Trombo-elastografie: een hulpmiddel bij massaal bloedverlies?

Vergelijkbare documenten
Workshop 27 april ROTEM voor perioperative monitoring van de stolling

Perioperatieve bloedingen en de rol van thromboelastografie Hugo ten Cate, afdeling Interne geneeskunde, MUMC+ en CARIM, Maastricht

Monitoren van coagulopathie: met trombo-elastografie..rol voor plasma.

Workshop Bloedstollings apparaat

Massaal Bloedverlies en Acute Traumatische Coagulopathie. Rob Zwinkels AIOS Anesthesiologie

STOLLING & ROTEM EEN PRAKTISCHE GIDS DR. STAN OUTTIER DIENST ANESTHESIE UZ LEUVEN CONFUSED?

Hemostase in balans: Perioperatieve transfusie en massaal bloedverlies

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Hemostase bij massaal bloedverlies en levertransplantatie

Trombo-elastografie. Inleiding Trombo-elastografie is door Hartert ontwikkeld en geïntroduceerd in De trombo-elastograaf (TEG ; Auteurs

Het werkingsmechanisme van recombinant factor VIIa (NovoSeven)

hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

Auteurs. Y. Henskens, M. Lance, E. Beckers. Trefwoorden. Fibrinogeen, massaal bloedverlies, ROTEM, TEG, trombo-elastografiee

Vijf jaar ervaring met een op ROTEM gebaseerd algoritme voor de diagnose en behandeling van bloedverlies bij cardiothoracale

Nederlandse samenvatting

Hemostase in balans: Perioperatieve transfusie en groot bloedverlies

Platform Perioperatieve Hemostase

Medische zorgverlening bij een acute bloeding en hemorragische shock

CASE STUDY MASSAAL BLOEDVERLIES NA REVISIE HEUP ASTRID NOOR CIRCULATION PRACTITIONER I.O.

Nederlandse samenvatting

Chapter 10 C H A P T E R. Nederlandse Samenvatting

Medicamenten die de stolling beïnvloeden

Toepassing van plasmafactoren voor de hemostase - Huidige inzichten in de hemostatische balans

Majeure bloeding wat nu?

Vraag screenend laboratorium hemostase onderzoek. 2. pas maar op dat die bloedneus niet gaat groeien. 3. Griekenland, 32 C en een Hermes schotel

Point-of-care INR monitoring in patiënten op vitamine K antagonisten. Jossi Biedermann Erasmus MC Star-MDC

Protocol massale bloedtransfusie op de SEH

Implementatie van een massaal transfusie protocol. Harry Naber Anesthesioloog Isala Zwolle

Massaal bloedverlies kinderen

De Thrombine Generatie Test: Theorie en Praktijk

Oude technieken in een nieuw jasje

Omniplasma. Marian van Kraaij hematoloog-transfusiespecialist Unitdirecteur KCD/ Medische Zaken Sanquin

Laboratoriummonitoring van directe orale anti-coagulantia. Dr Jan Emmerechts 11/03/17

Behandeling van ernstig perioperatief bloedverlies

Samenvatting en Discussie

Transfusiebeleid bij trauma met massaal bloedverlies

Eptacog alfa (Novoseven) is geregistreerd voor de behandeling

The year in review Traumatologie en hematologie. Astrid Hoedemaekers

Bloedingscores en het voorspellen van bloedingen

Sectie Stolling SKML. Jaaroverzicht 2015

Citation for published version (APA): Hendriks, H. G. D. (2004). Transfusion requirements in orthotopic liver transplantation Groningen: s.n.

Ery transfusies Hoe minder, hoe beter?

Stolling en Commuteerbaarheid

Plasma daar zit wat in maar

Consortium Transfusiegeneeskundig Onderzoek: Najaarssymposium 2016

Verworven stollingsinhibitoren. Marc Jacquemin

Citation for published version (APA): Müller, M. C. A. (2014). Coagulopathy and plasma transfusion in critically ill patients.

Sectie Stolling SKML. Jaaroverzicht 2014

Cases Stolling. BVMLT 17 november 2015

beleid bij pre-operatieve stollingsstoornissen

University of Groningen. Hemostasis and anticoagulant therapy in liver diseases Potze, Wilma

Safety of hydroxyethyl starches. Seminariewerk Idris Ghijselings

Rationeel gebruik van rode bloedcel concentraat tijdens en na operatie

JAAROVERZICHT 2016 SECTIE STOLLING SKML

Tissue factor pathway inhibitor (TFPI) is een protease remmer die is opgebouwd

Indicatie antistolling. NOAC/DOAC Is de praktijk net zo verwarrend als de naam.? Indicaties VKA in NL Wat gebruikten we. Het stollingsmechanisme

Transfusie indicatie op de intensive care

Nederlandse samenvatting

Haemostase. Samenvatting

AANPAK VAN BLOEDINGEN ONDER NIEUWE ANTICOAGULANTIA

hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3

Het veranderende bloedgebruik in Nederland

Dr. Bart Oris h.-hartziekenhuis Lier

Nederlandse samenvatting

Validiteit van bloedtransfusies in een groot perifeer ziekenhuis: een interne toetsing van het transfusiebeleid

Tromboseprofylaxe bij niet-chirurgische gehospitaliseerde patiënten. Dr. Marieke J.H.A. Kruip Internist-hematoloog Erasmus MC

Casuïstiek stiek en externe kwaliteitscontrole. SKS symposium 30 oktober 2008 Ad Castel Ton van den Besselaar

Stolling en antistolling. Prof.dr. Karina Meijer Afdeling Hematologie UMCG Transmuraal Trombose Expertisecentrum Groningen

Reminder aan de beheersing van de pre-analyse voor kwalitatieve resultaten

anesthesiologie Nederlands tijdschrift voor PRO-CON debat Perioperatief ROTEM gebruik: (G)een goed idee? P.T. van Noord, M.D. Lancé, H.C.J.

