Regionaal Arbeidsmarkt Informatiesysteem Limburg 2009

Vergelijkbare documenten
Regionale Arbeidsmarkt Informatie Limburg update juni 2013

Regionale. Arbeidsma. Informatie Limburg RAIL Management samenvatting

4. Werkloosheid in historisch perspectief

Regionale Arbeidsmarkt Informatie Limburg update juli 2011

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Langzaam maar zeker zijn ook de gevolgen van de economische krimp voor de arbeidsmarkt zichtbaar

Factsheet arbeidsmarkt Overijssel (bijlage bij Investeringsvoorstel Iedereen in Overijssel doet mee )

Nieuwsbrief Drenthe, oktober 2012

Basiscijfers gemeenten. Arbeidsmarktregio Midden-Utrecht

Regionaal Arbeidsmarkt Informatiesysteem Limburg 2009 Deel 2

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt Gelieerd aan Maastricht University, SBE 3 afdelingen:

Samenvatting Twente Index 2016

V erschenen in: ESB, 83e jaargang, nr. 4149, pagina 344, 24 april 1998 (datum) De arbeidsmarkt voor informatici is krap en zal nog krapper worden.

Regionale arbeidsmarktprognose

RAIL 2011 Werkcollege

Barometer Arbeidsmarkt Regio Achterhoek (BARA) Oktober 2011

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 4 e editie. Opzet en inhoud

Monitor Economie 2018

Arbeidsmarkt Achterhoek Februari 2013

8. Werken en werkloos zijn

Monitor Werkloosheid Noord-Veluwe 3 e kwartaal 2010

Beroepsbevolking 2005

Ontwikkelingen in de werkloosheid in Amsterdam per stadsdeel tussen 1 januari 2001 en oktober 2003 (%)

Kwartaalrapportage Arbeidsmarkt Breda 2009

LAAGGELETTERDHEID IN HAAGSE HOUT

Samenvatting UWV Arbeidsmarktprognose Met een doorkijk naar 2018

Februari Brancheschets Horeca

Een uitdagende arbeidsmarkt. Erik Oosterveld 24 juni 2014

LAAGGELETTERDHEID IN LAAK

Themabijeenkomst regionale arbeidsmarkt. Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nijkerk, Nunspeet, Oldebroek, Putten en Zeewolde

Ontwikkelingen op de Drentse arbeidsmarkt

V erschenen in: ESB, 83e jaargang, nr. 4162, pagina 596, 31 juli 1998 (datum)

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen opnieuw toegenomen

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

Twente: (ook) op zoek naar vervanging Arbeidsmarktprognoses

LAAGGELETTERDHEID IN LEIDSCHENVEEN-YPENBURG

Langdurige werkloosheid in Nederland

Artikelen. Minder dynamiek binnen de werkzame beroepsbevolking in Ingrid Beckers en Birgit van Gils

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

ECONOMISCHE MONITOR EDE 2015 I

Werkloosheid in Helmond 2012 Samenvatting en conclusies

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal

Barometer Arbeidsmarkt Regio Achterhoek (BARA) Juni 2011

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 5 e editie. Opzet en inhoud. Deze factsheet is de vijfde editie van de

Regionale arbeidsmarktprognose

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen verder gestegen in februari

Regiorapportage Nijmegen

M Beperkte groei werkgelegenheid in het MKB

Dordrecht in de Atlas 2013

Bouwaanvragen. Opbrengst bouwleges

6. Vergrijzing in Noord-Nederland

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid niet-westerse allochtonen in 2008 licht gedaald

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Zorgen om arbeidsmarktkrapte

De arbeidsmarkt van morgen, wie hebben we nodig en wie biedt zich aan?

Middelbaar opgeleiden op de arbeidsmarkt

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013

De Grote Uittocht Herzien. Een nieuwe verkenning van de arbeidsmarkt voor het openbaar bestuur

De arbeidsmarkt in Midden-Limburg

Aantal werkzoekenden daalt in augustus met 8.400

Geen tekort aan technisch opgeleiden

Nieuws. Innovatieve topsectoren

Tekorten op de ICT-arbeidsmarkt verklaard Door Has Bakker (beleidsadviseur ICT~Office)

Districtsrapportage. NOORDWEST -Noord-Holland-Noord -Zuidelijk Noord-Holland

Werkloosheid Amsterdam

LAAGGELETTERDHEID IN DEN HAAG

Arbeidsmarktprognoses Noord-Holland 2012

APO nieuwsbrief thema aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt

Ad en arbeidsmarktprognoses: Hoe gaat het nu, en is er straks een andere insteek nodig?

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Samenvatting Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor. Metropoolregio Amsterdam. Oktober amsterdam economic board

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Midden-Holland, augustus 2017

Arbeidsmarktontwikkelingen 2016

jul/09 mei/09 jun/09 sep/09 sep/08 jan/09 feb/09 mrt/09 jun/09 aug/09 sep/09 aug/09

Persbericht. Arbeidsmarkt ook in 2001 gunstig. Centraal Bureau voor de Statistiek

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

CBS: Meer werkende vrouwen op de arbeidsmarkt

5,8. De Limburgse arbeidsmarkt. De zeven rayons. Economische ontwikkeling gunstig. Werkstuk door Een scholier 3118 woorden 3 juni 2001

Werkloosheid nauwelijks veranderd

Jongeren op de arbeidsmarkt

Februari Brancheschets Zorg & Welzijn

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De arbeidsmarkt klimt uit het dal

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Limburg, mei 2016

Prognose arbeidsmarktontwikkeling als gemiddeld jaarlijks percentage van de werkgelegenheid in 2014.

De arbeidsmarkt in Holland- Rijnland vanuit economisch pespectief

Met een startkwalificatie betere kansen op de arbeidsmarkt

Vrouwen op de arbeidsmarkt

Vergrijzing MKB-ondernemers zet bedrijfsprestaties onder druk

ROA Fact Sheet. Titel ROA. De arbeidsmarkt in Noord-, Midden- en Zuid-Limburg tot Tim Peeters Frank Cörvers

Barometer Arbeidsmarkt Regio Achterhoek (BARA) April 2011

Nieuw SPECIAL DEFINITIEVE RESULTATEN PROB

Arbeidsaanbod naar sociaaldemografische kenmerken

De arbeidsmarkt in Zuidoost-Brabant. UWV Gerald Ahn 9 september 2014

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Haaglanden en Zuid-Holland Centraal, augustus 2017

1. Wat is het probleem?

Arbeidsmarktgegevens WGO Utrecht

Transcriptie:

Regionaal Arbeidsmarkt Informatiesysteem Limburg 2009 Deel 1 Uitgevoerd in opdracht van: Provincie Limburg UWV WERKbedrijf Limburg Technocentrum Zuid-Limburg VWL Samenwerkend Limburg Gemeente Heerlen Gemeente Maastricht Gemeente Roermond Gemeente Sittard-Geleen Gemeente Venlo Gemeente Venray Uitgevoerd door: Mark Nijssen (Berenschot) Niels Westerhof (Berenschot) Filip van den Bergh (Berenschot) Thijs Heuts (ETIN Adviseurs) Henry de Vaan (ETIN Adviseurs)

Regionaal Arbeidsmarkt Informatiesysteem Limburg 2009 Deel 1 Inhoud Pagina Voorwoord 1 Inleiding 3 1. De economische dynamiek en RAIL 5 1.1 Prognoses op basis van onzekere aannames 5 1.2 Toegevoegde waarde RAIL 7 2. Limburg kent een selectieve kwalitatieve mismatch 9 2.1 Geen algemene kwantitatieve schaarste op de huidige Limburgse arbeidsmarkt 9 2.2 Selectieve kwalitatieve schaarste nu al aanwezig 11 2.3 Conclusie en aanbevelingen 15 2.4 Gerelateerde grafieken en tabellen deel II 16 3. Verhogen arbeidsparticipatie via doelgroepenbeleid 17 3.1 Potentiële beroepsbevolking in Limburg neemt af 17 3.2 Verschillende doelgroepen, verschillende participatiegraad 18 3.3 Ontwikkeling participatiegraad kan sneller 21 3.4 Conclusie en aanbevelingen 21 3.5 Gerelateerde grafieken en tabellen 22 4. Partnership onderwijs en werkgevers 23 4.1 Arbeidsmarktinstroom relatief stabiel 23 4.2 Het soort baanopeningen is niet afgestemd op de arbeidsmarktinstroom 23 4.3 Aansluiten onderwijs op onzekere toekomst 25 4.4 Conclusie en aanbevelingen 26 4.5 Gerelateerde grafieken en tabellen 27 5. Keuzes maken: kracht in het verleden of potentieel voor de toekomst? 28 5.1 Veel verschillende initiatieven 28 5.2 Sectoren: zorg en zakelijke dienstverlening 30 5.3 Opleidingstype: Zorg en techniek van belang 31

5.4 Regio: Verleggen van accenten 32 5.5 Conclusie en aanbevelingen 33 5.6 Gerelateerde grafieken en tabellen 34 6. Merkdenken in de Limburgse arbeidsmarkt 35 6.1 Het belang van de Limburgse arbeidsmarkt als merk 35 6.2 Het merk Limburg voor werknemers: werk volgt mens 36 6.3 Het merk Limburg voor werkgevers: mens volgt werk 37 6.4 Regionale verschillen: elke regio zijn eigen merk? 39 6.5 Wat komt eerst: werk of mens? 40 6.6 Conclusie en aanbevelingen 40 6.7 Gerelateerde grafieken en tabellen 42 7. De regio s onder de loep 43 7.1 Noord-Limburg 43 7.2 Midden-Limburg 45 7.3 Zuid-Limburg 47

Voorwoord Regionale Arbeidsmarktinformatie Limburg, kortweg RAIL, is al jarenlang een begrip in Limburg. De oranje-blauwe boekjes sieren menige boekenkast bij politici, beleidsmedewerkers, leerkrachten en onderzoekers. Bij elke nieuwe uitgave, werd met veel belangstelling gereageerd. Ook de pers noteerde gretig de nieuwste werkgelegenheids- en werkloosheidscijfers in Limburg, de kraptes op de arbeidsmarkt en de laatste trends en ontwikkelingen. De grote winst van RAIL was én is de uniformiteit in arbeidsmarktdata en de onderliggende definities. Daarmee biedt RAIL een éénduidig beeld van de ontwikkeling van de Limburgse arbeidsmarkt. Met deze onderliggende cijfers en informatie kan de discussie over de aanpak van arbeidsmarktvraagstukken en de vertaling daarvan in beleidsbeslissingen veel zuiverder gevoerd worden. RAIL heeft daarmee bewezen een belangrijk instrument voor de ontwikkeling van arbeidsmarktbeleid te zijn. Na een korte periode waarin RAIL niet is verschenen, hebben de centrumgemeenten Maastricht, Heerlen, Sittard-Geleen, Roermond, Venlo en Venray samen met de Provincie Limburg, UWV WERKbedrijf Limburg, het Technocentrum Zuid-Limburg en de ROC's, in 2007 het initiatief genomen voor een nieuwe fase van RAIL. De aanbestedingsperiode heeft in 2008 plaatsgevonden en het voorliggende rapport is het eerste in de nieuwe reeks die van RAIL zal verschijnen. Dit nieuwe rapport komt als geroepen gelet op de huidige economische ontwikkelingen en de rol die sociale partners proberen te spelen om de negatieve aspecten van de huidige economische dip zoveel mogelijk te nivelleren. De nieuwe cijfers vormen een uitstekend handvat dat onder andere door de Taskforce Koersvast goed kan worden benut. Een verandering ten opzichte van de eerste reeks RAIL-rapportages is gelegen in de nadruk die wordt gelegd op de mogelijkheden om de cijfermatige conclusies van het rapport door te vertalen naar beleidsvoornemens en beleidsbeslissingen. De begeleidingsgroep RAIL heeft zich dan ook ten doel gesteld om de regionale discussie actief te organiseren. Daarbij wordt in werkgroepsessies de informatie uit RAIL nog nadrukkelijker langs de lat van de regionale beleidsplannen gelegd. RAIL zal als een objectieve graadmeter kunnen worden benut om regionaal economisch beleid te toetsen en 1

waar nodig bij te stellen, of zelfs van nieuwe initiatieven te voorzien. Door deze exercitie periodiek te herhalen wordt het mogelijk om het regionale beleid actueel te houden op basis van de meest recente arbeidsmarktdata. We kunnen trots zijn op dit rapport. Daarom spreek ik graag mijn dank uit aan de leden van de begeleidingsgroep die met veel enthousiasme en deskundigheid, samen met het adviesbureau Berenschot dit nieuwe RAIL rapport hebben samengesteld. Het is nu aan de sociale partners om deze data optimaal te benutten in deze roerige economische tijden. Odile Wolfs, Gedeputeerde Onderwijs en Arbeidsmarkt Provincie Limburg 2

