogingen voor van elk 15 seconden. Testleider zorgt dat de proefpersoon steeds verder blijft springen, chronometreert en telt de sprongen Proefpersson verplaatst zich gedurende 20 seconden zo dikwijls mogelijk met het plankje dat met beide handen vastgegrepen wordt en dit in een rechte lijn. Testleider stuurt bij tijdens de test. Hij rekent geen fouten aan maar deze worden wel meegedeeld aan de proefpersonen. Er wordt gechronometreerd en geteld. Proefpersoon probeert op elke balk (6cm- 4,5cm-3cm) drie keer acht pasjes achterwaarts te zetten. Wanneer de grond geraakt wordt, start een nieuwe poging. Testleider telt de pasjes en telt luidop. Met één been over hindernis springen Grootmotorische coördinatie De proefpersoon hinkt eens op de linkervoet en vervolgens ook op de rechtervoet over de hindernis en hinkt daarna verder. Wanneer een poging geslaagd is, wordt er telkens een kussentje van 5 cm bijgelegd. Testleider verhoogt de hindernis en noteert. 79

86 6.7.Bijlage 7: Vragenlijst 80

87 81

88 82

89 83

90 84

91 85

Talentherkenning en -ontwikkeling

Talentherkenning en -ontwikkeling Talentherkenning en -ontwikkeling Laatste stand van zaken Dr. Marije Elferink-Gemser Met dank aan: Chris Visscher Laura Jonker, Barbara Huijgen, Rianne Kannekens, Tynke Toering, Sebastiaan Platvoet, Tjeerd

Nadere informatie

Belasting en belastbaarheid. Gerold Hoeben

Belasting en belastbaarheid. Gerold Hoeben Belasting en belastbaarheid Gerold Hoeben Vijf belangrijke feiten op een rij 1) Onderzoek laat keer op keer zien dat basisschoolkinderen minder motorisch vaardig zijn dan pakweg dertig jaar geleden

Nadere informatie

Jacques van Rossum Positief coachen brengt talenten dichter bij de top

Jacques van Rossum Positief coachen brengt talenten dichter bij de top Jacques van Rossum Positief coachen brengt talenten dichter bij de top Bij talentontwikkeling gaat het om kwaliteiten en mogelijkheden van jonge sporters, zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven. Maar

Nadere informatie

DUTCH SUMMARY NEDERLANDSE SAMENVATTING

DUTCH SUMMARY NEDERLANDSE SAMENVATTING NEDERLANDSE SAMENVATTING 205 Het is niet zonder reden dat autoriteiten wereldwijd aandacht besteden aan programma s en interventies om mensen meer te laten bewegen. Sportactiviteiten van gemiddelde tot

Nadere informatie

LTAD model als kapstok voor talentbegeleiding. Trainerscongres NLcoach, NSTV en KNSB Epe, 14 april 2012 Jeroen van der Lee

LTAD model als kapstok voor talentbegeleiding. Trainerscongres NLcoach, NSTV en KNSB Epe, 14 april 2012 Jeroen van der Lee LTAD model als kapstok voor talentbegeleiding Trainerscongres NLcoach, NSTV en KNSB Epe, 14 april 2012 Jeroen van der Lee Wie? Bewegingswetenschapper Programmamanager sportontwikkeling Trainer/coach (ST5)

Nadere informatie

Topsportactieplan 2016 Hfdst. 8 Begeleiding en ondersteuning van de topsportfederaties

Topsportactieplan 2016 Hfdst. 8 Begeleiding en ondersteuning van de topsportfederaties Toelichting over de weg die een beloftevolle jongere aflegt op weg naar de top. Leuven, 15/03/2008 Topsportactieplan 2016 Hfdst. 8 Begeleiding en ondersteuning van de topsportfederaties Algemeen beeld

Nadere informatie

Talentontwikkeling medische kansen en valkuilen

Talentontwikkeling medische kansen en valkuilen Sport Medisch Netwerk Zoetermeer Talentontwikkeling medische kansen en valkuilen 21 januari 2015 S.V. Meervogels, Zoetermeer Sport Medisch Netwerk Zoetermeer Inhoud -Talent -Waarom gaat een kind aan sport

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Proefschrift_LVerburgh211214.indd 171 21-12-2014 16:46:37 172 Samenvatting ACHTERGROND DEEL A: DE RELATIE TUSSEN BEWEGING EN NEUROCOGNITIEF FUNCTIONEREN Ondanks bewezen gezondheidseffecten

Nadere informatie

Jo Stubbe IT Project & Support. Bruno D Hulster Algemene Coördinatie. Debbie Mejor Administratie en coördinatie

Jo Stubbe IT Project & Support. Bruno D Hulster Algemene Coördinatie. Debbie Mejor Administratie en coördinatie Bruno D Hulster Algemene Coördinatie Jo Stubbe IT Project & Support Debbie Mejor Administratie en coördinatie 1 09-12-18 PROBLEEM? Kinderen bewegen/sporten te weinig kiezen activiteiten die niet passen

