Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 11 In de winkel

Vergelijkbare documenten
Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 1 Het huis

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 9 Lekker vrij!

Leesboekje eten en drinken

de andijvie A is een soort groente met grote groene bladeren.

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 5 Eten

Spreekopdrachten thema 2 Geld

Thema In en om het huis

Spreekopdrachten thema 2 Geld

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 3 Het weer

Wat eten we vanavond?

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 7 In huis

Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen

Thema boekje Puk gaat boodschappen doen

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 6 Op school

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 2 Het lichaam

- je kan me wat - module 3. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 3. tekeningen -

december 2014 vanaf 4 jaar tekst: Marian van Gog muziek: Ton Kerkhof Lekker en gezond

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 10 Vrienden

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 12 Op straat

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten

Kun jij slim shoppen?

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN

Spreekopdrachten thema 7 Werken

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Melkweg. Een volle tas. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Boodschappen

Thema Kinderen en school. Lesbrief 18. Voor het eerst naar school

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Een retour Rotterdam

Spreken. Les 3: Wat zeg je? De supermarkt. SPREKEN NIVEAU A1

Ontwikkelingskansen voor ieder kind! Boodschappen. Kansen in kinderen. Boodschappen. voor ouders. Kansen in kinderen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreken. Les 3: Wat zeg je? De supermarkt OPDRACHTKAART.

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Leesboekje de school

ISK Leerlijn. Alfabetisering. zitten. een twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien

de appel het fruit de peer de sinaasappel de banaan

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 8 Openbaar vervoer

Opening van het thema op vrijdag 5 november.

Thema Kinderen en school. Lesbrief 10. Voor het eerst naar school

Gezond eten en drinken voor kinderen in de basisschoolleeftijd

Uitdaging Workshop 3 Een keuze maken Kun jij goed kiezen?

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. Bij de specialist.

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. Bij de specialist.

Melkweg. Wat eet u vandaag? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Gezond eten

Gezond eten en drinken voor je kind van 4 tot 8 jaar

Inleiding VOOR JE HET WEET, MAAK JE DE LEKKERSTE MAALTIJDEN IN EEN SCHONE EN OPGERUIMDE KEUKEN!

Programma Nederlands Praten

TASKFORCE VLUCHTELINGEN

ISK Leerlijn. Alfabetisering. Bijlage: Startwoordenschat alfabetisering NT2 ISK woorden

a a Leg 3 getallen van 2 cijfers en tel ze op. b d Bedenk sommen waar 180 uitkomt. Meer antwoorden. b Uit welke som komt 103?

Activiteiten en materiaal rond appels voor EMB

afgeven de kleur gaat in de Dit rode overhemd moet je apart wassen, want het g a. andere kleren zitten

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager

Luister naar het lied en lees mee met de tekst. Kies telkens het juiste woord.

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 4 De familie

Gezond thema: DE HUISARTS

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Te huur HOOFDSTUK 4 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik woon in een flat op de vierde... a verdieping b appartement

= een witte groente in de vorm van een bol. = een rode, gele of groene vrucht die je kunt eten. Aan de binnenkant zie je rijen met witte zaadjes.

Thema Kinderen en school. Les 18. Voor het eerst naar school

STEENSOEP OMA VERTELT EEN VERHAAL

Hoe gaat het met je studie?

Kopen. Voor beginnende sprekers van

Les 4. Naar de apotheek.

Samen koken. Ga een paar keer met de vingertoppen over de rug van boven naar beneden.

K a t m e t s l a g ro o m

1. In de supermarkt. 1. Bekijk de foto. Praat met je begeleider. Doe je wel eens boodschappen? Wat koop je dan? Naar welke winkel ga je meestal?

OEFENSCHRIFT DEEL 2 A1-A2

Tomatensoep. Eet smakelijk. Muffins. Nodig:

Weekmenu om Gezond te Genieten incl. boodschappenlijstje.

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD

Geregeld spreken. Ditte Oost & Monique Schoorl ANTWOORDEN

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Winkels in het dorp. Nodig: 1 poster winkels in het dorp, A3-formaat, fotoblad 1, schaar en lijm, stift

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Praat-plaat. eten. aad/thema/eten werkblad 1

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Proefversie. Taal voor Thuis Oefeningen. Thema: Eten Week 1

Lesbrief 1. Bij de huisarts

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Lesbrief 4. Naar de apotheek.

Ik ben Stephanie. Ik ben Stephanie

Kinderopvang De Palmboom Professionele kinderopvang in je eigen buurt! Programma

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

dag inhoud pagina themawoorden

De Wegg oitest (V)MBO

Schrijf jouw persoonlijke top-3 op van ongezonde snacks, waardoor jij vaak wordt verleid.

