22 Noordhoff Uitgevers bv

Vergelijkbare documenten
Opdrachten bij hoofdstuk 1

Observeren en interpreteren

Het observatieplan. 1 Inleiding

ALGEMENE INSTRUCTIE EXAMINERING BEROEPSOPDRACHT A (BOL)

Onderzoeksvraag Uitkomst

Onderhandelen en afspraken maken

Begin je (les)activiteit met een korte observatie aan de hand van onderstaande vragen:

Foto: halfpoint. 123rf.com. methodisch werken

Dit portfolio is eigendom van: Naam: Adres: Postcode en woonplaats: Telefoon: Naam studieloopbaanbegeleider: Telefoon:

Interpersoonlijk competent

J L. Nordwin College Competentiemeter MBO - 21st Century & Green Skills. Vaardigheden Gedragsindicatoren. 21st Century Skill - -

Inhoud. Inleiding 9. 5 Planning Leerdoelen en persoonlijke doelen Het ontwerpen van het leerproces Planning in de tijd 89

Ik-Wijzer Ik ben wie ik ben

VOORWOORD. De opbouw van de leereenheden

Ik-Wijzer Naam: Sander Geleynse Datum: 27 januari 2016

Sterkte-Zwakte Analyse

Bijlage 8.7: Voorbeeldopdrachten bij de uitgangspunten van HGW

Herinrichting Schoolplein mavo 3

Introductie. De onderzoekscyclus; een gestructureerde aanpak die helpt bij het doen van onderzoek.

Tussen-Feedbackformulier minor cultuureducatie (week 5 en 9 op onderdelen die in portfolio getoetst worden) Datum:

OPDRACHTEN BIJ THEMA 11 BELEID

ten behoeve van het beoordelingsportfolio Startbekwaamheid Hoofdfase 3, ALO

BBL-4, topklinisch traject RdGG Pagina 1 van 5 Persoonlijke ontwikkeling Reflecteren

L O O P B A A N L E R E N & C O M P E T E N T I E S

Reflectiegesprekken met kinderen

STAGE WERKPLAN ACADEMIE VOOR BEELDENDE VORMING/ Sonja van de Valk

Voorbereidingsopdrachten voor de bijeenkomsten van de basistraining

SW-B-K1-W2 (C) Maakt een plan van aanpak. Oefenopdracht C Niveau 4 Crebo: Cohort: Geldig vanaf

Leerwerktaak: Verhaaltjessom oplossen aanleren

DEEL 1. WERKBOEK 4 Eigenwaarde Monique van Dam YOU: De keuze is aan jou!

Opdrachten bij hoofdstuk 4

Een stagiaire instrueren en begeleiden bij het uitvoeren van leeractiviteiten en werkzaamheden

Klinisch redeneren BBL/BBL-i/ BOL/Vakbekwaam/HBOV Opdracht: Start klinisch redeneren: - observeren van een patiënt.

Techniekkaart: Het houden van een interview

IK WIJZER. Ik wil graag weten wie ik ben

Zelfreflectie meetinstrument Ondernemende houding studenten Z&W

Competentie 7: Reflectie en ontwikkeling

Ik-Wijzer Ik ben wie ik ben

De netwerkvraag: een goede voorbereiding is het halve werk. - Ik ben op zoek naar iemand die mij iets kan vertellen over wat het verschil is tussen de

INFORMATIE VOOR DE TABAKOLOOG BEGELEIDER VAN DE STAGE TABAKOLOGIE

Competenties en bekwaamheden van een Daltonleerkracht

Evaluatierapport. Workshop ADHD. Fontys PABO Limburg. Drs. Arno de Poorter Drs. Anne van Hees

3. Wat betekent dat voor de manier waarop lesgegeven zou moeten worden in de - voor jou - moeilijke vakken?

Het Socratisch Gesprek als methode voor kritisch denken

1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen. Bespreek deze met medestudenten of je docent.

Werkplan vakverdieping kunstvakken

Je voert een gesprek met een zorgvrager waarin jij hem adviseert over aanpassingen in zijn leefwijze.

De 6 Friesland College-competenties.

Aantekenformulier van het assessment PDG

5. Waarin onderscheid deze organisatie zich van vergelijkbare organisaties? 9. Wat vinden die zorgvragers/klanten/cliënten belangrijk denk je?

Colofon. Uitgeverij: Edu Actief b.v Auteur(s): Lily Benjamin-Merens

Je oefent deze vaardigheid in het praktijklokaal aan de hand van het handelingsformulier Voorlichting geven.

EXAMEN KEUZEDEEL VERRIJKING LEERVAARDIGHEDEN Code: K INFORMATIE VOOR DE STUDENT

Competentie 7: Reflectie en ontwikkeling

GESPREKKEN VOEREN NEDERLANDS AAN HET EINDE VAN DEZE UITLEG:

De eigen grenzen bewaken

1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen. Bespreek deze met medestudenten of je docent.

Je voert een gesprek met een zorgvrager waarin jij hem adviseert over aanpassingen in zijn leefwijze.

Hoe zou je dit vertellen aan iemand die er vandaag niet bij is? Leerlingen helpen om wiskunde te begrijpen: Vragen die: Ben je het er mee eens?

Professioneel communiceren: belangrijk onderdeel van dit boek en deze lessen DENK NA: WAAR KAN JE ALS JURIDICH MEDEWERKER TERECHTKOMEN?

Handleiding Voor de Personeelscyclus!

Module 9 Kennis delen en coachen

D.1 Motiveren en inspireren van leerlingen

LeerWerkPlan VLO fase 2, Zwolle

Handleiding voor de leerling

RSC PROFIELWERKSTUK 2015 / 2016 PLAN VAN AANPAK EN LOGBOEK

Leraar ben je met hart en ziel. Je wilt een hoge kwaliteit onderwijs bieden en je leerlingen helpen het beste uit zichzelf te halen.

vaardigheden - 21st century skills

OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE. Ondersteuningsmagazijn. Beroepstaak E Beginner

Leergebied Overstijgend Onderwijs in de VMBO stroom (versie juni 2018)

Lesvoorbereidingsmodel

Bekwaamheidseisen of competenties docenten LC

Zo verstuurt u een WhatsApp! Opdracht: Analyseren, evalueren

MBO-HBO DOORSTROOMASSESSMENT

Wat zie je? Niet alles is wat het lijkt. - een artikel over beoordelingsfouten in het onderwijs -

Het participeren in een voortgangsgesprek van een stagiaire

Observaties uitvoeren

Handleiding 360 feedback. Informatie voor de gebruiker van het 360 feedback instrument bij de Avans gesprekkencyclus

Het niet nakomen van afspraken van jezelf bespreken

OPDRACHTEN BIJ THEMA 8 GESPREKSMODELLEN

Portfolio en beoordeling

Portfolio en beoordeling

Titel: Creatief met (kilo) gram Groep 5 rekenen 1

Format voor het plan van aanpak voor het aanvragen van een ster

LA KOL Bijeenkomst

Cosis Begeleid Leren

Wijsneuzen in de klas

Speak up! Wat is JA en wat NEE?

En, wat hebben we deze les geleerd?

Reflectie #Zo dus! Hieronder vind je een aantal oefeningen om te leren reflecteren waar je zelf mee aan de slag kunt.

Conferentie Lesson Study 8 mei 2018 Utrecht Madeleine Vreeburg. Kijken naar leerlingen: moeilijker dan je denkt

OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE. Ondersteuningsmagazijn. Beroepstaak E Beginner

Wetenschap & Technologie Ontwerpend leren. Ada van Dalen

Cursus. Ontwikkeling van het beroep en de beroepshouding

Gedragswaaier. Een passende aanpak voor ieder kind. Stephanie de Kroon Margreet Smit Ronald Wiedemeyer

Organisatie van werkzaamheden

Rapport: Delegeren is te leren.