Nadere informatie

De opleiding tot topsporter en het waterpolo opleidingscentrum

De opleiding tot topsporter en het waterpolo opleidingscentrum De opleiding tot topsporter en het waterpolo opleidingscentrum HET WATERPOLO OPLEIDINGSCENTRUM: DE OPLEIDING TOT TOPSPORTER Het Waterpolo Opleidingscentrum (WOC) streeft er naar spelers en speelsters in

Nadere informatie

Nederland heeft een lange hockeyhistorie en is één van de toonaangevende landen als het om tophockey gaat. De meeste tophockeyers zijn begonnen met

Nederland heeft een lange hockeyhistorie en is één van de toonaangevende landen als het om tophockey gaat. De meeste tophockeyers zijn begonnen met Samenvatting Nederland heeft een lange hockeyhistorie en is één van de toonaangevende landen als het om tophockey gaat. De meeste tophockeyers zijn begonnen met hun sport toen ze 7 jaar oud waren en allemaal

Nadere informatie

Hefbomen van Leiderschap. Simpel. Voorspellend. Invloedrijk.

Hefbomen van Leiderschap. Simpel. Voorspellend. Invloedrijk. Hefbomen van Leiderschap Simpel. Voorspellend. Invloedrijk. Excellente Competentiemodellen Organisaties zoeken naar simpele, praktische middelen voor de ontwikkeling van leiderschap. Een grote focus op

Nadere informatie

Voorstellen. Topsport 1. Naam 2. Coachervaring 3. Ervaring met mentale begeleiding 4. Wat voor type coach bent u? Voorstellen

Voorstellen. Topsport 1. Naam 2. Coachervaring 3. Ervaring met mentale begeleiding 4. Wat voor type coach bent u? Voorstellen Voorstellen Coachen: Aansluiten op Motivatie-stijl Rogier Hoorn sport- & prestatiepsycholoog VSPN drs. Rogier Hoorn sport- en prestatiepsycholoog VSPN SportsMind.nl Sinds 2003 praktijk Bussum en Papendal

Nadere informatie

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting xvii Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting Samenvatting IT uitbesteding doet er niet toe vanuit het perspectief aansluiting tussen bedrijfsvoering en IT Dit proefschrift is het

Nadere informatie

Onderzoek naar het onderscheidend vermogen van het Vlaams Sport Kompas bij lagere schoolkinderen, in teken van talentdetectie

Onderzoek naar het onderscheidend vermogen van het Vlaams Sport Kompas bij lagere schoolkinderen, in teken van talentdetectie Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009-2010 Onderzoek naar het onderscheidend vermogen van het Vlaams Sport Kompas

Nadere informatie

OUDERS. Langs de lijn of in het veld?

OUDERS. Langs de lijn of in het veld? OUDERS Langs de lijn of in het veld? 1. Genetische aanleg 2. Herhaling 3. Inspanning Drie mythes Waarom zijn sommige mensen zo verbazend goed in hun vak? Omdat deze mensen geboren zijn met een buitengewoon

Nadere informatie

De (mogelijke) rol van LO in het stimuleren van fysieke activiteit

De (mogelijke) rol van LO in het stimuleren van fysieke activiteit De (mogelijke) rol van LO in het stimuleren van fysieke activiteit Een beknopt overzicht van studies Menno Slingerland Lars Borghouts Matthijs Hesselink Lichamelijke Opvoeding als aspirine? Claims voor

Nadere informatie

Sport en Innovatie. Mentaal talent kan fysiek tekort compenseren

Sport en Innovatie. Mentaal talent kan fysiek tekort compenseren Mentaal talent kan fysiek tekort compenseren Sport en Innovatie De één scoort fluitend doelpunt na doelpunt, de ander krijgt slappe knieën bij het nemen van een strafschop. De één vliegt over de horden

Nadere informatie

Talentontwikkeling in de vereniging Ewout Schröder

Talentontwikkeling in de vereniging Ewout Schröder Talentontwikkeling in de vereniging Ewout Schröder Ewout Schröder Positief Enthousiast Gedreven Theoretische kaders Wat is het doel van talentontwikkeling binnen jouw vereniging? Het te allen tijde (vroeg)tijdig

Nadere informatie

Voorstellen. Topsport 1. Naam 2. Coachervaring 3. Ervaring met mentale begeleiding 4. Wat voor type coach bent u? Voorstellen

Voorstellen. Topsport 1. Naam 2. Coachervaring 3. Ervaring met mentale begeleiding 4. Wat voor type coach bent u? Voorstellen Voorstellen Coachen: Aansluiten op Motivatie-stijl Rogier Hoorn sport- & prestatiepsycholoog VSPN drs. Rogier Hoorn sport- en prestatiepsycholoog VSPN SportsMind.nl Sinds 2003 praktijk Bussum en Papendal

Nadere informatie

Symposium Slaap en Sportprestatie Powernap 2 Perform HOE EEN SIMPEL DUTJE JE BETER LAAT PRESTEREN KASPER JANSSEN PHD, SPORTARTS

Symposium Slaap en Sportprestatie Powernap 2 Perform HOE EEN SIMPEL DUTJE JE BETER LAAT PRESTEREN KASPER JANSSEN PHD, SPORTARTS Symposium Slaap en Sportprestatie 2018 Powernap 2 Perform HOE EEN SIMPEL DUTJE JE BETER LAAT PRESTEREN KASPER JANSSEN PHD, SPORTARTS Even voorstellen Sporter Sportarts - Specialisatie slaap & herstel Onderzoeker

