106522 - Ontslag wegens reorganisatie houdt stand omdat de werkgever het Sociaal Plan correct heeft toegepast; in het geding tussen: UITSPRAAK de heer A, wonende te B, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: dhr. mr. C en het College van Bestuur van de D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij beroepschrift van 5 november 2014, ingekomen op 7 november 2014 en aangevuld op 9 januari 2015, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 29 september 2014 om de arbeidsovereenkomst met hem per 1 januari 2015 op te zeggen wegens opheffing van de betrekking (artikel Q-2 lid 1 onder a cao hbo). De werkgever heeft op 28 november 2014 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 12 januari 2015 te Utrecht. A verscheen in persoon en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens de werkgever waren aanwezig de heer F, senior beleidsadviseur HRM, arbeidszaken & organisatie, de heer G, lid directieteam Domein Communicatie, Media en Muziek (CMM), mevrouw mr. H, juridisch adviseur en mevrouw I, jurist arbeidsvoorwaarden. Beide partijen hebben een pleitnotitie overgelegd. 2. DE FEITEN A, is sinds 28 maart 2008 als Onderwijsassistent I werkzaam bij de D, in het Domein CMM, Cluster Audio-Visueel (AV)-centrale, in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao hbo. In 2011 heeft de werkgever een reorganisatie in gang gezet onder de noemer Reorganisatie 2011-2013. In december 2012 heeft de werkgever in het lokaal cao-overleg D en aan de Hogeschool Medezeggenschapsraad (HMR) melding gedaan van het voorgenomen besluit over te gaan tot verdere reorganisatie, met als doel het in balans brengen van formatie en studentenaantallen. Vervolgens is overleg gevoerd met de vakorganisaties over de financiële noodzaak van de reorganisatie. Nadat hierover overeenstemming was bereikt, is de werkgever met de vakorganisaties in overleg gegaan over een Sociaal Plan. Op 25 juni 2013 hebben de werkgever en de vakorganisaties het Sociaal Plan Reorganisatie 2013-2015 vastgesteld, waarna dit Sociaal Plan op 6 november 2013 door de betrokken partijen is ondertekend. Parallel aan het overleg met de vakorganisaties heeft de werkgever met de HMR overleg gevoerd over onder meer de kwaliteitscriteria waaraan het proces en de uitkomst van de reorganisatie moesten voldoen. Eind mei 2013 heeft de werkgever de formatieplannen Onderwijzend Personeel (OP) ter instemming voorgelegd aan de HMR. De HMR heeft ingestemd met het formatieplan voor het domein CMM. Pagina 1 van 5
De reorganisatiesystematiek is, samengevat weergegeven, als volgt: 1. Per organisatorische eenheid wordt de personeelsreductie vastgesteld. Een organisatorische eenheid voor onderwijzend personeel is een domein. Dit domein strekt zich uit over de locaties heen. De domeinen zijn onderverdeeld in werkeenheden, in casu Communicatie, Media en Entertainment Management en Music Academy. 2. Vervolgens wordt in kaart gebracht welke expertises nodig zijn om het onderwijscurriculum te kunnen uitvoeren en welke werknemers over deze expertises beschikken. 3. Ten slotte volgt bij overformatie afvloeiing op grond van diensttijd. Degene met de minste diensttijd in een werkeenheid waarin boventalligheid is, vloeit af. De gegevens van de werknemers (domein, expertises, diensttijd) worden middels een zogenoemde personele schouw vastgesteld. Als peiljaar geldt het schooljaar 2012-2013, met dien verstande dat indien dat jaar voor de betrokken werknemer geen representatief beeld geeft, ook naar een eerder studiejaar kan worden gekeken. De uitwerking van het Sociaal Plan heeft plaatsgevonden in het Formatieplan Reorganisatie. Hierin staat per domein de benodigde formatie aangegeven, afgezet tegen de aanwezige formatie, waarmee duidelijk wordt hoeveel formatie moet worden ingeleverd. Daarbij worden werkeenheden aangegeven en per werkeenheid de gewenste formatie. De expertises van de werknemers worden ingedeeld in één van deze werkeenheden. In het door de werkgever opgestelde document Plaatsingsregels Onderwijzend Personeel, versie december 2013, zijn bovengenoemde afvloeiingsregels nader uitgewerkt. Op basis van de personele schouw