Inleiding Dit rapport geeft een overzicht van de huidige stand van zaken en de verwachte ontwikkelingen op de Limburgse arbeidsmarkt. RAIL 2009 is erop gericht een breed palet van gebruikers in de gelegenheid te stellen inzicht te krijgen in de Limburgse arbeidsmarkt en aanknopingspunten te bieden voor beleidsinitiatieven op verschillende niveaus en door verschillende partijen. Hiermee richt RAIL 2009 zich primair op de werkgevers, opleidingsinstellingen en overheid. Maar ook scholieren en studenten die voor hun studiekeuze staan of werknemers die overwegen naar Limburg te verhuizen kunnen deze rapportage gebruiken om hun keuze te onderbouwen. Het gebruik van cijfers over de huidige situatie en prognoses voor de toekomst spelen een belangrijke rol bij de onderbouwing van (beleids)keuzes. Deze cijfermatige onderbouwing helpt enerzijds bij het maken van de juiste keuzes en anderzijds bij het afleggen van verantwoording over gevolgd beleid. Hierbij is het van groot belang om de cijfers in de bredere context te beschouwen. De kwantitatieve analyse kan niet zonder de kwalitatieve analyse en vice versa. RAIL 2009 maakt gebruik van publiek beschikbare gegevens, gepresenteerd in de context van de totale arbeidsmarkt en bewerkt voor het maken van prognoses. Deze prognoses hebben een voorwaardelijk karakter. De recente economische ontwikkelingen hebben eens te meer duidelijk gemaakt dat economische voorspellingen kunnen afwijken van de werkelijkheid. Dit heeft uiteraard ook gevolgen voor de werkgelegenheid. In hoofdstuk 1 bespreken we daarom allereerst de invloed van de economische dynamiek op de uitkomsten van RAIL 2009. Deze rapportage maakt deel uit van het totale informatieaanbod van RAIL 2009. In aanvulling op deze rapportage is ook een uitgebreide rapportage (deel II) beschikbaar gericht op een overzicht van de vraag- en aanbodzijde van de arbeidsmarkt (en de confrontatie van beiden) en een aantal specifieke speerpunt sectoren, zoals deze door RAIL zijn vastgesteld: Zorg; Logistiek; Retail & Horeca; Procestechniek. In de gehele rapportage maken we onderscheid naar Limburg als geheel, de Limburgse deelregio s en arbeidsmarktrayons afgezet tegen de landelijke situatie. De cijfers laten zien dat dit onderscheid gerechtvaardigd is, doordat zowel de huidige situatie als de prognoses van elkaar afwijken. Dit betekent dat ook de vraagstukken op de arbeidsmarkt verschillen. Dit neemt niet weg dat de oplossing veelal in samenwerking tussen de deelregio s en arbeidsmarktrayons zit. In deel I gaan we allereerst in op de gevolgen van de huidige economische dynamiek op de uitkomsten van RAIL 2009 en de gebruikerswaarde van de cijfers en bijbehorende analyse. Vervolgens bespreken we de Limburgse arbeidsmarkt aan de hand van de volgende thema s: Het verschil tussen de kwantitatieve en kwalitatieve mismatch; Het verhogen van de participatiegraad; 3

De aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt; De focus op speerpuntsectoren; Het merkdenken in de arbeidsmarkt; De typering van de Limburgse regio s. Daarnaast zijn alle cijfers van deze rapportage terug te vinden op de website van RAIL (www.railsite.nl). Op deze website kunnen de relevante cijfers - op basis van selecties - worden opgezocht en gepresenteerd. Bovendien wordt het volledige rapport (deel I en II) in digitale vorm aangeboden. 4

1. De economische dynamiek en RAIL We leven in een economisch zeer dynamische periode. Berichtten de krantenkoppen in september 2008 nog over een krapte op de arbeidsmarkt, het Financieel Dagblad van 27 december 2008 bericht over de eerste tekenen van een ruimere arbeidsmarkt op basis van de economische terugblik van het CBS. Het voorliggende rapport beschrijft de huidige en geprognosticeerde Limburgse arbeidsmarkt. De huidige situatie is gebaseerd op feitelijke, beschikbare data. De prognoses zijn complexer. Simpel gezegd gaan we hier uit van aannames over de ontwikkeling van de bevolking aan de ene kant en ontwikkelingen in de economie aan de andere kant. Gelet op de dynamiek die de financiële en economische crisis met zich meebrengen zijn vooral de aannames over de ontwikkelingen in de economie uiterst onzeker. Momenteel zitten ook de hoofdrolspelers in de Nederlandse economie - De Nederlandse Bank, het Ministerie van Economische Zaken en het Centraal Plan Bureau (CPB) - niet op een lijn wat betreft de te verwachten economische groei voor 2009. Wat betekent dit voor de voorliggende rapportage over de Limburgse arbeidsmarkt? Enerzijds moeten we onderkennen dat dit rapport - wat betreft de prognoses - gebaseerd is op onzekere aannames. Juist in onzekere tijden bieden data over de Limburgse arbeidsmarkt houvast voor het bepalen van beleid. Het is van belang om bij de doorvertaling naar concreet beleid en acties rekening te houden met de onzekerheidsmarge in de prognoses. Anderzijds biedt het rapport een waardevol inzicht in de toekomst van de Limburgse arbeidsmarkt. Hiervoor zijn verschillende redenen. Allereerst beschrijft het rapport de ontwikkelingen over een termijn van vijf jaar. Daarnaast is een deel van de ontwikkelingen gebaseerd op demografische - onafhankelijk van economische - ontwikkelingen. Ten slotte gelden de belangrijkste trends en de verschillen met de landelijke situatie ook in deze economisch dynamische tijd. 1.1 Prognoses op basis van onzekere aannames Onderstaande figuur geeft een overzicht van de korte termijn voorspellingen van het CPB wat betreft economische groei en werkloosheid. Hier zien we een scherpe verandering in de voorspellingen van december. In een periode van 3 maanden zijn de voorspellingen over de economische groei volledig omgeslagen. De werkloosheid zal stijgen en de economische groei zal negatief worden. Betekent dit nu dat het CPB tot en met september onjuiste voorspellingen heeft gedaan? En betekent dit ook dat beleidsmakers op basis van deze CPB prognoses onjuist beleid hebben opgezet en uitvoeren? 5

Figuur 1.1. Prognoses werkloosheid en economische groei Nederland in 2009 door CPB Allereerst stellen we vast dat prognoses per definitie met onzekerheden zijn omgeven. In algemene zin lijkt dit vooral het gevolg te zijn van het feit dat Nederland bij uitstek een open economie is en daarmee sterk afhankelijk van de wereldhandel. De wijze waarop de wereldhandel zich ontwikkelt is een enorm complex geheel. Bijna de helft van de ramingsfouten van het CPB worden veroorzaakt door ramingsfouten in de relevante wereldhandel 1. De Nederlandse economie blijkt verreweg het meest gevoelig voor buitenlandvariabelen. De Limburgse economie is mede door het grote aandeel van de industriële sector nog conjunctuurgevoeliger. Daarnaast leven we in een turbulente wereld. De krantenberichten over faillissementen, massaontslagen en arbeidstijdverkorting volgen elkaar in rap tempo op. In de afgelopen anderhalf jaar zijn we van een financiële crisis in een bankencrisis beland. In de laatste maanden slaat deze bankencrisis over op de reële economie. En waar de crises eerst nog vooral een Amerikaans probleem leken te zijn, worden nu ook de Europese en wereldeconomie geraakt. Zoals het CPB in haar nieuwsbrief in december 2008 aangeeft zijn de onzekerheden omtrent de diepte van de economische terugval en het tijdstip van het herstel bijzonder groot. Belangrijkste reden hiervoor is het feit dat de huidige neergang vooraf wordt gegaan door een crisis in de financiële sector en het mondiale karakter van deze crisis. De Limburgse economie is - net als de Nederlandse economie - een open systeem waarop de wereldeconomie een grote invloed heeft. Het CPB benadrukt dat de nieuwe prognoses (nog meer dan anders) omgeven zijn door een grote mate van onzekerheid, veroorzaakt door de huidige uitzonderlijke economische situatie. 1 Trefzekerheid van korte-termijnramingen en middellange-termijnverkenningen, CPB, oktober 2006 6

Belangrijkste vraagstuk hierin is in welke mate de financiële crisis doorwerkt naar de reële economie. Deze doorwerking zou ernstiger kunnen zijn dan nu in de ramingen wordt verondersteld. Daarnaast is ook de hevig fluctuerende olieprijs een grote onzekere factor. De verwachte ontwikkelingen op de korte termijn zijn veranderd. De trends en ontwikkelingen in de economie op lange termijn blijven echter voor een groot deel overeind. Beleid dat hierop is gemaakt is toekomstgericht, zonder zich te laten afleiden door tijdelijke verstoringen in de trends. Die tijdelijke verstoringen zijn wel relevant, zowel in politiek als ondernemend opzicht. Op de lange termijn zien we dat de ramingen nu gericht zijn op een dieptepunt in 2009, waarna het herstel vanaf 2010 plaatsvindt. De arbeidsmarkt reageert in de regel echter met enige vertraging op een terugval van de productie. Op basis van de nieuwste prognoses van het CPB 2 wordt voor Nederland als geheel een daling van de werkgelegenheid verwacht in 2009 en 2010. De horizon van vijf jaar (tot 2013) ziet er een stuk gunstiger uit dan de huidige korte termijn berichtgeving. De economische groei heeft uiteraard een grote invloed op de ontwikkeling van de werkgelegenheid (de component uitbreidingsvraag). In het licht van de huidige economische situatie en ontwikkelingen, is met betrekking tot de prognoses in dit rapport (2009-2013) dan ook gekozen voor het lage-groeiscenario. 1.2 Toegevoegde waarde RAIL De prognoses in het RAIL-rapport hebben een tijdshorizon van vijf jaar; korte termijn fluctuaties als gevolg van de conjunctuur hebben daarom een meer beperkte invloed op de ontwikkeling op middellange termijn. Dit geldt met name voor de sectorale dynamiek die voornamelijk wordt bepaald door structurele veranderingen / processen in de economie, zoals de verdienstelijking van de economie. De huidige ontwikkelingen in de economie (massa-ontslagen, aanvragen arbeidstijdverkorting, etc.) kunnen voor een deel geclassificeerd worden als een korte termijn reactie, die losstaat van onderliggende factoren zoals de intrinsieke waarde van een bedrijf. De verwachting is dat als de rust is wedergekeerd, de groei van arbeidsplaatsen na een dip weer zal toenemen. Maar net zoals de prognoses van het CPB heeft ook het RAIL rapport een toegevoegde waarde in een turbulente periode. De belangrijkste trends op lange termijn blijven overeind - ongeacht de economische ontwikkelingen. Bovendien zijn de belangrijkste thema s ook in economisch mindere tijden relevant: de selectieve schaarste, de achterstand in participatiegraad ten opzichte van het landelijk gemiddelde en het belang van opleiding en scholing. 2 CPB: Decemberraming 2008 7

