Onteigening in de gemeente Cuijk

Transcriptie

1 VW Onteigening in de gemeente Cuijk Zandwinning Heeswijkse Kampen Besluit van 28 september 2000, nr houdende aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Beschikken bij dit besluit op het verzoek van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 17 januari 2000, kenmerk , tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ingevolge artikel 72c van de onteigeningswet ten behoeve van het zandwinproject Heeswijkse Kampen, met bijkomende werken, in de gemeente Cuijk. De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat heeft de beslissing op het verzoek voorgedragen bij brief van 11 juli 2000, nr. HKW/R 2000/9240, Hoofdkantoor van de Waterstaat, Stafdienst Bestuurlijk Juridische Zaken. Overeenkomstig artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht hebben de in artikel 63 van de onteigeningswet genoemde stukken in de periode van 6 maart 2000 tot en met 6 april 2000 op de secretarie van de gemeente Cuijk ter inzage gelegen. Voorafgaand daaraan is de terinzagelegging overeenkomstig artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht aangekondigd in de Staatscourant van 23 februari 2000, nr. 38, en in de Gelderlander en het Cuijks weekblad van 23 februari In genoemde kennisgeving zijn belanghebbenden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot het naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen van zienswijzen. De volgende belanghebbenden hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt: 1. de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg namens de heer J.L.W. Nielen te Katwijk (N.Br.), eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 17, 18, 19 en 20; 2. de heren J.M.J.T. Toonen te Cuijk en F.W.M. Toonen te Sint Anthonis, eigenaren van de onroerende zaken met de grondplannummers 7 en 8; 3. de heer I.R.Q.M. van de Voordt te Lottum namens de erven G.H.J.M. van de Voordt, eigenaren van de onroerende zaak met grondplannummer 9. Belanghebbenden hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te worden gehoord in een hoorzitting op 8 mei Overwegingen Ingevolge artikel 72c van de onteigeningswet kan, zonder voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen nut onteigening vordert, onteigening plaatsvinden in het belang van de winning van oppervlaktedelfstoffen. Namens reclamant sub 1 is puntsgewijs het volgende naar voren gebracht: 1. reclamant heeft kennis genomen van de ter inzage gelegde stukken, waarbij een lijst is gevoegd van alle belanghebbenden. Reclamant heeft als belanghebbende echter geen persoonlijk bericht gehad van de voorgenomen onteigening, hetgeen hij onzorgvuldig acht; 2. de voorgenomen onteigening heeft betrekking op gronden die door de verzoeker om onteigening verworven moeten worden, maar waarop ook de Wet voorkeursrecht gemeenten van toepassing is. De onroerende zaken van reclamant, die bij de voorgenomen onteigening betrokken zijn, zijn bovendien al in het kader van de Wet voorkeursrecht gemeenten aan de gemeente Cuijk aangeboden. Concrete gesprekken met de gemeente hieromtrent hebben nog niet plaatsgevonden; 3. reclamant stelt, dat zijn onroerende zaken geen deel uitmaken van de aanvraag om vrijstelling ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, waarover wordt gesproken in de stukken die ter inzage hebben gelegen. Voorts stelt hij, dat het bestemmingsplan Heeswijkse Kampen, fase III niet van kracht is en derhalve niet rechtsgeldig is. Reclamant heeft bij gedeputeerde staten van Noord-Brabant bedenkingen ingediend tegen vorengenoemd, door de gemeenteraad van Cuijk vastgesteld bestemmingsplan. Na eventuele ongegrondverklaring kan hij nog in beroep bij de Raad van State. Het bevreemdt hem dat een onteigeningsprocedure is gestart op basis van plannen die nog geen enkele juridische status hebben. Concluderend verzoekt reclamant de onteigeningsprocedure met betrekking tot zijn onroerende