De aangeboden school voor so is voor de leerling voldoende nabij, waardoor op dit punt is voldaan aan de zorgplicht van de school.

Transcriptie

1 De aangeboden school voor so is voor de leerling voldoende nabij, waardoor op dit punt is voldaan aan de zorgplicht van de school. in het geding tussen: de heer A en mevrouw B, verzoekers, gemachtigde: de heer mr. J.M. Stevers en ADVIES het College van Bestuur van C, gevestigd te D, het bevoegd gezag van de school voor speciaal basisonderwijs (sbo) E te F, verweerder gemachtigde: mevrouw mr. N.J.A.P.B. Niessen 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Op 6 maart 2017, aangevuld op 30 maart 2017, hebben verzoekers aan de Commissie een geschil voorgelegd over het voorgenomen besluit van verweerder van 10 februari 2017 om G uiterlijk zes weken na 30 maart 2017 van school te verwijderen. Verweerder heeft op 23 maart 2017 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het geschil vond plaats op 4 april 2017 te Utrecht. Verzoeker verscheen ter zitting en werd bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door de heer H, directeur sector W, en de heer J, directeur van de school, bijgestaan door de gemachtigde alsmede een stagiaire, mevrouw K. Namens het Samenwerkingsverband was aanwezig de heer L, lid van het managementteam en routebegeleider. Na schorsing van de zitting heeft de Voorzitter van de Commissie ter zitting het dictum aan partijen meegedeeld. 2. DE FEITEN 1. Verzoekers zijn de ouders van G. G is geboren op 9 juli G bezocht de eerste leerjaren een reguliere basisschool. In de schooljaren en was zij leerling van de groepen 3 en 4 van sbo E (verder: de school). 2. De toelaatbaarheidsverklaring sbo op basis waarvan G de school bezocht, had een looptijd tot 31 december / advies d.d. 12 mei 2017/gecorrigeerde versie pagina 1 van 5

2 3. In oktober 2015 is bij G een intelligentieonderzoek afgenomen waarbij een totaal IQ van 62 is vastgesteld. 4. In november 2015 heeft verweerder aan verzoekers te kennen gegeven dat G beter tot haar recht zou komen op een school voor zeer moeilijk lerende kinderen (speciaal onderwijs, cluster 3). Verzoekers hebben geweigerd om het aanvraagformulier te ondertekenen voor een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) voor G tot het speciaal onderwijs. De Commissie Toelaatbaarheidsverklaringen van het samenwerkingsverband heeft de aanvraag wegens het ontbreken van de ondertekening van verzoekers niet beoordeeld en teruggestuurd naar de school. 5. In overleg met het samenwerkingsverband heeft de school toegestaan dat G na afloop van de indicatiebeschikking zonder een tlv op de school mocht blijven tot het einde van het schooljaar Bij beslissing van 17 mei 2016 heeft de directeur van de school aan verzoekers meegedeeld dat G na 1 augustus 2016 de school moest verlaten en per die datum zou worden uitgeschreven als leerling. 7. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing om G van school te verwijderen. Bij beslissing van 22 juni 2016 heeft de sectordirecteur W namens verweerder aan verzoeker meegedeeld dat het bezwaar hem niet op andere gedachten had gebracht. 8. Verzoeker heeft daarna met diverse instanties (onderwijsconsulent, leerplichtambtenaar, MEE, samenwerkingsverband) overleg gevoerd om de situatie op te lossen. Dat is niet gelukt en sinds het begin van het schooljaar zit G thuis. 9. Op 12 september 2016 hebben verzoekers zich tot de Commissie gewend met het verzoek een oordeel uit te spreken over het besluit tot verwijdering van G van de school. 10. Bij uitspraak van 18 november 2016 (zaaknummer ) heeft de Commissie het verzoek gegrond verklaard en verweerder daarbij geadviseerd om opnieuw een tlv voor G aan te vragen voor toelating tot een school voor speciaal onderwijs, cluster 3. Het samenwerkingsverband is geadviseerd om een dergelijke aanvraag in behandeling te nemen, ook indien verzoekers niet instemmen met de aanvraag en verzoekers is geadviseerd om de gegevens ter beschikking te stellen die de school nodig heeft om een groeidocument voor G op te stellen. 11. Vervolgens heeft verweerder een tlv voor speciaal onderwijs (so) cluster 3 voor G aangevraagd. De tlv is bij beslissing van 6 februari 2017 door het samenwerkingsverband toegekend, met een looptijd tot 31 juli / advies d.d. 12 mei 2017/gecorrigeerde versie pagina 2 van 5