Mini symposium. VHL 18 juni 2013 An Stroobants

Casus Siemens Gebruikersdag Antwerpen, 22 september 2016

Bloedplaatjes (over) belicht

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Verslag: Najaarssymposium consortium Transfusiegeneeskundig Onderzoek

Ontwikkeling van biotine gelabelde erytrocyten voor toepassing in klinische studies

Laboratoriumonderzoek met minder bloed doet een IC-patiënt goed! Inleiding

Stolling & Leverziekten: is het nu te dik of te dun?

Samenvatting. Samenvatting

Inleiding op de fysiologie en pathologie van de bloedstolling

anesthesiologie Nederlands tijdschrift voor volume 22, januari 20101

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Critically Appraised Topic De waarde van de immature plaatjesfractie

Antistolling bij de oudere patiënt met atriumfibrilleren. Dr Robert G Tieleman Martini Ziekenhuis UMCG

De ervaringen uit de praktijk bij gebruik van Bellovac ABT en Eprex bij THP en TKP.

Kennishiaten transfusiegeneeskunde. Wat gaan we doen?

Verworven stollingsinhibitoren. Marc Jacquemin

ADVIES VAN DE HOGE GEZONDHEIDSRAAD. Indicatierichtlijnen voor de toediening van vers bevroren plasma

Vroege detectie van naadlekkage. Marcel den Dulk 25 juni 2013

SAMENVATTING IN HET NEDERLANDS

Practicum Laboratoriumgeneeskunde. Dr. Pieter Vermeersch Prof. Norbert Blanckaert

Doelgericht en efficiënt. Prospectieve risicoanalyse in laboratoria: Wanneer is goed, goed genoeg? Analist & Onderzoek

Dr. Bart Oris h.-hartziekenhuis Lier

FYSIOTHERAPIE en het behandelen van patiënten met SCHOUDERKLACHTEN. Januari 2014, blok 3, Gerard Koel.

Inzicht krijgen in interferentie van Darzalex (daratumumab) met bloedcompatibiliteitstesten

Citraat, meer dan een anticoagulans. Heleen M Oudemans-van Straaten Intensive Care VUmc

Diagnostische en farmacotherapeutische opties bij acuut ernstig bloedverlies

FFP bewaarprocedure Zet de dooi door?

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Transcriptie:

O v e r z i c h t s a r t i k e l e n Trombo-elastografie: een hulpmiddel bij massaal bloedverlies? Auteurs Trefwoorden S.E.M. Schols en E.C.M. van Pampus hemostase, massaal bloedverlies, trombo-elastografie Samenvatting De stollingsstatus van patiënten met massaal bloedverlies na grote chirurgie en trauma wordt momenteel nog steeds geëvalueerd met de conventionele stollingstests, waaronder de protrombinetijd, de geactiveerde partiële tromboplastinetijd en de international normalized ratio, ondanks het toenemende inzicht over de ongevoeligheid van deze tests voor het monitoren van de stollingscapaciteit tijdens massaal bloedverlies. De hernieuwe methode van de trombo-elastografie maakt het mogelijk onder uiteenlopende condities kwalitatieve informatie te geven over de sterkte van fibrinestolsels. In de huidige literatuur wordt de toepassing van de trombo-elastografie vooral beschreven in beperkte observationele klinische s betreffende cardiale chirurgie en trauma. Hieruit blijkt de zeer geringe positief voorspellende waarde voor bloedverlies van de methode. Als onderdeel van een transfusiebeleid op maat, heeft de toepassing van de trombo-elastografie in veel gevallen tot gevolg dat zowel het aantal transfusies als het aantal bloedproducten per patiënt afneemt. Zolang er geen grote multicentergerichte klinische s worden verricht voor een optimale validatie van de trombo-elastografie met de huidige routine stollingstests, zal de waarde van de trombo-elastografie als diagnostisch instrument in de hematologische laboratoria en de tranfusiegeneeskunde beperkt blijven. (Tijdschr Bloedtransfusie 2009;2:39-46) Inleiding Massaal bloedverlies kan, ongeacht de oorzaak, leiden tot een verworven coagulopathie en uiteindelijk zelfs tot verbloeding. Enerzijds verbetert vroegtijdige en agressieve resuscitatie met bloedproducten de prognose, anderzijds dragen bloedproducten bij aan de inflammatoire respons met een verhoogde morbiditeit en mortaliteit. Onnodige transfusies moeten dan ook voorkomen worden. Een gericht transfusiebeleid vraagt om een eenvoudige en snelle diagnostische test die betrouwbaar is en informatief over de actuele stollingsstatus van de patiënt. Gezien het spoedeisende karakter van massaal bloedverlies is de factor tijd daarbij van zeer groot belang. Vaak is coagulopathie een klinische diagnose, waarbij het niet bekend is hoeveel stolling daadwerkelijk nodig is om een bloeding te laten stoppen en is deze behoefte aan stollingsfactoren ook niet hetzelfde voor alle situaties. De huidige transfusierichtlijnen zijn gebaseerd op minimale factorconcentraties (ongeveer 20% van normaal) en berusten op conventionele stollingstests, zoals de protrombinetijd (PT), de geactiveerde partiële tromboplastine tijd ( activated partial thromboplastin time ; APTT), en het fibrinogeenniveau. 1 Deze factorpercentages zijn geëxtrapoleerd uit s met patiënten die vitamine K-antagonisten gebruiken of aangeboren factordeficiënties hebben. De conventionele stollingstests worden uitgevoerd in gecentrifugeerd bloedplaatjesarm citraatplasma en geven daarom geen informatie over de interactie tussen bloedplaatjes en erytrocyten met (pro- en anticoagulante) stollingsfactoren en pro- en antifibrinolyse-eiwitten. Verder zijn deze tests ongevoelig voor een tekort aan factor XIII, voor fibrinolyse en niet bruikbaar tijdens toediening van hoge doses heparine. De bepalingen worden uitgevoerd bij een temperatuur van 37 C, wat niet altijd overeenkomt met de temperatuur van de patiënt. Bovendien zijn de conventionele stollingstests ongevoelig voor verdunningen en hypocoagulante condities die optreden tijdens resuscitatie met colloïden bij massaal bloedverlies. 2 De methode van de trombo-elastografie is voor het eerst beschreven door Hartert in 1948. In eerste instantie werd deze methode toegepast in het gebied 39 v o l. 2 nr. 2-2009 t i j d s c h r i f t v o o r b l o e d t r a n s f u s i e