zaken stop te zetten. Met betrekking tot deze zienswijzen wordt het volgende opgemerkt. Vooreerst wordt opgemerkt, dat op grond van artikel 72c van de onteigeningswet onroerende zaken ter onteigening kunnen worden aangewezen in het belang van de winning van oppervlaktedelfstoffen. De verzoeker om onteigening heeft hierom verzocht. Dit verzoek is ingegeven door de taakstelling die de verzoeker heeft inzake de winning van beton- en metselzand. In dat kader is de winlocatie Heeswijkse Kampen aangewezen. De verzoeker om onteigening heeft bij besluit van 4 juli 1995, kenmerk , aan Heeswijkse Kampen B.V. vergunning verleend voor het ontgronden van vorengenoemde locatie. Deze vergunning is inmiddels onherroepelijk. Ingevolge het bepaalde in deze vergunning moeten alle ontgrondingsactiviteiten vóór 1 januari 2003 zijn beëindigd. Met betrekking tot het gevoerde overleg wordt opgemerkt, dat de verzoeker vanaf 12 januari 1995 met reclamanten overleg voert over de minnelijke verwerving van de onroerende zaken. Op 18 februari 1998 is afgewezen. Op 14 juli 1999 en 17 augustus 1999 zijn opnieuw, per onroerende zaak, schriftelijke aanbiedingen gedaan. Op 25 februari 1999 is door reclamenten telefonisch een tegenbod gedaan. Voorts is omtrent het overleg gebleken, dat reclamanten bij brief van 12 Uit: Staatscourant 2 november 2000, nr. 213 / pag. 15 1

2 oktober 1998 hun gronden, gelegen in het bestemmingsplangebied Heeswijkse Kampen, fase III in het kader van de Wet voorkeursrecht gemeenten aan de gemeente Cuijk hebben aangeboden. De gemeente heeft daarop bij brief van 25 maart 1999 op de gronden een bod uitgebracht, dat door reclamenten echter niet is geaccepteerd. Daarop hebben reclamanten in april 1999 via de gemeente Cuijk de rechtbank verzocht drie deskundigen te benoemen teneinde te komen tot een prijsvaststelling van de desbetreffende gronden. Reclamanten wensen hun gronden echter niet te verkopen tegen het door bedoelde deskundigen getaxeerde bedrag. Bij brief van 18 april 2000 heeft Gebr. Van Waanrooij bouwbedrijven bij de gemeente Cuijk een verzoek ingediend tot overleg over een mogelijke aankooptransactie binnen het gebied Heeswijkse Kampen, fase III. De transactie die wordt voorgesteld betreft de aankoop van de gronden van reclamanten door de gemeente Cuijk, tegen een voor reclamanten acceptabele prijs, waarbij door genoemd bedrijf aan de gemeente tevens een bepaald bedrag wordt betaalde in ruil voor de toewijzing van een aantal bouwrijpe woningbouwkavels in eerder genoemd gebied. Onder voorbehoud van goedkeuring door de gemeenteraad van Cuijk is door de gemeente een conceptraamovereenkomst met Van Wanrooij uitgewerkt, waarin diverse afspraken en uitgangspunten omtrent de bedoelde transactie zijn verwerkt. De tevens onder voorbehoud via Van Wanrooij met reclamanten overeenkomst. In zijn vergadering van 11 september 2000 heeft de gemeenteraad de hier bedoelde raamovereenkomst, koopovereenkomst en aanvullende en aanvullende overeenkomst goedgekeurd. Het de overeenkomsten tussen partijen, de gemeente Cuijk, reclamanten Toonen en Van Wanrooij, zijn op13 september 2000 getekend. Hierbij is overeengekomen dat reclamanten Toonen hun zienswijzen met betrekking tot de voorgenomen onteigening zullen intrekken. De gemachtigde van reclamanten heeft deze intrekking bij brief van 18 september 2000 bevestigd. Gelet op het bovenstaande heeft de gemeente Cuijk met succes getracht om te komen tot een gecoördineerde aankoop van het bedrijf van reclamanten. Zoals opgemerkt, hebben partijen op 13 september 2000 een overeenkomst getekend. Aangezien reclamanten echter de gronden eerst in december 2001 daadwerkelijk kunnen leveren, blijft de aanwijzing van de in deze procedure betrokken gedeelten nog noodzakelijk, teneinde te verzekeren dat de verzoeker om onteigening tijdig de beschikking daarover verkrijgt. Reclamanten sub 2 hebben het volgende naar voren gebracht: 1. zij