Nadere informatie

Coach-scan: een feedback tool voor (beginnende) coaches. Tamara GoudenKansen.eu

Coach-scan: een feedback tool voor (beginnende) coaches. Tamara GoudenKansen.eu Coach-scan: een feedback tool voor (beginnende) coaches Tamara Kramer Tamara.Kramer@han.nl @Tamara_Kramer GoudenKansen.eu Voorstellen Tamara Onderzoeker/promovendus Talentidentificatie tennis Coaches Veel

Nadere informatie

Het effect van doelstellingen

Het effect van doelstellingen Het effect van doelstellingen Inleiding Goalsetting of het stellen van doelen is een van de meest populaire motivatietechnieken om de prestatie te bevorderen. In eerste instantie werd er vooral onderzoek

Nadere informatie

Beleid Talentontwikkeling 2012-2020

Beleid Talentontwikkeling 2012-2020 Beleid Talentontwikkeling 2012-2020 Datum: Thursday 15 December 2011 Auteur: Boudewijn van Opstal en Jeroen Spaans Inhoudsopgave Aanleiding 1. Ambitie KNRB en doel talentontwikkeling 2. Begrippen 3. Visie

Nadere informatie

Sportparticipatie en fysieke (in)activiteit van de Vlaamse bevolking: huidige situatie en seculaire trend ( )

Sportparticipatie en fysieke (in)activiteit van de Vlaamse bevolking: huidige situatie en seculaire trend ( ) Sportparticipatie en fysieke (in)activiteit van de Vlaamse bevolking: huidige situatie en seculaire trend (2003-2009) Onderzoeksgroepen Johan Lefevre, Jeroen Scheerder Stijn De Baere Renaat Philippaerts

Nadere informatie

Samenvatting. Sportsocialisatie en de rol van de school

Samenvatting. Sportsocialisatie en de rol van de school Samenvatting Sportsocialisatie en de rol van de school Om verschillende redenen speelt sport een belangrijke rol in de samenleving. Een gangbare gedachte is dat sportparticipatie gerelateerd is aan allerlei

Nadere informatie

Competitie als ondersteuning in de opleiding van een sporter in plaats van een slechte leermeester.

Competitie als ondersteuning in de opleiding van een sporter in plaats van een slechte leermeester. Competitie als ondersteuning in de opleiding van een sporter in plaats van een slechte leermeester. Aangezien het proces van LTAD voor sport evolueert, ontstaan gaandeweg evenveel antwoorden als nieuwe

Nadere informatie

Samenvatting, conclusies en discussie

Samenvatting, conclusies en discussie Hoofdstuk 6 Samenvatting, conclusies en discussie Inleiding Het doel van het onderzoek is vast te stellen hoe de kinderen (10 14 jaar) met coeliakie functioneren in het dagelijks leven en wat hun kwaliteit

Nadere informatie

Inleiding. It's the difference in mental capacities that will determine who the real winners are." Sven Goran Eriksson

Inleiding. It's the difference in mental capacities that will determine who the real winners are. Sven Goran Eriksson Inleiding Eigenlijk kan je als sporter niet verliezen. Het wedstrijdresultaat staat voorop, maar er is duidelijk meer. Wie of wat bepaalt het resultaat? Talent. Conditie. Motivatie. Maar ook je mentale

Nadere informatie

Studie van onderliggende mechanismen in de zoektocht naar talentvolle individuele sporters. Bijdrage tot het SPORTAKUS project

Studie van onderliggende mechanismen in de zoektocht naar talentvolle individuele sporters. Bijdrage tot het SPORTAKUS project Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009-2010 Studie van onderliggende mechanismen in de zoektocht naar talentvolle

Nadere informatie

nederlandse samenvatting Dutch summary

nederlandse samenvatting Dutch summary Dutch summary 211 dutch summary De onderzoeken beschreven in dit proefschrift zijn onderdeel van een grootschalig onderzoek naar individuele verschillen in algemene cognitieve vaardigheden. Algemene cognitieve

Nadere informatie

TALENTONTWIKKELING platform AV 9 juni 2017

TALENTONTWIKKELING platform AV 9 juni 2017 TALENTONTWIKKELING platform AV 9 juni 2017 TALENTONTWIKKELING wat moet het opleveren? (1) BETER HANDELEN betere spelers maken sneller en betere keuzes (BESLISGEDRAG) Betere teams stemmen het handelen beter

Nadere informatie

PISA IN FOCUS 5: HEBBEN DE LEERLINGEN DE WIL OM TE SLAGEN? VERSCHILT DE WIL OM TE SLAGEN OVER DE ONDERWIJSVORMEN?

