DSM 5 Nascholing d.d Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen. Cato Veen AIOS, LUMC

Vergelijkbare documenten
DSM-5: Nieuw, maar ook beter? Arq Herfstsymposium vrijdag 25 november 2016

Post-traumatische stress na bevalling. Máasja Verbraak GZ-psycholoog Cognitief Gedragstherapeut VGCt

Correcties DSM 5 : Beknopt overzicht van de criteria

Correcties DSM 5 : Beknopt overzicht van de criteria

De Posttraumatische Stressstoornis in de DSM-5

Posttraumatische stressstoornis na uitzending

Onbezorgdvliegen SVL- vragenlijst

Diagnostiek volgens het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders

HECHTINGSPROBLEMATIEK IN BEELD EN BEWEGING. Maartje Jaspers en Kim Rollé

Trauma en kindermishandeling: DSM-classificaties

In dienst van kinderen, jongeren en hun ouders

TSCYC. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum Ouderversie

Team van psychiaters:

PTSS - diagnostiek en behandeling. drs. Mirjam J. Nijdam psycholoog / onderzoeker Topzorgprogramma Psychotrauma AMC De Meren

Correcties DSM 5 : Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen

Nederlandse samenvatting. 1. Wat zijn trauma-gerelateerde stoornissen, dissociatieve stoornissen en

PTSS bij LVB. diagnostiek & behandeling met EMDR. KAJAK Congres Werken aan samenspel Utrecht,

DSM-5: Nieuw, maar ook beter?

Gezondheid. Brandwonden: Een bewogen verhaal. Multidisciplinaire aanpak. Meer dan alleen maar een patiënt. Actiedomeinen van de psycholoog

Korte Eclectische Psychotherapie KEP voor PTSS

Acts of war: behavior of men in battle. R.Holmes

De gevolgen van trauma en stress in de volwassenheid en uitgestelde klachten

Kindermishandeling; Wel of geen diagnose? Drs. A van Dijke Drs. M. Reijns

Traumasensitief lesgeven. Praten over trauma kan stress veroorzaken. Irena, 8 jaar. LOWAN-PO Studiedag 11 april 2017

Paniekaanval als specificatie

Veranderingen in de DSM-V stemmingsstoornissen. R.A. van Elmpt AIOS psychiatrie

SCHEMA S STOORNISSEN KINDERPSYCHIATRIE

Angststoornissen. (Anxiety Disorders)

DSM-5 De belangrijkste veranderingen t.o.v DSM-IV

OBSESSIEVE-COMPULSIEVE STOORNIS

TSCYC Ouderversie. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. Jeroen de Groot. ID Datum Informant:

E M D R een inleiding

Let s talk about trauma. Berber van der Vleugel SPV regiobijeenkomst 4 oktober 2018

Persoonlijkheidsstoornissen

Cultuur, psychiatrie en migratie. Forugh Karimi, psychiater

PTSS. Indeling lezing. Programma. Introductie spreker. 15 e PIV Jaarconferentie 27 maart Fedia Jacobs Psychiater Sinai Centrum

VERANDERING VAN GEDRAG: EEN PROBLEEM OF NIET? Marieke Schuurmans Verpleegkundige & onderzoeker UMC Utrecht/Hogeschool Utrecht

Zorgen voor jonge getraumatiseerde kinderen

Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. InFoP 2. Inhoud

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding

Hou dat vast! EMDR bij mensen met ( C ) PTSS en een laag IQ

4.3.1 Diagnostische Checklist voor cliënten zonder dementie: DSM-5 criteria

24 mei 2018 CONGRES PASSENDE KINDEROPVANG. Congres Passende kinderopvang - 24 mei Programma

Sociale steun na schokkende gebeurtenissen

DSM 5 - psychose Dr. S. Geerts Dr. O. Cools

Samenvatting Richtlijn

POST TRAUMATISCH STRESS SYNDROOM PTSS

Op naar de DSM 5! Autismespectrumstoornis. J. Wolthaus, GZ-psycholoog en C. Schoenmakers, GZ-psycholoog