exploiteren een melkveebedrijf van ruim 44 ha. Tevens wordt vanuit dit bedrijf een agrarisch loonwerkbedrijf geëxploiteerd. Ongeveer 21,5 ha eigendom en ongeveer 6,7 ha vaste pacht liggen in het bestemmingsplan Heeswijkse Kampen, fase III, waarvan het zandwinningsproject Heeswijkse Kampen deel uitmaakt. De bedrijfsgebouwen met ongeveer 4,3 ha huisperceel, die als een enclave in vorengenoemd bestemmingsplan liggen, zullen hun agrarische bestemming behouden. Van de circa 12 ha in vorengenoemd bestemmingsplan, ligt 6,37 ha in het ontgrondingenplan Beers Oost. De realisering van het bestemmingsplan Heeswijkse Kampen, fase III en het ontgrondingenplan Beers Oost zal tot gevolg hebben dat van het bedrijf van reclamanten alleen de bedrijfsgebouwen met circa 10 ha aan verspreid liggende gronden overblijven. Het gaat hier om gronden met enkele zeer onregelmatige, niet te exploiteren overhoeken. De voorliggende onteigening betreft circa 3,5 ha van de onroerende zaken van reclamanten met de grondplannummers 7 en 8, die deel uitmaken van hun huisperceel. De onteigening heeft grote bedrijfstechnische en financiële gevolgen voor het bedrijf van reclamanten. Zij zijn van mening dat het voorliggende onteigeningsplan niet los kan worden gezien van het gehele bestemmingsplan Heeswijkse Kampen, fase III. Door de langslepende planontwikkeling worden reclamanten al tien jaar in de ontwikkeling van hun bedrijf geblokkeerd, hetgeen tot grote schade heeft geleid. De start van de onteigeningsprocedure betekent naar hun oordeel dat begonnen wordt met de ontmanteling van hun bedrijf in fasen. Zij stellen, dat een onteigeningsprocedure voor alle eigendommen gelegen in het bestemmingsplan Heeswijkse Kampen, fase III is te verkiezen boven de onteigening van de voor het ontgrondingenplan Heeswijkse Kampen benodigde gronden, omdat daarmee een einde komt aan de onzekerheid en de voortdurende schade. Zij concluderen, dat zij door de gehele planontwikkeling, waar de gevraagde onteigening deel van uit maakt, onevenredig zwaar benadeeld worden en dat hun gronden niet los van de overige overige eigendommen ter onteigening mogen worden aangewezen; 2. reclamanten stellen, dat de gemeente Cuijk op het gehele bestemmingsplan Heeswijkse Kampen, fase III de Wet voorkeursrecht gemeenten heeft gevestigd. Hierdoor is aan reclamanten de mogelijkheid ontnomen hun bedrijf aan de meest biedende te verkopen; 3. reclamanten stellen, dat het voorliggende onteigeningsplan deel uitmaakt van een op zijn vroegst in 2006 uit te voeren woningproject, wonen aan water genaamd. Zij achten de start van de onteigeningsprocedure zeer voorbarig en zijn van mening, dat de procedure uitsluitend is bedoeld om een particulier ontgrondingbedrijf op zeer korte termijn van dienst te zijn. Zij zijn van oordeel, dat dit een oneigenlijk gebruik van de onteigeningswet is; 4. met reclamanten is tot op heden op geen enkele wijze overleg gevoerd over de minnelijke verwerving van hun onroerende zaken. Het opstarten van een onteigeningsprocedure is prematuur zolang niet onderzocht is of op minnelijke wijze tot overeenstemming kan worden gekomen. Met betrekking tot deze zienswijzen wordt het volgende opgemerkt. Ad 1. Op grond van artikel 72c van de onteigeningswet kunnen onroerende zaken ter onteigening worden aangewezen in het belang van de winning van oppervlaktedelfstoffen. De verzoeker om onteigening heeft hierom verzocht. Dit verzoek is ingegeven door de taakstelling die de verzoeker om onteigening heeft inzake de winning van beton- en metselzand. In het kader van deze taakstelling is de winlocatie Heeswijkse Kampen aangewezen. De verzoeker om onteigening heeft bij besluit van 4 juli 1995, kenmerk , aan Heeswijkse Uit: Staatscourant 2 november 2000, nr. 213 / pag. 15 2