Het voedingsdagboek, hoe werkt het...

Ga daar dan staan. Hou je meer van geel, dan kies je de kant van de muur. Ga daar dan staan.

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Thema In en om het huis

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Leesboekje de omgeving

Gezond eten en drinken voor kinderen in de basisschoolleeftijd

Transcriptie:

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 11 In de winkel

1 Woorden 1 de appel 2 de banaan 3 het blikje 4 de boodschappen 5 de chocolade 6 de drop 7 het plakje kaas 8 de kassa 9 het nummer 1

10 het pak 11 de pan 12 de portemonnee 13 de reep 14 de rol drop 15 de schotel 16 het snoep 17 de soep 18 de tomaat 2

19 de worst 3

Schrijf de woorden over en schrijf ze in jouw taal 1. de appel 2. de banaan 3. het blikje 4. de boodschappen 5. de chocolade 6. de drop 7. het plakje kaas 8. de kassa 9. het nummer 10. het pak 11. de pan 12. de portemonnee 13. de reep 14. de rol drop 15. de schotel 16. het snoep 17. de soep 18. de tomaat 19. de worst 4

2 Werkwoorden 1 Hij bekijkt bekijken 2 Hij betaalt betalen 3 Hij blaast blazen 4 Hij doet boodschappen boodschappen doen 5 Zij pakt in inpakken 6 Zij kiest kiezen 7 Zij koopt kopen 8 Het kost kosten 5

9 Sanne raapt op oprapen 10 Hij prikt prikken 11 Hij roert roeren 12 Hij snijdt snijden 13 Zij verkoopt verkopen 14 Dit is een kilo zijn 1 kilo = 1000 gram 1 ons = 100 gram 1 pond = 500 gram 15 Dit is een ons zijn 16 Dit is een pond zijn 6

Kies het goede werkwoord Let op! soms moet je het werkwoord anders schrijven 1. Ik... de worst. ( snijden roeren zijn ) 2. Wij... in de soep. ( snijden roeren zijn ) 3. De kaas een kilo ( snijden roeren zijn ) 4. De kaas een euro. ( snijden roeren kosten ) 5. Sanne. de paprika. ( oprapen blazen prikken ) 6. Ik.. over de hete soep. ( oprapen blazen prikken ) 7. Tim. in zijn vinger. ( oprapen blazen prikken ) 7

8. Sanne en Kees een reep. ( kopen kosten zijn ) 9. Wij... de boodschappen.. ( inpakken kosten zijn ) 10. Ik.. bij de kassa. ( verkopen betalen roeren ) 11. Ik. mijn auto. ( verkopen kosten roeren ) 12. Kees. de paprika. ( bekijken roeren zijn ) 13. Jij de boodschappen... de tas. ( boodschappen doen inpakken kiezen ) 14. Ik.. een lekkere appel. ( boodschappen doen inpakken kiezen ) 15. Zij.. in de supermarkt. ( boodschappen doen inpakken kiezen ) 8

3 Schrijf de getallen 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 9

Hoofdstuk 1 In de winkel 4 man vrouw m. v. m. v. m. v. Film v. m. Eh, nummer 31, wie heeft er nummer 31? Dat ben ik. Goedendag mevrouw. Dag meneer. Wat mag het zijn? Ja, ik sta nog na te denken. Oh? Ja. Ik ben namelijk mijn boodschappenlijstje vergeten. U heeft uw boodschappenlijstje thuis laten liggen? Ja, ja, in de keuken op het aanrecht. U heeft uw boodschappenlijstje thuis laten liggen, in de keuken op het aanrecht? Ja. Dat is niet slim. v. m. v. m. v. m. Nee dat is niet slim. Nee, nee. En ik krijg eters. Eters? Ja mensen, er komen mensen bij me eten. Oh eters, gezellig! Vrienden? Nee, nee, de baas van mijn man komt eten. Oh, de baas van uw man. Poeh! m. v. m. 10

v. Maar weet u wat? Geeft u maar een stuk van die pompoen. m. Een stukje van deze overheerlijke pompoen. v. Ja. m. Dat wordt moeilijk. v. Moeilijk? m. Ja, dat zal helaas niet gaan. v. Niet gaan? m. Ja, ziet u, mijn mes is stuk. v. Oh, dat is vervelend. m. Heel vervelend, wat u zegt! v. Dan maak ik tomatensoep. m. Goed idee, tomatensoep. v. Lekker vers en niet uit blik hè? m. Nee, uit blik is lang niet zo lekker als vers. Uit de pan! v. Zo is dat. Een kilootje tomaten. m. Een kilootje tomaten. v. Ja. m. Ja, dat zal helaas niet gaan. v. Hoezo? m. Ja ziet u, mijn weegschaal is stuk. v. De weegschaal is stuk. m. Anders nog iets? v. Nóg iets? Ik hèb nog helemaal niets! Heeft u iets waarvoor u geen weegschaal en geen mes voor nodig heeft? m. Ja, natuurlijk, eh, voor de paprika heb ik de weegschaal nodig. Ik heb ook nog prei maar daar heb ik ook weegschaal voor nodig. Appelen, daar heb ik de weegschaal voor nodig 11

