het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever

Transcriptie

1 S AMENV ATTING Bezwaar tegen indeling in profiel Docent schaal 10 HBO Werknemer was Hogeschooldocent schaal 12. Hij bestrijdt de gehanteerde referentieperiode van twee jaar omdat er in die periode problemen geweest zijn over waar hij zou worden ingezet. Hij stelt voorts dat de werkgever ten onrechte bepaalde werkzaamheden buiten beschouwing heeft gelaten. Tot slot stelt hij dat de werkgever aansluiting moet zoeken bij de functies van het Conversiebestand: de Docent schaal 10-functie van de hogeschool bevat volgens hem kenmerken van de Docent schaal 11 uit het Conversiebestand. De werkgever stelt dat de invoeringsprocedure niet de mogelijkheid biedt af te wijken van de referentieperiode. De door de werknemer verrichte werkzaamheden liggen voor het overgrote deel op het gebied van de Docent schaal 10. De overige werkzaamheden waren niet relevant en niet opgedragen. De functietitels en profielen uit het Conversiebestand sluiten niet één op één aan op de feitelijke situatie binnen de hogescholen. Het toetsingskader van de Commissie bestaat uit het Plan van Aanpak, het functiebouwwerk en de beschrijving en de waardering van de daarin opgenomen functies zoals deze tot stand zijn gekomen op basis van de CAO-HBO. Dit resultaat van het lokale overleg vormt voor de Commissie in beginsel een gegeven. De Commissie kan onder omstandigheden, namelijk indien een bezwaarde daar gemotiveerd een beroep op doet en/of indien de Commissie daartoe zelf gerede aanleiding ziet, de waardering toetsen van FUWA-HBO-functies die geen voorbeeldfuncties zijn en die ook niet ongewijzigd zijn overgenomen uit het Conversiebestand. De werkgever heeft de functie ingedeeld op basis van de taakoverzichten. Dit is in overeenstemming met het Plan van Aanpak. Inzetbaarheidproblemen gedurende de referentieperiode vormen in dit geval onvoldoende reden om een afwijkende referentieperiode te hanteren. De taken op het gebied van onderwijsontwikkeling zijn uitsluitend op het eigen vakgebied gelegen, hetgeen past in het profiel van de Docent schaal 10. De Commissie acht zich in dit oordeel gesteund door het advies van de door haar ingeschakelde externe deskundige. Bezwaar ongegrond in het geding tussen: ADVIES A, wonende te B, verzoeker, hierna te noemen A gemachtigde: mr. drs. S.O. Voogt en het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij bezwaarschrift met bijlagen van , ingekomen op en aangevuld d.d en , heeft A bezwaar ingediend tegen de beslissing van de werkgever d.d om de door hem vervulde functie in te delen in de functie Docent met maximumschaal 10. De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op De mondelinge behandeling vond plaats op A verscheen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door D, clusterdirecteur Management. Pagina 1 van 5

2 Bij schrijven van heeft de Commissie de werkgever verzocht nadere informatie te verstrekken over de in het functiebouwwerk opgenomen docentenfuncties in relatie tot het in de CAO- HBO opgenomen Conversiebestand. De werkgever heeft deze informatie verstrekt bij brief van Bij brief van heeft A hierop gereageerd. Op verzoek van de Commissie heeft de werkgever bij brief van het scoreprofiel met toelichting op de kenmerken van de functie Docent schaal 10 verstrekt. De Commissie heeft aan een externe FUWA-HBO gecertificeerde deskundige, de heer H. in t Veld, verzocht de waardering van de Docent schaal 10-functie uit het functiebouwwerk van de werkgever te beoordelen aan de hand van het overgelegde scoreprofiel en enkele vragen van de Commissie. Op heeft deze deskundige zijn bevindingen gerapporteerd en heeft de Commissie partijen in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Bij schrijven van heeft A gereageerd. De werkgever heeft bij brief van gereageerd. De inhoud van voornoemde stukken geldt als hier herhaald en ingelast. 