van levertransplantaties, later in het gebied van de cardiale chirurgie, waarbij vanaf de jaren 80 van de vorige eeuw een hernieuwde interesse in de techniek ontstond. 3,4 Dit is te verklaren door een verandering in de wijze waarop over het stollingsmechanisme gedacht wordt; van stolling als het resultaat van een opeenvolgende activering van stollingsfactoren, naar de verandering van de trombine- en fibrinevorming als resultaat van de interactie tussen cellen en stollingsfactoren. In tegenstelling tot de PT en de APTT, waarbij op het eindpunt van de test slechts een kleine hoeveelheid trombine of fibrine is gevormd, geeft de methode van de trombo-elastografie binnen 10-30 minuten informatie over de kinetiek van de fibrinevorming en afbraak in aanwezigheid van bloedplaatjes en erytrocyten. De methode van de trombo-elastografie kan worden uitgevoerd aan het bed van de patiënt, gecorrigeerd voor ph en temperatuur. Daarbij tegemoetkomend aan 1 van de bezwaren van de conventionele stollingstests. Ook in de methode van de trombo-elastografie blijft de invloed van bloedstroming en het effect van de interactie met de vaatwand op de bloedstolling echter van essentieel belang in vivo, buiten beschouwing. Momenteel wordt de methode van de trombo-elastografie het meest toegepast bij patiënten met massaal bloedverlies, zoals traumapatiënten, patiënten na een cardiochirurgische ingreep, patiënten die een levertransplantatie ondergaan en patiënten met een ernstige fluxus post partum. In het bijzonder in Duitsland en Oostenrijk is de methode van de trombo-elastografie in een aantal ziekenhuizen reeds ingebed in de dagelijkse routine op operatiekamers en als onderdeel van transfusiealgoritmes. 5,6 In Nederland wordt deze techniek momenteel nog niet op grote schaal toegepast. Er ontbreekt duidelijkheid over de analytische vragen van de test (welke activatoren, bewaarduur en plaats van bloedafname, man/ vrouw-verschillen) en daaraan gekoppeld de klinische relevantie van de resultaten. In het hierna volgende wordt het basisprincipe beschreven van de methode en wordt beoogd een overzicht te geven van de clinical evidence in relatie tot de voorspellende waarde van de methode van trombo-elastografie als screeningstest voor coagulopathie bij patienten met massaal bloedverlies en als hulpmiddel in het veld van de transfusiegeneeskunde. Figuur 1. Trombo-elastografietracing met bijbehorende nomenclatuur voor de trombo-elastografie (TEG ) en trombo-elastometrie (ROTEM ). A. Representatieve tromboelastografiecurve. B. Bijbehorende nomenclatuur voor de TEG en de ROTEM. In principe worden 5 variabelen gemeten: 1. Reactietijd: de tijd die loopt vanaf het starten van de meting tot er een uitslag op de tracing bereikt is van 2 mm. Dit representeert de tijd die nodig is voor het initiëren van fibrinevorming, en is gerelateerd aan plasmastollingsfactoren en hun remmers (bijvoorbeeld heparine). 2. Kinetische tijd: de tijd die gemeten wordt vanaf de R-waarde tot het punt waar een uitslag op de tracing van 20 mm wordt bereikt. Dit representeert een vaste mate van visco-elasticiteit van het gevormde stolsel. 3. Alfa-hoek: de hoek tussen de middellijn van de tracing en de lijn tangentiaal op de tracing representeert de snelheid van stolselvorming. 4. Amplitude: reflecteert de absolute sterkte van het stolsel en is afhankelijk van bloedplaatjes en fibrine. Stolling vindt plaats tot de amplitude is bereikt. (Bij stolselretractie en fibrinolyse neemt de amplitude weer af). 5. Fibrinolyse: de amplitude neemt af hetgeen wordt aangegeven als de afname ten opzichte van de maximale amplitude na 30 en 60 minuten. De gemeten fibrinolyse is mede afhankelijk van de amplitude, omdat het proces van fibrinolyse al kan worden gestart terwijl de amplitude nog niet is bereikt. Normaalwaarden zijn bij beide meetinstrumenten afhankelijk van de gebruikte activatoren en zijn door onderlinge verschillen in de apparatuur onderling dus niet vergelijkbaar. CT= clotting time, CFT= clot formation time, MA=maximale amplitude, MCF= maximum clot firmness. Trombo-elastografie (TEG ) en Trombo-elastometrie (ROTEM ) Het basisprincipe van de methode van de tromboelastografie berust op het registreren van visco-elastische veranderingen die optreden tijdens het stollingsproces. De toename en later de afname van de visco-elasticiteit tijdens de stolling en fibrinolyse worden gemeten in een kleine hoeveelheid bloed aanwezig in een cup, waarin een pin hangt. Wanneer stolselvorming optreedt en de gevormde fibrinedraden zich vasthechten aan zowel de cup als aan de pin, neemt ten gevolge van de toename in visco-elasticiteit van het bloed, de weerstand in de t i j d s c h r i f t v o o r b l o e d t r a n s f u s i e v o l. 2 nr. 2-2009 40