3 Kampen B.V. vergunning verleend voor het ontgronden van vorengenoemde locatie. Deze vergunning is inmiddels onherroepelijk. Ingevolge het bepaalde in deze vergunning moeten alle ontgrondingsactiviteiten vóór 1 januari 2003 zijn beëindigd. Gezien vorengenoemde planning is het voor de verzoeker om onteigening niet mogelijk met de start van de onteigeningsprocedure te wachten totdat ook de andere onroerende zaken van reclamanten benodigd zijn. Overigens schrijft de onteigeningswet een dergelijke koppeling ook niet voor. Ad 2. Deze zienswijze had in het kader van de procedure op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten aan de orde moeten komen. Die procedure staat buiten de beoordeling ingevolge de onteigeningswet. Ad 3. Zoals reeds onder ad 1 gesteld, dienen de ontgrondingsactiviteiten vóór 1 januari 2003 te zijn voltooid. De start van de onteigeningsprocedure is dan ook niet voorbarig te achten. De verzoeker om onteigening heeft gebruik gemaakt van de haar in artikel 72c van de onteigeningswet geboden mogelijkheid een verzoek in te dienen om, in het belang van de winning van oppervlaktedelfstoffen, onroerende zaken ter onteigening aan te wijzen. Voor de motivatie hiervan wordt verwezen naar het gestelde naar aanleiding van de zienswijze van reclamanten sub 2, ad 1. Van een oneigenlijk gebruik van de onteigeningswet is niet gebleken. Ad 4. Met reclamanten wordt vanaf 12 januari 1995 overleg gevoerd over de minnelijke verwerving van hun onroerende zaken. Op 18 februari 1998 is aan reclamanten een mondeling aanbod gedaan, dat op 17 augustus 1998 is afgewezen. Op 14 juli 1999 en 17 augustus 1999 zijn opnieuw, per onroerende zaak, schriftelijke aanbiedingen gedaan. Op 25 februari 1999 is door reclamanten telefonisch een tegenbod gedaan. De onderhandelingen met reclamanten zullen worden voortgezet. Dit overleg, dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf zal moeten gaan, zal wellicht tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kunnen leiden. Reclamant sub 3 brengt het volgende naar voren: 1. hij stelt, dat de tenaamstelling als vermeld in het kadastraal uittreksel niet juist is. Voorts is de aanduiding in het kadastraal uittreksel, dat de onroerende zaak is belast met het voorkeursrecht gemeenten, niet juist. Hij maakt hier dan ook bezwaar tegen; 2. reclamant maakt bezwaar tegen het misbruik van de onteigeningswet ten behoeve van de commerciële belangen van de ontgronder; 3. de ontgronder heeft in het verleden een ontgrondingsvergunning aangevraagd en verkregen zonder dat de onroerende zaak van reclamant was gelegen in een goedgekeurd bestemmingsplan. Hiermede is de onroerende zaak van reclamant ongevraagd in waarde aangetast; 4. reclamant maakt bezwaar tegen de vermenging van functies van de taxateur. De taxateur is namelijk onderhandelaar namens de gemeente Cuijk alsmede namens de ontgronder. Voorts stelt hij nimmer overleg te hebben gevoerd met een grondverwerver namens de provincie; 5. reclamant stelt, dat de gemeente Cuijk financieel voordeel heeft bij de exploitatie van dit gebied. Hij constateert, dat de Nederlandse mededingingsautoriteit goedkeuring heeft onthouden aan delen van het plan; 6. reclamant stelt steeds bereid te zijn geweest tegemoet te komen aan de toekomstige bestemming van zijn onroerende zaak tegen een redelijke prijs aan de hand van de boorresultaten. Op dit voorstel is niet ingegaan. Hij is daarom van mening, dat onteigening niet aan de orde is; 7. reclamant stelt, dat de taakstelling zand-grindwinning geen reden kan zijn om tot onteigening over te gaan. Hij is van mening, dat er voldoende aanbod op de markt is tegen marktprijzen. Hij wijst er hierbij op, dat de ontgronders er bij de overheid op aandringen de Maasprojecten niet te snel uit te voeren, omdat het aanbod anders te groot wordt en hun belangen geschaad worden. Reclamant is dan ook tegen de start van de onteigeningsprocedure. Met betrekking tot de zienswijze van reclamant wordt het volgende opgemerkt. Ad 1. De onteigeningswet schrijft voor, dat de verzoeker om onteigening de tenaamstelling, zoals