Registratierichtlijn. E003 Beroepsgebonden depressie

VERWERKING NA EEN INGRIJPENDE GEBEURTENIS 1

V&VN VS oncologie 24 maart 2016 DEPRESSIE? OF? Klinisch redeneren met een oncologische casus Marieke van Piere VS GGZ Alrijne Leiden

CLINICIAN-ADMINISTERED PTSD SCALE FOR DSM-5

toont deskundigheid en lef bij psychotrauma PTSS IN DE SPREEKKAMER KNMG districtsbijeenkomst 15 juni 2016 Fedia Jacobs, psychiater Sinai Centrum

DSM-5 Inleiding in de belangrijkste veranderingen

Aardbevingen en psychische klachten

Wat te doen aan dromen (met paniek) gerelateerd aan gebeurtenissen uit het verleden (jeugd, oorlog) bij bejaarden? Door:

Lezing voor de NVA. Door Harmke Nygard-Smith Klinisch psycholoog. Ontwikkelingsstoornissen Dimence

Depressie, dysthymie en de bipolaire stoornis

Richtlijn JGZ-richtlijn Kindermishandeling

Wat weet u nog over HECHTING

Stemmingsstoornissen. Van DSM-IV-TR naar DSM-5. Johan van Dijk, klinisch psycholoog-psychotherapeut Max Güldner, klinisch psycholoog-psychotherapeut

AIT studiedag Multidisciplinair kijken!

FiST-debriefing Treinramp Buizingen Gemeentehuis Halle

Er wel/niet zijn voor je pleegkind. Symposium Pleegzorg Waar blijft het kind 19 juni 2014 Ede

Van somatoforme stoornissen naar somatisch symptoom stoornis

AGRESSIE. Basis emoties. Basis emoties. Basis emoties Angst Verdriet Boosheid Verbazing Plezier Walging Paul Ekman

Terrorisme en dan verder

Samen op weg: communicatie met kinderen en jongeren met SOLK. Voorbij de scheiding tussen lichaam en geest. Yvette Krol, klinisch psycholoog,

DIPJE OF DEPRESSIE ONZEKER OF ANGSTSTOORNIS. Maaike Nauta Leonieke Vet. Klinische Psychologie RuG. Accare UC Groningen

Angst en Kanker, wanneer klopt er iets niet? Dr Christine Brouwer- Dudok de Wit, klin psycholoog

Op naar DSM 5. Mariken van Onna Klinisch psycholoog-psychotherapeut Supervisor VGCt Karakter Nijmegen Universitair Centrum Kinder- en jeugdpsychiatrie

Omgaan met (onbegrepen) lichamelijke klachten. Prof. dr. Sako Visser Universiteit van Amsterdam Pro Persona GGZ Dr. Michel Reinders GGZinGeest

Omgaan met de PP ramp Welke reacties kunnen we nu verwachten bij de hulpverleners? FiST Limburg

Posttraumatische-stressstoornis en NET therapie. Sabina Brinkman, verpleegkundig specialist i.o Khady Sagna, sociaal psychiatrisch verpleegkundige

Borderline in het gezin. Koos Krook, sr. preventiefunctionaris GGZ Midden Brabant

Ministerie van Veiligheid en justitie

EEN NETWERKBENADERING

Psychotische stoornissen in DSM V. Mirjam Klein (supervisor Erik Giltay) Afdeling Psychiatrie LUMC, Leiden

Omgaan met littekens. Els Vandermeulen. Psychologe BWC Neder-over-Heembeek Februari 2014

Borderlinepersoonlijkheidsstoornis en behandeling (MBT)

31/10/2012 OVERZICHT DEFINTIE 1. TRAUMATISCHE GEBEURTENISSEN TYPE GEBEURTENISSEN TRAUMA

Chapter 8. Nederlandse samenvatting

Debriefing. Opvang na een schokkende gebeurtenis. Geert Taghon 2013

26 januari januari 2009

EMDR. Behandeling bij de gevolgen van een schokkende ervaring

Bijlage van DSM V naar ICPC 1

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG. Beslissing naar aanleiding van de op 3 oktober 2018 binnengekomen klacht van:

Grensoverschrijdend gedrag. Les 2: inleiding in de psychopathologie

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Psychotraumatologie: eenheid en verscheidenheid in een veelstromenland. Prof. dr. Rolf Kleber Ede, 19 april 2012

Manisch depressief of bipolaire stoornis

Omgaan met de gevolgen van een schokkende gebeurtenis

Bijlage 25: Autismespectrumstoornis in DSM-5 (voorlopige Nederlandse vertaling) 1

Dag van de Inhoud Specialismegroep Trauma en dissociatie

AGRESSIE. Basis emoties. Basis emoties. Agressie - sociologisch. Agressie - biologisch. Agressie en psychiatrie

Richtlijn Aanpassingsstoornis bij patiënten met kanker. Tineke Vos, psychiater HMC Den Haag

COMPLEX TRAUMA. Symposium 25 februari 2019 Hand-out Drs. A. Oud

Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop

Adverse Childhood Experiences:

Transcriptie:

DSM 5 Nascholing d.d. 18-10-2016 Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen Cato Veen AIOS, LUMC

Traumatische of stressvolle gebeurtenissen Positie in de DSM 5 bij angst, obsessieve-compulsieve stoornissen, dissociatieve stoornissen = classificatie criterium Geheel nieuwe hoofdstuk is gebaseerd op enkele visies: Traumatische of stressvolle gebeurtenissen is classificatie criterium Fenotype na blootstelling met anhedonie, stemmingssymptomen, externaliserende symptomen van boosheid of agressie of dissociatieve symptomen staan op de voorgrond. Met of zonder angst component 2

Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen Categorie DSM IV Reactieve hechtingsstoornis Ontremd-sociaalcontact stoornis Posttraumatisch-stressstoornis Acute stressstoornis Aanpassingsstoornis Andere gespecificeerde trauma- of stessorgerelateerde stoornis Ongespecificeerde trauma- of stressorelateerde stoornis Stoornissen in zuigelingentijd tot adolescentie Stoornissen in de zuigenlingentijd tot adolescentie Angststoornissen Angststoornissen Aanpassingsstoornissen Nieuwe stoornis Nieuwe stoornis 3

DSM IV - Reactieve hechtingsstoornis op zuigelingen leeftijd of vroege kindertijd A. Duidelijk gestoorde en niet bij de ontwikkeling passende sociale bindingen in de meeste situaties, beginnend voor het vijfde jaar zoals blijkt uit ofwel 1 ofwel 2: 1. Aanhoudende er niet in slagen de aanzet te geven tot of te reageren op de meeste sociale interacties, op een bij de ontwikkeling passende manier zoals blijkt uit buitensporige geremdheid, overmatige waakzaamheid of sterk ambivalente en tegenstrijdige reacties 2. Oppervlakkige hechting zoals blijkt uit kritiekloze vriendelijkheid met duidelijk onvermogen passende selectieve hechting te tonen B. De stoornis in criterium A is niet enkel te verklaren door een achterstand in de ontwikkeling en voldoet niet aan de criteria van een pervasieve ontwikkelingsstoornis. C. Pathogene zorg zoals blijkt uit ten minste één van de volgende: 1. Aanhoudende veronachtzaming van de basale emotionele behoeften van het kind aan troost, aanmoediging en affectie. 2. Aanhoudende veronachtzaming van de basale lichamelijke behoeften van het kind 3. Herhaald wisselen van de vaste verzorger hetgeen de vorming van een stabiele hechting verhindert 4 D. Er is reden te veronderstellen dat de zorg in criterium C verantwoordelijk is voor het gestoorde gerag in criterium A. Specifeer Geremde type: indien criteria A1 overheerst Ontremde type: indien criteria A2 overheerst

Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen Categorie DSM IV Reactieve hechtingsstoornis Ontremd-sociaalcontact stoornis Posttraumatisch-stressstoornis Acute stressstoornis Aanpassingsstoornis Andere gespecificeerde trauma- of stessorgerelateerde stoornis Ongespecificeerde trauma- of stressorelateerde stoornis Stoornissen in zuigelingentijd tot adolescentie Stoornissen in de zuigelingentijd tot adolescentie Angststoornissen Angststoornissen Aanpassingsstoornis Nieuwe stoornis Nieuwe stoornis 5