2. DE FEITEN De Commissie gaat op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht uit van de volgende, als gesteld en niet of onvoldoende weersproken en door de Commissie in deze procedure relevant geachte, tussen partijen vaststaande feiten. A is sinds als Hogeschooldocent met maximumschaal 12 werkzaam bij de (rechtsvoorganger van) C in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de CAO-HBO. In het kader van de invoering van de nieuwe functieordening op grond van FUWA-HBO heeft de werkgever de door A vervulde functie per opnieuw ingedeeld. De periode van twee jaar voorafgaand aan het nemen van de beslissing gold als referentieperiode. De functies zijn door externe FUWA-deskundigen beschreven en gewaardeerd. De indelingsgesprekken met het onderwijzend personeel zijn gevoerd aan de hand van de drie docentfuncties, die bij de hogeschool worden gehanteerd: Docent (schaal 10), Kerndocent (11) en Hogeschooldocent (12). Deze profielen zijn opgenomen in het Indelingsprotocol OP-functies C. Bij brief van heeft de werkgever A medegedeeld voornemens te zijn de door hem vervulde functie in te delen in de functie Docent. A heeft in een brief d.d aan de werkgever te kennen gegeven het met dat voornemen niet eens te zijn. Daarop heeft op een heroverwegingsgesprek tussen A en de opleidingsdirecteur plaatsgevonden. Bij brief van heeft de werkgever A medegedeeld het voorgenomen besluit te handhaven. A heeft daartegen bij brief van bezwaar ingediend bij de Interne Bezwarencommissie Functieordening van C. In haar advies van heeft de interne bezwarencommissie de werkgever geadviseerd het bezwaar van A ongegrond te verklaren. De werkgever heeft het advies gevolgd en de functie van A ingedeeld in die van Docent (schaal 10). Tegen deze beslissing is het onderhavige bezwaar gericht. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN A stelt dat de werkgever niet in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan de referentieperiode van twee jaar. Na de fusie tussen E en C in 2002 zijn er problemen geweest over de vraag in welk cluster hij zou worden ingezet. De procedure die hij daarover heeft gevoerd, overlapt gedeeltelijk de referentieperiode, als gevolg waarvan in die periode geen reëel beeld heeft kunnen ontstaan van de normaal gesproken door hem verrichte werkzaamheden. A stelt vervolgens dat de procedure functieordenen ten aanzien van hem niet juist is gevolgd, aangezien hij voorafgaand aan het nemen van de voorgenomen indelingsbeslissing onvoldoende in de gelegenheid is gesteld zelf aan te geven waaruit zijn werkzaamheden hebben bestaan. De termijn daarvoor was voor A te kort en daardoor is de werkgever ten onrechte bij het nemen van de indelingsbeslissing uitsluitend uitgegaan van het taakoverzicht van de twee voorafgaande jaren. Ook heeft de werkgever volgens A bij het nemen van de indelingsbeslissing ten onrechte een aantal van de door hem verrichte werkzaamheden buiten beschouwing gelaten. Dit betreft onder meer activiteiten op het gebied van de medezeggenschap (ook vak- en clusteroverschrijdend), als leerplanbeheerder, deelname aan landelijk overleg HBO-docenten Frans en werkzaamheden als coördinator internationalisering. Ook de door A verrichte Pagina 2 van 5

3 scholingsactiviteiten zijn relevant voor de indeling omdat deze iets zeggen over zijn instelling en bevlogenheid. Voorts is A van mening dat de werkgever het gelijkheidsbeginsel niet heeft nageleefd aangezien andere docenten gelijkwaardige werkzaamheden verrichten als A en wel in de functie Kerndocent (schaal 11) zijn ingedeeld. Uit het advies van de door de Commissie ingeschakelde deskundige blijkt, volgens A, dat de functie Docent (schaal 10) niet als passend kan worden aangemerkt. Niet alleen merkt de deskundige op dat deze functie neigt naar een functie in de sfeer van instructeur/praktijkdocent, maar ook dat deze kan worden ingevuld op HBO-werk- en denkniveau. A functioneert onmiskenbaar op academisch niveau. Tot slot stelt A dat de werkgever weliswaar de vrijheid bezit om van het Conversiebestand afwijkende functietitels en inhoud vast te stellen, maar dat hij daarbij wel aansluiting moet zoeken bij de functies van het Conversiebestand en aan de hand daarvan de salarisschalen dient vast te stellen. Volgens A handelt de werkgever in strijd daarmee nu de Docent schaal 10-functie van C de kenmerken bevat van het functieprofiel docent code 2.06 uit het Conversiebestand. Het ontgaat A hoe de functie Docent (schaal 10) meer verwantschap zou moeten inhouden met het functieprofiel van instructeur (code 2.07) dan met het profiel van docent (code 2.06) uit het Conversiebestand. Anders dan aan de instructeur worden immers aan de schaal 11-docent in het Conversiebestand, net als aan de Docent (schaal 10) bij de werkgever, ontwikkeltaken toebedeeld. De werkgever stelt dat de invoeringsprocedure functieordenen niet de mogelijkheid biedt af te wijken van de referentieperiode. Ter zitting heeft de werkgever daaraan toegevoegd dat de situatie van A ook niet zo bijzonder was dat afwijking van de referentieperiode aangewezen zou zijn. Of aan A gedurende de referentieperiode ook andere werkzaamheden hadden moeten worden opgedragen, is volgens de werkgever in deze