Gezondheidsproblemen bespreekbaar maken

LESBESCHRIJVINGSFORMULIER

De ontwikkeling van de Mondriaan methode VISIE OP PROFESSIONALISEREN

Transcriptie:

Noordhoff Uitgevers bv

Noordhoff Uitgevers bv 3 Hoe zorg je voor een goed gevuld portfolio? In dit hoofdstuk beantwoorden we de volgende vragen: Op welke wijze hangt je portfolio samen met de competenties die je hoort te bewijzen? Waarom hoort een beroepsproduct in je portfolio? Hoe maak je een start met het verzamelen van informatie voor het vullen van je portfolio? Hoe verzamel je informatie uit de literatuur? Hoe verzamel je informatie uit observaties? Hoe verzamel je informatie uit gesprekken? Hoe verzamel je informatie uit documenten? Hoe verzamel je informatie uit feedback? Hoe verzamel je informatie uit reflecties? Hoe orden je de verzamelde informatie? bekwaamheidseisen 6 competenties 6 beroepstaak 6 beroepsproducten 6 verantwoorden 7 feedback 8 competentiematrix 8 competentievenster 8 prestatie-indicatoren 8 breder perspectief 34 onderwijsvisie 35 verhelderingsvragen 36 sleutelbegrippen 36 verkenning 37 observatieplan 39 observatieverslag 39 halo-effect 40 horn-effect 40 360 feedback 46

4 Noordhoff Uitgevers bv Een portfolio vullen Judith is sinds een paar weken eerstejaarsstudent aan de pabo. Judith weet dat ze een portfolio moet samenstellen. Ze weet dat haar opleiding met twee soorten portfolio s werkt: een ontwikkelingsportfolio en een beoordelingsportfolio. Samen met haar medestudent Marloes zit ze achter de computer. Ze bekijken de handleiding voor het opstellen van een digitaal ontwikkelingsportfolio. De handleiding is duidelijk: je ziet meteen hoe en waar je documenten moet plaatsen. Wat ik nu niet begrijp, zegt Marloes, welke documenten moeten er in je portfolio? Ik denk dat er werkstukken en opdrachten in moeten staan, zegt Judith, maar ik weet het niet zeker. Gisteren had een docent het over beroepsproducten die in je portfolio moeten, maar ik heb geen idee wat dat zijn. Ik ook niet, maar we moeten wel volgende week aan onze studieloopbaanbegeleider laten zien wat we al gedaan hebben, en wat zegt hij als hij ziet dat ik nog helemaal niets heb! zegt Marloes ongerust.

Noordhoff Uitgevers bv HOE ZORG JE VOOR EEN GOED GEVULD PORTFOLIO? 5.1 Portfolio van een leraar basisonderwijs In deze paragraaf kijken we naar de inhoud van het portfolio van een leraar basisonderwijs. De inhoud van je portfolio haal je uit het werk als leraar: uit de beroepstaken die je daar uitvoert..1.1 Inhoud van het portfolio Als er aan je gevraagd wordt hoe het gaat met je stage en wat je al allemaal gedaan hebt met je groep, dan vertel je welke lessen je hebt gegeven. Je vertelt waarschijnlijk ook over dat ene kind in de klas dat opvalt omdat het een beperking heeft of wat meer moeite met het verwerken van de leerstof. Of je vertelt over de school waar je stage loopt: dat ze werken volgens een bepaald uitgangspunt, een visie. Het kan ook zijn dat je vertelt over de samenwerking met je mentor, hoe goed die is of hoe lastig je het vindt. Hoe het ook zij, in je verhalen vertel je over je toekomstige beroep en over al die taken die je moet gaan doen later. Nu nog onder supervisie, je loopt immers nog stage, maar straks helemaal zelfstandig. Waarschijnlijk kun je, na een bepaalde periode van je opleiding, al heel goed vertellen waar je goed in bent en wat je nog wilt leren. Kortom: je creëert in je hoofd al een uitgewerkt beeld van je toekomstige beroep. Je kunt aangeven wat je al gedaan hebt om een goede leerkracht te worden en wat je nog wilt gaan doen. Je hebt zelf een beeld hoe jij bent als leerkracht, wat jouw kwaliteiten zijn en waar je nog veel in te leren hebt. Tijdens een gesprek met je begeleider kun je dit ook onder woorden brengen. Op die manier krijgt je begeleider of je medestudent een goed beeld van jouw kwaliteiten als leerkracht en kan hij beoordelen of je competent bent. In je portfolio doe je, net als in een gesprek, verslag van alles wat je hebt gedaan en bewijs je dat je competent bent. Om je portfolio te vullen, staan je verschillende wegen ter beschikking. Je kunt je portfolio vullen met uitgewerkte opdrachten van je opleiding. Maar ook met producten die je zelf hebt bedacht en gemaakt. Hoe je ook je documenten gaat maken, die in je portfolio komen, je hebt altijd informatie nodig om zo n document te schrijven. In dit hoofdstuk kun je lezen hoe je de informatie die je nodig hebt om je portfolio te vullen, kunt verzamelen. Bovendien passeert een tweetal soorten producten waarmee je het portfolio kunt vullen, de revue: beroepsproducten en onderzoeksverslagen..1. Competenties van de leraar basisonderwijs Als aankomend leraar basisonderwijs heb je een verantwoordelijke taak. Je belangrijkste taak is om goed onderwijs te leveren. Ouders en kinderen mogen van je vragen dat je goed onderwijs geeft. Dat betekent dat je veel kennis moet hebben van allerlei vakken en vakdomeinen. Zo wordt bijvoorbeeld van je verwacht dat je zelf in staat bent om uit te rekenen hoeveel m² een bepaalde oppervlakte heeft, maar ook dat je kunt uitleggen aan kinderen hoe je dit berekent. Er wordt van je verwacht dat je weet hoe je moet omgaan met kinderen met gedragsproblemen. Verder gaat men er van uit dat je de kinderen kunt uitleggen wat het verschil is tussen de Eerste en de Tweede Kamer. Zelf hoor je foutloos Nederlands te schrijven, maar je kunt dat ook aan kinderen leren. Schoolbesturen gaan er van uit dat je duidelijk en professioneel met ouders kunt communiceren. Dit is slechts een kleine greep uit alle verwachtingen die ouders, kinderen en ook de

6 Noordhoff Uitgevers bv Competenties Beroepstaak Bekwaamheidseisen Beroepsproducten samenleving van je hebben. Kortom, je moet veel waarmaken als leraar basisonderwijs. Om vast te stellen of je inderdaad zelfstandig kunt functioneren als leraar basisonderwijs zijn er bekwaamheidseisen geformuleerd. Je vindt deze bekwaamheidseisen op www.lerarenweb.nl van de Stichting Beroepskwaliteit Leraren (SBL). Deze stichting heeft eisen opgesteld. In de wet BIO (004) zijn deze eisen opgenomen en sindsdien wordt iedere leraar op grond hiervan getoetst. In deze bekwaamheidseisen lees je welke kennis en vaardigheden je geacht wordt te hebben. Daarnaast zeggen deze eisen ook iets over de houding die je hebt als leraar. Deze bekwaamheidseisen zijn beschreven in zeven competenties. Lerarencompetenties zijn een geïntegreerd geheel van gedragsrepertoire, kennis, inzicht, beroepshouding en beroepsopvattingen, persoonlijke eigenschappen en kwaliteiten. Iemand die competent is, is daarom iemand die voldoende kennis en vaardigheden, en de juiste houding bezit om zelfstandig een beroepstaak uit te voeren en dat doet op het vereiste niveau. Een beroepstaak is een afgeronde hoeveelheid werkzaamheden in het beroep van leerkracht, zoals bijvoorbeeld een leergesprek voeren, lesgeven en gesprekken met ouders voeren. Beroepstaken vinden plaats binnen de vier beroepssituaties, zoals je die in hoofdstuk 1 hebt gelezen: 1 werken met leerlingen; werken met collega s; 3 werken met de omgeving van de school; 4 werken aan jezelf (SBL bekwaamheidseisen). Waarschijnlijk ken je al veel beroepstaken van een leerkracht. Je weet bijvoorbeeld dat een beroepstaak in beroepssituatie 1 Werken met leerlingen kan zijn: een themaweek organiseren, waarbij je alle vakdomeinen aan de orde laat komen, en waarbij je alle activiteiten rond het thema groepeert. Maar een beroepstaak van 1 Werken met leerlingen kan ook zijn: het werken met het directe instructiemodel tijdens de rekenles, of het voeren van een leergesprek. Een beroepstaak in beroepssituatie Werken met collega s, kan zijn het deelnemen aan de sinterklaascommissie. Een beroepstaak in beroepssituatie 3 Werken met de omgeving van de school is bijvoorbeeld het tienminutengesprek met ouders voeren, of het ontwerpen van een speurtocht door de buurt. Ten slotte kan een beroepstaak in beroepssituatie 4 Werken aan jezelf zijn dat je aan de hand van je feedback en reflecties je onderwijsvisie ontwikkelt. Binnen de beroepssituaties zijn zo verschillende beroepstaken te bedenken. Elke beroepstaak levert een of meer beroepsproducten op, of enkele beroepstaken samen leveren een beroepsproduct op. Beroepsproducten zijn uitgevoerde beroepstaken. Een van je beroepstaken is lesgeven en het beroepsproduct dat hieruit voortvloeit is een les die je gegeven hebt. Een van je beroepstaken is vieringen organiseren. Je beroepsproduct kan dan zijn dat je het sinterklaasfeest in de onderbouwgroepen hebt georganiseerd. In je portfolio zet je het verslag van een beroepsproduct dat je opgeleverd hebt. Zo kun je een beroepsproduct hebben rond het thema water. De beroepstaak is dat je het thema voorbereidt en organiseert.

