Examenmatrijs kennisexamen

Transcriptie

1 Examenmatrijs kennisexamen Algemene informatie Examenmatrijs code en vaststellingsdatum Examennaam Brede kennis vermogensrecht Kwalificatiedossier en cohort Juridisch-administratieve beroepen 2016 en verder Profiel en crebocode P2: Medewerker human resource management (HRM) Kerntaak Vakkennis en vaardigheden B1-K1: Verzorgt klantcontact bij juridisch-administratief dienstverlening Bezit brede kennis van goederenrecht Bezit brede kennis van verbintenissenrecht (incl. begrip aansprakelijkheid) Examenvorm en examenduur Kennisexamen 75 minuten Hulpmiddelen Wettenbundel Onderwerp Code Toetsterm Brede kennis van goederenrecht (38%) 1.1 De kandidaat beschrijft het onderscheid tussen het goederenrecht en het verbintenissenrecht Vermogensrecht De kandidaat stelt aan de hand van een voorbeeld vast of er Vermogensrecht 1 1

2 sprake is van een absoluut of relatief recht. 1.3 De kandidaat stelt vast of er sprake is van een goed, een zaak, een vermogensrecht, een registergoed, een nietregistergoed, een roerende zaak of een onroerende zaak. 1.4 De kandidaat stelt voor een situatie vast of er sprake is van houderschap, eigendom en/of bezit. 1.5 De kandidaat beschrijft de vereisten voor overdracht (geldige titel, beschikkingsbevoegdheid, leveringshandeling). 1.6 De kandidaat motiveert voor een eenvoudige situatie of deze voldoet aan de vereisten voor overdracht.** 1.7 De kandidaat stelt voor een eenvoudige situatie vast op welke wijze de levering van goederen (roerende en onroerende zaken en vermogensrechten) plaatsvindt. 1.8 De kandidaat motiveert voor een eenvoudige situatie of er sprake is van derdenbescherming.** 1.9 De kandidaat stelt de wijze van verkrijging van goederen vast (verjaring, erfopvolging, natrekking, inbezitneming (toeeigening), zaaksvorming, vinderschap, schatvinding, vermenging) Vermogensrecht Vermogensrecht Vermogensrecht Vermogensrecht Vermogensrecht Vermogensrecht Vermogensrecht 7 2

3 Brede kennis van verbintenissenrecht (incl. begrip aansprakelijkheid) (62%) 1.10 De kandidaat beschrijft de kenmerken van hypotheek en pand (absoluut recht, zakelijk recht of niet-zakelijk recht, afhankelijk recht, beperkt recht, genotsrecht of zekerheidsrecht, vestigingsprocedure, registergoed en nietregistergoed, roerende en onroerende zaak en vermogensrecht) De kandidaat stelt voor een eenvoudige situatie vast welk beperkt recht van toepassing is (pand, hypotheek, recht van opstal, appartementsrecht, recht van vruchtgebruik, erfpachtrecht en recht van erfdienstbaarheid) De kandidaat beschrijft de taken van de notaris en de weten regelgeving die van toepassing is bij de koop van onroerende zaken. 2.1 De kandidaat stelt voor een eenvoudige situatie de bron van een verbintenis vast (wet of overeenkomst/rechtshandeling). 2.2 De kandidaat legt het verschil/de relatie tussen een overeenkomst en een verbintenis uit. 2.3 De kandidaat stelt voor een eenvoudige situatie vast van wat voor soort overeenkomst er sprake is (eenzijdig of wederkerig, benoemd of onbenoemd, om baat of om niet, Vermogensrecht 3, 9 en Vermogensrecht 8, 9 en Vermogensrecht 4, Vermogensrecht Vermogensrecht 12, Vermogensrecht 13, 19 3

4 formeel of vormvrij). 2.4 De kandidaat motiveert voor een eenvoudige situatie of er voldaan is aan de eisen voor de totstandkoming van een overeenkomst (wilsovereenstemming, handelingsbekwaamheid, voldoende bepaald/bepaald onderwerp, niet in strijd met de wet, openbare orde of goede zeden).** 2.5 De kandidaat motiveert voor een eenvoudige situatie van welk wilsgebrek er sprake is (bedreiging, dwaling, bedrog, misbruik van omstandigheden).** 2.6 De kandidaat stelt voor een eenvoudige situatie vast wat de consequenties zijn van het ontbreken van de voorwaarden voor de totstandkoming van een overeenkomst (nietigheid, vernietigbaarheid). 2.7 De kandidaat motiveert voor een eenvoudige situatie of er sprake is van een toerekenbare tekortkoming (wanprestatie), verzuim of overmacht.** 2.8 De kandidaat stelt voor een eenvoudige situatie de gevolgen van toerekenbare en niet-toerekenbare tekortkoming vast (nakoming, ontbinding, schadevergoeding, opschorting) Vermogensrecht Vermogensrecht Vermogensrecht Vermogensrecht Vermogensrecht 18 4

5 2.9 De kandidaat beschrijft wanneer de algemene voorwaarden (inhoud en informatieplicht) van toepassing zijn Vermogensrecht De kandidaat beschrijft de kenmerken van de koopovereenkomst en de bijzondere varianten daarop (consumentenkoop, verkoop buiten een verkoopruimte, koop of afstand, koop op afbetaling, huurkoop, lease) De kandidaat stelt voor een eenvoudige situatie vast van welke bijzondere overeenkomst er sprake is (koop, consumentenkoop, verkoop buiten een verkoopruimte, koop of afstand, koop op afbetaling, huurkoop, lease) Vermogensrecht 20, Vermogensrecht 20, De kandidaat beschrijft de taak van een geschillencommissie binnen het consumentenrecht De kandidaat past voor een eenvoudige situatie de relevante regels voor huur en verhuur van woonruimte toe (totstandkoming huurovereenkomst, huurbescherming, opzeggingsgronden, rechten en plichten van huurder en verhuurder De kandidaat benoemt de verbintenissen uit de wet (onrechtmatige daad, zaakwaarneming, onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking) Vermogensrecht Vermogensrecht 17 5

6 2.15 De kandidaat motiveert voor een eenvoudige situatie of er sprake is van een onrechtmatige daad (art. 6:162 BW).** 2.16 De kandidaat stelt voor een situatie vast welke vorderingen mogelijk zijn bij een onrechtmatige daad (schadevergoeding (materieel, immaterieel), rectificatie, herstel in de oude situatie, verbodsacties) De kandidaat somt de vereisten voor aansprakelijkheid op grond van een onrechtmatige daad op (onrechtmatigheid, toerekenbaarheid, schade, causaal verband, relativiteit) De kandidaat beschrijft de kenmerken van een verzekeringsovereenkomst Vermogensrecht Vermogensrecht Vermogensrecht Vermogensrecht 23 Totaal: Per onderwerp wordt de weging tussen haakjes vermeld. Door afronding kan het voorkomen dat het totaal van de percentages niet precies op 100 procent uitkomt. Taxonomie naar Bloom: K = Kennis, B = Begrip, T = Toepassen * De punten worden verdeeld over deelvragen en/of deelantwoorden. ** Open vraag 6

7 NB Met de in deze examenmatrijs genoemde wetgeving wordt ook eventuele vervangende toekomstige wetgeving bedoeld. NB Er wordt per variant een selectie gemaakt uit de toetstermen zodat het kennisexamen uit 36 of 37 punten bestaat waarbij over de varianten heen elke toetsterm tenminste een keer wordt geëxamineerd en de zwaarte van de varianten onderling vergelijkbaar blijft. 7