O v e r z i c h t s a r t i k e l e n Tabel 1. Meetmethoden en bijbehorende commercieel beschikbare assays van de tromboelastografie (TEG ) en trombo-elastometrie (ROTEM ). TEG beweging van de cup (4 45/5 s) pin en roterende kabeldraad 360 μl volume bloedmonster 2 kanalen Naam assay (activator/reagens): functie en betekenis assay 1) Kaoline (kaoline): overall stollingstest waarbij de intrinsieke stollingsweg gemeten wordt 2) Heparinase (kaoline/heparinase): opsporen van heparineaanwezigheid in bloed 3) PlateletMapping (reptilase+factor XIII/adenosinedifosfaat, arachidonzuur): bepalen van de functie van bloedplaatjes in heparinebloed 4) Native (-): niet-geactiveerde assay, gebruikelijke stollingstest: dit is een maat voor zowel de extrinsieke als de intrinsieke stollingsweg ROTEM beweging van de pin/draad transductiesysteem (4 45/6 s) pin en roterende as 340 μl volume bloedmonster 4 kanalen Naam assay (activatoren): functie en betekenis assay 1) EXTEM (weefselfactor): dit is een maat voor de extrinsieke stollingsweg 2) IN-TEM (elaginezuur als contactactivator): dit is een maat voor de intrinsieke stollingsweg 3) FIBTEM (weefselfactor + bloedplaatjesantagonist): dit is een kwalitatieve bijdrage van fibrinogeen aan het fibrinestolsel 4) APTEM (weefselfactor + aprotinine als remmer voor fibrinolyse): in combinatie met EXTEM is dit een maat voor de fibrinolyse 5) HEP-TEM (contactactivator + heparinase): dit is een maat voor heparinedetectie cup toe en zal dit door de pin worden geregistreerd. De veranderingen in weerstanden die de pin registreert, worden via elektromechanische technieken omgezet naar digitale data wat door een computer vertaald wordt naar een curve, de zogenoemde trombo-elastogramcurve (zie Figuur 1A op pagina 40). Is er geen stolling, dan wordt er geen tractie uitgeoefend op de pin en laat de curve een rechte lijn zien. Bij een sterk en stevig fibrinestolsel echter, beweegt de pin direct in fase met de cup, wat resulteert in een grote uitslag op de curve. Wanneer vervolgens het stolsel oplost (fibrinolyse) leidt dit tot afname van de visco-elasticiteit en de beweging van de pin dat zich grafisch vertaalt in een rechtevenredige afname van de amplitude van de curve. 7 Tegenwoordig zijn er 2 varianten van de oorspronkelijke trombo-elastograaf in gebruik: 1) De trombo-elastografie of de TEG is afkomstig van Haemoscope Corporations en is gebaseerd op het oorspronkelijke meetprincipe waarbij de cup om de pin draait. 2) De trombo-elastometrie of de ROTEM wordt geleverd door Pentapharm GmbH en is gebaseerd op een gemodificeerd principe waarbij de pin in de cup draait. Hoewel de grafische weergaven van beide methoden grote gelijkenissen vertonen, gebruikt iedere fabrikant een eigen nomenclatuur en kennen beide apparaten enkele verschillen (onder andere een verschil in oppervlaktelading en grootte van cup en pin) zodat de absolute waarden van de metingen niet met elkaar vergelijkbaar zijn (zie Figuur 1 op pagina 40 en Tabel 1). Oorspronkelijk werd onbewerkt bloed zonder toevoeging van antistolling of activatoren gebruikt. Dit houdt in dat de bepaling in minder dan 5 minuten na afname uitgevoerd moet worden en de uitslag pas na 20-30 minuten bekend is. Citraatontstold bloed, dat momenteel wordt gebruikt, beïnvloedt de trombo-elastografievariabelen tot 90 minuten na afname. Deze trombo-elastografische metingen moeten derhalve na een gestandaardiseerde rustperiode worden uitgevoerd. Door het gebruik van activatoren, zoals kaoline en weefseltromboplastine, zijn de testuitslagen sneller bekend (10-15 minuten na start van de analyse) en zou ook de variatie in deze kritische periode afnemen en wellicht deze rustperiode overbodig zijn. 8 Door het gebruik van specifieke activatoren of reagentia (heparinase en aprotinine) worden meerdere fasen van de hemostase tegelijk in beeld gebracht. Door het vergelijken van de verschillende curven kan men theoretisch de oorzaak van de gemeten afwijking achterhalen. In Figuur 2 staan voorbeelden van trombo-elastografiecurven onder verschillende klinische condities. 41 v o l. 2 nr. 2-2009 t i j d s c h r i f t v o o r b l o e d t r a n s f u s i e