Conjunctuur-onafhankelijke trends Een aantal belangrijke economische trends zijn niet conjunctureel bepaald en zullen - ongeacht de economische ontwikkelingen - plaatsvinden. De ontwikkelingen in de bevolkingsafname zullen plaatsvinden. Een krimp in de bevolking leidt ook tot een krimp in de beroepsbevolking. Dit zal - gegeven de relatief hoge leeftijd in Limburg - sneller plaatsvinden dan in de rest van Nederland. De participatiegraad zal toenemen, echter niet sneller dan het gemiddelde van Nederland. Dit betekent dat hier nog ruimte voor realistische verbetering mogelijk is. Een belangrijk deel van de Limburgse vervangingsvraag (het grootste deel van de baanopeningen) wordt veroorzaakt door pensionering. De pensionering is weer sterk afhankelijk van de demografische samenstelling van de beroepsbevolking. Gegeven het relatief grote aandeel ouderen in de Limburgse beroepsbevolking, zal de vervangingsvraag zich relatief onafhankelijk van de conjunctuur ontwikkelen. Het belang van opleiding en scholing geldt zowel in een hoog- als een laagconjunctuur. De kennisintensivering is een belangrijke trend in de huidige samenleving en investeringen in het kennisniveau van werknemers renderen ook op de lange termijn. Selectieve schaarste blijft De algemene kwantitatieve schaarste op de arbeidsmarkt lijkt op basis van de economische terugblik van het CBS te ontspannen. Dit neemt echter niet weg dat een aantal belangrijke kwalitatieve kraptes op de arbeidsmarkt blijven bestaan: In de Zorgsector worden grote tekorten verwacht, verdeeld over alle opleidingsniveaus. In het algemeen stijgt de vraag naar zorg door de vergrijzende bevolking. Daarnaast zorgt de uitstroom van oudere medewerkers werkzaam in de zorg voor een grote vervangingsvraag. Deze ontwikkelingen zijn veel minder afhankelijk van de conjunctuur. In de industrie zien we een tekort aan hoogopgeleide technici (MBO4+). De instroom op de arbeidsmarkt is op dit niveau onvoldoende om de vervangingsvraag adequaat op te vangen. In algemene zin zien we een relatief laag opleidingsniveau in Limburg. Het bedrijfsleven geeft aan behoefte te hebben aan meer hoger opgeleiden. Ook hiervoor geldt een verwachte krapte op de arbeidsmarkt. Ter afsluiting De doelstelling van RAIL is duidelijk: gebruikers op alle niveaus en vanuit verschillende belanghebbende partijen (overheden, bedrijfsleven, onderwijsinstellingen) aanknopingspunten bieden voor het vaststellen van beleid en acties. Hierbij proberen we geen schijnzekerheden te geven van exacte cijfers maar om trends en issues in kaart te brengen op het juiste detailniveau. Wij zijn van mening dat dit in een zeer moeilijke periode gelukt is. 8

2. Limburg kent een selectieve kwalitatieve mismatch We zien in Limburg een selectieve kwalitatieve mismatch op de arbeidsmarkt. Deze is urgenter dan de algemene kwantitatieve krapte uitgedrukt in de werkloosheid. Dit verschil wordt versterkt nu er in kwantitatieve zin een vertragend effect optreedt door de economische crisis, waardoor de werkloosheid stijgt. In dit hoofdstuk beschrijven we eerst in hoeverre er sprake is van een kwantitatieve mismatch. De netto participatiegraad 3 laat zien dat Limburg met 63% lager scoort dan het gemiddelde in Nederland (65%). Dit betekent dat een relatief grote groep personen niet deelneemt aan het arbeidsproces. Het werkloosheidspercentage ligt met 6,9% in het 3 e kwartaal van 2008 ook beduidend hoger dan het landelijk gemiddelde van 5,4%. Bovendien zien we - mede als gevolg van de economische ontwikkelingen - dat de uitbreidingsvraag in Limburg vrijwel nihil is. Dit betekent dat er in Limburg minder dan in Nederland als geheel sprake is van een algemene kwantitatieve schaarste. Vervolgens zetten we hier de kwalitatieve schaarste tegenover. Er stonden bij het CWI in het 3 e kwartaal van 2008 gemiddeld 5.660 vacatures open in de provincie Limburg. Dit aantal neemt weliswaar snel af, maar duidt wel op spanning op de arbeidsmarkt. Bovendien zien we dat voor bepaalde sectoren en opleidingen een mismatch bestaat tussen baanopeningen en instroom op de arbeidsmarkt. Deze selectieve kwalitatieve krapte bespreken we zowel vanuit het perspectief van het kennissniveau als de sector. 2.1 Geen algemene kwantitatieve schaarste op de huidige Limburgse arbeidsmarkt De netto en bruto 4 participatiegraad in Limburg ligt onder het niveau van het Nederlandse gemiddelde. Dit betekent dat een relatief grote groep personen in de leeftijdsgroep 15-64 jaar zich niet meldt op de arbeidsmarkt voor een baan van tenminste 12 uur per week. Dit wordt vooral veroorzaakt door de relatief grotere groep 45-64 jarigen, die over het algemeen een lagere participatiegraad kent en een relatief kleinere groep 25-44 jarigen, die over het algemeen een hogere participatiegraad kent. Als we kijken naar de verschillen tussen de regio s dan valt op dat Midden- en Zuid-Limburg een lagere participatiegraad kennen dan het Nederlandse gemiddelde en dat Noord-Limburg daar boven zit. In Zuid-Limburg is de (bruto) participatiegraad ruim 4 %punt lager dan het gemiddelde van Nederland. Wanneer we de netto participatiegraad in ogenschouw nemen, dan kunnen we vaststellen dat de beroepsbevolking in Zuid-Limburg met een aandeel van 5,7% uit werkloze beroepsbevolking 5 bestaat. Dit is hoger is dan het Limburgse en Nederlandse 3 Netto participatiegraad: werkzame beroepsbevolking uitgedrukt als percentage van de bevolking tussen 15 en 65 jaar. 4 Bruto participatiegraad: beroepsbevolking uitgedrukt als % van de bevolking tussen 15 en 65 jaar. 5 Het CWI hanteert een andere definitie van werkloosheid dan het CBS. De door het CWI gedefinieerde niet-werkende werkzoekenden (nww) zijn afkomstig uit een administratie, terwijl de werkloze beroepsbevolking is gebaseerd op een steekproefonderzoek. Hierdoor zijn de gegevens over de werkloze beroepsbevolking bij uitstek geschikt voor onderzoek op landelijk beleidsmatig niveau en de data over niet-werkende werkzoekenden voor onderzoek naar deelpopulaties op bijvoorbeeld regionaal en beroepsgroepenniveau. 9

gemiddelde. Tabel 2.1: Arbeidsparticipatie (bruto en netto) per deelregio, 2008 Bruto participatiegraad (%) Netto participatiegraad* (%) Nederland 69,5 65,0 Limburg 67,3 63,0 Noord-Limburg 70,2 67,3 Midden-Limburg 68,7 64,6 Zuid-Limburg 65,4 60,5 Bron: EBB/ETIN Adviseurs * Cijfers m.b.t. netto participatiegraad hebben betrekking op 1-1-2007 Het werkloosheidspercentage (het aantal niet werkende werkzoekenden - als percentage van de beroepsbevolking) is 6,9%. Een deel van deze werkloosheid kan worden aangeduid als frictiewerkloosheid (o.a. veroorzaakt door seizoensinvloeden en het zoekgedrag van werkgevers en werknemers op de arbeidsmarkt). De werkloosheidcijfers bevestigen het beeld dat de netto participatiegraad met betrekking tot de regionale verschillen schetst. We zien ook hier dat de werkloosheid (niet-werkende werkzoekenden uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking) in Zuid-Limburg, en dan met name in arbeidsmarktrayon Heerlen, relatief het grootst is. Tabel 2.2: Werkloosheidspercentage* naar deelregio per kwartaal 2008 gem. 1e kw gem. 2e kw gem. 3e kw Nederland 5,9 5,6 5,4 Limburg (Prov.) 7,7 7,2 6,9 Noord-Limburg (Cr) 6,0 5,6 5,4 Midden-Limburg (Cr) 6,6 6,1 5,8 Zuid-Limburg (Cr) 8,9 8,4 8,1 Heerlen 10,4 9,7 9,5 Maastricht 8,1 7,6 7,3 Roermond 6,9 6,4 6,1 Sittard-Geleen 7,8 7,4 7,0 Venlo 6,9 6,4 6,1 Venray 4,8 4,5 4,5 Bron: CWI (werkloosheid), EBB/ETIN Adviseurs (beroepsbevolking) * nww-populatie als % van beroepsbevolking 10

% Samengevat stellen we vast dat - in kwantitatieve zin - het arbeidspotentieel in Limburg nog niet volledig benut wordt. Ondanks de sterk gedaalde werkloosheid in Limburg is geen sprake van een algemene kwantitatieve schaarste wanneer we de Limburgse arbeidsmarkt in zijn totaliteit beschouwen. Wanneer we de economische ontwikkelingen in ogenschouw nemen, zal de werkloosheid eerst nog stijgen waardoor er eerder sprake is van een kwantitatief overschot. De prognoses van de arbeidsparticipatie voor de periode 2008-2013 laten zien dat de arbeidsparticipatie zal toenemen. Beleidsmakers zetten bewust beleid in op het verhogen van de arbeidsparticipatie in Nederland. We zien dat Limburg in de komende jaren deze gestage groei van de arbeidsparticipatie ook zal doormaken, echter zonder een inhaalslag op het gemiddelde van Nederland te maken. Dit heeft enerzijds te maken met de afwijkende leeftijdsopbouw en anderzijds met het feit dat Limburg ook met betrekking tot het opleidingsniveau de inhaalslag niet volledig maakt. De onderlinge verschillen tussen de deelregio s blijven naar verwachting ook redelijk constant. Figuur 2.1: Prognose ontwikkeling arbeidsparticipatie (bruto) naar regio 2008-2013 72 71 70 69 68 67 66 65 64 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Limburg (Prov.) Nederland Noord-Limburg Midden-Limburg Zuid-Limburg Bron: EBB/ETIN Adviseurs 2.2 Selectieve kwalitatieve schaarste nu al aanwezig Ondanks de relatief grote groep non-participanten op de Limburgse arbeidsmarkt en het aandeel werkloze beroepsbevolking hebben sommige bedrijven toch moeite om de juist gekwalificeerde werknemers te vinden. Over het algemeen zien we de ambitie bij bedrijfsleven en overheden tot kennisintensivering. Hierbij zien we enerzijds dat men inzet op innovatie in het productieproces (wat leidt tot een andere taakinhoud voor werknemers) en anderzijds op innovatie in producten en diensten. Deze kennisintensivering leidt onder andere tot hogere opleidingseisen. In Limburg stonden in het derde kwartaal van 2008 5.660 vacatures open bij het CWI. We mogen aannemen dat het totaal aantal vacatures nog groter was. Er werden in het derde kwartaal 1.830 nieuwe vacatures bij het CWI ingediend. Hier zien we overigens een terugloop van het aantal nieuw ingediende vacatures, als reactie op de huidige economische crisis. Een deel van deze vacatures kan worden verklaard door de aanwezige frictiewerkloosheid. 11

Wanneer we kijken naar het toekomstig arbeidsmarktperspectief op basis van de vraag-aanbod confrontatie afgezet tegen de werkgelegenheid dan is dit over het totaal genomen redelijk. Dit wil zeggen dat het aanbod licht hoger is dan de vraag. Wanneer we deze echter per sector bekijken, dan zien we dat het arbeidsmarktperspectief uiteenloopt van zeer goed (zorg) tot matig / slecht (voor de industrie als geheel, zie deel II voor specifieke resultaten in de procesindustrie). Hieruit blijkt de kwalitatieve mismatch op de arbeidsmarkt. Deze kwalitatieve mismatch kan worden verklaard door het verschil in kwalificatieniveau tussen de vraag van werkgevers en het aanbod op de arbeidsmarkt. Daarnaast kan de verklaring worden gezocht in de mismatch tussen de sectoren waar zich het grootste aantal baanopeningen (in vervangings- en/of uitbreidingsvraag) voordoet en het aanbod van relevant opgeleide (instromende) beroepsbevolking. Dit zien we ook terug in de CWI-krapte indicator. Hier zien we bijvoorbeeld een zeer ruime indicatie voor juridisch, bestuurlijke beroepen en een zeer krappe indicatie voor verzorgende beroepen. 2.2.1 Achterstand in kennisniveau Het opleidingsniveau van de Limburgse beroepsbevolking is in vergelijking tot Nederland lager dan gemiddeld. Met name de groep HBO en WO blijft achter bij het landelijk gemiddelde, vooral in Noord- en Midden-Limburg. Zuid-Limburg doet het op dit terrein beter, mede door de aanwezigheid van de Universiteit van Maastricht. Tabel 2.3: Beroepsbevolking naar opleidingsniveau naar regio, 2007 (absoluut en relatief) Totaal Basis VMBO / MBO 1 MBO 2/3 MBO 4 HAVO / VWO HBO WO Nederland 7.611.900 372.400 1.424.200 1.185.400 1.513.700 673.100 1.516.500 926.500 Limburg 505.600 27.500 108.800 82.900 106.600 39.400 93.000 47.400 Noord-Limburg 130.700 6.600 30.500 21.900 29.300 10.500 21.600 10.200 Midden-Limburg 107.400 5.100 22.600 18.500 22.900 8.400 20.800 9.100 Zuid-Limburg 267.400 15.900 55.700 42.500 54.300 20.500 50.600 28.100 Nederland 100% 4,9% 18,7% 15,6% 19,9% 8,8% 19,9% 12,2% Limburg 100% 5,4% 21,5% 16,4% 21,1% 7,8% 18,4% 9,4% Noord-Limburg 100% 5,0% 23,3% 16,8% 22,4% 8,1% 16,5% 7,8% Midden-Limburg 100% 4,7% 21,0% 17,2% 21,3% 7,8% 19,4% 8,5% Zuid-Limburg 100% 5,9% 20,8% 15,9% 20,3% 7,7% 18,9% 10,5% Bron: EBB/ETIN Adviseurs Noot: absolute aantallen zijn afgerond op honderdtallen. 12