PISA IN FOCUS 5: HEBBEN DE LEERLINGEN DE WIL OM TE SLAGEN? VERSCHILT DE WIL OM TE SLAGEN OVER DE ONDERWIJSVORMEN? INLEIDING PISA IN FOCUS 5: HEBBEN DE LEERLINGEN DE WIL OM TE SLAGEN? VERSCHILT DE WIL OM TE SLAGEN OVER DE ONDERWIJSVORMEN? Om uitstekende vaardigheden te ontwikkelen zijn niet alleen talent en mogelijkheden

Nadere informatie

Peter Beek Hoogleraar coördinatiedynamica Vrije Universiteit Amsterdam

Peter Beek Hoogleraar coördinatiedynamica Vrije Universiteit Amsterdam Peter Beek Hoogleraar coördinatiedynamica Vrije Universiteit Amsterdam Zijn wetenschappelijke werk heeft in de afgelopen drie jaar plaats moeten maken voor de taken die verbonden zijn aan de functie van

Nadere informatie

DE TENNIS PROMOTOR W a t v o o r T e n n i s t o p p e r w o r d t m i j n k i n d?

DE TENNIS PROMOTOR W a t v o o r T e n n i s t o p p e r w o r d t m i j n k i n d? DE TENNIS PROMOTOR 053 2600112 info@tennispromotor.nl www.tennispromotor.nl W a t v o o r T e n n i s t o p p e r w o r d t m i j n k i n d? Wat voor tennistopper wordt mijn kind? Index Het behalen of

Nadere informatie

Samenvatting In hoofdstuk één van dit proefschrift worden verscheidene theoretische perspectieven beschreven die relevant zijn voor de vraag in

Samenvatting In hoofdstuk één van dit proefschrift worden verscheidene theoretische perspectieven beschreven die relevant zijn voor de vraag in Samenvatting In hoofdstuk één van dit proefschrift worden verscheidene theoretische perspectieven beschreven die relevant zijn voor de vraag in hoeverre de psychosociale ontwikkeling gerelateerd is aan

Nadere informatie

/Ontwikkelingslijn Sportklimmen

/Ontwikkelingslijn Sportklimmen /Ontwikkelingslijn Sportklimmen 1 /Inhoud Het Waarom Ontstaansproces Basisprincipes LTAD Ontwikkelingslijn Sportklimmen Overzichtstabel Technieken Voorbeelden 2 /Het Waarom Verleden Lucky Shots Geen structuur

Nadere informatie

Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013

Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013 Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013 Situering Onze maatschappij houdt ons graag een ideaalbeeld voor van een gezonde levensstijl, waarbij

Nadere informatie

Motivatie: presteren? Of toch maar leren?

Motivatie: presteren? Of toch maar leren? Arjan van Dam Motivatie: presteren? Of toch maar leren? Een van de lastigste opgaven van managers is werken met medewerkers die niet gemotiveerd zijn. Op zoek naar de oorzaken van het gebrek aan motivatie,

Nadere informatie

van schaatstalent tot wereldtopper

van schaatstalent tot wereldtopper Doorstroming naar de top: van schaatstalent tot wereldtopper Den Haag, 30 oktober 2010 Wie? Bewegingswetenschappen Trainer/coach (ST5) Huidige functie: KNSB projectmanager Jeroen van der Lee Wat is talent?

Nadere informatie

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en Samenvatting In de laatste 20 jaar is er veel onderzoek gedaan naar de psychosociale gevolgen van kanker. Een goede zaak want aandacht voor kanker, een ziekte waar iedereen in zijn of haar leven wel eens

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting. (Dutch Summary)

Nederlandse Samenvatting. (Dutch Summary) Nederlandse Samenvatting (Dutch Summary) Het aantal oudere mensen in onze maatschappij groeit en de komende jaren zal dit alleen nog maar meer toenemen. De verwachting is dat het aantal mensen dat 65 jaar

Nadere informatie

Koersplan. Highschool Eindhoven

Koersplan. Highschool Eindhoven Koersplan Highschool Eindhoven 1 Inleiding Frits Philips lyceum- mavo is een toekomstgerichte school met de focus op talentontwikkeling. Leerlingen krijgen volop de mogelijkheid om hun talenten te ontdekken

Nadere informatie

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie Wouter Pinxten (contact: Wouter.Pinxten@UGent.be) Prof. Dr. John Lievens Achtergrond

Nadere informatie

Leren/coachen van meisjes - Dingen om bij stil te staan

Leren/coachen van meisjes - Dingen om bij stil te staan De ontwikkeling van vrouwen en meisjes in het rugby heeft de afgelopen jaren flink aan momentum gewonnen en de beslissing om zowel heren als dames uit te laten komen op het sevenstoernooi van de Olympische

Nadere informatie

Coach Profession Profile

Coach Profession Profile Arenberggebouw Arenbergstraat 5 1000 Brussel Tel: 02 209 47 21 Fax: 02 209 47 15 Coach Profession Profile AUTEUR PROF. DR. HELMUT DIGEL / PROF. DR. ANSGAR THIEL VERTALING PUT K. INSTITUUT Katholieke Universiteit

Nadere informatie

3 Bewegingsachtergrond van leerlingen

3 Bewegingsachtergrond van leerlingen 112 PEIL.BEWEGINGS ONDERWIJS 113 3 Bewegingsachtergrond van leerlingen Om de bewegingsachtergrond van leerlingen in kaart te brengen, hebben we de leerlingen van de deelnemende scholen gevraagd een vragenlijst

Nadere informatie

Uitgangspunt: Een goed leerklimaat stelt het resultaat niet voorop.

