SAMENVATTING UITSPRAAK

Transcriptie

1 SAMENVATTING Beroep tegen ontslag wegens reorganisatie; BVE Werknemer is ontslagen omdat zijn arbeidsplaats als gevolg van een reorganisatie is komen te vervallen. Werknemer heeft een functies in de functiecategorie "geen fuwa-functie", die gedeeltelijk is opgeheven. Werknemer is benoemd als docent maar werkte al lang niet meer als docent en was werkzaam in funties die niet waren beschreven. Daarmee is voor de Commissie voldoende aannemelijk geworden dat de werkzaamheden leiden tot het in het kader van het Sociaal Plan indelen van zijn functie in de functiecategorie geen fuwa-functie. Bij het boventallig verklaren is het anciënniteits- beginsel in acht genomen. Werknemer heeft aangegeven dat hij wel als salesmanager of docent zou willen werken. Nu de functie van salesmanager is komen te vervallen en werknemer nooit eerder kenbaar heeft gemaakt als docent te willen werken en ook geen gehoor heeft gegeven aan de oproepen van het mobiliteitsbureau, kan het de werkgever niet worden tegengeworpen dat deze functies niet zijn aangeboden. Dat er sprake zou zijn van een andere voor hem passende functie, is de Commissie niet gebleken. Er is niet gebleken van onevenredige benadeling. Het Sociaal Plan is niet op onjuiste wijze uitgevoerd. Beroep ongegrond in het geding tussen: UITSPRAAK A, wonende te B, verzoeker, hierna te noemen A gemachtigde: mr. C.J. Vermaase en het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. S.E.H. van Thoor 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij beroepschrift met bijlagen van 10 juni 2009, ingekomen op 12 juni 2009, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever d.d. 13 mei 2009 om hem per 1 november 2009 te ontslaan wegens het vervallen van zijn arbeidsplaats. De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 2 oktober 2009, aangevuld bij brieven van 25 en 26 november De mondelinge behandeling vond plaats op 30 november A verscheen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door E, senior strategisch organisatie adviseur HRM, F, voorzitter directie werkmaatschappij X en G, lid directie werkmaatschappij X, en werd daartoe bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever heeft een pleitnotitie overgelegd. De inhoud van voornoemde stukken geldt als hier herhaald en ingelast. Pagina 1 van 5

2 2. DE FEITEN A is sinds 18 augustus 1986 als docent werkzaam bij C) in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang. Laatstelijk was hij werkzaam als salesmanager bij de werkmaatschappij X van C. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de CAO BVE C bestaat uit een centrale dienst en acht werkmaatschappijen. Als gevolg van minder inkomsten en teruglopende deelnemersaantallen heeft C in 2009 besloten om het aantal arbeidsplaatsen in het secundaire proces te verminderen. Met dit besluit heeft de centrale medezeggenschapsraad ingestemd. Voor de werkmaatschappij X was het gevolg van dit besluit dat de formatie met 42,8 fte diende te worden verminderd, waarvan 7,0448 fte via gedwongen ontslag gerealiseerd diende te worden. De formatiereductie voor de werkmaatschappij X is beschreven in het Reductieplan werkmaatschappij X, dat is goedgekeurd door de medezeggenschapsraad van de werkmaatschappij X. Op de medewerkers die als gevolg hiervan boventallig zijn verklaard, is het Sociaal Plan, dat hoort bij het reductieprogramma Overhead, van toepassing. Dit Sociaal Plan is 23 april 2009 vastgesteld door de werkgever in overeenstemming met de vakcentrales. Op 13 mei 2009 heeft de werkgever A het besluit doen toekomen om hem boventallig te verklaren en het besluit om de arbeidsovereenkomst met hem met ingang van 1 november 2009 te beëindigen. Tegen de boventalligheidsverklaring heeft A bezwaar aangetekend bij de bezwarencommissie Sociaal Plan reductieprogramma Overhead van C. Deze commissie oordeelde dat de werkgever in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Het onderhavige beroep is gericht tegen de beslissing van de werkgever d.d. 13 mei 2009 om de arbeidsovereenkomst met A per 1 november 2009 te beëindigen wegens opheffing van zijn betrekking. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN A voert aan dat hij tot 1 november 2007 heeft gewerkt als directeur opleidingen maar dat aan die functie onvoldoende inhoud werd gegeven, hetgeen er toe heeft geleid dat hij zich in september 2007 ziek heeft gemeld. Pas na zijn ziekmelding is besloten dat A van 1 november 2007 tot 31 december 2008 een speciale taakopdracht als salesmanager zou gaan vervullen. Op 13 april 2009 is deze taakopdracht geëvalueerd. Toen is met instemming van A door de werkgever besloten om de opdracht te beëindigen. Op die dag is afgesproken dat de werkgever met A verder zou praten over de toekomstige invulling van zijn werkzaamheden. A zelf dacht hierbij aan het uitwerken van de concepten die hij als salesmanager heeft gemaakt zodat er bijvoorbeeld een cursus Indonesische koken opgezet kon worden. Als A had geweten dat er gereorganiseerd zou worden, had hij wellicht ook wel weer als docent aan de slag willen gaan. Aangezien de werkgever de afspraak om over de toekomstige invulling van zijn werk te praten niet is nagekomen zijn de mogelijke opties niet besproken. Volgens A heeft de werkgever bewust gewacht tot het moment waarop het reductieprogramma Overhead van toepassing zou worden zodat A via die weg ontslagen kon worden. Volgens A is dit echter niet de geëigende weg om een individueel arbeidsconflict op te lossen. Daar komt nog bij dat, zelfs als hij onder de reorganisatie zou vallen, A als directeur opleidingen niet ontslagen had mogen worden. Aangezien die beschreven functie nooit is opgeheven, is het A niet duidelijk waarom hij is ingedeeld in de functiecategorie geen fuwa-functie. Als de werkgever er bij de reorganisatie van uit is gegaan dat de werkzaamheden als salesmanager zijn komen te vervallen, merkt A op dat er geen sprake is van boventalligheid. Daarvan is volgens het Sociaal Plan slechts sprake als een arbeidsplaats komt te vervallen. A verrichtte zijn werkzaamheden als salesmanager niet op basis van een arbeidsplaats in de zin van het Sociaal Plan omdat hij niet werkte binnen een organisatorische eenheid. Tot slot voert A nog aan dat hij niet ontslagen had mogen worden omdat het op de weg van de werkgever had gelegen om met inachtneming van de hardheidsclausule tot een individuele oplossing te komen, waarbij rekening kon worden gehouden met zijn langdurige dienstverband. Pagina 2 van 5

3 De werkgever voert aan dat in 2001 werkmaatschappijen zijn ontstaan als gevolg van een nieuwe organisatiestructuur. Op dat moment zijn alle functies directeur opleidingen komen te vervallen en vervangen door de functie opleidingsmanager. Aangezien A destijds geen theoretische opleiding verzorgde, is hij niet aangesteld als opleidingsmanager. Uitgaande van het principe mens volgt werk is A aangesteld als directeur bedrijf. In die functie gaf hij leiding aan de vijf restaurants van de werkmaatschappij X. Dit was geen fuwa-functie. Vanaf het moment dat Van der Donk in 2005 directeur van de werkmaatschappij is geworden, is hij mede vanwege de onvrede die bij A bestond over de invulling van zijn functie, steeds met Van der Ven op zoek geweest naar een passende functie. In dat kader is nimmer gesproken over de functie docent. Nadat A een project voor bepaalde tijd heeft geleid is de taakopdracht