De ontwikkeling van het opleidingsniveau (uitgedrukt in het aandeel hoger opgeleiden (HBO en WO) als percentage van de totale beroepsbevolking) laat een stijgende trend zien. Dit geldt niet alleen voor Limburg maar ook voor Nederland als geheel. Ook hier zien we dat Limburg geen inhaalslag ten opzichte van het Nederlandse gemiddelde maakt en dat de verschillen per deelregio gelijk blijven. Figuur 2.2: Ontwikkeling (+prognose) aandeel hoger opgeleiden (HBO+WO) 2003-2013 in totale beroepsbevolking (in % van de beroepsbevolking) naar deelregio. 38 36 34 32 30 28 26 24 Limburg (Prov.) Nederland Noord-Limburg (Cr) Midden-Limburg (Cr) Zuid-Limburg (Cr) 22 20 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Bron: EBB/ETIN Adviseurs Een mismatch in kennisniveau betekent dat de vraag van werkgevers naar juist gekwalificeerd personeel in opleidingsniveau niet lijkt aan te sluiten op het aanbod op de arbeidsmarkt. Het aanbod op de arbeidsmarkt bestaat uit de populatie niet-werkende werkzoekenden en het gedeelte van de schoolverlaters dat zich op de arbeidsmarkt begeeft. Als we de populatie niet-werkende werkzoekenden (werkloosheid) per opleidingsniveau bekijken (tabel 2.4) dan valt op dat het werkloosheidspercentage lager is bij de hoger opgeleiden. Tabel 2.4: Werkloosheid (niet-werkende werkzoekenden als % van beroepsbevolking) uitgespiltst naar opleidingsniveau en regio, gemiddelde 3 e kwartaal 2008. Totaal (%) Basis (%) VMBO (%) MBO / HAVO / VWO (%) HBO / Bachelor (%) WO / Master (%) Nederland 5,4 32,8 8,6 3,6 2,6 1,7 Limburg (Prov.) 6,9 33,8 10,4 4,9 3,1 1,7 Noord-Limburg (Cr) 5,4 30,1 7,7 3,5 2,7 1,2 Midden-Limburg (Cr) 5,8 30,5 8,4 4,4 2,7 1,5 Zuid-Limburg (Cr) 8,1 36,2 12,8 5,9 3,5 2,0 Heerlen 9,5 37,7 14,6 6,8 3,6 1,6 13

Maastricht 7,3 35,0 12,0 5,5 3,8 2,5 Roermond 6,1 33,7 8,8 4,5 2,8 1,5 Sittard-Geleen 7,0 34,8 10,4 5,0 3,0 1,5 Venlo 6,1 32,6 8,7 3,8 2,7 1,2 Venray 4,5 25,1 6,4 3,1 2,7 1,2 Bron: CWI, ETIN Adviseurs 2.2.2 Mismatch in sector In Limburg is sprake van een mismatch tussen de vraag van werkgevers naar personeel met een specifieke opleidingsrichting relevant voor de sector en het aanbod daarvan op de arbeidsmarkt. De vraag-aanbod confrontatie naar sector laat dit duidelijk zien. Opleidingen (als grootste leverancier op de arbeidsmarkt) leveren niet de gevraagde mensen aan de arbeidsmarkt. Anders gezegd: studenten en scholieren kiezen in sommige gevallen voor opleidingsrichtingen waarvoor geldt dat er na het afronden van de opleiding onvoldoende vraag bestaat. Als we bijvoorbeeld kijken naar de prognose van het aantal baanopeningen per opleidingstype en deze relateren aan de prognose van de arbeidsmarktinstroom per opleidingstype dan zien we een aantal verschillen. Tabel 2.5: Prognose arbeidsmarktinstroom en baanopeningen (uitstroom schoolverlaters) naar opleidingstype, 2008-2013 Limburg Limburg (Prov.) Arbeidsmarktinstroom (x 1.000) 2008-2013 totaal gem. / jaar Tekort (-) / overschot (+) aan mensen Baanopeningen (x 1.000) 2008-2013 totaal gem. / jaar Basisonderwijs 6,3 1,1 + 5,5 0,9 VMBO TL* 4,5 0,7 -- 7,7 1,3 VMBO, technisch 7,1 1,2-8,4 1,4 VMBO, economisch 3,0 0,5 + 2,0 0,3 VMBO, verzorgend 4,2 0,7 + 3,0 0,5 HAVO/VWO 6,6 1,1 -- 9,4 1,6 MBO, technisch 12,9 2,2-13,8 2,3 MBO, economisch 14,6 2,4 ++ 8,4 1,4 MBO, verzorgend 13,7 2,3 +/- 13,4 2,2 HBO, technisch 3,3 0,6 -- 5,1 0,9 HBO, economisch 5,7 1,0-6,9 1,2 HBO, verzorgend 12,6 2,1 -- 20,1 3,4 WO, technisch 1,4 0,2 +/- 1,0 0,2 WO, economisch 2,8 0,5-3,4 0,6 WO, verzorgend 4,3 0,7-5,6 0,9 Totaal 102,8 17,1 +/- 113,4 18,9 Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA) * VMBO Theoretische Leerweg; de vroegere MAVO 14

Noot 1: Op basis van scenario Laag Noot 2: Een opleidingsniveau telt pas op het moment dat de opleiding is voltooid. Het gaat dus om het niveau van de hoogst behaalde opleiding. Wanneer een middelbare school opleiding niet is voltooid ('drop-outs') telt dus slechts het hoogst behaalde opleidingsniveau en dat is dan basisonderwijs. Wanneer we kijken naar de confrontatie van vraag en aanbod als indicator voor de kwalitatieve mismatch, dan zien we dat deze met name in de horeca en zorg relevant is. Wanneer we kijken naar de prognose voor het aantal baanopeningen dan zien we dat de grootste vraag in de periode 2008-2013 ook zit in de zakelijke dienstverlening (18.400) en de zorg (35.800). Tabel 2.5. laat zien dat met name voor de zorgsector onvoldoende studenten worden opgeleid. Over het algemeen is te zien dat in de lagere en middelbare opleidingsniveau s voor alle richtingen geldt dat er meer schoolverlaters zijn dan baanopeningen, met uitzondering van de techniek. In de hogere opleidingen valt op dat er minder schoolverlaters dan baanopeningen zijn voor alle opleidingstypen. Een zeer groot verschil zit op het niveau van HBO-verzorgenden. Daarnaast past hier de opmerking dat tabel 2.5. gericht is op het opleidingsniveau naar opleidingstypen op zeer generiek niveau. Wanneer we de krapte-indicatie van het CWI in ogenschouw nemen, dan zien we dat ook binnen de genoemde opleidingstypen grote verschillen bestaan. 2.3 Conclusie en aanbevelingen De discussie over krapte op de arbeidsmarkt dient genuanceerd te worden gevoerd. In Limburg is momenteel meer sprake van een selectieve kwalitatieve krapte op de arbeidsmarkt, dan een algemene kwantitatieve krapte op de arbeidsmarkt. De kwalitatieve mismatch wordt veroorzaakt door het verschil in opleidingsniveau van vraag en aanbod en doet zich met name voor in een aantal specifieke sectoren. De wijze waarop onderwijs en arbeidsmarkt op elkaar aansluiten bespreken we nader in hoofdstuk 3. Wel is duidelijk dat de gevolgde opleidingsrichtingen onvoldoende aansluiten op de vraag van werkgevers. Wat betreft de kwalitatieve mismatch komen we tot de volgende aanbevelingen: Zet in algemene zin in op de verhoging van de arbeidsparticipatie (met name in de regio Zuid- Limburg), zie ook hoofdstuk 3. Deze verhoging van de arbeidsparticipatie werkt op lange termijn als tegenmaatregel voor de daling in de beroepsbevolking door de toenemende vergrijzing; Initieer samen met de partners activiteiten om het algemene opleidingsniveau van de beroepsbevolking te verhogen en te onderhouden; Het beter op elkaar aan laten sluiten van het opleidingstype van schoolverlaters op de vraag uit de arbeidsmarkt, zie ook hoofdstuk 4; Kies op basis van de analyse bewust voor de sectoren en beroepsgroepen waar kwalitatieve tekorten zijn en zet daar specifiek beleid op in; Benoem de doelgroepen die geschikt te maken zijn voor de tekortberoepen; Maak bij bovenstaande aanbevelingen onderscheid naar regio. 15

2.4 Gerelateerde grafieken en tabellen deel II Nr. Titel Pagina Tabel 2.6. Werkzame en werkloze beroepsbevolking naar regio per 1-1-2007 Tabel 2.7. Arbeidsparticipatie (bruto en netto) naar geslacht en leeftijd per regio, 2008 Figuur 2.8. Prognose ontwikkeling arbeidsparticipatie (bruto) naar regio, 2008-2013 Tabel 2.8. Tabel 2.9. Prognose arbeidsmarktinstroom (uitstroom schoolverlaters) naar opleidingstype, 2008-2013 Prognose arbeidsmarktinstroom (uitstroom schoolverlaters) per Corop-regio naar opleidingstype, 2008-2013 Tabel 3.6. Prognose werkgelegenheidsontwikkeling naar sector in Limburg 2008-2013 Tabel 3.8. Prognose vervangingsvraag naar sector in Limburg 2008-2013 Tabel 3.13. Prognose aantal baanopeningen naar sector in Limburg, 2008-2013 Tabel 3.14. Prognose aantal baanopeningen naar sector in Limburg (t.o.v. Nederland), 2008-2013 als % van de werkgelegenheid Tabel 3.15. Prognose aantal baanopeningen naar opleidingstype in Limburg 2008-2013 Tabel 5.1. Confrontatie vraag-aanbod naar sector in Limburg 2008-2013 Tabel 5.2. Krapte-indicatie naar beroepsgroep 3 e kwartaal 2008 (t/m MBO-niveau) Tabel 5.3. Werkloosheidspercentage naar deelregio per kwartaal, 2008 Tabel 5.4. Tabel 5.5. Werkloosheid (nww) per opleidingsniveau als % van beroepsbevolking naar regio, gemiddelde 3 e kwartaal 2008 Aantal openstaande en ingediende vacatures naar regio, gemiddelden per kwartaal 2008 Figuur 5.4. Ontwikkeling aantal openstaande vacatures en vacaturegraad in Limburg per kwartaal 2006-2008 16

3. Verhogen arbeidsparticipatie via doelgroepenbeleid Het arbeidspotentieel kan worden vergroot door het verhogen van de arbeidsparticipatie. In dit hoofdstuk bespreken we allereerst de noodzaak om de arbeidsparticipatie te verhogen. De beroepsbevolking in Limburg bestaat uit 506.200 personen. Deze beroepsbevolking laat - onder andere door een grotere sterfte dan geboorte en emigratie - de komende jaren een dalende trend zien. Deze terugloop in beroepsbevolking is in Limburg sterker dan voor het totaal van Nederland. De werkgelegenheid bestond in 2007 uit 508.860 banen. Deze zal in de komende vijf jaren - mede als gevolg van de economische crisis - niet verder groeien of licht krimpen. Hierdoor blijft ook in de toekomst een (selectieve) krapte op de arbeidsmarkt bestaan. Bovendien is een investering in de arbeidsparticipatie een investering voor de lange termijn. Het bevordert niet alleen participatie in het arbeidsproces op de lange termijn, maar ook deelname aan het maatschappelijke proces van arbeid en daarmee aan de financiering van onze sociale voorzieningen. Daarnaast biedt de verhoging van de arbeidsparticipatie tegenwicht aan een dalende beroepsbevolking. Het percentage werkloze beroepsbevolking in Limburg (4,9%) is ongeveer gelijk aan het Nederlandse gemiddelde (5,0%). De bruto participatiegraad 6 is in Limburg (67,3%) daarentegen beduidend lager dan het Nederlandse gemiddelde (69,5%). Daarnaast bespreken we in dit hoofdstuk op welke wijze dit onbenutte arbeidspotentieel kan worden aangeboord en welke regionale verschillen hierbij een rol spelen. 3.1 Potentiële beroepsbevolking in Limburg neemt af De demografische opbouw van Limburg laat zien dat de middelbare- en hogere leeftijdsgroepen relatief oververtegenwoordigd zijn. Het is dan ook niet verrassend dat de prognose voor Limburg een dalende bevolking laat zien. Deze daling is tegengesteld aan de ontwikkeling van de bevolking in Nederland als geheel, waar eerder sprake is van een stagnatie van de groei van de bevolking. Dit heeft ook gevolgen voor de ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking in Limburg (752.500 in 2008). Ook deze daalt in Limburg, net als in Nederland als geheel. De daling in Limburg is echter sterker dan het gemiddelde. Met name Zuid-Limburg kent een sterke daling van de potentiële beroepsbevolking. Figuur 3.1: Geïndexeerde ontwikkeling (+prognose) potentiële beroepsbevolking naar Corop-regio 2003-2013 (2003=100) 6 Bruto participatiegraad: beroepsbevolking uitgedrukt als percentage van de bevolking tussen 15 en 65 jaar. 17