Ja, ik heb wel iets: één rol beschuit en chocola voor er op. v. Ja, beschuit en chocola, dat kan ik toch niet als avondeten geven aan de baas van mijn man?! m. Nee, dat is een beetje vreemd natuurlijk. v. Geef maar een pak melk. m. Dat heb ik! v. Mooi. m. Eén pak melk. v. Ja. m. Dat wordt dan 1,15. v. Alstublieft. m. Heeft u niet gepast? v. Gepast? m. Ja, heeft u niet contant geld? v. Nee, dat heb ik niet. m. Oh, mijn kassa is stuk. v. De kassa is stuk. m. Ja, eh, heeft u niet gepast? v. Nee, nee, ik heb het niet gepast. m. Dan kan ik u het pak melk niet verkopen. Kunt u niet later even terugkomen? v. Nee! Mijn portemonnee is namelijk ook stuk! Ajú! m. Nou ja zeg, die is snel aangebrand! pff. de prei de weegschaal de pompoen het beschuit 12

Vragen 1. Wat is de vrouw vergeten? 2. Maak jij ook een lijstje voor je boodschappen? 3. Wie komt er eten bij de vrouw?... 4. Waarom kan de vrouw geen stuk pompoen kopen? 5. Eet jij verse soep of soep uit blik? 6. Wat vind jij lekkerder? 7. Waarom kan de vrouw geen tomaten kopen? 13

8. Wanneer eten Nederlanders beschuit? 9. Weet jij wat beschuit met muisjes is? 10. Waarom kan de vrouw geen pak melk kopen? 11. Betaal jij contant of met je pinpas? 12. Wat betekent aangebrand? 14

Hoofdstuk 1 In de winkel 5 Lied Ja ik doe de boodschappen, boodschappen, boodschap Elke dag weer naar de supermarkt Ik weet dat ik niet kiezen kan Al dat lekkers en wat kost dat dan? Een kilo kaas Ja ik doe de boodschappen, boodschappen, boodschap Elke dag weer naar de supermarkt Ik weet dat ik niet kiezen kan Al dat lekkers en wat kost dat dan Een liter melk, een kilo kaas Ja ik doe de boodschappen,.. etc. Een blikje soep, een liter melk, een kilo kaas Ja ik doe de boodschappen,.. etc. Een banaan, een blikje soep, een liter melk, een kilo kaas Ja ik doe de boodschappen,.. etc. En een tomaat en een banaan, een blikje soep Een liter melk, een kilo kaas 15

Ja ik doe de boodschappen,.. etc. Een stukje worst en een tomaat en een banaan Een blikje soep, een liter melk, een kilo kaas Ja ik doe de boodschappen,.. etc. Een pakje thee, een stukje worst en een tomaat En een banaan, een blikje soep, een liter melk, een kilo kaas Ja ik doe de boodschappen,.. etc. Een zakje snoep, een pakje thee, een stukje worst En een tomaat en een banaan Een blikje soep, een liter melk, een kilo kaas En nu betalen! 16

6 Prijzenspel voor twee cursisten Cursist A. Cursist A kijkt op het eerste papier, cursist B op het tweede papier. Vraag de andere cursist naar de prijzen die niet op je papier staan. Luister goed en schrijf de prijzen op. Jullie praten Nederlands. Vraag: Wat kost de? Antwoord: De kost 1 de kapstok 35,85 2 de lamp 3 de jas 98 4 de klok 5 de sjaal 10,69 6 het boek 7 de paraplu 8,05 8 de zonnebril 17

9 de pan 22,39 10 de tas 11 de tafel 97,20 12 de fiets 18

Cursist B. Cursist A kijkt op het eerste papier, cursist B op het tweede papier. Vraag de andere cursist naar de prijzen die niet op je papier staan. Luister goed en schrijf de prijzen op. Jullie praten Nederlands. Vraag: Wat kost de? Antwoord: De kost 1 de kapstok 2 de lamp 23,16 3 de jas 4 de klok 75,50 5 de sjaal 6 het boek 19,75 7 de paraplu 8 de zonnebril 45 19

9 de pan 10 de tas 38,60 11 de tafel 12 de fiets 179,99 20