2014 2015 Leerplan VVKBaO Verbondenheid door middel van rituelen tijdens speciale gelegenheden Jenthé Adriaens, Elise Buts & Sharis Vertommen THOMAS MORE KEMPEN VORSELAAR
INHOUDSOPGAVE 1 Wereldoriëntatie... 3 1.1 Overkoepelende doelen... 3 1.2 Mens en zingeving... 3 1.3 Mens en medemens... 3 1.4 Mens en samenleving... 3 1.5 Mens en natuur... 3 1.6 Mens en tijd... 3 2 Muzische Vorming... 4 2.1 Beeld... 4 2.2 Muziek... 4 2.3 Dramatisch spel... 4 2.4 Bewegingsexpressie... 4 3 Godsdienst... 5 4 Nederlands... 6 4.1 Taalbeschouwing... 6 4.2 (Inter)culturele gerichtheid... 6 4.3 Strategieën... 6 4.4 Luisteren... 6 5 Relationele Vorming... 7 5.1 Kinderen kunnen omgaan met eigen gevoelens... 7 5.2 Kinderen kunnen zich inleven in anderen... 7 5.3 Kinderen kunnen met anderen in relatie treden... 7 5.4 Kinderen ervaren hoe waarden en normen aan relaties inhoud en richting geven... 7 2
1 WERELDORIËNTATIE 1.1 OVERKOEPELENDE DOELE N 0.3 Kinderen beleven en ervaren een intense verbondenheid met de wereld. 0.4 Kinderen leven waardegericht. 0.5 Kinderen werken samen. 1.2 MENS EN ZINGEVING 2.3 2.6 Kinderen ontdekken hoe mensen omgaan met grote momenten in het leven. Kinderen worden zich bewust van hun eigen levensverhaal en van de samenhang ervan met andere levensverhalen. 1.3 MENS EN MEDEMENS 4.5 Kinderen kunnen zich verplaatsen in de gedachten, gevoelens en waarnemingen van anderen en houden daar rekening mee. 4.7 Kinderen kunnen respect en waardering opbrengen. 4.11 Kinderen kunnen een ander helpen door zich dienstbaar op te stellen. 1.4 MENS EN SAMENLEVING 5.4 Kinderen beseffen dat ze in een multiculturele samenleving leven. 1.5 MENS EN NATUUR 7.4 Kinderen zien in dat mensen, dieren en planten een grote verscheidenheid in kenmerken vertonen. 7.9 Kinderen ontdekken en zien in dat elke mens, elk dier en elke plant een ontwikkeling doormaakt. 7.18 Kinderen gaan op hun niveau zorgzaam om met het milieu. 1.6 MENS EN TIJD 8.6 8.13 8.15 Kinderen zien in dat hun tijdbesteding gelijkenissen en verschillen vertoont met die van kinderen uit andere groepen of samenlevingen. Kinderen zijn nieuwsgierig naar de historische ontwikkeling van voorwerpen, systemen en actuele toestanden. Kinderen zien in dat er verbanden zijn tussen een historisch verschijnsel en de tijdsomstandigheden. 3
2 MUZISCHE VORMING 2.1 BEELD 3.3 De culturele context duiden (bijvoorbeeld ontdekken hoe mensen door de eeuwen heen inhouden in beeld hebben gebracht). 5.3 De mogelijkheden van materialen en technieken leren kennen. 12.5 Een vorm zodanig versieren dat het karakter ervan wordt verstrekt. 14.7 Een werkstuk creëren als onderdeel van een groepswerk. 2.2 MUZIEK 9 Een klankstuk of een muziekstuk ontwerpen. 10 Klank en muziek via beweging ervaren. 2.3 DRAMATISCH SPEL 4 Kinderen brengen waardering op voor het dramatisch spel van anderen. Kinderen maken gebruik van dramatisch spel om eigen beleving, 5 ervaringen, gedachten en gevoelens in handelingen te verwerken. 2.4 BEWEGINGSEXPRESSIE 1.1 Genieten van hun lichaam in beweging. Kinderen worden zich bewust van hun identiteit en hun 4 inlevingsvermogen. 4
3 GODSDIENST Kinderen - vanuit welke thuis, cultuur of geloofsovertuiging ze ook komen - voelen zich elk benaderd, aanvaard, uitgedaagd en bemind als iemand die de moeite waard is. Kinderen aanvaarden dat er verschillen zijn tussen henzelf en andere kinderen. Kinderen zijn bereid om andere kinderen in de klas te waarderen. Kinderen beleven hun lichaam. Kinderen leren omgaan met gevoelens. Kinderen ontdekken dat rust en stilte een hulp zijn bij het omgaan met gevoelens. Kinderen ervaren wat het is te dragen en gedragen te worden. Kinderen hebben oog voor het wonder van nieuw leven. Kinderen zien dat de natuur voor mensen een bron is van verbondenheid. Kinderen