deze is opgenomen in het kadaster, in de lijst van de te onteigenen onroerende zaken moet opnemen. Indien de tenaamstelling niet meer juist is, kan dit de verzoeker om onteigening niet worden tegengeworpen. Voorts kan de verzoeker om onteigening niet bewerkstelligen, dat de door het kadaster geplaatste aantekening, dat de onroerende zaak is belast met het voorkeursrecht gemeenten, wordt geschrapt. Aan deze zienswijze dient dan ook voorbij te worden gegaan. Ad 2. De verzoeker om onteigening heeft gebruik gemaakt van de in artikel 72c van de onteigeningswet geboden mogelijkheid tot het indienen van een verzoek tot aanwijzing van onroerende zaken in het belang van de winning van oppervlaktedelfstoffen. Voor de motivatie hiervan wordt verwezen naar het gestelde onder ad 1 bij de behandeling van de zienswijzen van reclamanten sub 2. Van een oneigenlijk gebruik van de onteigeningswet is niet gebleken. Ad 3. Deze zienswijze had in de procedure op grond van de Ontgrondingenwet aan de orde moeten komen. Reclamant heeft tegen de aan Heeswijkse Kampen B.V. bij besluit van 23 januari 1997, kenmerk , verleende ontgrondingsvergunning beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit beroep is echter bij uitspraak van 22 april 1999, nr. E , ongegrond verklaard. De bedoelde vergunning is inmiddels onherroepelijk. De procedure op grond van de Ontgrondingenwet staat in het kader van de onderhavige procedure niet ter beoordeling. Ad 4. Het beleid van de verzoeker om onteigening is, dat zij in beginsel geen onroerende zaken ten behoeve van ontgrondingen verwerft. Zij verleent een vergunning tot ontgronding aan een ontgronder, die vervolgens tracht de onroerende zaken minnelijk te ver- Uit: Staatscourant 2 november 2000, nr. 213 / pag. 15 3

4 werven. De onderhandelingen met reclamant over de minnelijke verwerving van zijn onroerende zaak zijn dan ook gevoerd namens de ontgronder in zijn hoedanigheid van vergunninghouder. Wel heeft de verzoeker om onteigening van de gedane aanbiedingen, opgesteld aan de hand van taxaties van beëdigde taxateurs, kennis genomen. De vergunninghouder geeft thans te kennen niet in staat te zijn een aantal onroerende zaken minnelijk te verwerven. Daarom heeft de verzoeker om onteigening op grond van artikel 72c van de onteigeningswet verzocht deze zaken ter onteigening aan te wijzen. Ad 5. De gemeente Cuijk is in de onderhavige onteigeningsprocedure geen partij. Derhalve dient aan deze zienswijze van reclamant voorbij te worden gegaan. De procedure bij de Nederlandse mededingingsautoriteit staat buiten de beoordeling ingevolge de onteigeningswet. Hierbij wordt opgemerkt, dat de procedure bij deze instantie zich uitsluitend richt op de commerciële wijze van exploitatie van de winlocatie en niet op de noodzaak tot ontgronding en op de locatie van de ontgronding. Ad 6. Ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet vormt de schadeloosstelling een volledige vergoeding die de eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn onroerende zaak lijdt. De hoogte van de schadeloosstelling staat echter in het kader van onderhavige administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Met reclamant worden vanaf 10 maart 1992 onderhandelingen gevoerd over de minnelijke verwerving van de onroerende zaak. Op 6 december 1995 is mondeling een aanbod gedaan. Dit aanbod is op 26 november 1996 door reclamant afgewezen. Vervolgens is er op 29 oktober 1998 telefonisch contact geweest met reclamant. Deze heeft toen aangegeven niet te willen onderhandelen zolang de bezwarenprocedure in het kader van de Wet voorkeursrecht gemeenten nog loopt. Op 19 november 1998 is reclamant een schriftelijk aanbod gedaan. Dit aanbod is door reclamant op 17 december 1998 afgewezen. Reclamant wenst een vergoeding per kubieke meter zand en grind. Hierover is sindsdien intensief overleg gevoerd tussen de vergunninghouder en reclamant. De onderhandelingen met