102 100 98 96 94 92 Limburg (Prov.) Nederland Noord-Limburg (Cr) Midden-Limburg (Cr) Zuid-Limburg (Cr) 90 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Bron: EBB/ETIN Adviseurs 3.2 Verschillende doelgroepen, verschillende participatiegraad De bruto participatiegraad in Limburg ligt onder het niveau van het Nederlandse gemiddelde. Dit betekent dat een relatief grote groep personen in de leeftijdsgroep 15-64 jaar zich niet melden op de arbeidsmarkt voor een baan van tenminste 12 uur per week. Tabel 3.1 laat zien dat we in de bespreking van de participatiegraad onderscheid moeten maken op basis van regio en op basis van persoonskenmerken. Tabel 3.1: Bruto arbeidsparticipatie naar geslacht (en leeftijd) per regio, 2008 totaal (%) man (%) Bruto participatiegraad* vrouw (%) 15-24 jr (%) 25-44 jr (%) 45-64 jr (%) Nederland 69,5 76,9 62,1 44,9 83,9 65,4 Limburg 67,3 74,5 59,8 43,1 84,2 61,7 Noord-Limburg 70,2 77,4 62,7 48,0 84,6 66,1 Midden-Limburg 68,7 76,3 60,7 45,0 84,8 63,2 Zuid-Limburg 65,4 72,5 58,2 40,4 83,9 59,2 Heerlen 64,5 70,8 56,6 43,3 81,3 57,8 Maastricht 66,0 71,1 61,3 36,4 87,3 61,3 Roermond 67,9 74,0 60,4 44,9 83,7 62,4 Sittard-Geleen 65,5 71,2 59,1 42,1 83,6 58,9 Venlo 70,1 76,4 64,0 48,8 83,9 65,9 Venray 70,7 76,7 64,5 45,9 85,4 66,6 Bron: EBB/ETIN Adviseurs * Bruto participatiegraad: beroepsbevolking uitgedrukt als % van de bevolking tussen 15 en 65 jaar. 3.2.1 Verschil tussen regio s wordt niet veroorzaakt door demografische verschillen Tabel 3.1 laat zien dat we met betrekking tot de benutting van het arbeidspotentieel allereerst onderscheid kunnen maken naar regio s. Zo ligt de participatiegraad in Noord-Limburg momenteel boven het Nederlandse gemiddelde, terwijl de participatiegraad in Zuid-Limburg onder het landelijk gemiddelde ligt. De verklaring hiervoor kan niet eenvoudig worden gevonden in de demografische 18

verschillen tussen de verschillende regio s. Deze wijken namelijk niet significant van elkaar af. Alleen Zuid-Limburg heeft een iets groter aandeel vrouwen in de beroepsbevolking (44,3% ten opzichte van het gemiddelde in Limburg van 43,9%). Wat betreft leeftijdsdistributie in de beroepsbevolking zijn de verschillen nog kleiner. Dit betekent dat de verklaring voor de regionale verschillen in de arbeidsparticipatie in andere elementen gezocht moet worden. Vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en overheid geven aan dat een mogelijke verklaring kan worden gevonden in culturele verschillen tussen de regio s. Het blijkt hier vooral te gaan om een algemene perceptie bij de verschillende vertegenwoordigers. Zo zouden deze culturele verschillen bepalen waarom in Zuid-Limburg de arbeidsparticipatie lager is. De lage arbeidsparticipatie van vrouwen in traditionele gemeenten zou komen doordat in deze gemeenten vrouwen meer zorgtaken op zich nemen of vrijwilligerswerk doen. Hier is ook het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen veel groter. Daarnaast geldt dat een deel van de potentiële beroepsbevolking langer onderwijs geniet. Zo wonen er veel studenten in Maastricht die niet deelnemen aan het arbeidsproces. 3.2.2 Relatief lage participatiegraad van 45-64 jarigen Behalve regionale verschillen in participatiegraad zien we een onderscheid op basis van persoonskenmerken. Het algemene beeld van Limburg komt overeen met het Nederlandse beeld: de participatiegraad onder mannen is hoger dan onder vrouwen en de participatiegraad is het hoogst in de leeftijdsklasse 25-44 jaar. Opvallend is de afwijking op specifieke kenmerken. Zo wordt de relatief lage participatiegraad in Limburg (ten opzichte van het gemiddelde in Nederland) vooral veroorzaakt door de leeftijdscategorie 45-64 jaar. Hierbij geldt wederom de uitzonderingspositie van Noord-Limburg, met de relatief hoge participatiegraad. Tabel 3.2: Bruto arbeidsparticipatie naar geslacht en leeftijd per regio, 2008 totaal man Bruto participatiegraad* vrouw 15-24 jr 25-44 jr 45-64 jr Nederland (%) 69,5 (%) 76,9 (%) 62,1 (%) 44,9 (%) 83,9 (%) 65,4 Limburg 67,3 74,5 59,8 43,1 84,2 61,7 Noord-Limburg 70,2 77,4 62,7 48,0 84,6 66,1 Midden-Limburg 68,7 76,3 60,7 45,0 84,8 63,2 Zuid-Limburg 65,4 72,5 58,2 40,4 83,9 59,2 Heerlen 64,5 70,8 56,6 43,3 81,3 57,8 Maastricht 66,0 71,1 61,3 36,4 87,3 61,3 Roermond 67,9 74,0 60,4 44,9 83,7 62,4 Sittard-Geleen 65,5 71,2 59,1 42,1 83,6 58,9 Venlo 70,1 76,4 64,0 48,8 83,9 65,9 Venray 70,7 76,7 64,5 45,9 85,4 66,6 Bron: EBB/ETIN Adviseurs * Bruto participatiegraad: beroepsbevolking uitgedrukt als % van de bevolking tussen 15 en 65 jaar. 19

Limburg kent een aandeel van 41,7% van deze leeftijdscategorie in de totale beroepsbevolking tegenover een gemiddelde van 38,2% in Nederland. Dus ondanks een groter aandeel van deze leeftijdscategorie in de beroepsbevolking ten opzichte van het Nederlandse gemiddelde, is de (bruto) participatiegraad van deze categorie lager dan in Nederland. Dit wordt veroorzaakt door de regio s Midden- en met name Zuid-Limburg. Zuid-Limburg heeft in deze leeftijdscategorie een (bruto)arbeidsparticipatie van 59,2% ten opzichte van 65,4% gemiddeld in Nederland. De cijfers voor de arbeidsmarktrayons bevestigen dit beeld. 3.2.3 Relatief lage participatiegraad van vrouwen en allochtonen Zoals al aangegeven is de participatiegraad onder mannen traditioneel hoger dan onder vrouwen. De totale deelname aan de arbeidsmarkt is echter de afgelopen jaren gestaag toegenomen. Dat is helemaal toe te schrijven aan vrouwen. Dit geldt ook voor de situatie in Limburg. Ondanks de groeiende deelname aan de arbeidsmarkt van vrouwen blijft het gemiddelde in Limburg (59,8%) achter op het gemiddelde in Nederland (62,1%). Dit wordt met name veroorzaakt door de lagere deelname van vrouwen aan het arbeidsproces in Zuid-Limburg (58,2%). Dit neemt niet weg dat ook de arbeidsparticipatie van vrouwen in Midden-Limburg ook nog onder het landelijk gemiddelde ligt. In 2008 is één op de vijf Limburgers van allochtone afkomst. Dit komt neer op in totaal zo n 220.000 allochtonen. Landelijk ligt dit aandeel een fractie lager. Wanneer onderscheid wordt gemaakt naar het land van herkomst dan blijkt dat in Limburg vooral westerse allochtonen wonen. De participatiegraad van allochtonen is lager dan de participatiegraad van autochtonen. Zowel de bruto als de netto arbeidsparticipatie ligt in 2007 in Limburg bij allochtonen lager dan bij autochtonen. De gemiddelde waarden van de provincie als geheel liggen daarbij steeds net iets onder de landelijke niveaus. Vooral in Noord-Limburg en in iets mindere mate ook in Midden- Limburg is de participatiegraad onder autochtonen hoger dan onder allochtonen. Tabel 3.3: Bruto participatiegraad autochtonen en allochtonen (in %) naar regio 2006-2007 autochtonen allochtonen 2006 (%) 2007 (%) 2006 (%) 2007 (%) Nederland 68,4 70,8 62,5 63,5 Limburg 68,1 67,6 59,3 60,9 Noord-Limburg 71,4 71,6 62,0 55,4 Midden-Limburg 70,0 68,3 67,4 61,7 Zuid-Limburg 65,8 65,5 56,3 62,5 Bron: CBS Enquête beroepsbevolking 20

% 3.3 Ontwikkeling participatiegraad kan sneller De prognose van de participatiegraad laat zien dat deze in de komende jaren zal toenemen, net als het Nederlandse gemiddelde. De Limburgse participatiegraad maakt echter niet de inhaalslag die nodig is om tegemoet te komen aan de toenemende vraag op de arbeidsmarkt. Ook met betrekking tot de ontwikkeling van de participatiegraad kunnen we onderscheid maken op basis van regio s. Hierin zien we weliswaar dat Zuid-Limburg een lichte inhaalslag maakt ten opzichte van de rest van Limburg, maar over het algemeen blijven de onderlinge verschillen redelijk gelijk. Figuur 3.2: Prognose ontwikkeling arbeidsparticipatie (bruto) naar regio 2008-2013 72 71 70 69 68 67 66 65 64 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Limburg (Prov.) Nederland Noord-Limburg Midden-Limburg Zuid-Limburg Bron: EBB/ETIN Adviseurs 3.4 Conclusie en aanbevelingen Het verhogen van de arbeidsparticipatie is een prioriteit voor Zuid- en Midden-Limburg. Er bestaat een verschil in arbeidsparticipatie tussen de regio s. De arbeidsparticipatie is het hoogst in Noord- Limburg en het laagst in Zuid-Limburg. Dit verschil kan niet worden verklaard door simpelweg te kijken naar demografische kenmerken. Kijkend naar verschillen in persoonskenmerken (doelgroepen) komen aanzienlijke verschillen aan het licht met het gemiddelde van Nederland. Voor Zuid-Limburg geldt een relatief geringere arbeidsparticipatie van de leeftijdscategorie van 45 tot 64 jaar en vrouwen. Voor Midden-Limburg geldt alleen een relatief geringe arbeidsparticipatie van de leeftijdscategorie van 45 tot 64 jaar, vrouwen en allochtonen. Tenslotte geldt voor Noord-Limburg een relatief geringe arbeidsparticipatie van allochtonen. Wat betreft het verhogen van de arbeidsparticipatie komen we tot de volgende aanbevelingen: Er dient een duidelijk doelgroepenbeleid gevoerd te worden, omdat participatie van doelgroepen sterk verschilt; Het doelgroepenbeleid zal moeten verschillen per regio, omdat participatie van doelgroepen tussen regio s sterk verschilt; Het onderscheidend vermogen zit in de hoogste leeftijdsgroep, vrouwen en allochtonen; 21