Uitgangspunt: Een goed leerklimaat stelt het resultaat niet voorop. Special : Volhouden of afhaken? Resultaten van een longitudinaal onderzoek onder jeugdige sporters Versie oktober 2005 Bron: KNHB / Dr.J. van Rossum / B.Bams In de periode tussen 1995 en 2004 is een groep

Nadere informatie

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Onderzoek naar het gebruik van metaforen door kinderen werd populair in

Nadere informatie

Copyright GolfTON Juli 2016

Copyright GolfTON Juli 2016 1 Veel ouders en spelers hebben vragen over GolfTON. Hieronder een aantal vragen die aan ons gesteld zijn en die duidelijkheid kunnen verschaffen. Wanneer ben je klaar voor het professionele golf? In de

Nadere informatie

Sport en Innovatie. Wetenschappers en innovatie

Sport en Innovatie. Wetenschappers en innovatie Wetenschappers en innovatie Sport en Innovatie Deelnemers rondetafelgesprek: Nico Delleman Hidde Haisma Marnix ten Kortenaar Koen Lemmink Hanno van der Loo Nando Timmer Huub Toussaint Bij innovatie speelt

Nadere informatie

Inhoud van de presentatie

Inhoud van de presentatie De overgang van het basis- naar het secundair onderwijs vanuit ontwikkelingspsychologisch perspectief Annelies Somers i.s.m. Prof. Hilde Colpin Prof. Karine Verschueren ~ Centrum voor Schoolpsychologie

Nadere informatie

Zelfsturend leren met een puberbrein

Zelfsturend leren met een puberbrein Zelfsturend leren met een puberbrein Jacqueline Saalmink In het hedendaagse voortgezet onderwijs wordt een groot beroep gedaan op zelfsturend leren. Leerlingen moeten hiervoor beschikken over vaardigheden

Nadere informatie

Agendapunt 7 Structuur Talentencentra Inleiding School, Academy en University

Agendapunt 7 Structuur Talentencentra Inleiding School, Academy en University Agendapunt 7 Structuur Talentencentra Inleiding Reeds sinds 1993 voert de Nederlandse Badminton Bond een actief beleid om Talenten tijdig te ontdekken en regionaal en centraal op te leiden tot Topspeler.

Nadere informatie

Appraisal. Datum:

Appraisal. Datum: Appraisal Naam: Sample Candidate Datum: 08-08-2013 Over dit rapport: Dit rapport is op automatische wijze afgeleid van de resultaten van de vragenlijst welke door de heer Sample Candidate is ingevuld.

Nadere informatie

NEUROMOTOR TASK TRAINING

NEUROMOTOR TASK TRAINING NEUROMOTOR TASK TRAINING Hulp aan bewegingszwakke kinderen vanuit een wetenschappelijk fundament. Cursuscoördinator Theo de Groot Neuromotor task training (NTT) is een wetenschappelijk onderbouwde behandelmethode

Nadere informatie

smartops people analytics

smartops people analytics smartops people analytics Introductie De organisatie zoals we die kennen is aan het veranderen. Technologische ontwikkelingen en nieuwe mogelijkheden zorgen dat onze manier van werken verandert. Waar veel

Nadere informatie

Zeeuwse NOC*NSF Talentdagen 2017

Zeeuwse NOC*NSF Talentdagen 2017 Zeeuwse NOC*NSF Talentdagen 2017 1. Wat is zijn Zeeuwse Talentdagen? De Zeeuwse Talentdagen zijn een door SportZeeland, samen met NOC*NSF, CTO Brabant, Topsport Zuid, Sportbonden, georganiseerde dagen.

Nadere informatie

De Groeispurt: invloed op talentidentificatie en -ontwikkeling D I E T E R D E P R E Z 1 3 / 1 2 / 2 0 1 4

De Groeispurt: invloed op talentidentificatie en -ontwikkeling D I E T E R D E P R E Z 1 3 / 1 2 / 2 0 1 4 De Groeispurt: invloed op talentidentificatie en -ontwikkeling D I E T E R D E P R E Z 1 3 / 1 2 / 2 0 1 4 index Talent identificatie (TID) en ontwikkeling (TDE): introductie Problemen in TID en TDE Maturiteit

Nadere informatie

Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België Samenvatting. Samenvatting

Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België Samenvatting. Samenvatting Verschillende internationale studies toonden socio-economische verschillen in gezondheid aan, zowel in mortaliteit als morbiditeit. In bepaalde westerse landen bleek dat, ondanks de toegenomen welvaart,

Nadere informatie

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld.