procedure niet aan de orde. De door A in de referentieperiode verrichte werkzaamheden liggen voor het overgrote deel op het gebied van de Docent (schaal 10). De door A genoemde overige werkzaamheden leiden volgens de werkgever niet tot een andere indeling omdat deze hetzij niet tot de opgedragen werkzaamheden behoren (medezeggenschap), hetzij niet relevant zijn in het kader van functieordenen (scholingsactiviteiten). Dat A zijn werkzaamheden met bevlogenheid en grote inzet verricht is waar, maar niet van belang voor het onderscheid tussen de verschillende docentfuncties. Andere door A verrichte nevenwerkzaamheden vormen niet het merendeel van de opgedragen werkzaamheden en rechtvaardigen volgens de werkgever ook overigens geen hogere indeling. De werkzaamheden van A in de referentieperiode hebben zich volgens de werkgever voor het overgrote deel bevonden op het vlak van het lesgeven en andere activiteiten die vallen binnen het kader van de omschrijving van de functie Docent (schaal 10). In deze procedure staat ter discussie of de door A gedurende de referentieperiode verrichte werkzaamheden tot een juiste functie-indeling hebben geleid en niet of de functie van andere docenten juist is ingedeeld. Van een voorkeursbehandeling van andere docenten bij het proces van functieordenen is volgens de werkgever overigens geen sprake geweest. Voorts stelt de werkgever dat de gehanteerde functie van Docent (schaal 10) passend is in relatie tot artikel F-2 lid 2 CAO-HBO. In het voorwoord op het Conversiebestand staat dat de functietitels en de profielen uit dat bestand niet één op één aansluiten op de feitelijke situatie binnen de hogescholen. Daaruit volgt dat de waarderingsuitkomsten en de bijbehorende functieschalen evenmin één op één uit de functiematrix kunnen worden overgenomen. In het door de werkgever gehanteerde systeem FUWA-HBO is een voorbeeldfunctie docent schaal 10 opgenomen. Daarnaast is de in het systeem beschreven en gewaardeerde functie van docent met schaal 11 van een andere inhoud dan de functie Docent (schaal 10) bij de werkgever. Waardering van deze beschreven functie op basis van FUWA-HBO leidt tot indeling in schaal 10, aldus de werkgever. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het bezwaar is gericht tegen een heroverwogen beslissing functieordenen als bedoeld in art. 4 lid 5 van de Landelijke bezwarenregeling functieordenen hbo, en binnen de daartoe geldende termijn is ingediend, is de Commissie bevoegd van het bezwaar kennis te nemen en is het bezwaar ontvankelijk. Pagina 3 van 5

4 De indeling als Docent (schaal 10) Landelijke bezwarencommissie Artikel 4 lid 1 van het reglement van de Commissie bepaalt dat de Commissie toetst of de werkgever in redelijkheid en billijkheid tot de heroverwogen functieordeningsbeslissing, waartegen het bezwaar is gericht, heeft kunnen komen. Het toetsingskader van de Commissie bij de beoordeling van bezwaren van werknemers tegen de indeling van hun functie bestaat uit het Plan van Aanpak, het functiebouwwerk en de beschrijving en de waardering van de daarin opgenomen functies van de desbetreffende hogeschool, zoals deze in het lokale overleg tot stand zijn gekomen op basis van de CAO-HBO [met daarbij opgenomen het Protocol functie-ordening II (Bijlage IX) en de Functiematrix conversiebestand Hoger Beroeps Onderwijs (Bijlage X)]. Dit resultaat van het lokale overleg vormt voor de Commissie in beginsel een gegeven. De beoordeling van de Commissie betreft in de eerste plaats de vraag of de werkgever de functie van de werknemer op basis van de gedurende de te hanteren referentieperiode opgedragen werkzaamheden, in redelijkheid in het juiste profiel heeft ingedeeld. Voorts kan de Commissie onder omstandigheden, namelijk indien een bezwaarde daar gemotiveerd een beroep op doet en/of indien de Commissie daartoe zelf gerede aanleiding ziet, de waardering van die FUWA-HBO-functies toetsen, die geen voorbeeldfuncties uit het FUWA-HBO-systeem zijn en ook niet ongewijzigd zijn overgenomen uit het Conversiebestand. A heeft betoogd dat de waardering van de functie Docent (schaal 10) onjuist is vanwege de in de functiebeschrijving opgenomen taken op het gebied van onderwijsontwikkeling en vanwege het feit dat hij op academisch niveau functioneert. Aangaande dit laatste overweegt de Commissie dat in deze procedure niet het niveau van het functioneren van A, doch het niveau van de aan hem gedurende de referentieperiode opgedragen werkzaamheden relevant is. Vaststaat dat de werkgever de door A vervulde functie heeft ingedeeld op basis van