DSM V - Reactieve hechtingsstoornis 6 A. Een consistent patroon van geremd, emotioneel teruggetrokken gedrag jegens volwassen verzorgen, wat tot uiting komt in beide volgende kenmerken: 1. Het kind zoekt zelden of nauwelijks vertroosting als het van streek is 2. Het kind reageert zelden of nauwelijks troosten als het van streek is. B. Een persisterende sociale en emotionele stoornis die gekenmerkt wordt door minstens twee van de volgende kenmerken: 1. Minimale sociale en emotionele responsiviteit op anderen 2. Beperkt positief affect 3. Episoden van onverklaarde prikkelbaarheid, verdrietigheid of angstigheid die zelf gedurende niet-bedreigde interacties met volwassen verzorgers evident zijn. C. Het kind heeft een patroon van extreme vormen van ontoereikende verzorging meegemaakt, zoals blijkt uit minstens een van de volgende kenmerken: 1. Sociale verwaarlozing of deprivatie waarbij emotionele basisbehoeften aan vertroosting, aanmoediging en affectie persisterend door volwassen verzorgers worden veronachtzaamd. 2. Herhaaldelijk wisselen van primaire verzorgers, wat het vormen van een stabiele hechtingsrelaties beperkt 3. Opgroeien in ongebruikelijk omgevingen, wat het vormen van selectieve hechtingsrelaties ernstig beperkt. D. Er zijn redenen om te veronderstellen dat de verzorging genoemd in criterium C verantwoordelijk is voor het gestoorde gedrag uit criterium A. E. Er wordt niet gedaan aan de criteria van de autisme spectrum stoornis F. De stoornis is voor het 5 e levensjaar duidelijk aanwezig G. Het kind heeft een ontwikkelingsniveau van minstens 9 maanden

DSM V - Ontremd-sociaalcontact stoornis A. Een gedragspatroons waarbij een kind actief onbekende volwassenen benadert en met hen omgaat, en minstens twee van de volgende kenmerken vertoont: 1. Vermindering of ontbreken van terughoudendheid in het benaderen van en omgaan met onbekende volwassenen 2. Overmatig familiair verbaal of lichamelijk gedrag (dat niet strookt met cultureel aanvaarde en bij de leeftijd passende sociale grenzen) 3. Verminderde of geheel niet in de gaten houden van de volwassen verzorgers als het kind zich wat verder weg waagt, zelfs in een onbekende omgeving. 4. Bereidheid om me minimale of zonder aarzeling mee te gaan met een onbekende volwassene B. Het gedrag in criterium A is niet beperkt tot impulsiviteit, maar betreft sociaal ontremd gedrag C. Het kind heeft een patroon van extreme vormen van ontoereikende verzorging meegemaakt, zoals blijkt uit minstens een van de volgende kenmerken: 1. Sociale verwaarlozing of deprivatie waarbij emotionele basisbehoeften aan vertroosting, aanmoediging en affectie persisterend door volwassen verzorgers worden veronachtzaamd. 2. Herhaaldelijk wisselen van primaire verzorgers, wat het vormen van een stabiele hechtingsrelaties beperkt 3. Opgroeien in ongebruikelijk omgevingen, wat het vormen van selectieve hechtingsrelaties ernstig beperkt. 7 D. Er zijn redenen om te veronderstellen dat de verzorging genoemd in criterium C verantwoordelijk is voor het gestoorde gedrag uit criterium A. G. Het kind heeft een ontwikelingsniveau van minstens 9 maanden

8 DSM V - Ontremd-sociaalcontact stoornis

Posttraumatische-stressstoornis Grootste verschillen A-criterium dat de traumatische gebeurtenis omschrijft is aangepast Symptoomniveau is opgedeeld in: B. intrusieve symptomen C. vermijdings symptomen D. stemmings- en cognitieve symptomen E. arousal 9