reclamant zullen worden voortgezet. Dit overleg, dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf zal moeten gaan, zal wellicht tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing kunnen leiden. Ad 7. De stelling van reclamant, dat er op de markt voldoende aanbod is van beton- en metselzand, is niet juist. In dit verband kan verwezen worden naar de brief van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 2 maart 2000, kenmerk HKW/AKO- 4118, aan het Nederlands Verbond Toelevering Bouw, toegezonden aan de voorzitter van de Vaste Commissie voor Verkeer en Waterstaat van de Tweede Kamer der Staten-Generaal bij brief van 2 maart 2000, kenmerk HK/AKO In eerstgenoemde brief geeft de Staatssecretaris aan welke maatregelen haar voor ogen staan om de dreigende tekorten te voorkomen. Overige overwegingen De zandwinlocatie Heeswijkse Kampen ligt in de gemeente Cuijk, aan de noodwestzijde van de kern Cuijk, ten noorden van de woonwijk Heeswijkse Kampen en ten oosten van de rijksweg A73. De planologische grondslag voor het werk in de gemeente Cuijk wordt gevormd door het bestemmingsplan Heeswijkse Kampen, fase III. Dit bestemmingsplan is op 7 februari 2000 door de gemeenteraad van Cuijk vastgesteld. Voor een deel van de te onteigenen gronden en voor de nieuw aan te leggen Raamweg is een aanvraag om vrijstelling ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ingediend. Voor de fasen I, IIa en het tijdelijk kanaal is reeds een vrijstelling op grond van artikel 19 (fasen I en IIa) en artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend. In het streekplan Noord-Brabant van juli 1992 en het Ontgrondingenplan beton- en metselzand van maart 1997 is in het algemeen belang aan de provincie Noord-Brabant een taakstelling inzake de winning van betonen metselzand toegedacht. Het streekplan Noord-Brabant vermeldt hierover: Op grond van de taakstelling voor beton- en metselzand is de provincie gehouden in de taakstellingsperiode ,5 miljoen beton- en metselzand winbaar te maken in Noord-Brabant. Het Ontgrondingenplan beton- en metselzand vermeldt over de taakstelling: De locatie Beers/Cuijk wordt derhalve aangewezen voor de winning van beton- en metselzand ter effectuering van (een gedeelte van) de Brabantse taakstelling voor de periode Deze winlocatie bestaat uit de deellocaties Uitbreiding Beers-Oost en Heeswijkse Kampen, heeft een omvang van circa 110 ha en een geraamde opbrengst van 14 à 16 miljoen ton beton- en metselzand. Dit zand wordt per schip afgezet. De zandwinning Heeswijkse Kampen past derhalve in het beleid van de provincie en vervult een belangrijke rol in de realisering van de Brabantse taakstelling. De uitvoering van het plan past eveneens in het Rijksbeleid, omdat uitvoering van het project Heeswijkse Kampen noodzakelijk is voor de invulling van het Brabantse deel van de taakstelling voor landelijke voorziening in betonen metselzand (Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen) voor de periode tot en met Gedeputeerde staten van Noord- Brabant hebben bij besluit van 23 januari 1997, kenmerk , vergunning verleend voor het ontgronden van de gronden gelegen in Heeswijkse Kampen. Tegen dit besluit is onder meer door reclamanten beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak. Bij uitspraak van 22 april 1999, kenmerk E , heeft de Afdeling de beroepen ongegrond verklaard. Met ingang van deze datum is de vergunning tot ontgronding onherroepelijk geworden. Het te ontgronden gebied met een maaiveldhoogte van ongeveer 9,60 m +N.A.P. en zal worden ontgrond tot m -/-N.A.P. binnen het gebied, zoals is aangegeven op de situatietekening en tekening behorende bij de ontgrondingsvergunning. Het zand Uit: Staatscourant 2 november 2000, nr. 213 / pag. 15 4