De nieuwste toepassing van de TEG is de zogenoemde PlateletMapping ; met behulp van deze applicatie kan het effect van bloedplaatjesremmers als clopidogrel en acetylsalicylzuur worden gemeten. Dit gebeurt aan de hand van 3 afzonderlijke metingen: 1) In eerste instantie wordt de stolselsterkte bepaald in kaolinegeactiveerd bloed (100% standaard). 2) Vervolgens wordt in heparinebloed (stolsel zonder functionele bijdrage van trombine en zonder bloedplaatjesactivering) door middel van activering met factor XII en reptilase wederom de fibrinestolselsterkte bepaald (0% standaard). 3) Vervolgens wordt in datzelfde heparinebloed nu na bloedplaatjesactivering met ofwel adenosinedifosfaat (ADP) ofwel arachidonzuur, een derde maal de stolselsterkte bepaald (bloedplaatjesactiviteit). Deze uitslag (de resterende bloedplaatjesfunctie) wordt gerelateerd aan de 100% en 0% standaard. 9 Klinisch onderzoek over de waarde van deze techniek ontbreekt en het is belangrijk om te vermelden dat ook in deze techniek wordt gekeken naar de functionaliteit van bloedplaatjes in afwezigheid van trombine, de belangrijkste activator in vivo. Massaal bloedverlies en coagulopathie Weefselschade, shock, hemodilutie, hypothermie, acidose, en ontsteking spelen allen een rol bij het optreden van coagulopathie als gevolg van massaal bloedverlies. Naast de mate van weefsel- en endotheelschade, zijn de aanwezigheid en de duur van shock, de snelheid van het bloedverlies, en bijkomende factoren zoals acidose en hypothermie bepalend voor de snelheid waarmee stollingsstoornissen optreden. Naast het verlies, het verbruik en de remming van stollingsfactoren en bloedplaatjes en fibrinolyse, speelt activering van het trombomoduline-proteïne C-systeem een belangrijke rol bij het optreden van coagulopathie na ernstig trauma. 10 De kans op overleving verslechtert door de aanwezigheid van de lethale triade, de combinatie van acidose, coagulopathie en hypothermie. 2 Naast hemodilutie en hypothermie zijn de uitgebreidheid van de ingreep, de duur van de perfusie, heparine, protamine, en trombopathie als gevolg van extracorporale circulatie in combinatie met medicatie belangrijke factoren bij vooral cardiale chirurgie. Bij gecontroleerd bloedverlies zonder shock treedt in geval van een normale stollingsstatus coagulopathie pas op na verlies van 1-2 maal het bloedvolume, waarbij de fibrinogeenvoorraad als eerste beperkend wordt. 11 A C E Figuur 2. Trombo-elastografietracings van verschillende klinische condities. A. Curve afkomstig van een gezonde vrijwilliger. B. Curve afkomstig van een patiënt met een factordeficiëntie of heparinegebruik, waardoor het proces van fibrinevorming vertraagd wordt en dus de lagtime toeneemt (r en CT). Het vermogen om een sterke fibrineklont te maken is onveranderd en dit komt tot uiting in een onveranderde maximale amplitude (MA en MCF). C. Curve afkomstig van een patiënt met een lage fibrinogeenspiegel, waardoor de maximale sterkte van een fibrineklont verminderd wordt. Dit komt tot uiting in een afname van de maximaal haalbare amplitude (MA, MCF en α-angle). D. Curve afkomstig van een patiënt met een tekort aan functionele bloedplaatjes, wat tot gevolg heeft dat er door ontbreken van een fosfolipidenoppervlak en clotretractie een minder sterke fibrinestolsel gevormd wordt. Dit resulteert in een lagere maximale amplitude (MA en MCF). E. Curve afkomstig van een patiënt met een hyperfibrinolyse, hierbij wordt het gevormde fibrinestolsel na aanmaak snel weer afgebroken waardoor de amplitude van de trombo-elastografie tracing snel afneemt. F. Curve afkomstig van een patiënt met hypercoagulabiliteit, hetgeen resulteert in een overmatige stolling (korte r en CT) en zeer sterke fibrinestolsels (hoge maximale amplitude, MA en MCF). CT= clotting time, MA=maximale amplitude, MCF= maximum clot firmness. Trombo-elastografie en massaal bloedverlies Via een zoektocht in Pubmed met als zoektermen point of care/of point-of-care and surgery, surgery/ of trauma and massive blood loss/of bleeding, impaired haemostasis and bleeding en thromboelastography and massive blood loss in de periode van 2001-2008 zijn de meest representatieve artikelen in Tabel 2 op pagina 43 samengevat. Hieruit blijkt dat B D F t i j d s c h r i f t v o o r b l o e d t r a n s f u s i e v o l. 2 nr. 2-2009 42