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld. 155 Sport- en spelactiviteiten bevorderen over het algemeen de gezondheid. Deze fysieke activiteiten kunnen echter ook leiden tot blessures. Het proefschrift beschrijft de ontwikkeling en evaluatie van

Nadere informatie

Optimale talentontwikkeling. Geert Savelsbergh, René Wormhoudt, & Jaïr Levie

Optimale talentontwikkeling. Geert Savelsbergh, René Wormhoudt, & Jaïr Levie Optimale talentontwikkeling Geert Savelsbergh, René Wormhoudt, & Jaïr Levie an sfe r nti fic ide Tal en t Talent identificatie en bevestiging Aantal jaren naar het podium Talent ontwikkeling ati e, sc

Nadere informatie

KNHB Expertisecentrum. Opleidingen voor Trainers, Coaches, Technisch Managers & Scheidsrechters

KNHB Expertisecentrum. Opleidingen voor Trainers, Coaches, Technisch Managers & Scheidsrechters KNHB Expertisecentrum Opleidingen voor Trainers, Coaches, Technisch Managers & Scheidsrechters VOORSTELRONDE: Wie ben ik? Van welke team ben je trainer/coach? Hoeveel jaar ervaring als trainer of coach

Nadere informatie

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld Samenvatting Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld om hen heen. Zo hebben vele mensen een natuurlijke neiging om zichzelf als bijzonder positief te beschouwen (bijv,

Nadere informatie

Stellingen en uitleg over talentgerichte ontwikkeling op de basisschool

Stellingen en uitleg over talentgerichte ontwikkeling op de basisschool Stellingen en uitleg over talentgerichte ontwikkeling op de basisschool Stellingen Het begrip Talent zegt vooral iets over de capaciteiten van een leerling. Sommige leerlingen hebben meer talent dan anderen.

Nadere informatie

Long Term Player Development

Long Term Player Development Long Term Player Development VOETBALCLINIC TECHNIEK TRAINEN C L I N I C O U D - T U R N H O U T 1 7 A P R I L 2 0 1 3 B E T E R E C O O R D I N A T I E F V E R M O G E N A L S B A S I S V O O R E E N O

Nadere informatie

Resultaten barometer 2009

Resultaten barometer 2009 Resultaten barometer 2009 1. Lichaamslengte De lichaamslengte van zowel de jongens als de meisjes vertoont een seculaire trend tussen 1990 en 1997: de Vlaamse jongens en meisjes zijn in 1997 groter dan

Nadere informatie

Samenvatting. Summary in Dutch

Samenvatting. Summary in Dutch 6 Samenvatting Summary in Dutch 112 Samenvatting Emotionele en sociale processen bij pesten, gepest worden en verdedigen Pesten op school is een wereldwijd probleem met negatieve korte- en langetermijngevolgen

Nadere informatie

Longitudinale studie over antropometrische en fysieke tests in voetbal: het jeugdvoetbal project KAA Gent en SV Zulte Waregem.

Longitudinale studie over antropometrische en fysieke tests in voetbal: het jeugdvoetbal project KAA Gent en SV Zulte Waregem. FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2011-2012 Longitudinale studie over antropometrische en fysieke tests in voetbal:

Nadere informatie

Meerdaagse trainingen voor bewustzijn, motivatie én plezier op de werkvloer

Meerdaagse trainingen voor bewustzijn, motivatie én plezier op de werkvloer Sport werkt! Meerdaagse trainingen voor bewustzijn, motivatie én plezier op de werkvloer Leer optimaal samenwerken, omgaan met stress en effectief communiceren Nederlands Instituut voor Vechtsport en Maatschappij

Nadere informatie

Talenttraining 20 mei Vlaamse Zwemfederatie. Synchroonzwemmen. Leonie Cornielje. Leonie Cornielje Coaching & Advies

Talenttraining 20 mei Vlaamse Zwemfederatie. Synchroonzwemmen. Leonie Cornielje. Leonie Cornielje Coaching & Advies Talenttraining 2 mei 218 Vlaamse Zwemfederatie Synchroonzwemmen Leonie Cornielje Leonie Cornielje Coaching & Advies Woord vooraf De afgelopen jaren heb ik op uitnodiging van de Vlaamse Zwemfederatie een

Nadere informatie

Deel 2: Jeugdatletiek = basis van topsport. VLAB Algemene vergadering 15 maart 2008 Provinciehuis Leuven

Deel 2: Jeugdatletiek = basis van topsport. VLAB Algemene vergadering 15 maart 2008 Provinciehuis Leuven Deel 2: Jeugdatletiek = basis van topsport VLAB Algemene vergadering 15 maart 2008 Provinciehuis Leuven LONG TERM ATHLETE DEVELOPMENT (LTAD) Verantwoorde opbouw bij jeugd leidt tot topprestaties Om toppers

Nadere informatie

Waarom doen sommige personen wel aan sport en anderen niet? In hoeverre speelt

Waarom doen sommige personen wel aan sport en anderen niet? In hoeverre speelt Nederlandse samenvatting (Dutch summary) Waarom doen sommige personen wel aan sport en anderen niet? In hoeverre speelt genetische aanleg voor sportgedrag een rol? Hoe hangt sportgedrag samen met geestelijke

Nadere informatie

De rol van de coach in de ontwikkeling van prestatiegedrag

De rol van de coach in de ontwikkeling van prestatiegedrag De rol van de coach in de van prestatiegedrag Paul Wylleman Prestatiemanager Prestatiegedrag NOC*NSF Nlcoach Congres Sportpsychologie en het totale mensprincipe Prestatiegedrag Vereisten sport Psychologische

Nadere informatie

COACHING Het planmatig beïnvloeden van spelers. Met als doel de speler en het team beter te maken.