Noordhoff Uitgevers bv HOE ZORG JE VOOR EEN GOED GEVULD PORTFOLIO? 7 Het beroepsproduct is dan de beschrijving van het thema en wat het jou aan nieuwe competenties heeft opgeleverd. Een beroepsproduct is dus datgene wat je oplevert als je gewoon je werk als leerkracht in of buiten de klas doet. Als je het product neerlegt in een verslag, leg je verantwoording af van de manier waarop jij als leerkracht in deze beroepssituatie, een beroepstaak hebt uitgevoerd. Ieder beroep heeft zijn eigen beroepstaken. In sommige beroepen bestaan de taken uit het uitvoeren van dat wat een ander heeft bedacht. Als onderwijsassistent bijvoorbeeld geef je ook les, maar dan doe je dit in opdracht van de leerkracht en wordt van jou verwacht dat je de aanwijzingen van de leerkracht en van de methode nauwgezet volgt. Het werk van een onderwijsassistent is vaak meer uitvoerend. Van jou als op hbo-niveau opgeleide medewerker wordt verwacht dat je meer kunt dan alleen uitvoerend werk. Je dient aanwijzingen wel op te volgen, maar ook degene die de aanwijzingen geeft (dat kan een leraar zijn of een methode bijvoorbeeld) kritisch durven te bevragen. Hiervoor moet je kennis van en inzicht hebben in het vakgebied dat je wilt uitdragen. Verder wordt van je verwacht dat je die kennis en inzichten zodanig kunt toepassen dat je beroepstaken op een goed niveau kunt uitvoeren. Bovendien wordt ervan uitgegaan dat je beroepstaken niet zomaar uitvoert omdat dit altijd zo wordt gedaan, maar dat je daar ook goed over hebt nagedacht. Je moet jouw werkwijze goed kunnen verantwoorden en dat doe je op grond van gelezen theorie en uitgevoerde praktijk. Vervolgens wordt er van je verwacht dat je op grond van de beroepstaken op een juiste wijze communiceert met alle betrokkenen. Het gaat er dus om dat jij de beroepstaken die horen bij het beroep dat je gaat uitoefenen, in dit geval het beroep van leraar basisonderwijs, op een juiste wijze kunt uitvoeren en dat je zelfstandige keuzes maakt in wat je doet. Bovendien moet je alles wat je doet kunnen verantwoorden. Verantwoorden ten opzichte van de kinderen, van hun ouders, van je collega s en van je directie. Dit betekent dat je bereid bent en in staat bent om aan anderen uit te leggen wat je aan het doen bent, waarom je dat doet en waarom je dat op deze manier doet. Het is de bedoeling dat je tijdens je opleiding gaat leren hoe je op een goede manier de beroepstaken uitvoert. Verantwoorden Je kunt op verschillende manieren leren hoe je de beroepstaken op een juiste wijze kunt uitvoeren. Deze verschillende manieren komen verderop in dit hoofdstuk en de volgende hoofdstukken nog aan bod. Een paar voorbeelden volgen hierna: Het observeren. Je observeert je mentor als die een beroepstaak (bijvoorbeeld een les) uitvoert, en je kijkt op die manier de kunst af. Het reflecteren. Je schrijft een reflectieverslag en aan de hand van die reflectie kom je tot de ontdekking wat je moet doen om een betere leraar te worden. De theoretische verdieping. Je hoort dat een kind in jouw stageklas de ziekte van Duchenne heeft. Je had natuurlijk al gezien dat het kind regelmatig in een rolstoel zit, maar nu je weet hoe de ziekte heet ga je je verdiepen in de achtergronden daarvan. Je probeert mee te denken met de leerkracht om het kind nog betere hulp te bieden. Het verwerken van feedback. Je hebt een les gegeven en je vraagt je mentor om feedback. Vervolgens gebruik je de feedback om je eigen handelen te verbeteren.

8 Noordhoff Uitgevers bv Feedback Competentiematrix Competentievenster Prestatieindicatoren Het observeren, het reflecteren, de theoretische verdieping en het gebruikmaken van feedback zorgen ervoor dat jij een steeds betere leraar wordt. Soms merk je zelf dat je een betere docent geworden bent. Je ziet duidelijk vooruitgang bij jezelf. Maar het kan ook zijn dat je zelf die vooruitgang nog niet zo ziet. Daarom is het van belang dat je veel feedback vraagt aan anderen die je bezig zien, terwijl je beroepstaken uitvoert. Vraag het bijvoorbeeld aan je mentor, aan medestudenten, aan andere leraren die je begeleiden. Zorg ervoor dat je aan verschillende mensen feedback vraagt. Je krijgt dan een completer beeld van jezelf als leraar basisonderwijs. Jouw observaties, reflectieverslagen, theoretische verdieping en de door jou verkregen feedback vormen een goede input voor je portfolio. Aan de hand van deze informatie kunnen jouw beoordelaars op de opleiding zien dat je competent bent als leraar basisonderwijs. Eén voorwaarde is dan dat je portfolio overzichtelijk is samengesteld, een andere voorwaarde is dat ieder beroepsproduct in dat portfolio laat zien over welke kwaliteiten je beschikt. Je gebruikt het portfolio om aan te tonen dat je competent bent. Zoals ook al in hoofdstuk 1 is gezegd: om te bewijzen dat je vaardig bent. Hoe je je portfolio samenstelt, kun je lezen in hoofdstuk 4..1.3 Competent in het uitvoeren van beroepstaken Om te laten zien dat je competent bent, moet je eerst weten welke competenties je moet bezitten als leraar basisonderwijs. Je eigen opleiding heeft hiervoor waarschijnlijk een overzicht gemaakt. Vaak gebruiken opleidingen hiervoor de competenties zoals de Stichting Beroepskwaliteit Leraren (SBL) deze heeft opgesteld. Kijk maar eens op de website van SBL: www. lerarenweb.nl/bekwaamheidseisen. Hier vind je een overzicht van de zeven SBL-competenties, die gebaseerd zijn op de beroepssituaties waarmee een leraar basisonderwijs te maken krijgt. Alle pabo s maken gebruik van de SBL-competenties. Het is daarom waarschijnlijk dat er op jouw pabo zoiets is als een competentiematrix of een competentievenster. De matrix of het venster is voor jou alvast ingevuld. Je kunt hierin zien welke competenties er van je gevraagd worden en hoe je kunt laten zien dat je competent bent. Vaak kun je door middel van prestatie-indicatoren te weten komen welk gedrag je moet laten zien om te bewijzen dat je competent bent. Een prestatie-indicator geeft aan welke prestatie (dat kan een houding zijn of bepaald gedrag in een situatie) je moet leveren, wil je echt competent zijn. Een voorbeeld vanuit de bekwaamheidseisen van SBL is: Om te bewijzen dat je organisatorisch competent bent, moet je onder andere voldoen aan de volgende prestatie-indicator: Hij (dat is de leraar basisonderwijs) gebruikt organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen die leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen. (Bron: www.lerarenweb.nl/bekwaamheidseisen) De prestatie-indicator geeft al aan hoe je kunt bewijzen dat je competent bent: je moet laten zien dat je organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen gebruikt. Je moet daarnaast ook duidelijk maken hoe die organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen de leerdoelen en leeractiviteiten van de kinderen ondersteunen. Het is dus geen kwestie van: Mijn mentor