O v e r z i c h t s a r t i k e l e n Tabel 2. Overzicht van de toepassing van de methode van de trombo-elastografie (TEG ) bij massaal bloedverlies. In de tabel is opgenomen de klinische setting, type en resultaten van de betreffende s. Studies 1 t/m 4 kijken naar de voorspellende waarde van de trombo-elastometrie (ROTEM ) voor bloedverlies of transfusiebehoefte. In de s 5 t/m 8 wordt gekeken naar de relatie van ROTEM -parameters ten opzichte van de conventionele stollingstests en bloedverlies of bloedverbruik. In de resterende s wordt gekeken naar de invloed van de trombo-elastografie als onderdeel van een tailored-transfusieregime op het bloedverbruik. Literatuur Klinische setting Resultaten 1) Cammerer 12 cardiale chirurgie (n=255) prospectieve observationele 2) Mengistu 13 electieve CABG (n=54) prospectieve vergelijkende 3) Davidson 16 electieve CABG (n=58) prospectieve observationele 4) Ti 14 cardiale chirurgie (n=40) prospectieve vergelijkende 5) Levrat 18 trauma (n=87) prospectieve observationele 6) Rugeri 17 trauma (n=90) prospectieve observationele 7) Reinhofer 15 electieve CABG (n=150) prospectieve observationele 8) Plotkin 25 trauma (n=76) retrospectieve 9) Anderson 24 cardiale chirurgie (n=488 + 502) prospectieve vergelijkende bloedverlies >500 ml binnen 6 uur postoperatief (TEG )(n=69): NPV α-angle is 82%, NPV MA is 77% PPV α-angle is 41%, PPV MA is 37% transfusiebehoefte (n=25) pre-, noch postoperatieve TEG -variabelen waren voorspellend. bloedverlies postoperatief >200 ml/uur gedurende eerste 4 uur (n=8) ROTEM -parameters preoperatief geen voorspellende waarde postoperatief: PPV 0-67% versus NPV 93-100%. bloedverlies en transfusiebehoefte 10 van 40 patiënten ondervonden postoperatief massaal bloedverlies. Sensitiviteit TEG voor detectie van bloedingen was hoger op 60 min postoperatief dan 10 min (100% versus 70%), specificiteit en PPV bleven lager ook na additie van heparinase. Op beide tijdspunten is er een matige correlatie tussen TEG -resultaten, bloedverlies en gebruik bloedproducten. euglobulin lysis time (ELT) versus ROTEM : als maat voor fibrinolyse MCF EXTEM, CLI 30, MCF-APTEM sensitiviteit van respectievelijk 100%, 75% en 80%, specificiteit van 100% voor ELT<90 min. Goede correlatie met klinische ISS-score en overige stollingsparameters. voorspellende waarde ROTEM -parameters voor afwijkende conventionele tests CA 15 EXTEM en CA 10 FIBTEM sensitiviteit van 87 respectievelijk 91%, specificiteit 100 resp. 85%, PPV van 100 resp. 99%, NPV van 99 resp. 100% voor PT >1,5 maal de normaalwaarde en fibrinogeenspiegel <1g/l. bloedverlies >600 ml postoperatief (n=63) (ROTEM versus conventionele tests) preoperatieve waarden niet voorspellend: Postoperatief: INTEM: PPV van 45-58% en specificiteit van 52-80% EXTEM: PPV van 47-67 % en specificiteit 71-94%. transfusiebehoefte en correlatie TEG -parameters met conventionele tests analyse n=44 (32 exclusie in verband met onvoldoende gegevens) TEG-angle, K, en MA correleerden met transfusiebehoefte en bloedplaatjesaantal. Geen correlatie tussen PT, aptt, INR met transfusie van bloedproducten. transfusiebehoefte: voor en na ROTEM voor zowel RBC, PC en FFP werd een afname van aantal patiënten met analyse transfusie gevonden (RBC 60% versus 53%; FFP transfusie 17% versus 12%, PC 16% versus 11%) als het aantal bloedproducten per patiënt ten aanzien van de controlegroep een half jaar voorafgaande aan ROTEM, eveneens met transfusieprotocol. 43 v o l. 2 nr. 2-2009 t i j d s c h r i f t v o o r b l o e d t r a n s f u s i e

10) Avidan 20 electieve CABG (n=102) gerandomiseerde vergelijkende met retrospectieve controle groep (n=108) 11) Spalding 19 cardiale chirurgie (n=729) prospectieve vergelijkende 12) Westbrook 21 cardiale chirurgie (n=69) prospectieve gerandomiseerde pilot bloedverbruik TEG versus conventionele tests als onderdeel transfusiealgoritme geen verschil in hoeveelheid bloedverlies en transfusie van bloedproducten tussen beide groepen met transfusieprotocol transfusie van bloedcomponenten in beide onderzoeksgroepen minder dan in historische controlegroep zonder transfusiealgoritme/ protocol (verschil transfusie klinische beoordeling ten opzichte van POC en conventionele tests: 2,7 x meer RBC-transfusie dan in onderzoeksgroep, 16 x meer FFP dan in onderzoeksgroep, 9,3 x meer PCtransfusie dan in onderzoeksgroep, statistisch significant). bloedverbruik: voor en na invoeren ROTEM na implementatie van ROTEM daalde de transfusie van RBC met 25%, PC met 50%, FFP bleef onveranderd, gebruik van PCC en FXIII daalde met 80%, fibrinogeen en desmopressine gebruik nam significant toe ten opzichte van controlegroep een half jaar voor implementatie van ROTEM zonder transfusiealgoritme transfusiebehoefte: op basis van transfusie algoritme + TEG transfusie van bloedproducten daalde met 58,8% in de groep met pilot ten opzichte van de controle groep zonder standaard transfusiebeleid NPV=negatief voorspellende waarde, PPV=positief voorspellende waarde, MCF='maximum clot firmness', MA=maximale amplitude, CABG= coronary artery bypass graft, RBC=rodebloedcelconcentraten, PC=bloedplaatjesconcentraten, FFP= fresh frozen plasma, POC= 'point-of-care', PCC=protrombinecomplexconcentraat, FXIII=factor XIII, CA15-EXTEM=CFT in EXTEM na 15 min, CA10-FIBTEM=CFT in FIBTEM na 10 min. de methode van de trombo-elastografie het meest wordt toegepast in de gebieden van de trauma en cardiale chirurgie. De voorspellende waarde van de trombo-elastografie op het bloedingsrisico van patienten die cardiale chirurgie ondergaan blijkt gering, zo niet afwezig uit prospectieve observationele s van Cammerer, Mengistu en Ti. 12,13,15 Reinhofer en medewerkers vonden in hun dat na cardiale chirurgie postoperatief de ROTEM een hogere positief voorspellende waarde had om bloedverlies te voorspellen dan de huidige conventionele stollingstests. 18 Daarentegen vonden Davidson en medewerkers alleen een hoge negatief voorspellende waarde voor postoperatief bloedverlies. 14 Slechts een enkele onderzocht de relatie tussen parameters van de ROTEM met de bestaande conventionele stollingstests. 17 Levrat en medewerkers hebben aangetoond dat de euglobuline lysis time (ELT) van de ROTEM in staat was om traumapatiënten met een verhoogde fibrinolyse te detecteren, waarna gerichte therapie mogelijk was. 16 Het mogelijk belang van de methode van de trombo-elastografie in de transfusiegeneeskunde is onderzocht door onder andere Anderson en Spalding. 20,22 Uit deze s blijkt dat de toepassing van de trombo-elastografie de transfusie van bloedproducten waaronder rodebloedcelconcentraten (RBC), vers bevroren plasma ( fresh frozen plasma ; FFP) en bloedplaatjesconcentraten (PC) kan doen verminderen. Daarentegen vindt Avidan geen verschil in de transfusie van bloedproducten tussen groepen die enerzijds gemonitord werden met pointof-caretests of anderzijds met conventionele stollingstests. 21 Uit een prospectieve van Westbrook bij patiënten na cardiale chirurgie werd een trend gezien van verminderd gebruik van bloedproducten postoperatief die gemonitord werden via de TEG in vergelijking tot conventionele stollingstests. 23 Trombo-elastografie en factorconcentraten De groeiende interesse naar het gebruik van factorconcentraten bij massaal bloedverlies heeft tot gevolg dat er behoefte is aan diagnostische tests, die het effect van de factorconcentraten op de hemostase beter kunnen evalueren. De huidige stollingstests waaronder de PT en APTT die informatie geven tot het moment dat de eerste fibrinesporen ontstaan, zijn hier niet toe in staat. Het toedienen van recombinant factor VIIa en protrombinecomplexconcentraat leiden tot een verhoogde trombinegeneratie; toedienen van fibrinogeen tot meer substraat voor trombine om fibrine te genereren, en factor XIII tot een betere en snellere polymerisatie van fibrinemonomeren tot een fibrinenetwerk. Door de toediening van deze concentraten ontstaan sterkere fibrinestolsels (gemeten met behulp van de t i j d s c h r i f t v o o r b l o e d t r a n s f u s i e v o l. 2 nr. 2-2009 44