salesmanager geformuleerd. Het plan was om opleidingen op te zetten in samenwerking met het bedrijfsleven. Deze opleidingen werden niet vanuit OCW bekostigd en moesten door het bedrijfsleven worden bekostigd. Helaas leverde het project onvoldoende op waardoor de taakopdracht is beëindigd. Op 13 april 2009 is dit met Van der Ven besproken en ook toen heeft hij niet aangegeven dat hij eventueel weer als docent aan de slag zou willen gaan. Ander passend werk was en is niet voorhanden. Inmiddels was duidelijk dat de werkmaatschappij X op grond van een, door het College van Bestuur vastgesteld en door de MR goedgekeurd, reductieprogramma binnen de categorie onderwijsondersteunend personeel tot een formatiereductie moest overgaan. Als onderdeel van het reductieprogramma is de functiecategorie geen fuwa-functie bestaande uit 2,8 fte met 2 fte verminderd. Een van de werknemers in deze categorie kon in een passende functie worden herplaatst. Op basis van anciënniteit is A, die geen fuwa-functie uitoefende, boventallig verklaard. De werkgever heeft A conform het Sociaal Plan het aanbod gedaan om met FPU te gaan en hem daarbij een vergoeding van 9 maandsalarissen te betalen. Dit aanbod heeft A afgeslagen. Ook van de mogelijkheid om samen met het mobiliteitsbureau op zoek te gaan naar een passende oplossing heeft Van der Ven geen gebruik gemaakt, aldus de werkgever. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel WEB, en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk. Het ontslag Volgens het Sociaal Plan is er sprake van het vervallen van een arbeidsplaats als deze, na herinrichting, niet meer voorkomt in de organisatorische eenheid. Deze eenheid is in het Sociaal Plan beschreven als een door een samenhangend takenpakket duidelijk herkenbaar organisatorisch onderdeel. In casu zijn dit de werkmaatschappijen en de centrale diensten. Het staat vast dat A tot 1 november 2009 werkzaam was voor de werkmaatschappij X. Gezien de omschrijving in het Sociaal Plan staat daarmee ook vast dat A zijn werkzaamheden tot op het laatst verrichtte op basis van een arbeidsplaats binnen een organisatorische eenheid. De werkgever heeft A ontslagen omdat hij een van de functies in de functiecategorie geen fuwa-functie bekleedde en deze functiecategorie gedeeltelijk is opgeheven. De Commissie zal beoordelen of de werkgever er terecht van uit is gegaan dat de functie van A viel onder de functiecategorie geen fuwa-functie. Indien dit het geval is, zal de Commissie vervolgens beoordelen of de werkgever overeenkomstig het in het Sociaal Plan beschreven traject heeft gehandeld. Pagina 3 van 5

4 Alhoewel A is benoemd als docent, is de Commissie gebleken dat hij in ieder geval sinds 2001 geen invulling meer geeft aan die functie maar achtereenvolgens werkzaam is geweest als directeur opleidingen, directeur bedrijf, projectleider en laatstelijk als salesmanager. Nu artikel A-17 van de CAO BVE bepaalt dat een functie het samenstel van werkzaamheden is dat door een werknemer krachtens zijn arbeidsovereenkomst moet worden verricht zoals vastgesteld in het functieboek van de instelling én A niet heeft weersproken dat de functie directeur bedrijf en de functies die A daarna heeft bekleed (projectleider, salesmanager) niet waren beschreven, is voor de Commissie voldoende aannemelijk geworden dat de werkzaamheden die A heeft verricht leiden tot het in het kader van het Sociaal Plan indelen van zijn functie in de functiecategorie geen fuwa-functie. Ten aanzien van de vraag of de werkgever overeenkomstig het Sociaal Plan heeft gehandeld overweegt de Commissie het volgende. Het Reductieplan werkmaatschappij X geeft aan dat 2 van de 2,8 fte van de functiecategorie geen fuwafunctie