= een witte groente in de vorm van een bol. = een rode, gele of groene vrucht die je kunt eten. Aan de binnenkant zie je rijen met witte zaadjes.

Transcriptie

1 Woordenschat blok 7 Les 1 i = een witte steel die je kunt eten. Het smaakt een beetje als ui. De banaan = een lange, beetje kromme gele vrucht. Om een banaan zit een schil. De bloemkool De paprika De prei De maaltijd Het fruit Het rundvlees = een witte groente in de vorm van een bol. = een rode, gele of groene vrucht die je kunt eten. Aan de binnenkant zie je rijen met witte zaadjes. = een witte steel die je kunt eten. Het smaakt een beetje als ui. = eten dat je op een vaste tijd op een dag eet. Jouw avondeten is bijvoorbeeld een maaltijd. = Vruchten die je direct van de boom of struik kunt eten, bijvoorbeeld appels en peren. = het vlees van een koe. De aardappelpuree = gestampte aardappels met een beetje boter of melk. De groente De bosbes = delen van planten die we kunnen eten. De meeste groenten moet je koken voordat je ze kunt eten. = een blauwe bes die aan een struik groeit.

2 Gezond eten Koken = dingen die goed voor je zijn, zoals groente en fruit. = eten klaarmaken. Les 2 Het vergiet De koekenpan Het bestek De afwas Opruimen De afwasborstel De rasp De pollepel = een ronde bak met allemaal kleine gaatjes. = een platte pan met een steel. In een koekenpan bak je bijvoorbeeld een ei. = de voorwerpen die je gebruikt om te eten. Messen, vorken en lepels zijn bijvoorbeeld bestek. = het vieze servies en bestek dat schoongemaakt moet worden. = dingen terugzetten waar ze horen. = een kwast waarmee je met de hand kunt afwassen. = in een rasp zitten kleine scherpe gaatjes waarmee je kleine stukjes van iets af kunt snijden. Je kunt hiermee bijvoorbeeld kleine stukjes kaas snijden. = een grote bolle lepel om bijvoorbeeld soep mee op te scheppen.

3 De theelepel = een kleine lepel om bijvoorbeeld mee in de thee te roeren. Les 3 De worst De yoghurt De hamburger De perzik De priklimonade De zuurstok De pepermunt De rozijn De visstick Het roggebrood = een lang stukje vlees. Bijvoorbeeld een rookworst. = yoghurt kun je als toetje eten. Het is wit en smaakt zuur. = een plat en rond stuk vlees. Vaak eet je een hamburger op een broodje. = een zachte, ronde vrucht. = limonade met belletjes er in. Bijvoorbeeld cola en sinas. = een lange snoep stok. = een wit snoepje met een frisse smaak. = een gedroogde druif. = een gebakken staafje vis. = een speciaal soort bruin brood. Het is gemaakt van roggemeel.

4 Les 4 De oven De mixer De deegroller De ovenwanten De taart Het deeg Het deeg De drop De poedersuiker = een apparaat waarin je iets kunt bakken. Een oven kun je bijvoorbeeld gebruiken om koekjes te bakken. = een apparaat waarmee deeg gemengd kan worden. = met een deegroller kun je deeg plat maken. Dat doe je door erover te rollen. = handschoenen die bedoeld zijn om warme dingen uit de oven te pakken. = een speciaal soort grote, zoete koek. Denk bijvoorbeeld aan een verjaardagstaart. = een aantal dingen mengen maakt deeg. Bijvoorbeeld meel, water en melk. = een aantal dingen mengen met elkaar. Bijvoorbeeld meel, water en melk. = zwarte snoep. = suiker van extra kleine korreltjes. Het zit meestal in een bus en wordt gegeten op een pannenkoek.

5 Oppeuzelen Aflikken Bakken = je kan zeggen dat je iets oppeuzelt als je het heel erg lekker vindt. = met je vinger of tong de restjes van een bord opeten. = in een oven of pan eten warm en gaar laten worden. Les 5 Het voedsel Slurpen Ruiken Proeven Slurpen Ruiken Kauwen Doorslikken Slurpen = een ander woord voor eten. = met veel geluid iets opdrinken. = je neus gebruiken. Je kan bijvoorbeeld ruiken aan lekker eten. = een hapje nemen en bedenken hoe het eten smaakt. = met veel geluid iets opdrinken. = je neus gebruiken. Je kan bijvoorbeeld ruiken aan lekker eten. = eten met je kiezen fijnmaken zodat je het door kunt slikken. = zorgen dat iets door je keel je lijf in gaat. Je kunt bijvoorbeeld een pil doorslikken. = met veel geluid iets opdrinken.

6 Proeven Bitter Zout Zoet Zuur = een hapje nemen en bedenken hoe het eten smaakt. = een bittere smaak is bijvoorbeeld de smaak van witlof en koffie. = je kan zout over je eten doen om het meer smaak te geven. Chips hebben bijvoorbeeld een zoute smaak. = zoet smaakt naar suiker. = een zure smaak is bijvoorbeeld de smaak van citroen. Les 6 De thee De vrucht Het zuurtje Het gebaksbord De koffiekop De taartschep = thee is heet water met een smaakje. = een ander woord voor fruit. = een snoepje met een zure smaak, zoals de smaak van citroen. = een klein bordje waar een stuk taart op past. = een kopje waar je koffie uit drinkt. = een schep waarmee je een stukje taart op een bord kan scheppen.

7 De slagroom De vlaai De bonbon Het tafellaken De taartschep Het gebaksbord = witte room die je bijvoorbeeld op taart en toetjes kan doen. = gebak met deeg onderaan en daarop bijvoorbeeld aardbeien. = een klein chocolaatje met speciale vulling. = een kleed dat je over de tafel kan leggen als je gaat eten. = een schep waarmee je een stukje taart op een bord kan leggen. = een klein bordje waar een stuk taart op past.