O v e r z i c h t s a r t i k e l e n Aanwijzingen voor de praktijk 1. De huidige toepassing van de methode van de trombo-elastografie beperkt zich grotendeels tot de cardiale chirurgie en trauma. 2. De trombo-elastograaf blijkt tot dusver een lage voorspellende waarde te hebben om het risico op ernstig bloedverlies postoperatief in te schatten. 3. Als onderdeel van een transfusiealgoritme bij cardiochirurgische patiënten heeft de toepassing van de trombo-elastografie in veel gevallen tot gevolg, dat zowel het aantal transfusies als het aantal bloedproducten per patiënt afneemt (ten opzichte van historische controles vaak zonder vast omschreven transfusieprotocol). 4. Optimale validatie en grote multicentergerichte klinische s in combinatie met gestandaardiseerde transfusieprotocollen zijn noodzakelijk om de waarde voor meer uitgebreider klinisch gebruik te bepalen. trombo-elastografie) zonder dat de patiënt verder wordt verdund. Het toedieningsvolume van de factorconcentraten is vele male kleiner dan wanneer plasmatransfusie gegeven wordt. De trombo-elastograaf wordt naast het bewaken van de hemostase bij massaal bloedverlies, ook steeds vaker toegepast om het effect van bovengenoemde factorconcentraten op de hemostase te evalueren. 24,25 Gerandomiseerd klinisch onderzoek aangaande de relevantie hiervan ontbreekt nog tot op heden. Conclusies De huidige conventionele stollingstests waaronder de PT, APTT en INR die gebruikt worden voor het evalueren van de stollingsstatus van patiënten, zijn niet toereikend voor condities die optreden bij massaal bloedverlies met ernstige stollingsproblemen. De hernieuwde interesse voor het gebruik van de trombo-elastograaf verschaft nieuwe kennis over de sterkte van een fibrinestolsel, zelfs in verdund bloed dat afkomstig is van patiënten met stollingsproblemen. Uit het overzicht van de literatuur over het gebruik van de trombo-elastograaf bij massaal bloedverlies, blijkt dat de methode vooral wordt toegepast in de cardiale chirurgie en trauma in beperkte prospectieve observationele s. De positief voorspellende waarde van de trombo-elastograaf om het risico op ernstig bloedverlies postoperatief te voorspellen, blijkt laag te zijn, met veelal hoog negatief voorspellende waarden. Opmerkelijk is dat er weinig onderzoek is verricht naar de validatie van de trombo-elastograaf ten opzichte van de huidige routine stollingstests, wat een uitgebreide toepassing van de trombo-elastografie beperkt. Als onderdeel van een transfusiebeleid op maat heeft de toepassing van de trombo-elastograaf in veel gevallen tot gevolg dat ten opzichte van historische controles zonder vast omschreven transfusieprotocol, zowel het aantal transfusies als het aantal bloedproducten per patiënt afneemt. In hoeverre zich dit vertaalt in de overige klinische uitkomst van deze patiënten wordt in de betreffende s onvoldoende vermeld. De laatste jaren wordt de trombo-elastograaf tevens gebruikt om het effect van interventie van factorconcentraten op de stollingsstatus te evalueren. In de toekomst zal de waarde van de trombo-elastografie alleen van betekenis kunnen zijn, indien er nauwkeurige validatie van de testresultaten plaatsvindt en, in combinatie met gestandaardiseerde transfusieprotocollen, de klinische relevantie voor de verschillende settings onderzocht wordt door middel van gerandomiseerde (geblindeerde) s tussen verschillende ziekenhuizen. Referenties 1. O Shaughnessy DF, Atterbury C, Bolton Maggs P, Murphy M, Thomas D, Yates S, et al. Guidelines for the use of fresh-frozen plasma, cryoprecipitate and cryosupernatant. Br J Haematol 2004;126:11-28. 2. Levy JH. Massive transfusion coagulopathy. Semin Hematol 2006;43(1 Suppl 1):S59-63. 3. Kang YG, Martin DJ, Marquez J, Lewis JH, Bontempo FA, Shaw BW, Jr., et al. Intraoperative changes in blood coagulation and thrombelastographic monitoring in liver transplantation. Anesth Analg 1985;64:888-96. 4. Spiess BD, Gillies BS, Chandler W, Verrier E. Changes in transfusion therapy and reexploration rate after institution of a blood management program in cardiac surgical patients. J Cardiothorac Vasc Anesth 1995;9:168-73. 5. Kozek-Langenecker S. Management of massive operative blood loss. Minerva Anestesiol 2007;73:401-15. 45 v o l. 2 nr. 2-2009 t i j d s c h r i f t v o o r b l o e d t r a n s f u s i e