worden opgeheven. Conform het Sociaal Plan is de boventalligheid op 13 mei 2009 kenbaar gemaakt. Van de drie medewerkers die onder de categorie geen fuwa-functie vielen, was de omvang en de duur van de dienstverbanden respectievelijk 1 fte; 6 jaar en 10 maanden, 1 fte; 21 jaar en 12 dagen en 0,8 fte; 24 jaar, 1 maand en 28 dagen. De werknemer die als eerste op de afvloeiingslijst stond was de werknemer met het dienstverband van 6 jaar en 10 maanden. Deze werknemer is herplaatst. Nu A met zijn ruim 21-jarige dienstverband de volgende op de afvloeiingslijst was, is hij naar het oordeel van de Commissie in overeenstemming met de bepalingen van het Sociaal Plan boventallig verklaard. Op grond van het bovenstaande is de noodzaak van het ontslag naar het oordeel van de Commissie voldoende komen vast te staan. Nu de noodzaak van het ontslag voldoende vast staat, zal de Commissie vervolgens beoordelen of de werkgever heeft voldaan aan de in het Sociaal Plan beschreven inspanningsverplichting om A te herplaatsten. Het Sociaal Plan geeft aan dat er naar wordt gestreefd om boventallige werknemers in een passende functie te herplaatsen binnen C. Het mobiliteitsbureau van C ondersteunt de boventallige werknemers bij de keuze van een mogelijke nieuwe loopbaan. In het Sociaal Plan staat dat de boventallige medewerker verplicht is mee te werken aan de bemiddelingsactiviteiten van het mobiliteitsbureau. Ter zitting heeft A aangegeven dat hij de concepten die hij als salesmanager heeft gemaakt zou willen uitwerken. Aangezien het een beleidskeuze van de werkgever is geweest om in te zetten op functies in het primaire proces en de CMR daarmee heeft ingestemd, en als gevolg daarvan de werkzaamheden van salesmanager zijn komen te vervallen, kan dit naar het oordeel van de Commissie niet als een passende functie worden aangemerkt. Ter zitting heeft A aangegeven dat hij desnoods weer als docent aan de slag zou willen gaan. A heeft echter beaamd dat hij geen gehoor heeft gegeven aan de oproepen van het mobiliteitsbureau. In dat verband kan het de werkgever niet worden tegengeworpen dat A die functie niet is aangeboden, temeer niet daar A tijdens gesprekken die hij in het verleden met de werkgever heeft gevoerd toen er werd gezocht naar een passende functie, nimmer heeft aangegeven dat hij ook wel weer als docent aan de slag zou willen gaan. Dat er sprake zou zijn van een andere passende functie waarin A herplaatst had kunnen worden, is de Commissie niet gebleken. Over de toepassing van de hardheidsclausule overweegt de Commissie dat deze volgens het Sociaal Plan in het leven geroepen is voor die gevallen waarbij een werknemer onevenredig wordt benadeeld door de toepassing van het Sociaal Plan. Daarvan is de Commissie in casu niet gebleken. Het feit dat A bij een ontslag op een andere grond mogelijk aanspraak zou kunnen maken op een hogere vergoeding valt hier naar het oordeel van de Commissie niet onder. Alles overziende komt de Commissie tot de conclusie dat het Sociaal Plan in redelijkheid aan het ontslag ten grondslag kon liggen en dat de werkgever ten aanzien van A aan dit Sociaal Plan niet op onjuiste wijze uitvoering heeft gegeven. De Commissie komt dan ook tot het oordeel dat het beroep van A ongegrond verklaard dient te worden. Pagina 4 van 5

5 5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep ongegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 18 januari 2010 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, drs. J.A.M. van Agt, mr. E.M.W.P. Hermans, mr. D.A.M. Schilperoord en mr. drs. B.H. van Velzen, leden, in aanwezigheid van mr. A. A. Veraart, secretaris. mr. W.H.B. den Hartog Jager voorzitter mr. A. A. Veraart secretaris Pagina 5 van 5