5 zal gewonnen worden met een zandzuiger. Door middel van drijvende win-, verwerkings- en beladingsinstallaties wordt het zand- en grindmengsel verwerkt tot industriezand en grind. De gerede producten worden voor het merendeel per schip vervoerd. De winning van beton- en metselzand ter voorziening in de nationale behoefte heeft tot gevolg dat een waterplas ontstaat aan de rand van de nieuwbouwwijk Heeswijkse Kampen. Teneinde een goede integratie van de waterplas met de nieuwbouwwijk te realiseren zullen woningen worden gebouwd aan en nabij waterpleinen en straten. Aan de zuidzijde van de plas zal derhalve een stedenbouwkundige functie worden toegekend. De oost- en westzijde krijgen een landschappelijke invulling, terwijl extensieve recreatie van beperkte omvang is toegekend aan de noordzijde van de plas. De locatie Heeswijkse Kampen krijgt in de eindsituatie deels een recreatieve functie. Rondom het plassengebied dient een zogenaamde waakkade ter hoogte van m +N.A.P. te worden aangelegd in verband met de waterhuishouding. Het moet in het belang van de winning van oppervlaktedelfstoffen noodzakelijk worden geacht, dat de provincie Noord-Brabant de eigendom verkrijgt van de in dit besluit genoemde gedeelten van de onroerende zaken. De door reclamanten naar voren gebrachte zienswijzen worden niet van zodanig gewicht geacht dat op grond daarvan het verzoek, om een koninklijk besluit ex artikel 72c van de onteigeningswet te bevorderen, moet worden afgewezen. Beslissing Gelet op de onteigeningswet; Gehoord de Raad van State, advies van 11 augustus 2000, nr. W /V, en gezien het nader rapport van voornoemde Staatssecretaris van 22 september 2000, nr. HKW/R 2000/11595, Hoofdkantoor van de Waterstaat, Stafdienst Bestuurlijk Juridische Zaken; Hebben Wij goedgevonden en verstaan: ten behoeve van het zandwinproject Heeswijkse Kampen, met bijkomende werken, in de gemeente Cuijk zullen ten algemenen nutte en ten name van de provincie Noord-Brabant worden onteigend de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekening welke ingevolge artikel 12 van de onteigeningswet op de secretarie van de gemeente Cuijk ter inzage heeft gelegen als: Nr. Te Van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Cuijk grond- onteigenen plan grootte Als Ter grootte Sectie en Ten name van van nummer ha a ca ha a ca cultuurgrond M 545 Loeffen Franciscus Henricus Maria g.m. Petronella Helena Maria Loeffen, Katwijk NB boerderij, erf, M 557 LOEFFEN Johannes Hendrikus Theodorus cultuurgrond i.a.g.v.g.g.m. Francina Maria Hendrika Opsteeg, Langenboom recht van opstal met betrekking tot het leggen en houden van leidingen in, op, of boven een onroerende zaak: Waterschap de Maaskant, Oss weiland M 644 MARTENS Johannes Franciscus Antonius i.a.g.v.g.g.m. Ludwina Josephina Thijssen, Katwijk NB recht van opstal met betrekking tot het leggen en houden van leidingen in, op, of boven een onroerende zaak: Waterschap de Maaskant, Oss cultuurgrond M 554 LOEFFEN Johannes Hendrikus Theodorus i.a.g.v.g.g.m. Francina Maria Hendrika Opsteeg, Langenboom cultuurgrond M 561 VAN SASSE VAN IJSSELT Marianne Auguste Louise Alphonse Huberthe o.h.v.g.m. Caspar Eleonore Arnoud Maria van de Mortel, Tilburg cultuurgrond M 563 BARDOEL Martinus Wilhelmus Jozephus g.m. Josephina Maria Johanna Arts, Cuijk Uit: Staatscourant 2 november 2000, nr. 213 / pag. 15 5

6 Nr. Te Van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Cuijk grond- onteigenen plan grootte Als Ter grootte Sectie en Ten name van van nummer ha a ca ha a ca cultuurgrond M 564 1/2 Eigendom TOONEN Franciscus Wilhelmus Maria, St. Anthonis 1/2 Eigendom TOONEN Johannes Matheus Jozef Maria, Cuijk cultuurgrond M 522 Als grondplannummer weiland G 1150 VAN DE VOORDT Gerard Herman Joannes Maria, overleden datum onbekend, in leven g.m. Clementina Maria Petronella van de Voordt, overleden , Lottum weiland E 1384 Als grondplannummer weiland E 352 Als grondplannummer hooiland E 343 KERKGENOOTSCHAP ALSMEDE HAAR ZELF- STANDIGE ONDERDELEN: HET FONDS DER ROOMSCHE KATHOLIEKE KERK VAN KAT- WIJK EN KLEIN-LINDEN, Katwijk NB boerderij, E 