Posttraumatische-stressstoornis DSM IV A. Betrokkene is blootgesteld aan een traumatische ervaring waarbij beide van de volgende van toepassing zijn. 1. Betrokkene heeft ondervonden, is getuige geweest van of werd geconfronteerd met één of meer gebeurtenissen die een feitelijke of dreigende dood of een ernstige verwonding met zich meebracht, of die een bedreiging vormde voor de fysieke integriteit van betrokkene of van anderen 2. Tot de reacties van betrokkene behoorde intense angst, hulpeloosheid of afschuw. DSM V A. Blootstelling aan een feitelijk of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld op een (of meer) van de volgende manieren: 1. Zelf ondergaan van psychotraumatische gebeurtenis(sen). 2. Persoonlijk getuige zijn geweest van de gebeurtenis(sen) terwijl deze anderen overkwam(en) 3. Vernemen dat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) een naast familielid of goed vriend(n) is (zijn) overkomen. Bij een feitelijke of dreigende dood van familielid of vriend(in), moet(en) de gebeurtenis(sen) gewelddadig van karakter zijn of een ongeval betreffen. 4. Ondergaan van herhaaldelijke of extreme blootstelling aan de afschuwwekkende details van de psychotraumtische gebeurtenis(sen) NB Criteria A4 is niet van toepassing op blootstelling via elektronische media, televisie, films of foto s tenzij deze blootstelling werk gerelateerd is. 10

Posttraumatische-stressstoornis DSM IV B. De traumatische gebeurtenis wordt voortdurend herbeleefd op een of meer van de volgende manieren: 1. Recidiverende en zich opdringende onaangename herinneringen aan de gebeurtenis, met inbegrip van voorstelling, gedacht of waarnemingen. 2. Recidiverende akelig dromen over de gebeurtenis. 3. Handelen of voelen alsof de traumatische gebeurtenis opnieuw plaatsvindt (hiertoe behoren ook het gevoel van het opnieuw te beleven, illusies, hallucinaties en dissociatieve episodes met flashbacks, met inbegrip van die welke voorkomen bij het ontwaken of tijdens intoxicaties 4. Intens psychisch lijden bij blootstelling aan interne of externe stimuli die een aspect van de traumatische gebeurtenis symboliseren of erop lijken 5. Fysiologische reacties bij blootstelling aan interne of externe stimuli die een aspect van de traumatische gebeurtenis symboliseren of erop lijken DSM V B. De aanwezigheid van een (of meer) van de volgende intrusieve symptomen die samenhangen met de psychotraumatische gebeurtenis(sen) en die zijn begonnen nadat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) heeft (hebben) plaatsgevonden: 1. Recidiverende, onvrijwillige en intrusieve pijnlijke herinneringen aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen) 2. Recidiverende onaangename dromen waarin de inhoud oen/of het affect van de droom samenhangt met de psychotraumatische gebeurtenis(sen) 3. Dissociatieve reacties (zoals flashbacks) waarbij de betrokkene het gevoel heeft of handelt alsof de psychotraumatische gebeurtenissen opnieuw plaatsvinden. 4. Intense of langdurige psychisch lijdensdruk bij blootstelling aan interne of externe prikkels die een aspect van de psychotraumatische gebeurtenissen symboliseren of erop lijken. 5. Duidelijke fysiologische reacties op interne of externe prikkels die een aspect van de psychotraumatische gebeurtenis(sen) symboliseren of erop lijken. 11