weten zich opgeroepen om mee zorg te dragen voor de natuur. Kinderen ontdekken de betekenis van enkele religieuze feesten. Kinderen ervaren verdriet als een deel van het (en hun) leven. Kinderen ontdekken hoe verbondenheid, nabijheid en luisterbereidheid helpen bij verdriet. Kinderen kunnen zich bezinnen. Kinderen waarderen elkaars wijze van bezinning of gebed. Kinderen ontdekken dat er verschillen zijn tussen mensen. Kinderen vergelijken de manier waarop mensen omgaan met het anders zijn van zichzelf en van anderen. Kinderen voelen zich uitgenodigd om zelf de verscheidenheid van mensen als een rijkdom te beleven. Kinderen beleven verbondenheid met de natuur. Kinderen horen een oproep om de natuur te respecteren en te behoeden. Kinderen ontdekken de eigen taal van symbolen. Kinderen verkennen symbolen in verschillende godsdiensten en levensbeschouwingen. Kinderen verkennen Advent en Kerstmis als het groeien naar licht en leven. Kinderen kennen Allerheiligen en Allerzielen als dagen van verbondenheid met heiligen en met mensen die gestorven zijn. Kinderen verzamelen bouwstenen waarmee mensen hun leven mooier en gelukkiger willen maken. Kinderen vinden een taal om over de waarden van een vriendschapsrelaties te spreken. Kinderen verkennen verschillende vormen van engagement in hun eigen leefwereld en in de grote wereld. Kinderen herkennen de symboliek van vuur in een aantal rituelen. 5
4 NEDERLANDS 4.1 TAALBESCHOUWING 3.4 19.1 19.2 29 Nadenken over wat de boodschap is, ook als die boodschap niet letterlijk verwoord is. Nadenken over de samenhang tussen woorden en objecten, handelingen en kenmerken waarnaar ze verwijzen. Nadenken over welke woorden in een concrete situatie passend, doeltreffend zijn. De leerlingen tonen bij het nadenken over het taalsysteem interesse in en respect voor de persoon van de ander en voor de eigen en andermans cultuur. 4.2 (INTER)CULTURELE GERICHTHEID 3.2 Waardering krijgen voor de diversiteit in het culturele erfgoed met een talige component zoals naamgeving, verhalen, liederen, gedichten, taalgewoonten 4.3 STRATEGIEËN 5.2 Het spreek- of schrijfdoel bepalen. 6.3 Materiaal selecteren in functie van het spreek- of schrijfdoel en in functie van de luisteraar of de lezer. 4.4 LUISTEREN 2.3.2 De boodschap begrijpen en interpreteren. 2.3.5 De bedoeling begrijpen en interpreteren. 2.3.9 Het effect begrijpen en interpreteren. 6
5 RELATIONELE VORMING 5.1 KINDEREN KUNNEN OMGAAN MET EIGEN GEVOELENS 2.1 Duidelijke geuite, eenvoudige gevoelens (blij, boos, verdrietig, bang ) bij zichzelf waarnemen en benoemen. 2.2 Nuances van gevoelens (verlegen, onzeker, flink, stoer, tevreden, jaloers, afkerig, faalangst ) bij zichzelf waarnemen en benoemen. 2.3 Gevoelens erkennen en aanvaarden. 5.2 KINDEREN KUNNEN ZICH INLEVEN IN ANDEREN 3.14 Interesse en respect tonen voor het gevoelsleven van anderen. 5.3 KINDEREN KUNNEN MET ANDEREN IN RELATIE TREDEN 4.1 Een ander kunnen helpen door zich dienstbaar op te stellen. 4.2 Leiding kunnen volgen en kunnen meewerken met anderen. 4.3 Hulp kunnen vragen en zorg aanvaarden. 4.8 Kunnen samenwerken met anderen zonder onderscheid van de sociale achtergrond, geslacht of etnische afkomst. 5.4 KINDEREN ERVAREN HOE WAARDEN EN NORMEN AAN RELATIES INHOUD EN RICHTING GEVEN 5.5 Respect en waardering opbrengen voor de waarden en normen van anderen. 5.6 Zich bewust voor anderen inzetten. 5.7 Aanvoelen hoe mensen zich op basis van de gemeenschappelijke waarden verbonden weten met anderen en die verbondenheid beleven. 5.8 Stilstaan bij de eigen waarden en normen en er zich naar anderen toe over uitdrukken. Inzien hoe waarden en normen mee worden bepaald door aspecten als 5.9 sociale achtergrond, etnische afkomst en de persoonlijke geschiedenis van mensen. 7