Culturele verschillen als reden van een lage arbeidsparticipatie zouden moeten worden onderzocht. Resultaten kunnen dienen als basis voor beleidsvorming; De grootste resultaten zijn te behalen in Zuid-Limburg; Stimuleren van (vervolg) onderwijs voor de doelgroepen; verhoging van de kwalificatie leidt tot verhoging van de participatie. 3.5 Gerelateerde grafieken en tabellen Nr. Titel Pagina Figuur 2.1. Bevolkingspiramide provincie Limburg versus Nederland per 1-1-2008 Tabel 2.1. Potentiële beroepsbevolking naar geslacht per regio, 2008 Tabel 2.2. Beroepsbevolking naar geslacht per regio, 2008 Tabel 2.3. Beroepsbevolking naar leeftijd per regio, 2008 Tabel 2.6. Werkzame en werkloze beroepsbevolking naar regio per 1-1-2007 Tabel 2.7. Arbeidsparticipatie (bruto en netto) naar geslacht en leeftijd per periode, 2008 Figuur 2.8. Prognose ontwikkeling arbeidsparticipatie (bruto) naar regio, 2008-2013 22

4. Partnership onderwijs en werkgevers Onderwijs en werkgevers kunnen we beschouwen als de leveranciers en afnemers op de arbeidsmarkt (uiteraard gelden de werknemers als uiteindelijke leveranciers van arbeid). De centrale vraag hierbij is de mate waarin het aanbod aansluit op de vraag. In de dynamiek rondom vraag en aanbod ligt de verantwoordelijkheid bij de leveranciers (in dit geval de opleidingen) om het gewenste aanbod tegen de gewenste voorwaarden te bieden, en ligt de verantwoordelijkheid bij de afnemer om het gewenste aanbod te definiëren en af te nemen. We beschrijven in dit hoofdstuk allereerst de arbeidsmarktinstroom om vervolgens deze te relateren aan de baanopeningen. De geprognosticeerde arbeidsmarktinstroom in Limburg voor de komende vijf jaar wordt geschat op circa 17.100 schoolverlaters per jaar. Daarin valt op te merken dat er weinig veranderingen zijn in de instroom per opleidingstype. Tegenover de arbeidsmarktinstroom (schoolverlaters die zich melden op de arbeidsmarkt) staat de vraag naar arbeidskrachten (baanopeningen) die nagenoeg op hetzelfde niveau blijft. Het aantal baanopeningen is gemiddeld 18.900 per jaar en is daarmee hoger dan het aantal schoolverlaters. Als we echter kijken naar de prognose van het aantal baanopeningen naar opleidingstype zien we een kwalitatieve mismatch tussen het aanbod en vraag per opleidingstype. In dit hoofdstuk bespreken we ook de mogelijke oorzaken van deze kwalitatieve mismatch. 4.1 Arbeidsmarktinstroom relatief stabiel De uitstroom van schoolverlaters is relatief stabiel. De uitstroom van schoolverlaters is niet gelijk aan de instroom op de arbeidsmarkt. Een gedeelte van de uitstroom van schoolverlaters studeert door en komt dus niet (direct) beschikbaar op de arbeidsmarkt. Op basis van het verleden kan worden verwacht dat de verslechterde economische situatie tot gevolg heeft dat studenten er vaker voor kiezen een vervolgopleiding te starten omdat de kansen op de arbeidsmarkt kleiner worden. Dit betekent dat het aantal schoolverlaters dat beschikbaar komt op de arbeidsmarkt afneemt. Gemiddeld komen jaarlijks 17.100 nieuwe arbeidskrachten op de arbeidsmarkt uit de verschillende categorieën schoolverlaters. De distributie van de uitstroom van schoolverlaters naar onderwijstypen laat een stabiel beeld zien. De nadruk ligt met betrekking tot het opleidingsniveau op het MBO niveau, en met betrekking tot het opleidingstype op de verzorgende opleidingen. 4.2 Het soort baanopeningen is niet afgestemd op de arbeidsmarktinstroom Tegenover de 17.100 studenten die hun opleiding afronden en de arbeidsmarkt betreden staan gemiddeld 18.900 baanopeningen. Op basis van deze cijfers is ook gegeven de huidige economische ontwikkelingen geen sprake van een grote kwantitatieve schaarste. Voor alle sectoren is het aantal baanopeningen positief; dit betekent dat voor sectoren die met een krimpende werkgelegenheid te kampen hebben de vervangingsvraag de negatieve uitbreidingsvraag overtreft. Als we echter kijken naar de prognose van het aantal baanopeningen naar opleidingstype kijken en 23

deze relateren aan de prognose van het aantal baanopeningen per opleidingstype dan zien we verschillen. Tabel 4.1: Prognose arbeidsmarktinstroom en baanopeningen (uitstroom schoolverlaters) naar opleidingstype, 2008-2013 Limburg Limburg (Prov.) Arbeidsmarktinstroom (x 1.000) 2008-2013 totaal gem. / jaar Tekort (-) / overschot (+) aan mensen Baanopeningen (x 1.000) 2008-2013 totaal gem. / jaar Basisonderwijs 6,3 1,1 + 5,5 0,9 VMBO TL* 4,5 0,7 -- 7,7 1,3 VMBO, technisch 7,1 1,2-8,4 1,4 VMBO, economisch 3,0 0,5 + 2,0 0,3 VMBO, verzorgend 4,2 0,7 + 3,0 0,5 HAVO/VWO 6,6 1,1 -- 9,4 1,6 MBO, technisch 12,9 2,2-13,8 2,3 MBO, economisch 14,6 2,4 ++ 8,4 1,4 MBO, verzorgend 13,7 2,3 +/- 13,4 2,2 HBO, technisch 3,3 0,6 -- 5,1 0,9 HBO, economisch 5,7 1,0-6,9 1,2 HBO, verzorgend 12,6 2,1 -- 20,1 3,4 WO, technisch 1,4 0,2 +/- 1,0 0,2 WO, economisch 2,8 0,5-3,4 0,6 WO, verzorgend 4,3 0,7-5,6 0,9 Totaal 102,8 17,1 +/- 113,4 18,9 Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA) * VMBO Theoretische Leerweg; de vroegere MAVO Noot 1: Op basis van scenario Laag Noot 2: Een opleidingsniveau telt pas op het moment dat de opleiding is voltooid. Het gaat dus om het niveau van de hoogst behaalde opleiding. Wanneer een middelbare school opleiding niet is voltooid ('drop-outs') telt dus slechts het hoogst behaalde opleidingsniveau en dat is dan basisonderwijs. Over het algemeen zien we dat de tekorten zich met name voordoen in de hogere opleidingstypen (HBO+) en de technische opleidingen. De overschotten in VMBO economisch en verzorgend lijken negatief, maar hierbij dient te worden opgemerkt dat deze opleidingen perspectief voor doorstroming naar het MBO niveau zorgen. In het tekort van hoger opgeleiden kan in Limburg verbetering gerealiseerd worden door het verhogen van het opleidingsniveau naar het landelijk gemiddelde. Op basis van de huidige prognose verwachten we deze inhaalslag nog niet te zien. Hierin ligt echter wel een belangrijke sleutel om aansluiting tussen de kwalitatieve vraag en aanbod te bewerkstelligen. 24

Figuur 4.1: Ontwikkeling (+prognose) aandeel hoger opgeleiden (HBO+WO) 2003-2013 in totale beroepsbevolking (in % van beroepsbevolking) naar deelregio 38 36 34 32 30 28 26 24 22 20 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Limburg (Prov.) Nederland Noord-Limburg (Cr) Midden-Limburg (Cr) Zuid-Limburg (Cr) Bron: EBB/ETIN Adviseurs 4.3 Aansluiten onderwijs op onzekere toekomst Werkgevers blijken over het algemeen in hun personeelsplanning een tijdshorizon van 2 à 3 jaar te hanteren. De gevolgen van de huidige economische crisis maken duidelijk waarom het voor bedrijven veelal niet mogelijk is om te ver vooruit te kijken. Daar staat tegenover dat opleidingsinstellingen veelal een planningshorizon van 4 jaar hebben. De vraag naar arbeid uitgedrukt in opleidingsniveau en opleidingstype is moeilijk te voorspellen en fluctueert veel meer dan de uitstroom van schoolverlaters. Hierbij kan echter de nuance worden aangebracht dat de vervangingsvraag (het merendeel van de baanopeningen) constanter is dan de uitbreidingsvraag. Uit interviews met het bedrijfsleven valt op te maken dat deze meer behoefte heeft aan schoolverlaters met een meer generieke opleiding. Bedrijven verwachten dan zelf de schoolverlaters op te leiden naar hun specifieke behoeften. Dit leidt tot een algemene discussie over het opleiden van generalisten versus specialisten. Het beeld bestaat dat het aantal opleidingsvariaties dermate is gegroeid dat het de aansluiting op de arbeidsmarkt bemoeilijkt. Hoewel dit een landelijk probleem is kunnen bedrijfsleven en onderwijs in Limburg elkaar eerder proberen op te zoeken om zo gezamenlijk tot een betere aansluiting en dus perspectief voor schoolverlaters te komen. 25

Populaire studies bieden vaak niet het beste arbeidsmarktperspectief. In zowel het onderwijsveld als het bedrijfsleven bestaat de overtuiging dat verkeerde studiekeuzes zorgen voor veel tijdverlies door switchen. Degenen die een verkeerde studiekeuze maakten, vinden meestal later op de arbeidsmarkt wel een plek, maar dat kost vaak meer tijd en geld, bijvoorbeeld wegens bijscholing. Daarnaast is sprake van uitval in het onderwijs. Deze uitval geldt zeker niet alleen voor het VMBO en MBO. De uitval en studievertraging in het hoger onderwijs is minstens zo zorgwekkend. Na zes jaar studie heeft amper de helft van de universitaire studenten een diploma op zak. Tussen het knelpunt op het gebied van de aansluiting onderwijs arbeidsmarkt en de oplossing ligt natuurlijk wel een principieel dilemma, namelijk de vrijheid van onderwijs. Nederland kent een grote mate van onderwijsvrijheid, zowel aan de aanbodkant als bij de vragers, de studenten. De overheid stuurt op instellingsniveau wel wat op het aanbod, via numerus fixus en via de bekostigingsvoorwaarden. In de praktijk hebben de bekostigde instellingen over het algemeen echter veel vrijheid in het onderwijsaanbod. 4.4 Conclusie en aanbevelingen In de aansluiting tussen onderwijs en bedrijfsleven zien we twee perspectieven. Allereerst verdient het aanbeveling om te zoeken naar manieren waarop het onderwijs sneller op de vraag van het bedrijfsleven kan inspelen met betrekking tot nieuw te ontwikkelen curricula. Daarnaast verdient het aanbeveling dat studenten flexibeler inzetbaar zijn door zich meer generiek te ontwikkelen (waarbij de balans dient te worden gezocht met het verlies aan directe productiviteit), goede studiekeuze en voorkomen van voortijdige schooluitval. Wat betreft het beter laten aansluiten van het onderwijs op de arbeidsmarkt komen we tot de volgende aanbevelingen: Kies op basis van de analyse bewust voor de beroepsgroepen waar kwalitatieve tekorten zijn en zet daar additioneel gericht beleid op; Betere studie- en beroepskeuzebegeleiding voor (aankomende) studenten; Initieel onderwijs moet goed geschoolde beroepsbevolking afleveren; Organiseer in samenwerking bedrijven specifieke opleidingen zoals bijvoorbeeld in de techniek in het kader van License to Operate Postinitieel leren ofwel Leven Lang Leren moet de beroepsbevolking bij laten blijven. De huidige economische situatie roept de vraag op of investeren in opleidingen nu de primaire aandacht van bedrijven heeft. De huidige maatregelen rondom arbeidstijdverkorting in combinatie met opleiden zijn een goed voorbeeld van investeren in het verhogen van het kennisniveau bij werknemers. 26

4.5 Gerelateerde grafieken en tabellen Nr. Titel Pagina Tabel 2.8. Tabel 2.9. Prognose arbeidsmarktinstroom (uitstroom schoolverlaters) naar opleidingstype 2008-2013 in Limburg Prognose arbeidsmarktinstroom (uitstroom schoolverlaters) per regio naar opleidingstype 2008-2013 Tabel 2.10. Prognose arbeidsmarktinstroom (uitstroom schoolverlaters) per regio naar opleidingsniveau 2008-2013 Tabel 3.10. Prognose vervangingsvraag naar opleidingstype 2008-2013 per regio Tabel 3.11. Prognose vervangingsvraag naar opleidingsniveau 2008-2013 per regio Tabel 3.12. Prognose vervangingsvraag naar beroepsniveau 2008-2013 per regio Tabel 3.15. Prognose aantal baanopeningen naar opleidingstype in Limburg 2008-2013 27