Noordhoff Uitgevers bv HOE ZORG JE VOOR EEN GOED GEVULD PORTFOLIO? 9 doet het zo of de methode geeft het aan en ik voer uit wat me verteld is, want dat doet een onderwijsassistent. Maar als leraar basisonderwijs denk je zelf actief na over het inzetten van middelen en materialen. Je kunt verantwoorden waarom je dat op deze manier gedaan hebt. Aan de hand van een prestatie-indicator kun je laten zien dat je competent bent. Om te laten zien dat je competent bent, moet je daarom de prestatieindicator goed begrijpen. Dat betekent dat je jezelf af moet vragen of je begrijpt waar de prestatie-indicator over gaat en welke kennis, vaardigheden en houdingen je nodig hebt om te bewijzen dat je competent bent. In voorgaand voorbeeld zou je jezelf kunnen afvragen: Wat zijn organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen en welke kan ik wanneer het beste inzetten in een les? Als je goed kijkt zit er achter de prestatie-indicator heel wat kennis verborgen: kennis over organisatievormen, kennis over leermiddelen, kennis over leermaterialen. Maar ook kennis over de didactiek, over hoe je moet lesgeven. In de prestatie-indicator zie je ook dat je vaardig moet zijn in het inzetten van verschillende organisatievormen in je lessen. Je moet vaardig zijn in het gebruiken van leermiddelen en leermaterialen. Je moet vaardig zijn in het lesgeven. Daarbij is ook duidelijk dat je een bepaalde houding moet hebben, bijvoorbeeld een kritische houding, zodat je goed nadenkt bij wat je doet en goed kunt verantwoorden welke organisatievorm je in een bepaalde les inzet. Zo lees je in één zin in een prestatie-indicator een hele wereld aan kennis, vaardigheden en houdingen. Om er achter te komen om welke kennis, vaardigheden en houding het gaat, ga je informatie verzamelen. Je stelt bijvoorbeeld vragen aan je docent; je leest boeken over het onderwerp van de prestatie-indicator; je vraagt je medestudenten om advies; je reflecteert op je eigen handelen. Op deze wijze kun je vaststellen waar het om gaat in de prestatie-indicator en kun je verwoorden wat je al hebt geleerd en wat je nog moet leren. In je portfolio geef je aan wat je hebt geleerd.. Beginnen met het verzamelen van informatie In deze paragraaf kijken we naar het verzamelen van informatie. Met deze informatie schrijf je uiteindelijk de documenten voor je portfolio, zodat je kunt aangeven wat je hebt geleerd...1 Het maken van een plan Het verzamelen van informatie om een beroepsproduct te kunnen schrijven, begint altijd met het stellen van een vraag. Wie een goede vraag stelt, heeft het halve werk al gedaan. Als we ons voorbeeld over het thema water even terughalen. Dan kunnen we bij dit thema de vraag stellen: Hoe zorg ik ervoor dat mijn leerlingen effectief leren bij het thema water? Deze vraag zou je kunnen ontleden in twee vragen: 1 Wat zijn organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen? Welke organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen kan ik het beste in welke les inzetten? Om uiteindelijk een goed beroepsproduct te kunnen schrijven, is het antwoord op beide vragen nodig. Je moet daarom voldoende informatie

30 Noordhoff Uitgevers bv verzamelen om een antwoord te geven op deze vragen. Je moet er dan wel zeker van zijn dat je een juist antwoord gevonden hebt. Om ervoor te zorgen dat je zeker weet dat het een bruikbaar en goed antwoord is, is het van belang om methodisch en doelgericht het antwoord te zoeken. Dit sluit overigens niet uit dat je bij toeval kunt stuiten op informatie die relevant voor je is, of die zelfs een nieuwe vraag kan oproepen. Zoek methodisch en doelgericht, maar blijf openstaan voor nieuwe inzichten en nieuwe informatie. Dit is een methode in drie stappen die je zou kunnen volgen bij het beantwoorden van je vragen: 1 Een plan maken om een antwoord te krijgen op de vraag. Informatie verzamelen waaruit je een antwoord kunt krijgen op die vraag. 3 Verslagleggen wat het antwoord op de vraag is en welke manier je gebruikt hebt. Ad 1 Een plan maken om een antwoord te krijgen op de vraag Om de juiste informatie te verzamelen is het nodig dat je eerst hebt gekeken naar het eerste deel van je vraag: Wat zijn organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen? Waarschijnlijk krijg je dit tijdens de lessen op de opleiding te horen, maar je kunt ook zelf op zoek. Er zijn veel boeken en artikelen waarin wordt uitgelegd wat vormen, middelen en materialen zijn en waarin je voorbeelden van bruikbare vormen, middelen en materialen tegenkomt. Je maakt vervolgens een plan waarin je aangeeft op welke manier je op zoek gaat naar de juiste informatie. In hoofstuk 4 lees je hoe je een schrijfplan maakt. Ad Informatie verzamelen waaruit je een antwoord kunt krijgen op die vraag Je leest de literatuur die je hebt opgezocht en vormt je een beeld over je onderwerp. In dit geval denk je na over de verschillende organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen. Om je beeld te toetsen, dat wil zeggen, om er zeker van te zijn dat je het goede antwoord hebt gevonden, kun je nog andere literatuur zoeken. Je kunt het natuurlijk ook vragen aan je docent. Om vast te stellen of je de juiste informatie hebt gevonden, is er een aantal hulpmiddelen beschikbaar. In hoofdstuk 3 kun je lezen hoe je kunt weten of je betrouwbare informatie hebt. Ad 3 Verslagleggen wat het antwoord op de vraag is en welke manier je gebruikt hebt Deze stap in het proces komt in hoofdstuk 4 uitgebreid aan de orde. In de volgende paragrafen nemen we de methode die je kunt volgen om juiste en relevante informatie te verzamelen, uitgebreid met je door. Aan de hand van die informatie kun je dan een verslag van bijvoorbeeld een beroepsproduct schrijven voor je portfolio, zoals je in hoofdstuk 4 zult zien.