Posttraumatische-stressstoornis DSM IV DSM V C. Aanhoudend vermijden van prikkels die bij het trauma hoorden of afstomping van de algemene reactiviteit zoals blijkt uit drie (of meer) van de volgende: 1. Pogingen gedachten, gevoelens of gesprekken horend bij het trauma, te vermijden. 2. Pogingen activiteiten, plaatsen of mensen die herinneringen oproepen aan het trauma te vermijden 3. Onvermogen zich een belangrijke aspect van het trauma te herinneren 4. Duidelijke verminderde belangstelling voor of deelneming aan belangrijke activiteiten. 5. Gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen. 6. Beperkt spectrum van gevoelens 7. Gevoel een beperkt toekomst te hebben C. Persisterende vermijding van prikkels die geassocieerd worden met de psychotraumatische gebeurtenis(sen), die begon nadat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) heeft (hebben) plaatsgevonden, zoals blijkt uit een of beide van de volgende kenmerken: 1. Vermijding of pogingen tot vermijding van pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens over, of sterk samenhangend met, de psychotraumatische gebeurtenis(sen) 2. Vermijding of pogingen tot vermijding van externe aspecten die aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen) herinneren (mensen, plaatsen, gesprekken, activiteiten, voorwerpen, situaties) die pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens oproepen over, of sterk samenhangend met, de psychotraumatische gebeurtenis(sen). D. Negatieve veranderingen in cognities en stemming, gerelateerd aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen) die zijn begonnen of verergerd nadat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) heeft (hebben) plaatsgevonden, zoals blijkt uit twee ( of meer) van de volgende kenmerken: 1. Onvermogen om zich een belangrijk aspect van de psychotraumatische gebeurtenis te herinneren 2. Persisterende en overdreven negatieve overtuigingen of verwachtingen over zichzelf, anderen of de wereld 3. Persisterende, vertekende cognities over de oorzaak of gevolgen van de psychotraumatische gebeurtenis(sen), die ertoe leiden dat de betrokkene zichzelf of anderen er de schuld van geeft. 4. Persisterende negatieve gemoedstoestand 5. Duidelijk verminderde belangstelling voor, of deelname aan belangrijke activiteiten 6. Gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen 12 7. Persisterende onvermogen om positieve emoties te ervaren

Posttraumatische-stressstoornis DSM IV D. Aanhoudende symptomen van verhoogde prikkelbaarheid (niet aanwezig voor het trauma) zoals blijkt uit twee (of meer) van de volgende: 1. Moeite met inslapen of doorslapen 2. Prikkelbaarheid of woede-uitbarstingen 3. Moeite met concentreren 4. Overmatige waakzaamheid 5. Overdreven schrikreacties DSM V E. Duidelijke veranderingen in arousol en reactiviteit, gerelateerd aan de psychotraumatische gebeurtenissen, die zijn begonnen of verslechterd nadat de psychotraumatische gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, zoals blijkt uit twee (of meer) van de volgende kenmerken: 1. Prikkelbaar gedrag en woede-uitbarstingen, gewoonlijk tot uiting komend in verbale of fysieke agressie jegens mensen of voorwerpen 2. Roekeloos of zelfdestructief gedrag 3. Hypervigilantie 4. Overdreven schikreacties 5. Concentratieproblemen 6. Verstoring van de slaap E. De duur van de stoornis is langer dan één maand F. De duur van de stoornis is langer dan één maand F. De stoornis veroorzaakt klinisch significant lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of het functioneren of andere belangrijke termijnen G. De stoornis veroorzaakt klinisch significant lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of het functioneren of andere belangrijke termijnen. 13 H. De stoornis kan niet worden toegeschreven worden aan de fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening. Specificeer of: Met dissociatieve symptomen: betrokkene ervaart als reactive op de stressor persisterende of recidiverende symptomen van een van de volgende: 1. Depersonalisatie 2. Derealisatie Specificeer indien: Met uitgestelde expressie: de eerste 6 maanden na de gebeurtenis wordt niet volledig aan de classificatie criteria gedaan.

Posttraumatische-stressstoornis bij kinderen Grootste verschillen A-3 criterium: vernemen dat verzorger/ouders de traumatische gebeurtenis is overkomen A-4 criterium niet relevant Intrusieve symptomen B-1 en B-3 (onvrijwillige herinneringen en dissociatieve reacties) kunnen bij het kind tot uiting komen in een gespeelde heropvoering van de traumatische belevenis B-2 (dromen) er is sprake van een beangstigende inhoud die niet altijd herkenbaar kan zijn als hebbende een relatie met het trauma C. & D. (vermijdings symptomen & stemmings- en cognitieve symptomen ) Een van beide clusters 14