5. Keuzes maken: kracht in het verleden of potentieel voor de toekomst? Verschillende partijen op de Limburgse arbeidsmarkt hebben verschillende visies op de Limburgse arbeidsmarkt. Uit deze visies komen ook verscheidene initiatieven in verschillende samenwerkingsverbanden voort. Deze initiatieven richten zich soms op een specifieke sector, soms op een specifieke beroepsgroep en soms op een specifieke regio. Naast deze initiatieven bestaat er ook een opportunistische benadering om de kansen te grijpen die zich voordoen. Het risico bestaat echter dat het focussen op verschillende aandachtsgebieden betekent dat geen enkel aandachtsgebied echte aandacht krijgt. In dit hoofdstuk geven we een korte bespiegeling op de vele verschillende initiatieven en het gevaar dat hiermee veel energie verloren gaat. Waarom krijgen bepaalde sectoren de status van speerpuntsector? En waarom krijgen bepaalde beroepsgroepen een aparte status? Behalve politieke overwegingen liggen hier twee benaderingen aan ten grondslag: op basis van kracht in het verleden of op basis van potentieel voor de toekomst. Langs deze twee lijnen kijken we in dit hoofdstuk naar sectoren, beroepsgroepen en regio s. 5.1 Veel verschillende initiatieven Verschillende partijen kiezen - al dan niet in een samenwerkingsverband - ervoor om extra te investeren (in tijd, geld en aandacht) in bepaalde sectoren, beroepsgroepen of regio s. Hieronder presenteren we een - niet limitatief - overzicht van initiatieven die de Limburgse arbeidsmarkt raken. Algemeen: Werkpleinen: De werkpleinen zijn een initiatief van UWV WERKbedrijf en gemeenten om een geïntegreerde dienstverlening aan te bieden aan werkzoekenden en werkgevers. Vanuit deze Werkpleinen wordt de arbeidsbemiddeling vormgegeven, maar ook allerlei projecten opgestart, zoals leerwerkloketten met onderwijs en projecten tezamen met kenniscentra, brancheverenigingen en gemeenten. VWL Samenwerkend Limburg: De partijen die invloed hebben op de arbeidsmarkt formuleren in het VWL Samenwerkend Limburg fundamentele, samenhangende antwoorden op de vraagstukken waarmee de Limburgse arbeidsmarkt kampt. Het VWL Samenwerkend Limburg is daardoor het centrale, strategische platform voor de Limburgse arbeidsmarkt. Empower Limburg: de Stichting Empower Limburg wil de instantie zijn die de arbeidsmobiliteit in Limburg op een moderne en efficiënte wijze begeleidt en zelfs gestalte geeft. Beroepsgroep: License to Operate: het plan License to Operate is gericht op het opleiden van werknemers in de procestechniek. Dit is een samenwerkingsverband van onderwijs, overheden en bedrijfsleven. 28

Regio: Banenrijk Limburg (www.banenrijklimburg.nl): Banenrijklimburg.nl is een carrièresite met vacatures in Limburg voor HBO-ers en WO-ers. Deze vacaturebank geeft een overzicht van alle werkgevers, banen, jobs en werk voor hoogopgeleiden. Banenrijk Limburg is een initiatief van Ondernemend Limburg, het samenwerkingsverband van LWV, LLTB en MKB Limburg. Technocentrum Zuid Limburg (TCZL): TCZL heeft als doel de aansluiting van het technisch beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren. TCZL doet dit door ideeën om te zetten in betaalbare projecten. Daarbij wordt intensief samengewerkt met onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en overheden. Regiobranding Zuid Limburg (www.alleswijstopzuidlimburg.nl): Het imago van de regio moet worden verbreed om de aantrekkingskracht op bedrijven, bewoners en bezoekers te versterken. Om die reden hebben de Provincie Limburg, het bedrijfsleven en de negentien gemeenten in Zuid-Limburg de handen ineen geslagen in het Stedelijk Netwerk Zuid-Limburg. Sector: Greenport Venlo: Greenport Venlo is een interregionaal netwerk van ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheid: de vier O's. Dit netwerk creëert een open innovation space' en waarde voor de markt van agri, nutrition, food, fresh en logistics. Versnellingsagenda: de Versnellingsagenda is een initiatief van de Provincie Limburg, het bedrijfsleven en kennisinstellingen en omvat zestien grote kennis- en innovatieve projecten in de provincie Limburg. De Clusters van Kracht zijn: o High tech systems en materialen o Health, Care en Cure o Agro / Food / Nutrition De ambitie van de provincie Limburg is op deze deelterreinen tot de top in Europa te willen horen door het versterken van de innovatiekracht en een Technologische Top regio te worden. Voor een concrete invulling zijn de clusters ook doorvertaald naar een agenda per regio. Provinciale beleidsinitiatieven zijn dus doorvertaald naar de regio maar lijken niet altijd aan te sluiten op de regionale en gemeentelijke initiatieven. Hierdoor zitten de belangrijkste stakeholders ondernemers, onderwijs, onderzoek en overheid niet altijd op één lijn. Deze situatie bestaat ondanks het bestaan van een aantal samenwerkingsverbanden op provinciaal en regionaal niveau waarin ook de centrumgemeenten participeren. Uit het overzicht van initiatieven en op basis van de gesprekken met onderwijs, bedrijfsleven en overheden blijkt dat veel energie gestoken wordt in initiatieven die slechts een klein deel van de arbeidsmarkt dekken. Hierbij wordt in Limburg veel samengewerkt. Het verdient aanbeveling om deze samenwerking verder te benutten zoals bijvoorbeeld gebeurt in de werkpleinen om zo het volledige potentieel uit de samenwerking te halen. Dit vraagt ook om een verdere analyse van de vraagstukken en keuze voor een gerichte, integrale aanpak. 29

5.2 Sectoren: zorg en zakelijke dienstverlening De structuur van de huidige werkgelegenheid naar sector in Limburg komt op hoofdlijnen overeen met de landelijke structuur. Dit betekent dat industrie, handel en reparatie, zakelijke dienstverlening en zorg traditioneel de grootste sectoren zijn. Hierbij valt op dat zorg en industrie boven het landelijk gemiddelde zitten, en zakelijke dienstverlening onder het landelijk gemiddelde. Deze sectoren zijn echter niet noodzakelijkerwijs de groeisectoren. Vooral de industrie, die met een negatieve werkgelegenheidsgroei van -12,7% kampt, valt hierin op. Zorg en zakelijke dienstverlening zijn in de periode 2003-2007 het hardst gegroeid. Tabel 5.1: Werkgelegenheid naar sector provincie Limburg (2007) Limburg (2007) NL (2007) ontw. 2003-2007 (Lb.) abs % % abs % Landbouw (& visserij) 21.240 4,2 3,3-3.310-13,5 Industrie 88.160 17,3 12,2-12.780-12,7 Bouwnijverheid 26.730 5,3 6,3-990 -3,6 Handel & reparatie 86.470 17,0 17,9-110 -0,1 Horeca 28.670 5,6 4,2 430 +1,5 Transport/communicatie 33.050 6,5 6,3 990 +3,1 Financiële diensten 11.210 2,2 3,3-1.180-9,5 Zakelijke diensten 51.430 10,1 14,9 2.780 +5,7 Overheid 26.810 5,3 5,7-490 -1,8 Onderwijs 29.690 5,8 6,4 1.160 +4,1 Zorg 83.460 16,4 14,9 4.970 +6,3 Overige diensten 21.960 4,3 4,6 1.790 +8,9 Totaal 508.860 100 100-6.740-1,3 Bron: Vestigingenregister Limburg Noot: absolute aantallen zijn afgerond op tientallen. Zorg en zakelijke dienstverlening zijn overigens in alle deelregio s van belang, maar steken er juist in Zuid-Limburg erg bovenuit. Als de omvang in combinatie met de groei in het verleden dus een basis is voor het vaststellen van speerpuntsectoren dan lijken de zakelijke dienstverlening en de zorg zich hier het best voor te lenen. Op basis van de afgelopen periode moet met name de landbouw als de minst belangrijke sector worden beschouwd (relatief kleine omvang en sterke krimp). Industrie blijft relevant op basis van de omvang van de werkgelegenheid. Wanneer we kijken naar de prognose van de werkgelegenheid naar sector dan zien we dat zorg ook de belangrijkste groei in werkgelegenheid biedt. Daarnaast zien we dat ook de landbouw het keerpunt heeft bereikt en in plaats van krimp weer een gezonde groei van de werkgelegenheid laat zien (7,4%), hoewel het hier in absolute aantallen om minder grote cijfers gaat. Een andere consequente groeisector is de horeca. De industrie laat ook in de prognose van de werkgelegenheid opnieuw een sterke daling zien, waardoor het belang van deze sector in de totale werkgelegenheid steeds verder afneemt. Wanneer we dus kijken naar speerpunten op basis van het groeipotentieel dan geldt wederom zorg en zakelijke dienstverlening als belangrijke sectoren. Daarbij kunnen ook landbouw en horeca aan de lijst van mogelijke speerpunten worden toegevoegd. 30

Tabel 5.2: Prognose werkgelegenheidsontwikkeling* naar sector Limburg 2008-2013 Banen werknemers (x 1.000) ontw. 2008-2013 Limburg (Prov.) abs % Landbouw (& visserij) +0,7 +7,4 Industrie -8,3-11,1 Bouwnijverheid -0,9-4,6 Detailhandel -2,3-4,6 Groothandel -2,2-9,6 Horeca +0,8 +3,6 Transport/communicatie -1,1-4,2 Financiële diensten -0,1-0,8 Zakelijke diensten & ICT +2,0 +2,9 Overheid -2,3-8,3 Onderwijs +0,9 +2,9 Zorg +12,9 +15,3 Toerisme & maatschappelijke org. -0,4-2,6 Totaal +0,1 +0,0 Bron: Bureau Louter (op basis van CWI Arbeidsmarktprognose 2008-2013 Noot 1: Op basis van scenario Laag Noot 2: Cijfers afgerond op honderdtallen 5.3 Opleidingstype: Zorg en techniek van belang Wanneer we kijken naar de grootste vraag naar beroepsgroepen dan focussen we op het aantal baanopeningen. Baanopeningen bestaan uit de vervangingsvraag en uitbreidingsvraag. Met betrekking tot de vervangingsvraag zien we dat de grootste vervangingsvraag met betrekking tot het opleidingsniveau op het MBO en HBO-niveau zit. Kijken we naar de opleidingsrichting dan zit de grootste vervangingsvraag op HBO+ niveau in de verzorgende beroepen en op VMBO en MBO niveau in de technische opleidingen. Wanneer we ook de uitbreidingsvraag meenemen, dan wordt deze trend verder bevestigd. Tabel 4.3 Prognose aantal baanopeningen naar opleidingstype provincie Limburg 2008-2013 (x 1.000) 2008-2013 Opleidingstype 2008 2009 2010 2011 2012 2013 totaal gem. / jaar Basisonderwijs 1,2 1,1 0,9 0,7 0,8 0,8 5,5 0,9 VMBO TL* / MAVO 1,5 1,6 1,4 1,1 1,1 1,0 7,7 1,3 VMBO, technisch 1,9 1,6 1,4 1,3 1,0 1,2 8,4 1,4 VMBO, economisch 0,4 0,3 0,4 0,3 0,3 0,3 2,0 0,3 VMBO, verzorgend 0,6 0,6 0,6 0,4 0,4 0,4 3,0 0,5 HAVO/VWO 1,9 1,7 1,6 1,4 1,5 1,3 9,4 1,6 MBO, technisch 3,0 2,9 2,4 1,9 1,8 1,8 13,8 2,3 MBO, economisch 2,0 1,6 1,4 1,2 1,1 1,1 8,4 1,4 MBO, verzorgend 2,6 2,2 2,2 2,1 2,1 2,2 13,4 2,2 31