Noordhoff Uitgevers bv HOE ZORG JE VOOR EEN GOED GEVULD PORTFOLIO? 31.. Vragen stellen Zoals gezegd, het verzamelen van informatie begint altijd met een vraag die je jezelf stelt. Hoe kan ik..., Wat doe ik als.... Je stelt jezelf een vraag waar je een antwoord op wilt weten. Je stelt jezelf die vraag omdat je voelt dat je iets nog niet weet. Bovendien merk je dat je dit moet weten omdat je anders geen goede leerkracht kunt zijn. Als beginnend student kan het lastig zijn om goede vragen te bedenken. Hoe kom je aan je vragen als je nog maar net met je opleiding begonnen bent? Vaak weet je helemaal niet wat je moet vragen. Wat is een goede vraag? Een goede vraag is allereerst een vraag die relevant is voor je opleiding. Je kunt jezelf allerlei vragen stellen, maar als het niet relevant is voor je latere beroep, is het niet relevant voor je portfolio. De vragen die je jezelf stelt, moeten wel passen bij de opleiding die je volgt. Een voorbeeld: een vraag over hoe de diagnose van de ziekte van Duchenne gesteld moet worden, is waarschijnlijk niet zo relevant voor jou. Maar als je in aanraking komt met de ziekte van Duchenne kan een heel relevante vraag zijn aan welke symptomen je deze ziekte kunt herkennen en hoe je als leerkracht adequate hulp kunt verlenen aan dit kind. Er zijn verschillende manieren om ervoor te zorgen dat je vragen stelt die passen bij je opleiding. Een relevante vraag komt voort uit een aantal zaken. Stel je vragen naar aanleiding van: de competenties; de praktijk; het onderwijsaanbod op je opleiding. Competenties Bekijk de competenties die je straks moet bezitten eens goed. Kijk bijvoorbeeld op de website van de SLB, bij de bekwaamheidseisen. Daar staat niet alleen hoe je kunt laten zien dat je competent bent, maar ook welk niveau van kennis je moet bezitten. Lees de competenties goed door. Wat moet je allemaal weten om dit te kunnen bewijzen? Welke kennis heb je daarvoor nodig? Welke vaardigheden heb je nodig? Welke houding heb je nodig? Stel jezelf en anderen steeds de vraag: heb ik deze kennis al in voldoende mate? Heb ik deze vaardigheden al? Laat ik deze houding zien? Vraag het regelmatig aan je mentor op je stageschool, maar ook aan je docenten en aan je medestudenten. Om vast te kunnen stellen dat je ergens competent in bent, is jouw mening slechts één van meerdere. Niet alleen jij, maar ook anderen moeten vinden dat je competent bent. Vraag om eerlijke feedback. Aan oneerlijke feedback heb je niets. Juist omdat je nog veel wilt en moet leren, volg je een opleiding. Om je werk uitstekend te leren doen, heb je feedback nodig. Wie wil leren kan niet zonder de feedback van anderen, liefst deskundigen. Als het antwoord op deze vragen ( Heb ik voldoende kennis? Heb ik voldoende vaardigheden? Laat ik deze houding zien? ) niet een overtuigd en onderbouwd ja is, dan ga je aan de slag. Je maakt een lijst met vragen, gebaseerd op de competenties, waarop je het antwoord wilt hebben. Je kiest één vraag uit. Als er heel veel vragen zijn waaruit je kunt kiezen, kies dan de vraag die het makkelijkst is te beantwoorden. Of die waarover je binnenkort onderwijsaanbod krijgt, of die op dit moment het meest urgent is.

3 Noordhoff Uitgevers bv Voorbeelden van vragen die voortkomen uit de competenties zijn: Wat wordt er bedoeld met groepsprocessen? Wat zijn dat en hoe kan ik als leraar hiermee omgaan of deze bewust inzetten? Wat bedoelt men met de sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind en hoe verloopt die? Hoe maak ik een goede lesvoorbereiding? Wat wordt er bedoeld met cultuurverschillen tussen school en thuis? Ik heb toch alleen maar autochtone kinderen in de klas? Zijn er dan ook cultuurverschillen? Hoe kan ik op een goede manier reflecteren? Praktijk Tijdens de stage kom je in aanraking met het echte beroep van leraar. Houd je oren en ogen wijd open, want hier kun je veel leren. Vanuit je stage kun je heel veel vragen stellen. Stel die vragen gerust, en zorg ervoor dat je niet te snel gaat denken dat iets zo hoort of zo doen ze dat gewoon, of: de methode zegt toch dat het zo moet. Blijf jezelf altijd afvragen waarom iets op die manier gedaan wordt en waarom dit is zoals het is. Stel je mentor veel vragen. Stel je docenten op de opleiding veel vragen. Vraag door naar het waarom. Voorbeelden van vragen die voortkomen uit de praktijk zijn: Hoe zorg ik ervoor dat de kinderen in de klas naar mij luisteren als ik iets wil uitleggen? Hoe kun je er als leerkracht voor zorgen dat er niet (meer) gepest wordt in de klas? Hoe kan ik de rekenles uitdagender maken voor de kinderen, zonder dat ik de doelen die we moeten halen, loslaat? Mijn stageschool is een OGO-school. Wat is dat eigenlijk? Waar zie ik dat in terug? En hoe kan ik zelf ook met het OGO-concept werken? Mijn mentor zegt dat ik te weinig uitstraling heb voor de klas. Wat bedoelt hij eigenlijk? Wat zou ik er aan kunnen doen? Onderwijsaanbod Tijdens lessen en andere onderwijsactiviteiten krijg je veel informatie. Soms lijkt deze informatie logisch, maar soms roept ze ook vragen op. Van sommige onderwerpen zou je bijvoorbeeld wel meer willen weten. Voorbeelden van vragen die voortkomen uit het onderwijsaanbod zijn: Waarom is spelen zo belangrijk voor jonge kinderen? Wat betekent dit voor de manier waarop ik onderwijs aanbied in de onderbouw? Wat is ADHD? Wanneer heeft een kind ADHD en wat kan ik als leerkracht doen om dit kind te helpen? Op welke manier zie ik in mijn stagegroep de theorie over groepsprocessen terug? Herken ik de theorie in de praktijk?..3 Vragen beantwoorden Het kan niet anders of je krijgt op een bepaald moment in je opleiding heel wat vragen die je beantwoord wilt hebben. Je kunt niet op alle vragen een uitgebreid antwoord zoeken, en dat hoeft ook niet. Sommige vragen hebben aan een kort antwoord voorlopig voldoende. Sommige vragen kun je beantwoorden door ze aan je mentor te stellen. Andere vragen worden tijdens de lessen op je opleiding beantwoord. Maar er blijven altijd vragen

Noordhoff Uitgevers bv HOE ZORG JE VOOR EEN GOED GEVULD PORTFOLIO? 33 over. En met deze vragen kun je aan de slag. Met deze vragen kun je informatie verzamelen om je portfolio te vullen. Bij het verzamelen van informatie, met als doel er uiteindelijk je portfolio mee te vullen, is een goede voorbereiding van groot belang. Tref je geen goede voorbereiding, dan loop je het gevaar dat je informatie verzamelt waar je achteraf niet veel aan hebt. Je besteedt dan te weinig aandacht aan het maken van een plan. Juist dat plan is zo belangrijk. Het dwingt je om je gedachten te ordenen en goed na te denken voordat je iets gaat doen. Het dwingt je om na te denken op welke vraag je een antwoord wilt hebben en hoe je tot dat antwoord gaat komen. Als je zomaar ergens aan begint, loop je een heel grote kans om vast te lopen. Een goed plan kost tijd, maar je bent dan al meer dan half op weg. Als je een vraag hebt en meteen aan de slag gaat, leidt dit vaak tot momenten waarop je vastloopt en niet meer goed weet wat je moet doen. Vaak wil je er te veel bij halen en verzamel je veel te veel informatie. Beperken is van groot belang. Zorg dat je een goed plan maakt, zodat je kunt voorkomen dat je vastloopt. Vermijd de valkuil van te snel aan het werk te gaan. Wie te vroeg start, kan er achter komen dat uren werk voor niets zijn geweest. Om te voorkomen dat je werk gaat zitten doen waar je later niets meer aan hebt, benoemen we hier drie fases die je eerst doorloopt, voordat je begint met het verzamelen van informatie. Het is belangrijk om een logboek bij te houden. In hoofdstuk 4 wordt uitgelegd wat een logboek is en hoe je dat bijhoudt. Doorloop de volgende drie fases voordat je informatie verzamelt: fase 1: de vraag formuleren; fase : de vraag verkennen; fase 3: sleutelbegrippen definiëren. Fase 1: De vraag formuleren Zoals we al aangaven begint informatie verzamelen met jezelf een vraag te stellen. Dat klinkt eenvoudiger dan het is. Want het hele proces van zoeken, vinden en verzamelen staat of valt met de vraag die je hebt. Als je een vraag hebt, is het van belang om eerst goed naar de vraag zelf te kijken. Probeer door middel van onderstaande vragen duidelijk te krijgen wat precies je vraag is. Stel deze vragen aan jezelf, maar laat deze vragen ook door iemand anders aan jou stellen. Denk aan een medestudent of aan een docent: Wat wil je precies weten? Kun je dat heel precies omschrijven? Wat is het onderwerp? Wat heeft dit onderwerp te maken met je competentieverwerving? Hoe past dit onderwerp in je opleiding? Waarom wil je dit weten? Waarom vind je dit belangrijk? Wat weet je eigenlijk al over het onderwerp? Wat wil je precies te weten komen en met welk doel? Denk goed na of je misschien al in je hoofd een conclusie hebt getrokken die je bevestigd wilt zien. Of sta je er open tegenover? Aan de hand van deze vragen zal het je steeds duidelijker worden wat je vraag precies is. Op de website bij dit boek kun je voorbeelden zien hoe een vraag zich kan ontwikkelen, door middel van het stellen van deze vragen.