1417 ged. PETERS, Adrianus Albertus weiland, stallen geschat Wilhelmus, Wanroij Een onbekend aandeel in 1/1 recht van (mede)gebruik en/of (mede)bewoning: VERBRUGGEN Maria Hendrika, weduwe van Hubertus Wilhelmus Adrianus Peters, overleden , Cuijk Een onbekend aandeel aandeel in 1/1 recht van (mede)gebruik en/of (mede)bewoning: PETERS Hubertus Wilhelmus Adrianus, overleden , in leven g.m. Maria Hendrika Verbruggen, Katwijk NB ged. woonhuis, E 1417 ged. 1/2 Eigendom ROOIJEN DIJK Martinus stal, hokken, geschat Henricus Jacoba, Katwijk NB garage 1/2 Eigendom PEETERS Anna Johanna Maria, Katwijk NB ged. woonhuis, E 1417 ged. KREMERS Antonius stal, hokken, geschat Theodorus Egbertus, Vianen NB garage weiland E 1331 KNIEST Johanna Hendrika Petronella Maria i.a.g.v.g.g.m. Wilhelmus Antonius Petrus Maria Loeffen, Katwijk NB weiland F 651 1/2 eigendom VAN KEMPEN Johannes Martinus Antonius Maria i.a.g.v.g.g.m. Maartjen Antonia Agnes Dijkstra, Katwijk NB 1/2 eigendom DIJKSTRA Maartjen Antonia Agnes, i.a.g.v.g.g.m. Johannes Martinus Antonius Maria van Kempen, Katwijk NB weiland F 653 Eigendom LIEBRAND Catharina Lubertha Elisabeth g.m. Christianus Wilhelmus Petrus Johannes van Kempen, Katwijk NB Eigendom VAN KEMPEN Christianus Wilhelmus Petrus Johannes i.a.g.v.g.g.m. Catharina Lubertha Elisabeth Liebrand Katwijk NB Zakelijk recht als bedoeld in art.5 lid 3 onder b van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Maatschappij voor intercommunale Gasvoorziening in Oost-Brabant (Obragas) Uit: Staatscourant 2 november 2000, nr. 213 / pag. 15 6

7 Nr. Te Van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Cuijk grond- onteigenen plan grootte Als Ter grootte Sectie en Ten name van van nummer ha a ca ha a ca N.V., Helmond weiland F 652 NIELEN Johannes Lambertus Wilhelmus i.a.g.v.g.g.m. Elisabeth Geertruida Maria Weijers, Katwijk NB weiland F 654 NIELEN Johannes Lambertus Wilhelmus i.a.g.v.g.g.m. Elisabeth Geertruida Maria Weijers, Katwijk NB Zakelijk recht als bedoeld in art.5 lid 3 onder b van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Maatschappij voor intercommunale Gasvoorziening in Oost-Brabant (Obragas) N.V., Helmond Zakelijk recht als bedoeld in art.5 lid 3 onder b van de Belemmeringenwet Privaatrecht: op ged. van perceel een strook grond ter lengte van ongeveer 246 meter en een breedte van ongeveer 7 meter: Waterschap de Maaskant, Oss weiland F 563 Als grondplannummer weiland F 573 Als grondplannummer weiland F 562 LOEFFEN Wilhelmus Antonius Petrus Maria, i.a.g.v.g.g.m. Johanna Hendrika Petronella Maria Kniest, Katwijk NB cultuurgrond M 555 BESLOTEN VENNOOTSCHAP MET BEPERKTE AANSPRAKELIJKHEID: B.V. GRINT- EN ZAND- EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ V/H GEBRS. SMALS, Herten weiland F 655 GEMEENTE CUIJK, Cuijk Zakelijk recht als bedoeld in art. 5 lid 3, onder b van de Belemmeringenwet Privaatrecht: een strook cultuurgrond ter lengte van circa 151 meter en ter breedte van maximaal 7 meter, te weten 3,5 meter weerszijde van de hartlijn van de leiding. Waterschap de Maaskant, Oss cultuurgrond M 382 GEMEENTE CUIJK, Cuijk Recht van opstal m.b.t. het leggen en houden van leidingen in, op of boven een onroerende zaak: N.V. Provinciale Gelderse Energie-maatschappij, Arnhem Recht van opstal m.b.t. het leggen en houden van leidingen in, op of boven een onroerende zaak: N.V. Provinciale Limburgse Elektriciteits Maatschappij, Maastricht Uit: Staatscourant 2 november 2000, nr. 213 / pag. 15 7

8 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift aan de Raad van State zal worden gezonden. s-gravenhage, 28 september Beatrix. De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, J.M. de Vries. Het advies van de Raad van State en het nader rapport aan de Koningin zullen worden gepubliceerd in het supplement Adviezen van de Raad van State de Staatscourant van 14 november 2000, nr Uit: Staatscourant 2 november 2000, nr. 213 / pag. 15 8