3 12. Bij brief van 10 februari 2017 heeft verweerder verzoekers meegedeeld voornemens te zijn G te verwijderen. Daarbij heeft hij twee scholen genoemd die hij geschikt acht voor G, namelijk so M in N en so O in P (beide cluster 3). Verweerder heeft in de brief vermeld dat verwijdering volgt als verzoekers G niet voor 24 maart 2017 op een van deze scholen inschrijven. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven nog even te zullen wachten met deze verwijderingsbeslissing tot (om en nabij) 4 april Op 6 maart 2017 hebben verzoekers zich tot de Commissie gewend met het verzoek een oordeel uit te spreken over het voorgenomen besluit tot verwijdering van G van de school. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN Standpunt verzoeker Verzoekers stellen dat verweerder niet aan zijn plicht heeft voldaan een juiste school voor G te vinden. so M kan volgens verzoekers niet het juiste onderwijs bieden en heeft bovendien geen plaats voor G. Verder stellen verzoekers dat so O te ver weg is. Verzoeker, bij wie G op dit moment woont, zal elke dag minstens anderhalf uur in de file moeten staan om G van en naar school te brengen. De hiermee gepaard gaande tijd is te vergelijken met een rit van huis naar Q. Standpunt verweerder Verweerder stelt dat hij zorgvuldig heeft gehandeld in de uitvoering van de eerdere uitspraak van de Commissie. so M is wel de juiste school voor G. Helaas heeft deze inderdaad geen plek meer. so O is volgens verweerder een heel geschikt alternatief. De afstand van huis naar deze school is niet te groot. Verweerder heeft alles gedaan wat nodig is om een geschikte school te vinden en heeft aldus voldaan aan zijn zorgplicht. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De formele beoordeling van het verzoek Op grond van artikel 43 lid 2 van de Wet op het primair onderwijs (WPO) kunnen aan de Commissie geschillen worden voorgelegd die verband houden met de verwijdering van een leerling. Voor wat de beoordeling van de bevoegdheid van de Commissie betreft, stelt zij een voornemen tot verwijderen hieraan gelijk. Aldus acht de Commissie zich bevoegd van dit geschil kennis te nemen. Voorts is het geschil binnen de daarvoor geldende termijn ingediend en zijn verzoekers ontvankelijk in hun verzoek. Omdat er sprake is van een voornemen tot verwijdering beoordeelt de Commissie of de regelgeving van goed is uitgelegd en toegepast / advies d.d. 12 mei 2017/gecorrigeerde versie pagina 3 van 5

4 De Commissie heeft in haar uitspraak van 18 november 2016 reeds vastgesteld dat G een extra ondersteuningsbehoefte heeft. Voorts heeft de Commissie in deze uitspraak geconcludeerd dat er deugdelijk onderzoek is gedaan naar het ontwikkelingsperspectief van G, alsmede naar de voor de school resterende begeleidingsmogelijkheden. Verzoekers hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de Commissie er toe dienen te brengen dit oordeel te herzien. Derhalve ligt in dit geschil alleen de vraag voor of een andere school is gevonden die bereid is de leerling toe te laten. De inhoudelijke beoordeling van het verzoek Omdat so M geen plaats meer heeft, ligt derhalve de vraag voor of verweerder met het aanbod van plaatsing van G op so O heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen. Overeenkomstig het gesteld in artikel 40 lid 11 van de WPO vindt definitieve verwijdering van een leerling niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Hierover dient, zoals de Commissie al eerder overwoog in oordeel , met ouders overleg gevoerd te worden. De Commissie stelt hierbij voorop dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in de afgelopen zes maanden meerdere malen overleg is gevoerd door verweerder met verzoekers over een andere onderwijsvoorziening, inclusief mogelijkheden buiten het samenwerkingsverband. Aldus is in voldoende mate overleg met verzoekers gevoerd. Verzoekers hebben hun bezwaar tegen de plaatsing op so O gegrond op de reisafstand naar de school en niet op het onderwijsaanbod van de school. De Commissie overweegt dat binnen de regio van het samenwerkingsverband leerlingenvervoer wordt aangeboden. Gesteld noch gebleken is dat dit vervoer, mede gezien de regionale spreiding van so-scholen, als niet-adequaat valt te kwalificeren. Verzoekers hebben aangegeven dat G door haar ouders naar school wil worden gebracht en dat zij daarom geen gebruik willen maken van leerlingenvervoer. Het staat verzoekers vrij deze keuze te maken, maar met inachtneming van het hiervoor gestelde leidt dit niet tot zorgplichtverzwaring voor verweerder. Over de stelling van verzoekers dat de reistijd per auto naar de school te veel zou zijn overweegt de Commissie dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat G op dit moment de vijf schooldagen per week verblijft bij haar vader. Echter, voorts is gebleken dat verzoekers in onderling overleg een ouderschapsplan hebben opgesteld waarbij, indien sprake is van schoolgang van G, zij drie schooldagen per week bij moeder verblijft en twee schooldagen per week bij haar vader. De reistijd van het woonhuis van de vader naar school per auto bedraagt volgens de routeplanner 35 minuten, hetgeen door de Commissie als niet onredelijk lang wordt gezien. Moeder woont op een aanzienlijk minder grote afstand van de school dan vader. Dat verzoekers G zelf naar school willen brengen veroorzaakt derhalve geen onredelijke reistijd voor G. Het voorstaande brengt de Commissie tot het oordeel dat het aanbod tot plaatsing van G op de so O, mede in acht nemend dat verzoekers alleen hebben aangevoerd dat de reistijd te groot zou zijn, passend is, zodat de Commissie het verzoek ongegrond zal verklaren / advies d.d. 12 mei 2017/gecorrigeerde versie pagina 4 van 5

5 5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen oordeelt de Commissie het verzoek ongegrond. 6. AANBEVELINGEN De Commissie adviseert verzoekers alles in het werk te stellen om G deel te laten nemen aan onderwijs. Aldus gedaan te Utrecht op 12 mei 2017 door mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, voorzitter, drs. O. Meulenbeek, en drs. A.H.T. Gieling, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Breunesse, secretaris. mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, voorzitter mr. J.A. Breunesse secretaris Het oordeel van de Commissie is reeds ter zitting aan partijen meegedeeld / advies d.d. 12 mei 2017/gecorrigeerde versie pagina 5 van 5