34 Noordhoff Uitgevers bv Breder perspectief Zodra je een vraag hebt gekozen, ga je de vraag verkennen, dat wil zeggen: je verkent de inhoud waar de vraag over gaat. Probeer je vraag eens in een breder perspectief te plaatsen. Past dit onderwerp binnen een vakgebied, of binnen verschillende vakgebieden, en zo ja, welke? Kun je een overzicht geven hoe dit er binnen past? Waarom wil je dit onderwerp bespreken? Past het binnen een ontwikkeling in de samenleving? Probeer hier goed over na te denken en plaats je onderwerp in een breder perspectief. Je kunt een onderwerp zetten in het perspectief van een vakgebied, zoals in voorbeeld.1. Je kunt een onderwerp ook plaatsen in het perspectief van bijvoorbeeld de politiek of de samenleving. Denk aan de aandacht die er tegenwoordig is voor het feit dat veel kinderen al op jonge leeftijd te dik zijn, en wat dit te maken heeft met de aandacht op school voor het spel op het schoolplein. PRAKTIJKVOORBEELD.1 HET PLAATSEN VAN EEN ONDERWERP IN HET PERSPECTIEF VAN HET VAK Marit heeft tijdens het onderwijsaanbod van de docent Ontwikkelingspsychologie gehoord over de theorie van Piaget. Voor haar zijn de begrippen assimilatie en accommodatie nog behoorlijk verwarrend. Ze besluit voorbeelden te zoeken in de praktijk, waarbij voor haarzelf het onderscheid tussen assimilatie en accommodatie duidelijk wordt. De docent heeft aan het begin van de les de theorie van Piaget in het perspectief van het vakgebied geplaatst. De docent heeft dit trapsgewijs opgeschreven. Marit neemt de acht stappen van de docent over in haar portfolio en vult het aan tot ze bij haar eigen praktijkvoorbeelden is gekomen: 1 Psychologie. Ontwikkelingspsychologie. 3 Theorieën over de cognitieve ontwikkeling van kinderen van 3 tot 7 jaar. 4 Theorie van Piaget over de cognitieve ontwikkeling van kinderen van 3 tot 7 jaar. 5 Theorie van Piaget over de ontwikkeling van interne cognitieve structuren (denkkaders) van kinderen van 3 tot 7 jaar. 6 Theorie van Piaget over de ontwikkeling en adaptatie van interne cognitieve structuren bij kinderen van 3 tot 7 jaar, en de betekenis hierin van assimilatie en accommodatie. 7 Theorie van Piaget over de ontwikkeling en adaptatie van interne cognitieve structuren bij kinderen van 3 tot 7 jaar, en hoe het proces van assimilatie en accommodatie in de praktijk plaatsvindt. 8 Beschrijving van enkele praktijkvoorbeelden waarin men ziet hoe het proces van assimilatie en accommodatie leidt tot adaptatie van interne cognitieve structuren bij kinderen van 3-7 jaar. In voorbeeld.1 wordt het vakgebied psychologie ingeperkt tot het vakgebied ontwikkelingspsychologie. We kiezen binnen het vakgebied ontwikkelingspsychologie voor de theorieën over de cognitieve ontwikkeling. We specificeren het tot de theorieën van Piaget. We focussen daarbij op enkele bekende begrippen in de theorie. Deze begrippen uit de theorie worden vervolgens gebruikt om de praktijk te beschrijven. Je kunt ook beginnen bij stap 8 en dan het onderwerp breder trekken.

Noordhoff Uitgevers bv HOE ZORG JE VOOR EEN GOED GEVULD PORTFOLIO? 35 Fase : De vraag verkennen In voorbeeld.1 dat je zojuist gelezen hebt, wordt slechts één theorie gebruikt om een voorbeeld uit de praktijk te ondersteunen. Onthoud echter goed dat in veel van de domeinen waarmee je te maken krijgt, het lang niet altijd zo is dat er één antwoord is te geven op je vraag. Er zullen altijd verschillende visies bestaan. Ook de theorie van Piaget bijvoorbeeld is niet onomstreden. Een volgende stap in het voorbeeld zou kunnen zijn dat er voorbeelden worden gezocht bij andere theorieën rondom de ontwikkeling van het denken van kinderen. Zeker als je vraag raakvlakken heeft met bijvoorbeeld pedagogiek of psychologie, is de kans heel groot dat je verschillende antwoorden vindt op je vraag. Om voor jezelf een antwoord te vinden waar je iets mee kunt, moet je daarom de vraag die je hebt, vooraf goed verkennen. Ga er niet meteen na één artikel of boek gelezen te hebben van uit dat dit het goede antwoord is. Ga ervan uit dat er altijd nog een ander goed antwoord bestaat. Het kan zelfs zo zijn dat er verschillende goede antwoorden zijn, die tegenstrijdig zijn aan elkaar. Er bestaan tegenstrijdige opvattingen, met allebei bruikbare argumenten. Het gaat erom dat je een antwoord vindt dat past in jouw onderwijsvisie en je visie op de ontwikkeling van kinderen. Een onderwijsvisie omvat welke ideeën jij hebt over onderwijs: hoe jij denkt dat kinderen leren, en welke soort onderwijs het beste bij die overtuiging past. Deze ideeën komen niet zomaar uit de lucht vallen, je onderbouwt ze natuurlijk altijd met voorbeelden uit de theorie en uit de praktijk. Je visie is gefundeerd, beredeneerd en verantwoord. Als jij wilt dat jouw antwoord voor jou bruikbaar is, moet je ervoor zorgen dat je weet welke onderwijsvisie jij hebt. Beschrijf voor jezelf vooraf wat jouw visie op onderwijs is. Onderwijsvisie Je kunt je voorstellen dat een leerkracht die werkt op een OGO-school, waar de ontwikkeling van het kind centraal staat en de leiding van de leerkracht belangrijk is, zal zoeken naar antwoorden die binnen die visie passen. Een voorbeeld: Een leerkracht op een OGO-school heeft in haar groep 3 in januari een leerling die nog niet op niveau AVI 1 leest. Ze gaat op zoek naar manieren om het kind verder aan het lezen te krijgen. Daarvoor staan haar veel verschillende oplossingen ter beschikking. Ze kan bijvoorbeeld het kind aanmelden bij de intern begeleider of bij de remedial teacher. Ze kan ook in de methode kijken naar tips voor extra hulp. Ze kan ook de leeromgeving in haar klas zo aanpassen dat het kind meer gestimuleerd wordt, bijvoorbeeld door beter bij de belevingswereld van het kind aan te sluiten. Een leerkracht van een OGO-school zal waarschijnlijk in eerste instantie voor de laatste oplossing kiezen. Niet omdat de andere oplossingen niet goed zijn, maar omdat deze oplossing het best past bij de visie van OGO-onderwijs. Dit voorbeeld laat zien hoe je door je visie een bepaalde kant op gestuurd kunt worden. Natuurlijk is het niet goed om alle andere oplossingen bij voorbaat meteen uit te sluiten. Als leerkracht houd je een open mind voor alles wat een kind in jouw klas verder kan helpen. Zorg er dus voor dat je visie heel duidelijk is. De tweede stap is dan dat je heel duidelijk voor jezelf weet wat je doel is waarvoor je informatie wilt verzamelen. Zorg ervoor dat je dit goed kunt uitleggen. Probeer het uit met