HBO, technisch 1,1 0,8 1,0 0,6 0,8 0,8 5,1 0,9 HBO, economisch 1,4 1,2 1,2 1,1 0,9 1,1 6,9 1,2 HBO, verzorgend 3,5 3,4 3,2 3,2 3,3 3,5 20,1 3,4 WO, technisch 0,2 0,1 0,3 0,1 0,1 0,2 1,0 0,2 WO, economisch 0,6 0,6 0,7 0,4 0,7 0,4 3,4 0,6 WO, verzorgend 0,9 1,0 0,9 1,0 0,9 0,9 5,6 0,9 Totaal opl. typen 22,5 21,0 19,1 17,1 16,8 16,9 113,4 18,9 Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA) * VMBO Theoretische Leerweg; de vroegere MAVO Noot: Op basis van scenario Laag 5.4 Regio: Verleggen van accenten Op basis van het verleden en de toekomstige situatie stellen we vast dat de zorg als sector en verzorgenden als beroepsgroep een belangrijk speerpunt is. Hierin zien we echter wel verschillen per regio. Ruim 56% van alle banen in de zorgsector bevindt zich in Zuid-Limburg. Wanneer de zorgsector als geheel opgesplitst wordt, blijkt dat 42% van de banen onder de gezondheidszorg 7 te scharen valt en 58% onder de welzijnszorg. 7 De gezondheidszorg is als medische discipline een toegepaste wetenschap die zich bezighoudt met de gezondheid van mensen. Onder de gezondheidszorg wordt niet alleen het onderzoek, de studie en de kennis van gezondheid begrepen, maar ook de toepassing van deze kennis om de gezondheid van mensen te verhogen, infectieziekten te voorkomen (preventieve gezondheidszorg) of te genezen, en het lichamelijk functioneren te verbeteren. Welzijnszorg is een maatschappelijke sector die zich richt op personen of groepen die omwille van een of ander probleem niet ten volle kunnen participeren aan het maatschappelijk leven. Overheid, maar ook particulieren, vrijwilligers, professionals, organisaties, projecten enz.. bieden daarbij zorg en ondersteuning in de vorm van therapieën, andere behandelingen, begeleiding, activiteiten, onderdak, enz.. 32

Figuur 5.1: Werkgelegenheid naar sector per Corop 2007 (in %) Bron: Vestigingenregister Limburg In Noord-Limburg heeft zorg een relatief minder groot aandeel in de arbeidsmarkt en is juist voor de industrie en landbouw een belangrijke rol weggelegd. Met name de landbouw speelt een belangrijke rol, gelet op de initiatieven rondom Greenport en het feit dat de landbouw een stevige geprognosticeerde groei kent. Daarnaast valt op dat de groeisector horeca in Noord-Limburg relatief groot is. In Midden-Limburg speelt industrie ook nog steeds een belangrijke rol, maar is bovendien de handel en reparatie een interessante sector. Deze regionale verschillen legitimeren de verschillende initiatieven die op het niveau van de gemeenten en/of arbeidsmarktrayons plaatsvinden. Hierin kunnen de verschillende regio s elkaar echter wel versterken. 5.5 Conclusie en aanbevelingen Op verschillende geografische niveaus worden verschillende sectoren aangewezen als speerpunt. Provinciale initiatieven zijn niet altijd in lijn met de initiatieven in de arbeidsmarktrayons. Hierdoor bestaat het risico voor tegenstrijdige beleidsbeslissingen. Daar staat tegenover dat regio s ook van elkaar afwijken in termen van arbeidsparticipatie, opleidingsniveau, demografische ontwikkeling, werkgelegenheid en de ontwikkeling ervan. Wat betreft de specifieke aandacht van beleidsmakers voor bepaalde sectoren komen we tot de volgende aanbevelingen: Beleidsinitiatieven moeten op elkaar aansluiten als het kan, en afwijken wanneer dit relevant is. Het aantal samenwerkingsverbanden dat bestaat moet daar ruimte voor bieden. Een goed voorbeeld hiervan zijn de werkpleinen. Het maken van keuzes voor een beperkt aantal sectoren betekent ook bewust minder aandacht voor andere sectoren. 33

5.6 Gerelateerde grafieken en tabellen Nr. Titel Pagina Figuur 3.2. Werkgelegenheid naar sector 2007 (in %) Tabel 3.2. Werkgelegenheid naar sector per Corop, 2007 (in %) Figuur 3.4. Ontwikkeling werkgelegenheid naar sector per Corop, 2007-2007 (in %) Tabel 3.3. Werkgelegenheid naar sector per arbeidsmarktrayon, 2007 (in %) Figuur 3.8. Prognose werkgelegenheidsontwikkeling in Limburg naar sector 2007-2013, geïndexeerd (2007 = 100) Tabel 3.7. Prognose werkgelegenheidsontwikkeling naar sector per regio, 2008-2013 34

6. Merkdenken in de Limburgse arbeidsmarkt De Limburgse arbeidsmarkt - met zijn unieke kenmerken zoals beschreven in de voorgaande hoofdstukken - speelt een belangrijke rol in de beslissing van werkgevers en werknemers om zich in Limburg te vestigen en te blijven. We kunnen de Limburgse arbeidsmarkt dan ook vanuit een marketingperspectief bekijken. We zien dan dat werkgevers terugdeinzen door de krimp in de (beroeps)bevolking en het relatief lage opleidingsniveau van het arbeidspotentieel. Potentiële werknemers - of het nu werknemers van buiten Limburg zijn, of Limburgse schoolverlaters - zien in Limburg wellicht nog wel een mogelijke baan voor zich weggelegd. Het is echter maar de vraag of ze ook een hele loopbaan in Limburg voor zich zien. We volgen hier de principes mens volgt werk en werk volgt mens om zowel vanuit werkgever als werknemer naar het merk Limburgse arbeidsmarkt te kijken. Ook bespreken we welk van deze principes van toepassing is op de Limburgse arbeidsmarkt. 6.1 Het belang van de Limburgse arbeidsmarkt als merk De kenmerken van de arbeidsmarkt spelen een rol in de beslissing van zowel werkgevers als werknemers om zich te (blijven) vestigen in Limburg. In de vraag-aanbod confrontatie spreken we allereerst over het arbeidsmarktperspectief bezien vanuit de werknemer. We zien dan dat dit perspectief als redelijk kan worden gekwalificeerd. Met andere woorden, het aanbod van arbeid is ongeveer gelijk aan de vraag naar arbeid. In de zorgsector zien we zelfs dat het toekomstig arbeidsmarktperspectief zeer goed is (meer vraag dan aanbod), terwijl dit in de industrie matig is (meer aanbod dan vraag). Hierbij past wel de nuancering dat de cijfers in tabel 6.1. betrekking hebben op de totale industrie. De perspectieven voor goed opgeleide technici zijn immers zonder meer goed. Zoals ook blijkt uit de analyse van de procesindustrie (zie deel II) zijn er wel volop kansen in de industrie met betrekking tot innovatie en subsectoren. Hier dient ook het onderscheid te worden gemaakt naar verschillende beroepsgroepen, zoals blijkt uit de krapte-indicatie van het CWI. Het arbeidsmarktperspectief is van belang voor werknemers in de afweging van hun eigen loopbaankansen. Tabel 6.1: Confrontatie vraag-aanbod naar sector Limburg voor periode 2008-2013 als % van werkgelegenheid in 2007 aanbod vraag instroom nww kortdurig baanopeningen totaal aanbod (<1 jr) totaal Sector 2008-2013 gem. 4e kw 2007 2008-2013 Landbouw (& visserij) Industrie Bouwnijverheid Detailhandel Vraag-aanbod confrontatie toekomstig arbeidsmarktperspectief* 21,1 2,8 37,4 goed 21,1 2,3 12,6 matig / slecht 20,5 4,6 21,8 redelijk 22,5 3,2 19,6 redelijk / matig 35

Groothandel 22,3 3,1 14,0 matig Horeca 23,2 2,7 31,7 goed Transport/communicatie 21,1 3,8 19,7 redelijk / matig Financiële diensten 21,6 2,6 24,4 redelijk / goed Zakelijke diensten 22,9 2,8 27,6 goed Overheid 22,0 2,1 11,0 matig Onderwijs 21,6 1,3 26,9 goed Zorg 24,4 2,0 43,8 (zeer) goed Toerisme & maatsch. org. 22,3 3,1 18,0 matig Totaal 22,4 2,6 24,7 redelijk Bron: Bureau Louter, CWI, bewerking ETIN Adviseurs Noot: Op basis van scenario Laag * Dit betreft een indicatie: de kwalificaties zijn omgeven door de nodige onzekerheid. * De kortdurig werklozen (< 1 jr) cijfers van het CWI zijn omgerekend van beroepsklassen (n. opleidingsniveau) naar sector op basis van cijfers uit de CWI Arbeidsmarktprognose. Dit is een schatting. Naast het arbeidsmarktperspectief kijken we bij de vraag-aanbod confrontatie ook naar de krapteindicator. Deze beziet de arbeidsmarkt vanuit het werkgeversperspectief. We zien dan dat de Limburgse arbeidsmarkt als krap wordt gedefinieerd. Deze krapte heeft vooral te maken met de schaarste in specifieke beroepsgroepen en opleidingsniveaus. De selectieve krapte op de arbeidsmarkt is van invloed op het vestigingsklimaat voor werkgevers. In bovenstaande punten zit de tegenstelling dat een situatie van meer vraag dan aanbod (een gunstig arbeidsmarktperspectief) aantrekkelijk is voor werknemers, terwijl een situatie van meer aanbod dan vraag (een ruime arbeidsmarkt) aantrekkelijk is voor werkgevers 8. De vraag is dan ook waar beleidsmakers op in moeten zetten: meer werknemers binnenhalen (werk volgt mens) of meer werkgevers binnenhalen (mens volgt werk)? 6.2 Het merk Limburg voor werknemers: werk volgt mens Als we uitgaan van het principe van werk volgt mens dan heeft Limburg in de komende jaren een (groot) probleem. Veel werkgelegenheid zal in dat geval verloren gaan. Limburg heeft tenslotte een krimpende (beroeps)bevolking, die ook nog eens gekenmerkt wordt door een relatief laag opleidingsniveau. Wanneer de hoeveelheid mens daalt, daalt logischerwijs ook de hoeveelheid werk. Hierbij zien we overigens grote regionale verschillen. Zo kent Zuid-Limburg een daling van de beroepsbevolking van 2,2% terwijl Noord-Limburg nog een marginale groei van 0,1% laat zien over de periode 2008-2013. 8 Hierbij dient te worden opgemerkt dat het arbeidsmarktperspectief een indicatie geeft van de toekomstige situatie, terwijl de krapte-indicator betrekking heeft op de huidige situatie. 36

Figuur 6.1: Prognose ontwikkeling bevolking naar regio 2005-2040 (2005=100) Bron: CBS/Etil (bewerking ETIN Adviseurs) De ontwikkeling van een krimpende beroepsbevolking en het relatief lage opleidingsniveau kent meerdere oorzaken. De beroepsbevolking daalt enerzijds door de bevolkingsafname (in relatie tot ontgroening en vergrijzing) en anderzijds door arbeidsmigratie. Met betrekking tot de arbeidsmigratie bestaat ook de perceptie van braindrain van hoogopgeleiden. Om deze twee trends te keren is het nodig een aantrekkelijk klimaat te creëren voor het aantrekken van nieuwe aanwas van buiten en het behouden van het reeds aanwezige (hoogopgeleide) arbeidspotentieel. Behalve een prettig woonklimaat, goede infrastructuur en de aanwezigheid van scholen speelt het arbeidsmarktperspectief een belangrijke rol in de beslissing van werknemers om zich ergens te vestigen. Hierbij gaat het niet alleen om het arbeidsperspectief van de specifieke medewerker, maar ook om die van de partner. Bovendien dient het arbeidsmarktperspectief breed geïnterpreteerd te worden. Het gaat niet alleen om de huidige baan, maar ook om het loopbaanperspectief. Het arbeidsmarktperspectief bezien vanuit werknemers in Limburg is redelijk. Dit blijkt niet alleen uit de confrontatie van het aanbod en de vraag, maar ook uit de werkloosheid en het aantal openstaande vacatures. Gelet op de verschillen in arbeidsmarktperspectief naar sector, is het echter de vraag of de breedte van het arbeidsmarktperspectief voldoende is. Met andere woorden, het is voor de werknemer maar de vraag of het mogelijk is om een loopbaan over sectoren heen in te vullen en of de partner van de werknemer een evenzo gunstig arbeidsmarktperspectief heeft. Vanuit het principe werk volgt mens vormt de krimpende beroepsbevolking een groot risico. We zien overheden gerichte keuzes maken in het aantrekkelijk maken van Limburg en de Limburgse gemeenten als vestigingsplaats voor werknemers. In de marketing van Limburg als vestigingsplaats kan het arbeidsmarktperspectief als een positief attribuut van Limburg worden gepresenteerd. 6.3 Het merk Limburg voor werkgevers: mens volgt werk Wanneer we het principe van mens volgt werk toepassen, dan kan de daling in de beroepsbevolking worden tegengegaan door het creëren van werkgelegenheid. Wederom zijn er 37