is aan A de expertise AV-medewerker toebedeeld. AV-beheer betreft formatie die in de drie werkeenheden voorkomt. Op AV-beheer dient 2,7 fte bezuinigd te worden bij een formatie van 5,5 fte. Op 18 december 2013 heeft de werkgever A meegedeeld voornemens te zijn hem niet te plaatsen in de nieuwe organisatie. A heeft op 9 januari 2014 bij de clustermanager een verzoek om heroverweging ingediend. Bij brief van 5 februari 2014 heeft de werkgever zijn voornemen omgezet in een definitieve beslissing. A heeft daartegen op 17 februari 2014 bezwaar gemaakt bij de krachtens het Sociaal Plan ingestelde Commissie Bezwaar Reorganisatie D (CBRI). In het kader van de behandeling van het bezwaar van A heeft op 27 juni 2014 een hoorzitting plaatsgevonden. Op 28 juli 2014 heeft de CBRI de werkgever geadviseerd het bezwaar van A ongegrond te verklaren. Bij beslissing van 29 september 2014 heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst met A per 1 januari 2015 opgezegd wegens opheffing van de betrekking. Tegen deze beslissing heeft A beroep ingesteld. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN A stelt dat hij ten onrechte ontslagen is. Hij voert allereerst aan dat de meeste van zijn collega s de ontslagbrief op 24 juni 2014 hebben ontvangen. Hij heeft de ontslagbrief pas op 29 september 2014 ontvangen en hij stelt dat hij daardoor benadeeld is, omdat hij minder tijd dan zijn collega s heeft gehad om te solliciteren op andere betrekkingen. Voorts stelt A dat de werkgever een sterfhuisconstructie heeft toegepast door in een vorige reorganisatie vanuit het niets de medewerkers AV-beheer vanuit de categorie onderwijsondersteunend personeel (OOP) in de categorie onderwijspersoneel (OP) te plaatsen. Vervolgens werd op het laatste moment de afdeling AV-beheer meegenomen in de reorganisatie. De werkgever heeft aldus onzorgvuldig met A gehandeld. A stelt ook dat hij een unieke functie heeft en dat niemand zijn werkzaamheden kan overnemen. Binnen de instelling is dit niet bekend. Pagina 2 van 5
Tijdens de behandeling van het bezwaarschrift van A bij CBRI bleek dat A bij de toedeling van een functie gepasseerd is door een collega met minder diensttijd. Deze collega kreeg op grond van de hardheidsclausule de voorkeur boven A. A weet niet waarom dit is gebeurd. A stelt dat de werkgever hiermee onzorgvuldig heeft gehandeld. De voor beoordeling van het ontslag van belang zijnde gegevens zijn nooit door de werkgever ter inzage gegeven waardoor A niet heeft kunnen controleren of de beginselen juist zijn toegepast en eventueel andere collega s eerder in aanmerking zouden komen voor ontslag. A is ook niet verteld wat de consequenties waren van het invullen van de personele schouw. Had hij geweten dat dit een voorbode was van mogelijk ontslag dan had hij hier meer aandacht aan besteed, aldus A. De werkgever voert aan dat het dienstverband met A weliswaar later is opgezegd dan de dienstverbanden van collega s, maar dat de juiste opzegtermijn in acht is genomen. Bovendien wist A waar hij aan toe was en heeft hij ruim een jaar de tijd gehad zich te richten op een andere functie. De overgang van de functie van OOP naar OP dateert van de vorige reorganisatie. De hogeschool medezeggenschapsraad is hiermee akkoord gegaan. De werkgever heeft mogelijk de werknemers hierover in het begin niet voldoende geïnformeerd, maar alle medewerkers zijn uiteindelijk op de hoogte gebracht. Bij Music Academy was een specifieke expertise op het AV-gebied nodig, gerelateerd aan instrumentenbeheer. Op deze functie is een medewerker met deze specifieke bekwaamheden geplaatst. Hoewel deze medewerker minder diensttijd heeft dan A is deze plaatsing, gelet op artikel 1.3.2 van het Sociaal Plan, niet in strijd met het Sociaal Plan. De werkgever geeft voorts aan dat A niet een unieke functie vervult. Er zijn geen afvloeiingslijsten aan de werknemers verstrekt omdat het ondoenlijk is om aan te geven hoe de in het Sociaal Plan opgenomen criteria in individuele gevallen zullen uitpakken. Tot slot voert de werkgever aan dat hij veel heeft gecommuniceerd met A. Hij heeft een overzicht van de ter zake doende gegevens verstrekt, twee gespreksrondes gevoerd, toelichtende e-mail gezonden en de gegevens van de schouw zijn nog eens gecheckt. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 4.7 lid 1 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en artikel S-2 lid 1 cao hbo en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is A ontvankelijk in zijn beroep. Het ontslag Hoewel A zijn ontslagbrief later dan zijn collega s heeft ontvangen, heeft de werkgever de in de cao hbo voorgeschreven opzegtermijn gehanteerd. Van een in het Sociaal Plan opgenomen verplichting om een langere opzegtermijn te hanteren is geen sprake. Bovendien is A door de handelwijze van de werkgever niet benadeeld. Hij wist immers door het eerder genomen plaatsingsbesluit wat zijn vooruitzichten bij de Hogeschool waren en kon zich derhalve, net als zijn collega s, daarop instellen en sollicitaties verrichten. De verplaatsing van de AV-beheerfuncties van de categorie OOP naar OP dateert van een vorige reorganisatie en staat derhalve nu niet meer ter discussie. Pagina 3 van 5
A heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een unieke functie heeft op grond waarvan hij niet kan worden ontslagen. De collega van A met minder diensttijd die desondanks in dienst kan blijven is belast met instrumentenbeheer. A heeft ter zitting erkend dat hij deze taken niet kan verrichten. Door het ontslag van deze collega zou derhalve een vacature ontstaan, maar A zou hierin niet geplaatst kunnen worden. Gelet hierop heeft de werkgever in redelijkheid en op grond van de bepalingen van het Sociaal Plan voor deze functie voorbij kunnen gaan aan de ontslagvolgorde op grond van diensttijd. De voor beoordeling van het ontslag van belang zijnde gegevens zijn door de werkgever op een laat tijdstip ter inzage gegeven, maar A is naar het oordeel van de Commissie hierdoor niet zodanig in zijn belang geschaad dat dit tot gegrondheid van het beroep zou moeten leiden. Al met al staat naar het oordeel van de Commissie de noodzaak tot aanpassing van de formatie van AV-beheer voldoende vast en komt A vanwege zijn positie op de afvloeiingslijst in aanmerking voor ontslag. Bij de mondelinge behandeling is de Commissie gebleken dat de werkgever inmiddels voor AV-beheer transitieformatie inzet. Dat is tijdelijke formatie die onder meer ontstaan is omdat bepaalde werknemers in het kader van de oriëntatie op en kwalificatie voor andere functies voor het geheel of een deel van hun betrekkingsomvang vrijgesteld zijn van werkzaamheden. De werkgever heeft deze tijdelijke formatie, die volgens hem tot uiterlijk 1 september 2015 zal bestaan, opgevuld met werknemers in een tijdelijk dienstverband. Binnen het AV-gebied zijn zo twee werknemers op deze tijdelijke formatie benoemd; één werknemer voor 0,9 fte via een uitzendbureau tot juni 2015 en één werknemer voor 0,6 fte op een tijdelijk contract tot februari 2015. De Commissie is van oordeel dat deze formatie had moeten worden aangeboden aan werknemers, zoals A. A heeft ter zitting aangegeven dat hij in aanmerking had willen komen voor deze werkzaamheden. Gezien de positie van A op de afvloeiingslijst komt hij als eerste voor deze formatie in aanmerking. Aldus had A in dienst van de werkgever kunnen blijven tot ten minste 1 juni 2015. Op grond van het voorgaande komt de Commissie tot het oordeel dat het door de werkgever gegeven ontslag wegens opheffing van de betrekking weliswaar in stand kan blijven, maar dat dit bij de aan de commissie verstrekte informatie niet eerder dan per 1 juni 2015 kan ingaan. 5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen het ontslag wegens opheffing van de betrekking en gegrond voor zover het de opzegdatum betreft, in die zin dat het ontslag van A bij de huidige stand van zaken niet eerder kan ingaan dan 1 juni 2015. Aldus gedaan te Utrecht op 20 februari 2015 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, drs. A.M.M. Kooij-Blok, drs. K.A. Kool, mr. D.A.M. Schilperoord en mr. M.Th. van Wel, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Breunesse, secretaris. mr. W.H.B. den Hartog Jager voorzitter mr. J.A. Breunesse secretaris Pagina 4 van 5
Pagina 5 van 5 Commissie van Beroep