COACHING Het planmatig beïnvloeden van spelers. Met als doel de speler en het team beter te maken. COACHING = Het planmatig beïnvloeden van spelers. Met als doel de speler en het team beter te maken. Wat is coachen? Coachen is het beïnvloeden van het voetballen of van de spelers We houden ons bezig

Nadere informatie

ICC Europe Howzat Text Dutch Version

ICC Europe Howzat Text Dutch Version ICC Europe Howzat Text Dutch Version Welkom bij Howzat! ECB Coach Education zet zich samen met ICC Europe in om bronnen van wereldklasse te bieden; Howzat! is opgezet om een belangrijke rol te gaan spelen

Nadere informatie

Bestemd voor de sportmedische keuring en begeleiding van topatleten, topsportbeloften en leerlingen van een topsportschool

Bestemd voor de sportmedische keuring en begeleiding van topatleten, topsportbeloften en leerlingen van een topsportschool CONSENSUS TESTFREQUENTIE Bestemd voor de sportmedische keuring en begeleiding van topatleten, topsportbeloften en leerlingen van een topsportschool INLEIDING De begeleiding van topatleten, topsportbeloften

Nadere informatie

KNSB Verenigingsdag. Papendal, 3 oktober 2015 MJOP

KNSB Verenigingsdag. Papendal, 3 oktober 2015 MJOP KNSB Verenigingsdag Papendal, 3 oktober 2015 MJOP Voorstellen David den Hartog Master sportfysiotherapeut en manueeltherapeut Eigenaar Geeresteingroep (Woudenberg, Zeist, Amersfoort) Fysiotherapeut Jong

Nadere informatie

Cover Page. Author: Meijer, Eline Title: This is [not] who I am : understanding identity in continued smoking and smoking cessation Date:

Cover Page. Author: Meijer, Eline Title: This is [not] who I am : understanding identity in continued smoking and smoking cessation Date: Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/57383 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Meijer, Eline Title: This is [not] who I am : understanding identity in continued

Nadere informatie

Onderzoek naar het topsportklimaat in Vlaanderen

Onderzoek naar het topsportklimaat in Vlaanderen Onderzoek naar het topsportklimaat in Vlaanderen Is in Vlaanderen een klimaat aanwezig voor topsporters om goed te presteren? Met welke omgevingsfactoren hebben topsporters te maken en in hoeverre kunnen

Nadere informatie

Chris Visscher Hoogleraar jeugdsport, met specifieke accenten op talentontwikkeling en op sport en school Rijksuniversiteit Groningen

Chris Visscher Hoogleraar jeugdsport, met specifieke accenten op talentontwikkeling en op sport en school Rijksuniversiteit Groningen Chris Visscher Hoogleraar jeugdsport, met specifieke accenten op talentontwikkeling en op sport en school Rijksuniversiteit Groningen Als hij bij Studio Sport FC Groningen en Heerenveen tegen elkaar ziet

Nadere informatie

GEZOND SPORTEN-BELEID

GEZOND SPORTEN-BELEID GEZOND SPORTEN-BELEID met de ondersteuning van: INHOUDSOPGAVE 1. Voorwoord... 3 2. Checklist... 3 Stap 1 : De federatie betrekt minstens één arts bij de uitwerking van haar gezond sporten-beleid... 3 Stap

Nadere informatie

Test naam Marktgerichtheidsscan Datum 28-8-2012 Ingevuld door Guest Ingevuld voor Het team Team Guest-Team Context Overige

Test naam Marktgerichtheidsscan Datum 28-8-2012 Ingevuld door Guest Ingevuld voor Het team Team Guest-Team Context Overige Test naam Marktgerichtheidsscan Datum 28-8-2012 Ingevuld door Guest Ingevuld voor Het team Team Guest-Team Context Overige Klantgerichtheid Selecteren van een klant Wanneer u hoog scoort op 'selecteren

Nadere informatie

The Cue. Gamification om gedrag te veranderen

The Cue. Gamification om gedrag te veranderen The Cue Gamification om gedrag te veranderen Gamification om gedrag te veranderen Gamification is het toepassen van motiverende elementen uit games in de echte wereld. In een game spelen personen om beter

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Burnout, een toestand van mentale uitputting door chronische stress in de werksituatie, vormt een ernstig maatschappelijk probleem dat momenteel veel aandacht krijgt. In

Nadere informatie

Symposium kindgericht bewegingsonderwijs en jeugdsport

Symposium kindgericht bewegingsonderwijs en jeugdsport Symposium kindgericht bewegingsonderwijs en jeugdsport 18 november 2014 Lectoraat Praktijkgerichte Sportwetenschap Lector: Remo Mombarg Bewegingsonderwijs & jeugdsport Lector: Johan de Jong Healthy lifestyle,

Nadere informatie

VVG. GolfVlaanderen.be. slagkrachtig & doelgericht. VVG Junior Golf. Bijlage - Selectiecriteria Golf schooljaar