Acute stressstoornis DSM IV A. Betrokkene is blootgesteld aan een traumatische ervaring waarbij beide van de volgende van toepassing zijn. 1. Betrokkene heeft ondervonden, is getuige geweest van of werd geconfronteerd met één of meer gebeurtenissen die een feitelijke of dreigende dood of een ernstige verwonding met zich meebracht, of die een bedreiging vormde voor de fysieke integriteit van betrokkene of van anderen 2. Tot de reacties van betrokkene behoorde intense angst, hulpeloosheid of afschuw. DSM V A. Blootstelling aan een feitelijk of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld op een (of meer) van de volgende manieren: 1. Zelf ondergaan van psychotraumatische gebeurtenis(sen). 2. Persoonlijk getuige zijn geweest van de gebeurtenis(sen) terwijl deze anderen overkwam(en) 3. Vernemen dat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) een naast familielid of goed vriend(n) is (zijn) overkomen. Bij een feitelijke of dreigende dood van familielid of vriend(in), moet(en) de gebeurtenis(sen) gewelddadig van karakter zijn of een ongeval betreffen. 4. Ondergaan van herhaaldelijke of extreme blootstelling aan de afschuwwekkende details van de psychotraumatische gebeurtenis(sen) NB Criteria A4 is niet van toepassing op blootstelling via elektronische media, televisie, films of foto s tenzij deze blootstelling werk gerelateerd is. 15

Acute stressstoornis DSM IV B. Ofwel tijdens het doormaken of onmiddelijk na het doormaken van de leed veroorzakende gebeurtenis heft betrokkene drie (of meer) van de volgende dissociatieve symptomen 1. Subjectief gevoel van verdoving, onthechting of afwezigheid van emotionele reacties 2. Vermindering van het zich bewust zijn van zijn of haar omgeving ( in een was verkeren ) 3. Derealisatie 4. Depersonalisatie 5. Dissociatieve amnesie C. De traumatische gebeurtenis wordt voortdurend herbeleefd op ten minste één van de volgende manieren: terugkerende voorstellingen, gedachten, dromen, illusies, episodes met flashback of een gevoel de ervaring opnieuw te beleven; of lijden bij blootstelling aan zaken die de traumatische gebeurtenis in het geheugen terugbrengen. D. Duidelijke vermijding van de prikkels die herinneringen aan het trauma oproepen (bijvoorbeeld gedachten, gevoelens, gesprekken, activiteiten, plaatsen, mensen) E. Duidelijke symptomen van angst of verhoogde prikkelbaarheid (bijvoorbeeld slaapstoornissen, prikkelbaarheid slechte concentratie, overmatige waakzaamheid, overdrijven schrikreacties en motorische rusteloosheid. DSM V B. Aanwezigheid van negen (of meer) van de volgende symptomen uit elk van vijf categorieen: intrusies, negatieve stemming, dissociatie, vermijding en arousal; die zijn begonnen of verslechterd nadat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) heeft (hebben) plaatsgevonden: Intrusieve symptomen 1. Recidiverende, onvrijwillige en intrusieve pijnlijke herinneringen aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen) 2. Recidiverende onaangename dromen waarin de inhoud oen/of het affect van de droom samenhangt met de psychotraumatische gebeurtenis(sen) 3. Dissociatieve reacties (zoals flashbacks) waarbij de betrokkene het gevoel heeft of handelt alsof de psychotraumatische gebeurtenissen opnieuw plaatsvinden. 4.Intense of langdurige psychisch lijdensdruk bij blootstelling aan interne of externe prikkels die een aspect van de psychotraumatische gebeurtenissen symboliseren of erop lijken. Negatieve stemming 5.Persisterende onvermogen om positieve emoties te ervaren Dissociatieve symptomen 6. Een veranderd gevoel van realiteit van de omgeving of de betrokkene zelf. 7. De betrokkene kan zich een belangrijk aspect van de psychotraumatische gebeurtenis(sen) niet herinneren (meestal als gevolg van dissociatieve amnesie en niet als gevolg van hoofdletsel, alcohol of drugsgebruik. Vermijdingssymptomen 8. Pogingen tot vermijding van pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens over, of serk samenhangend emt, de psychotraumatische gebeurtenis(sen) 9. Pogingen tot vermijding van externe aspecten die aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen) herinneren (mensen, plaatsen, gesprekken, activiteiten, voorwerpen, situaties) die pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens oproepen over, of sterk samenhangend met, de psychotraumatische gebeurtenis(sen). Arousalsymptomen 10. Verstoring van de slaap 11. Prikkelbaar gedrag en woede-uitbarstingen, gewoonlijk tot uiting komend in verbale of fysieke agressie jegens mensen of voorwerpen 12. Hypervigilantie 13. Overdreven schrikreacties 14. Concentratieproblemen. 16