6. Heindl B, Biberthaler P. [Coagulation management of severe surgical bleeding.]. Unfallchirurg 2008;111:574-83. 7. Luddington RJ. Thrombelastography/thromboelastometry. Clin Lab Haematol 2005;27:81-90. 8. Johansson PI, Bochsen L, Andersen S, Viuff D. Investigation of the effect of kaolin and tissue factor-activated citrated whole blood, on clot forming variables, as evaluated by thromboelastography. Transfusion 2008;48:2377-83. 9. Bochsen L, Wiinberg B, Kjelgaard-Hansen M, Steinbruchel DA, Johansson PI. Evaluation of the TEG platelet mapping assay in blood donors. Thromb J 2007;5:3. 10. Cohen MJ, Brohi K, Ganter MT, Manley GT, Mackersie RC, Pittet JF. Early coagulopathy after traumatic brain injury: the role of hypoperfusion and the protein C pathway. J Trauma 2007;63:1254-61. 11. Hiippala ST, Myllyla GJ, Vahtera EM. Hemostatic factors and replacement of major blood loss with plasma-poor red cell concentrates. Anesth Analg 1995;81:360-5. 12. Cammerer U, Dietrich W, Rampf T, Braun SL, Richter JA. The predictive value of modified computerized thromboelastography and platelet function analysis for postoperative blood loss in routine cardiac surgery. Anesth Analg 2003;96:51-7. 13. Mengistu AM, Wolf MW, Boldt J, Rohm KD, Lang J, Piper SN. Evaluation of a new platelet function analyzer in cardiac surgery: a comparison of modified thromboelastography and whole-blood aggregometry. J Cardiothorac Vasc Anesth 2008;22:40-6. 14. Davidson SJ, McGrowder D, Roughton M, Kelleher AA. Can ROTEM thromboelastometry predict postoperative bleeding after cardiac surgery? J Cardiothorac Vasc Anesth 2008;22:655-61. 15. Ti LK, Cheong KF, Chen FG. Prediction of excessive bleeding after coronary artery bypass graft surgery: the influence of timing and heparinase on thromboelastography. J Cardiothorac Vasc Anesth 2002;16:545-50. 16. Levrat A, Gros A, Rugeri L, Inaba K, Floccard B, Negrier C, et al. Evaluation of rotation thrombelastography for the diagnosis of hyperfibrinolysis in trauma patients. Br J Anaesth 2008;100:792-7. 17. Rugeri L, Levrat A, David JS, Delecroix E, Floccard B, Gros A, et al. Diagnosis of early coagulation abnormalities in trauma patients by rotation thrombelastography. J Thromb Haemost 2007;5:289-95. 18. Reinhofer M, Brauer M, Franke U, Barz D, Marx G, Losche W. The value of rotation thromboelastometry to monitor disturbed perioperative haemostasis and bleeding risk in patients with cardiopulmonary bypass. Blood Coagul Fibrinolysis 2008;19:212-9. 19. Plotkin AJ, Wade CE, Jenkins DH, Smith KA, Noe JC, Park MS, et al. A reduction in clot formation rate and strength assessed by thrombelastography is indicative of transfusion requirements in patients with penetrating injuries. J Trauma 2008;64 (2 Suppl):S64-8. 20. Anderson L, Quasim I, Soutar R, Steven M, Macfie A, Korte W. An audit of red cell and blood product use after the institution of thromboelastometry in a cardiac intensive care unit. Transfus Med 2006;16:31-9. 21. Avidan MS, Alcock EL, Da Fonseca J, Ponte J, Desai JB, Despotis GJ, et al. Comparison of structured use of routine laboratory tests or near-patient assessment with clinical judgement in the management of bleeding after cardiac surgery. Br J Anaesth 2004;92:178-86. 22. Spalding GJ, Hartrumpf M, Sierig T, Oesberg N, Kirschke CG, Albes JM. Cost reduction of perioperative coagulation management in cardiac surgery: value of bedside thrombelastography (ROTEM). Eur J Cardiothorac Surg 2007;31:1052-7. 23. Westbrook AJ, Olsen J, Bailey M, Bates J, Scully M, Salamonsen RF. Protocol based on thromboelastograph (TEG) out-performs physician preference using laboratory coagulation tests to guide blood replacement during and after cardiac surgery: a pilot study. Heart Lung Circ 2008; in press. 24. Tanaka KA, Taketomi T, Szlam F, Calatzis A, Levy JH. Improved clot formation by combined administration of activated factor VII (NovoSeven) and fibrinogen (Haemocomplettan P). Anesth Analg 2008;106:732-8. 25. Mittermayr M, Streif W, Haas T, Fries D, Velik-Salchner C, Klingler A, et al. Hemostatic changes after crystalloid or colloid fluid administration during major orthopedic surgery: the role of fibrinogen administration. Anesth Analg 2007;105:905-17. Ontvangen 27 januari 2009, geaccepteerd 6 april 2009. Correspondentieadres Mw. S.E.M. Schols, MD, PhD-student Universiteit Maastricht Afdeling Biochemie Postbus 616 6200 MD Maastricht Mw. dr. E.C.M. van Pampus, internist-hematoloog Universitair Medisch Centrum St Radboud Afdeling Bloedtransfusie en Transplantatie Immunologie (ABTI) Postbus 9101 6500 HB Nijmegen Tel.: 024 361 74 14 E-mailadres: l.vanpampus@abti.umcn.nl Correspondentie graag richten aan de tweede auteur. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. t i j d s c h r i f t v o o r b l o e d t r a n s f u s i e v o l. 2 nr. 2-2009 46