36 Noordhoff Uitgevers bv Verhelderingsvragen Sleutelbegrippen medestudenten of met een docent. Leg hen uit wat je wilt gaan doen en laat hen dan zelf eens vertellen wat ze voor zich zien als ze aan jouw doel denken. Als dat beeld klopt met wat je zelf voor ogen hebt, heb je het duidelijk gemaakt voor jezelf. Vaak kom je tot de ontdekking dat je nog wat duidelijker moet zijn of dat je het nog niet helder genoeg hebt voor jezelf. Maak dan gebruik van de feedback die je krijgt. Om een aanzet tot een antwoord te vinden op je vraag, kun je jezelf een aantal verhelderingsvragen stellen. Dit is een voorbeeldrijtje: Uit welke onderdelen bestaat het onderwerp? Wat is de geschiedenis van het onderwerp? (Opmerking: doe dit alleen als het relevant is, je kunt hier in verzanden!) Welke eigenschappen heeft het onderwerp? Waar wil je deze informatie voor gebruiken? Plaats in het portfolio bewijzen van welke competenties, hoort het bij een beroepsproduct? Waar gaat het inhoudelijk over? Welke personen of groepen zijn erbij betrokken? Bij welke visie of welke theorie past dit onderwerp? Bij welke soort portfolio past deze vraag? Geeft de vraag zelf al richting aan de manier waarop je de informatie wilt inzetten in je portfolio? Als het goed is, is je vraag nu duidelijker geworden. Je weet nu welke vraag je gaat stellen, maar je hebt ook al een beeld van wat je uiteindelijk met de informatie wilt doen. Voordat je verder gaat met de volgende stap (een plan maken), check je nog één keer je vraag aan de hand van de volgende vijf vragen: 1 Gaat deze vraag inderdaad over wat jij wilt weten? Past deze vraag bij de competenties die je straks moet bewijzen? 3 Is het antwoord op deze vraag te geven? 4 Is je vraag objectief, dat wil zeggen, zit er geen suggestie in? 5 Is je vraag concreet, scherp, nauwkeurig geformuleerd? Fase 3: Sleutelbegrippen definiëren Nu je vraag helder is voor jezelf en voor anderen, ga je alle sleutelbegrippen die in je vraag voorkomen, noteren. In onze voorbeeldvraag Welke organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen kan ik het beste inzetten in welke les?, zie je in één oogopslag al drie sleutelbegrippen staan die om nadere specificatie vragen: organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen. Elk begrip ga je definiëren. Wat bedoel je precies met organisatievormen? En met leermiddelen? En met leermaterialen? Geef een definitie van deze begrippen, zodat iedereen precies weet wat je bedoelt. De definitie zoek je in de literatuur. Soms kom je verschillende definities tegen. Gebruik dan hoofdstuk 3 in dit boek om te beslissen aan welke definitie je de voorkeur geeft. Wie schrijft, heeft te maken met de lezer. Het is belangrijk dat de lezer van jouw portfolio bij de belangrijke woorden de juiste beelden heeft. Als dat niet het geval is, word je verkeerd begrepen. Dat is jammer, zeker als degenen die het lezen je beoordelaars zijn. Probeer je daarom steeds in de lezer te verplaatsen en zorg ervoor dat er geen misverstand kan ontstaan over belangrijke begrippen in je vaktaal. In hoofdstuk 4 komt aan de orde hoe je vaktaal kunt gebruiken in je portfolio.

Noordhoff Uitgevers bv HOE ZORG JE VOOR EEN GOED GEVULD PORTFOLIO? 37.3 Werkwijze bij het verzamelen van informatie In deze paragraaf kijken we naar de verschillende manieren om informatie te verzamelen. Informatie haal je uit theorie en uit de praktijk. Theorie vind je bijvoorbeeld in boeken, artikelen en op internet. Je komt aan informatie uit de praktijk door observaties, het voeren van gesprekken, het lezen van documenten, feedback die je hebt ontvangen, en je reflecties op eigen handelen..3.1 Een verkenning Op dit moment is het belangrijk dat je een goed schrijfplan gaat maken om een beroepsproduct te schrijven. In dit plan geef je aan wat je gaat doen, wanneer je dat gaat doen en hoe. Kijk op de website bij dit boek en in hoofdstuk 4 voor voorbeelden en uitleg hoe je een schrijfplan schrijft. Een verkenning in de literatuur Als je vraag voor jezelf duidelijk is, maak je een begin met de informatieverzameling. Je begint met een verkenning van de inhoud. Stel jezelf de vraag welke literatuur er al is over dit onderwerp. Ga op zoek via goede zoekmachines. Natuurlijk werkt Google wel, maar kijk eens goed naar je eigen opleiding, vraag na in de mediatheek of er een eigen zoekmachine is. Dan is de kans groter dat je betrouwbare informatie vindt. Een betere zoekmachine dan Google is bijvoorbeeld www.scholar.google.nl waar je wetenschappelijke informatie kunt zoeken. Er zijn ook Engelstalige zoekmachines zoals Eric (Education Resources Information Center). Gebruik hoofdstuk 3 om te weten te komen hoe je betrouwbare literatuur vindt en moet gebruiken. Lees de informatie die je op deze manier vindt globaal door. Probeer een eerste keuze te maken als je veel informatie vindt. Dat wat niet helemaal relevant is voor het beantwoorden van je vraag, sluit je bij voorbaat al uit van je informatieverzameling. Dit noemen we een eerste verkenning. Verkenning Consequenties van de verkenning Als je deze eerste verkenning in de literatuur hebt uitgevoerd, kun je een aantal ontdekkingen doen. Je kunt tot de ontdekking komen dat jouw vraag te groot is om te beantwoorden binnen een beroepsproduct, omdat je te veel informatie vindt. Als dat zo is, kun je ervoor kiezen om een onderzoek op te zetten. Je kunt er ook voor kiezen om je vraag in te perken. Je kunt tot de ontdekking komen dat jouw vraag allang op een goede manier beantwoord is door iemand anders. In dat geval lees je de informatie die je hebt gevonden goed door. Waarschijnlijk kun je de informatie in je portfolio goed gebruiken. Het kan ook zijn dat je tot de ontdekking komt dat je een vraag hebt gesteld die heel relevant is, en de moeite waard om een antwoord op te zoeken. In dat laatste geval begin je enthousiast aan het verzamelen van meer informatie, zodat je straks je portfolio kunt vullen. Als je tot de ontdekking komt dat je vraag zo groot is, dat het een heel onderzoek gaat vergen, kun je twee dingen doen. Je kunt met je docent overleggen dat je dit onderzoek gaat opzetten en uitvoeren. Je rapportage voeg je toe aan je portfolio. Mocht je dit willen doen, dan verwijzen we je graag naar literatuur over onderzoek, bijvoorbeeld Basisboek Kwalitatief Onderzoek. Met onderzoek bedoelen we hier: het stellen van een gerichte vraag en het trachten hierop langs systematische weg een antwoord te vinden. Deze systematische weg kent een groot aantal spelregels. Als je

38 Noordhoff Uitgevers bv het onderzoek niet volgens deze spelregels uitvoert, mag je het geen onderzoek noemen. Echt onderzoeken zul je niet vaker dan één of twee keer doen gedurende je opleiding. Onderzoek doen kost namelijk veel tijd. Aan de andere kant is het doen van onderzoek een goede manier om jezelf als professional te ontwikkelen. Als het doen van onderzoek op dit moment in je opleiding niet past of je er de tijd niet voor hebt, kun je proberen je vraag te verkleinen. Je gaat dan nog wel op een onderzoeksmatige manier aan het werk (zoals altijd met informatieverzameling) maar je voert geen heel onderzoek uit volgens alle regels die daarvoor gesteld zijn. Verkleinen doe je om het onderwerp dichterbij jezelf te brengen. Bijvoorbeeld, de vraag: Hoe is de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen? Deze vraag is te groot. Perk deze in, door de vraag specifieker te maken. Welke sociale vaardigheden op het gebied van communicatie met andere kinderen, mag ik verwachten van een kind van 6 jaar? Of door een deel van de vraag te nemen en daar een antwoord op te zoeken. Aan de hand van deze verkenning ga je een schrijfplan schrijven. Hoe je dat precies aanpakt, zie je in hoofdstuk 4. In het vervolg van deze paragraaf laten we zien welke informatie je kunt verzamelen. Om een goed plan van aanpak te kunnen schrijven, is het van belang dat je de rest van paragraaf.3 eerst goed doorleest. Op grond daarvan kun je een beslissing nemen over de manier waarop je te werk zult gaan als je informatie verzamelt. Maar je kunt op grond hiervan ook beslissen welke informatie je wilt gaan verzamelen en hoe je dat zult doen. Om betrouwbare literatuur te zoeken, heb je hoofdstuk 3 nodig. Hier lees je wat betrouwbare bronnen zijn. In subparagraaf.3.1 hebben we al aangegeven dat er verschillende zoekmachines zijn op internet waar je betrouwbare informatie kunt vinden. Gebruik hoofdstuk 3 om voldoende betrouwbare informatie uit de literatuur te verzamelen..3. De praktijk Om een goed antwoord te vinden op je vraag is vaak de theorie niet voldoende. Alleen uit literatuur krijg je geen goed beeld. Zonder literatuur overigens ook niet. Daarom heb je in een goed gevuld portfolio beide nodig: literatuur en praktijk. Om goede informatie uit de praktijk te halen, staat je een aantal manieren ter beschikking. We werken de volgende vijf gangbare manieren uit. 1 observeren gesprekken voeren 3 documenten lezen 4 feedback 5 reflecteren. 1 Observeren Voor wie informatie uit de praktijk wil halen, is observeren een van de eerst aangewezen middelen. Maak een onderscheid met het normale waarnemen dat je in de klas doet. Bij observeren is er sprake van bewust waarnemen, waarbij je vooraf een doel vaststelt en een plan maakt voor de manier waarop je dat gaat doen. Observeren is dus niet het achter in de klas zitten en kijken wat er gebeurt, dit valt onder de noemer waarnemen.