VVG. GolfVlaanderen.be. slagkrachtig & doelgericht. VVG Junior Golf. Bijlage - Selectiecriteria Golf schooljaar Vlaamse Vereniging voor Golf VVG GolfVlaanderen.be slagkrachtig & doelgericht VVG Junior Golf Bijlage - Selectiecriteria Golf schooljaar 2009-2010 Instapcriteria (1 ste inschrijving in Topsportschool)

Nadere informatie

Profileringstool Innerspective BV April 2018

Profileringstool Innerspective BV April 2018 01 TALENT AAN ZET! Profileringstool Innerspective BV April 2018 Auteur: Wout Plevier SLiM! Talent-ontwikkeling Innerspective BV 02 WAAROM TALENT SLIM! AAN ZET? De maatschappij gaat steeds sneller. Organisaties

Nadere informatie

Reglement Special Olympics Belgium. Unified sport. Februari Belgium

Reglement Special Olympics Belgium. Unified sport. Februari Belgium Unified sport Februari 2017 Belgium Special Olympics S reglement On the field we are teammates, off the field we are friends. Special Olympics Unified Sports omvat 3 inclusieve sportmodellen waarbij personen

Nadere informatie

CRE-W. Instrument over creatief denken in organisaties. HTS Report. Jeroen de Vries ID Datum Basisrapport

CRE-W. Instrument over creatief denken in organisaties. HTS Report. Jeroen de Vries ID Datum Basisrapport CRE-W Instrument over creatief denken in organisaties HTS Report ID 5107-7038 Datum 18.07.2017 Basisrapport INLEIDING CRE-W 2/7 Inleiding De CRE-W is een vragenlijst die de mate van creatief denken van

Nadere informatie

Studie van onderliggende mechanismen in de zoektocht naar talentvolle balsporters

Studie van onderliggende mechanismen in de zoektocht naar talentvolle balsporters Universiteit Gent Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009-2010 Studie van

Nadere informatie

Visienota EDUCARE / Transities 0-6 jaar. Onderwijscentrum Brussel Entiteit Gezin

Visienota EDUCARE / Transities 0-6 jaar. Onderwijscentrum Brussel Entiteit Gezin Visienota EDUCARE / Transities 0-6 jaar Onderwijscentrum Brussel Entiteit Gezin a. Situering Jonge kinderen (0-6 jaar) groeien op in diverse contexten: thuis, eventueel in de kinderopvang, en in de kleuterschool.

Nadere informatie

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae 184 Welbevinden en hoofdpijn bij adolescenten: de rol van zelfregulatie In dit proefschrift is de rol van zelfregulatie processen voor het welbevinden van

Nadere informatie

Athletic Skills Model

Athletic Skills Model Athletic Skills Model Ø 1.Visie en historie Ø 2. Kwaliteit en kwantiteit van trainingsuren Ø - - motorisch leren Ø 3. Fasen van ASM model Ø - groeimodel in de praktijk (biologische leeftijd) Ø - Ø - sensitieve

Nadere informatie

Dag van intelligentie. Timo Kleinhesselink Sport en Intelligentie

Dag van intelligentie. Timo Kleinhesselink Sport en Intelligentie Dag van intelligentie 2018 Timo Kleinhesselink Sport en Intelligentie Een goed brein is onmisbaar voor een (top)sporter en sporten (bewegen) is onmisbaar voor een goed brein! Timo Kleinhesselink (26) Eigenaar

Nadere informatie

Wij zijn Sport Helden! Zullen wij samen sport aanbieden?

Wij zijn Sport Helden! Zullen wij samen sport aanbieden? Wij zijn Sport Helden! Zullen wij samen sport aanbieden? Na ons gesprek zojuist kunt u in deze bijlage een stukje achtergrond informatie vinden. Mocht u vragen hebben, dan hoor ik dit graag. Veel plezier

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch)

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) 159 Ouders spelen een cruciale rol in het ondersteunen van participatie van kinderen [1]. Participatie, door de Wereldgezondheidsorganisatie gedefinieerd als

Nadere informatie

Keeping Youth in Play: the Effects of Sports-Based Interventions in the Prevention of Juvenile Delinquency A. Spruit

Keeping Youth in Play: the Effects of Sports-Based Interventions in the Prevention of Juvenile Delinquency A. Spruit Keeping Youth in Play: the Effects of Sports-Based Interventions in the Prevention of Juvenile Delinquency A. Spruit Dutch summary De financiële en maatschappelijke kosten van jeugdcriminaliteit zijn

Nadere informatie

DESSA. Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties. HTS Report. Liesbeth Bakker ID Datum Ouderversie

DESSA. Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties. HTS Report. Liesbeth Bakker ID Datum Ouderversie DESSA Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties HTS Report ID 5107-7085 Datum 10.11.2017 Ouderversie Informant: Mevrouw Bakker Ouder INLEIDING DESSA 2/23 Inleiding De DESSA is een vragenlijst waarmee

Nadere informatie

TH-SCI Sales Capability Indicator. Best Peter Sales Representative

TH-SCI Sales Capability Indicator. Best Peter Sales Representative Best Peter Sales Representative TH-SCI Sales Capability Indicator Dit rapport werd gegenereerd op 03-09-2013 door White Alan van Brainwave Ltd.. De onderliggende data dateren van 24-07-2013. OVER DE SALES

Nadere informatie