de taakoverzichten over de referentieperiode en niet mede op basis van door A zelf verstrekte gegevens over de door hem verrichte werkzaamheden. De werkgever heeft hiermee gehandeld in overeenstemming met de in het Plan van Aanpak beschreven procedure, die voorschrijft dat bij het ontbreken van door de werknemer verstrekte gegevens de taakoverzichten als basis voor de indeling van de functie zullen gelden. Het argument van A dat hij onvoldoende tijd kreeg om het inventarisatieformulier werkzaamheden in te vullen leidt niet tot gegrondheid van het bezwaar daar A diverse keren, te weten bij het gesprek met de opleidingsdirecteur op naar aanleiding van de voorgenomen beslissing, bij het voeren van de interne bezwarenprocedure en ook nu in de procedure bij de Commissie in de gelegenheid is geweest alsnog aan te geven welke werkzaamheden hij in de referentieperiode heeft verricht. A heeft weliswaar geprotesteerd tegen zijn plaatsing in het cluster E Management, doch daaruit volgt niet zonder meer dat de door hem in de referentieperiode ten behoeve van dat cluster verrichte werkzaamheden niet maatgevend zijn voor de indeling van zijn functie. De aanwezigheid van niet nader gespecificeerde inzetbaarheidsproblemen gedurende de referentieperiode is voor de Commissie onvoldoende reden om te oordelen dat de werkgever een afwijkende referentieperiode had dienen te hanteren. A heeft overigens niet aangegeven welke periode wel een representatief beeld zou geven, noch welke andere werkzaamheden hij in die periode verricht zou hebben. De Commissie wil echter niet ongezegd laten dat zij met name gelet op het verhandelde ter zitting betwijfelt of de plaatsing van A in dit cluster ertoe heeft geleid dat de werkgever optimaal gebruik maakt van zijn capaciteiten en ervaring. Wat betreft de taken op het gebied van onderwijsontwikkeling stelt de Commissie vast dat deze taken uitsluitend op het eigen vakgebied gelegen zijn, hetgeen naar het oordeel van de Commissie past in het profiel van de functie van Docent (schaal 10). De Commissie acht zich in dit oordeel gesteund door het advies van de door haar ingeschakelde externe deskundige. Ten aanzien van de medezeggenschapsactiviteiten van A overweegt de Commissie dat deze niet van belang zijn voor de indeling van zijn functie aangezien die activiteiten niet tot een bepaalde docentenfunctie behoren doch verbonden zijn aan het lidmaatschap van de medezeggenschapsraad en derhalve vanuit elke functie binnen de hogeschool kunnen worden verricht. Evenmin kunnen scholingsactiviteiten bepalend zijn voor het niveau van de door A vervulde werkzaamheden, omdat deze voornamelijk gericht zijn op de ontwikkeling van A zelf. Van de overige door A genoemde werkzaamheden is onvoldoende vast komen te staan dat deze tot de hem opgedragen taken behoorden, noch is aannemelijk dat deze werkzaamheden aanleiding geven tot indeling in een andere functie. Vervolgens overweegt de Commissie dat het beroep van A op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen aangezien het de taak van de Commissie is te beoordelen of de werkgever in het concrete geval op basis van de methode FUWA-HBO tot een juiste indeling is gekomen. Pagina 4 van 5

5 Hoewel A uitsluitend de indeling van zijn functie in de functie van Docent (schaal 10) heeft aangevochten, heeft de Commissie het vanwege de in de functiebeschrijving opgenomen werkzaamheden op het gebied van onderwijsontwikkeling raadzaam geacht ook de waardering van de functie van Docent (marginaal) te toetsen. Deze toets voert de Commissie tot de conclusie dat de werkgever het door zijn externe adviseur geaccordeerde scoreprofiel in redelijkheid heeft kunnen overnemen. Ook in deze conclusie acht de Commissie zich gesteund door de externe deskundige. De hogere score die deze op slechts één van de 14 kenmerken vaststelde, overschrijdt niet de marges die aan de beoordeling door zowel FUWA-deskundigen als de Commissie dienen te worden gegund. Gelet op bovenstaande overwegingen is de Commissie van oordeel dat de werkgever de functie van A in redelijkheid in de functie van Docent (schaal 10) heeft kunnen indelen en zal zij derhalve het bezwaar van A ongegrond verklaren. 5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het bezwaar ongegrond en adviseert zij de werkgever de indelingsbeslissing van te handhaven. Aldus gedaan te Utrecht op 14 maart 2007 door drs. H. Noordhof, voorzitter, B.A. Béguin en mr. C.A.H. de Jong, leden, in aanwezigheid van mr. M. Smulders, secretaris. drs. H. Noordhof voorzitter mr. M. Smulders secretaris Pagina 5 van 5