Noordhoff Uitgevers bv HOE ZORG JE VOOR EEN GOED GEVULD PORTFOLIO? 39 Waarnemen is iets waar je het grootste gedeelte van de dag mee bezig bent. Je mag het observeren noemen, als je voordat je begint, vaststelt waarom je gaat observeren (je doel), waar je op gaat letten en hoe je gaat observeren (je plan). Pas als je een doel en een plan hebt, is er sprake van observeren. Om te weten waar je op moet letten tijdens je waarneming, is het vaak aan te raden om eerst de literatuur te lezen over je onderwerp. Vaak ontdek je dan wat je observatiepunten zijn. Als je zomaar begint met observeren, kom je vaak achteraf tot de ontdekking dat je niet de goede informatie hebt verzameld. Je hebt dan bijvoorbeeld niet gelet op bepaald gedrag, omdat je niet wist dat dit belangrijk was. Als je vooraf de literatuur goed had gelezen, had je dat geweten. Het is dus belangrijk om eerst de literatuur te lezen en dan vast te stellen waar je op gaat letten als je gaat observeren. Maak daarom voor je gaat observeren een plan. Het plan is kort en helder. Leg je plan voor aan je mentor voordat je gaat observeren. Je mentor kan je dan nog wijzen op iets wat je misschien vergeten bent, of wat je beter niet kunt doen. Observatieplan In je observatieplan staan de volgende zaken: a de aanleiding van de observatie; b het observatiedoel en de vraag die je hebt; c een inventarisatie van het concrete gedrag waar je op gaat letten; d de observatiemethode die je gaat volgen en de werkwijze; e de data, plaatsen en tijdstippen waarop je gaat observeren; f de algemene gegevens: naam van de groep, eventueel naam van het kind of de leerkracht, eventueel een korte toelichting op degenen die je observeert. Observatie als hulpmiddel Observeren is zeker een goede manier om informatie te verzamelen als je vraag te maken heeft met gedrag van kinderen. Observeren is ook een hulpmiddel om iemand beter te leren kennen of er achter te komen waarom een bepaalde situatie steeds weer uit de hand loopt. Je kunt observeren ook gebruiken om een bepaalde problematiek nader te onderzoeken en zo de achtergronden van het gedrag te achterhalen. Verder is een observatieverslag natuurlijk handig als je een leerling moet overdragen aan een andere leerkracht. Vaak worden observatieverslagen opgenomen in het leerlingvolgsysteem. Als laatste punt, maar zeker niet het onbelangrijkste, is observeren een manier om je eigen handelen te toetsen en daardoor te verbeteren. Observatie gaat altijd over zichtbaar gedrag. Alles wat niet zichtbaar is in gedrag, is ook niet zichtbaar voor de observator. Je kunt ook jezelf observeren. Om dat te doen, maak je vooraf weer een plan. Tijdens de activiteit waarin je jezelf wilt waarnemen, plaats je een videocamera in de klas. Later kijk je zelf de opname nog eens terug. Samen kijken met je mentor werkt vaak nog beter. Video is een krachtig middel waar je veel van kunt leren. De meeste mensen vinden het spannend als er een opname van ze wordt gemaakt. Bezwaren zijn vaak dat ze zichzelf zo raar vinden praten of dat ze raar doen. Bedenk dat jij de enige bent die vreemd tegen de opname aankijkt en het op die manier hoort. De ander ziet en hoort jou immers altijd zo. Observatieplan Observatieverslag

40 Noordhoff Uitgevers bv Halo-effect Horn-effect Afstand nemen door observeren Observeren is een vorm van afstand nemen. Je kijkt objectief naar datgene wat je observeert. In eerste instantie beschrijf je alleen gedrag, je trekt nog geen conclusies. Dat klinkt veel gemakkelijker dan het is. De situatie in het normale leven in een klas is zo sterk wisselend en verandert zo snel, dat er vaak een bepaalde snelheid van denken en handelen is geboden voor een leerkracht. Leerkrachten worden daardoor getraind in het snel conclusies trekken. Bij observeren is dit een onjuiste manier van handelen. Hier moet je als leerkracht de rust nemen om goed waar te nemen, en pas te gaan interpreteren als je alle informatie hebt verzameld en geanalyseerd. Daarom is het van belang om tijdens je observatie zo objectief mogelijk te zijn. Zeker als je een beschrijvende observatie doet, moet je subjectieve woorden vermijden. Een zinnetje als: Hij zit niet op te letten, is subjectief. Beter is: Hij kijkt uit het raam. Of het kind al dan niet oplet, kun je niet weten. Misschien kijkt hij uit het raam, maar luistert ondertussen toch naar de leerkracht. Een interpretatie lijkt snel gemaakt, maar wacht ermee tot je voldoende informatie hebt. Wees bedacht op het te veel laten spreken van je eigen mening. Ook een te grote persoonlijke betrokkenheid of een vooroordeel is niet bevorderlijk voor je objectiviteit als observator. Wees vooral bedacht op het halo-effect (een te positieve waardering op grond van een goede eigenschap van de ander) of het horn-effect (een te negatieve waardering op grond van een negatieve eigenschap van de ander). Werkwijze van observeren Er zijn verschillende manieren om te observeren: Continue observatie. Gedurende een hele periode achter elkaar. Een periode kan tien minuten maar ook een halve dag zijn. Interval observatie. Vooraf stel je vast op welke tijdstippen je gaat observeren. Bijvoorbeeld om de tien minuten kijk je wat de geobserveerde doet. Situationele observatie. Je observeert in een bepaalde situatie die je vooraf hebt gekozen. Soms lok je de situatie uit, of je bootst de situatie na. Bij deze soorten observatie kun je ook nog kiezen uit verschillende methoden: Participerend. Dan maak je deel uit van de situatie waarin je observeert. Niet-participerend. Je neemt geen deel aan de situatie. Je bent toeschouwer. Ongestructureerd. Vooraf bedenk je niet aan welke regels je jezelf gaat houden tijdens de observatie. Gestructureerd. Je stelt vooraf regels op voor je observatie. Dit is vooral van belang als je verschillende observaties doet of laat doen en die met elkaar wilt vergelijken. Er zijn verschillende manieren om je observatie te registreren. In de literatuur kun je dit uitgebreid terug vinden. We noemen er nu enkele: Een beschrijvende observatie. Je maakt dan een filmisch verslag van wat je hebt gezien. Zonder interpretaties, alleen datgene wat je echt hebt waargenomen. Dus niet: Jan is afgeleid, hij kijkt uit het raam. Maar wel: Jan kijkt nu uit het raam. Turven. Je geeft hier aan hoe vaak het gedrag waar je op wilt letten, voorkomt. Event-sampling noemen we dit ook wel.