Acute stressstoornis DSM IV F. De stoornis veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen, of iemand wordt gehinderd in het voortzetten van noodzakelijke activiteiten, zoals het verkrijgen van medische of juridische bijstand of het mobiliseren van persoonlijke hulp door familie leden over de traumatische gebeurtenis te vertellen. DSM V C. De duur van de stoornis (symptomen van het B criterium) is drie dagen tot één maand na blootstelling aan het trauma. NB De symptomen moeten direct na het psychotrauma ontstaan, maar om aan de criteria voor de stoornis te voldoen moeten deze driedagen tot een maand aanhouden. G. De stoornis duurt minimaal twee dagen en maximaal vier weken en treedt binnen vier weken na de traumatische gebeurtenis op. H. De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drug, geneesmiddel) of een somatische aandoening, en is niet eerder toe te schrijven aan een kortdurende psychotische stoornis en is niet slecht een verergering van een reeds aanwezige As I of As II stoornis. D. De stoornis veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen. E. De stoornis kan niet worden toegeschreven worden aan de fysiologische effecten van een middel (zoals medicatie of alcohol) of een somatische aandoening (zoals licht psychotraumatisch hersenletsel) en kan niet beter worden verklaard door een kortdurende psychotische stoornis. 17

Aanpassingsstoornissen DSM V A. De ontwikkeling van emotionele of gedragsmatige symptomen als reactive op (een) aanwijsbare stressor(en) die optreden binnen drie maanden na het begin van de stressor (en). DSM IV vs. DSM V Enkele formulerings verschillen, geen inhoudelijke verschillen B. Deze symptomen of gedragingen zijn klinisch significant, zoals blijkt uit een beide van de volgende kenmerken: 1. Duidelijke lijdensdruk die niet in verhouding staat met de Ernst of intensiteit van de stressor, rekening houdend met de externe context en de culturele factoren die de ernst en presentatie van de symptomen kunnen beïnvloeden. 2. Significante beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen. C. De stressorgerelateerde stoornis voldoet niet aan de criteria voor een andere psychische stoornis en is niet slechts een exacerbatie van een reeds bestaande psychische stoornissen. D. De symptomen zijn geen uiting van normale rouw E. Zodra de stressor of de gevolgen daarvan zijn verdwenen, persisteren de symptomen niet langer dan nog eens zes maanden. Specificeer indien: Acuut - Symptomen duren korter dan 6 maanden Persisterend (chronisch) - Symptomen duren zes maanden of langer Specificeer of: Met somber stemming Met angst Met gemengde angstige en somber stemming Met een stoornis in het gedrag Met een gemende stoornis van emoties en gedrag Ongespecificeerd 18

Andere gespecificeerde trauma- of stessorgerelateede stoornis DSM V 1. Aan de aanpassingsstoornis verwante stoornissen met uitgesteld begin van symptomen die meer dan drie maanden na de stressor optreden 2. Aan de aanpassingsstoornis verwante stoornissen met een verlengde duur van meer dan zes maanden zonder verlengde duur van de stressor 3. Persisterende complexe rouwstoornis 19

Ongespecificeerde trauma- of stessorgerelateede stoornis Voor klinische beelden waarbij de symptomen die kenmerkend zijn voor een trauma of stressorgerelateerde stoornis die lijdensdruk veroorzaakt en beperkingen in het functioneren maar niet volledig kan voldoen aan de criteria voor een eerder genoemde stoornis. 20

Vragen?