Katern 4 Waarde van de munt



Vergelijkbare documenten
Samenvatting door A woorden 29 april keer beoordeeld. Katern 4 Waarde van de munt. Begrippen

H2 Te veel geld maakt ongelukkig

2) sparen -> oppotten: chartaal of giraal geld op een betaalrekening. Direct kunnen gebruiken (=liquide). Geen rendement

Begrippenlijst Economie H10 geld en geldschepping

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6: Geld en geldtheorie

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 4: monetaire zaken

7,4. Samenvatting door een scholier 1838 woorden 5 december keer beoordeeld

H2 HET ONTSTAAN VAN GELD

Samenvatting Hoofdstuk 9 Betalen in binnen- en buitenland

Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding / ruilverhouding te schatten.

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

6,3. Samenvatting door een scholier 2386 woorden 25 juni keer beoordeeld. Economie in context

Waarom houden gezinnen chartaal (kas)geld aan (i.p.v. giraal op de bank)? 1) Transactiemotief Gezinnen hebben contant geld nodig voor L1 = actieve kas

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

Katern De waarde van de munt

UIT geld en banken

Verboden woord Lesvoorbereiding kaartjes kaartjes achterkant Spelregels Afronding

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9

Samenvatting door een scholier 1974 woorden 3 maart keer beoordeeld

wisselkoers Euro in Amerikaanse dollar 1,3644 Hoeveel dollar is 590?

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

17.1 Veranderingen van de geldhoeveelheid

UIT theorie Fisher

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

Antwoorden Economie Checklists 27 tot en met 29 Pincode deel 3

De wensen van mensen zijn onbegrensd. Hoe noemen we in de economie deze wensen? BEHOEFTEN. Categorie Vraag & Antwoord

Samenvatting Economie Internationale Handel

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECOMONIE MAANDAG 2 MAART UUR 13:00 UUR. Belangrijke informatie

UIT VWO geld en banken

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Handel (tastbare goederen) Diensten (transport, toerisme, ) Primaire inkomens (rente, dividend, )

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Toetsopgaven VWO bij de euro-editie van het Onderdeel Geld van Percent Economie voor de tweede fase

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1, 4, 6 en 9 (Transactie)

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 27 JUNI UUR

Valutamarkt. fransetman.nl

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

WAT IS GELD? Charta = wet Het is een wettelijk betaalmiddel!

Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina s aanwezig zijn.

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1

Bruto binnenlands product

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE DINSDAG 4 OKTOBER UUR

Samenvatting Economie Lesbrief Internationale handel

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Eindtermen VWO. Domein E. Wisselkoersen

Maak bij de beantwoording van de volgende vraag gebruik van onderstaande grafiek.

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-I

6.5. Boekverslag door X woorden 24 maart keer beoordeeld. Module 5 Geld en bankwezen. Hoofdstuk 1: Geld

Begrippenlijst Economie Internationale Handel

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR

Hoofdstuk 5: Internationale betrekkingen

Hoofdstuk 1: Waar produceren

Economische conjunctuur

5,7. Samenvatting door een scholier 2810 woorden 11 juni keer beoordeeld

Correctiemodel. SPD Bedrijfsadministratie ALGEMENE ECONOMIE WOENSDAG 16 DECEMBER UUR. Belangrijke informatie

6,7. Samenvatting door een scholier 2242 woorden 16 november keer beoordeeld. Economie - Percent

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen

Samenvatting Economie Internationale handel

Economie. Boekje Geldzaken Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE WOENSDAG 9 MAART UUR

Loonkosten per product omhoog - Prijzen omhoog - Internationale concurrentiepositie omlaag

Lesbrief Buitenland 2

Valutamarkt. De euro op koers. Havo Economie VERS

TENTAMEN ALGEMENE ECONOMIE

Begrippenlijst Economie Hoofdstuk 7 en 8

Samenvatting Economie Conjunctuur en economische beleid

Eindexamen economie vwo II

Samenvatting Economie Hoofdstuk 17 t/m 20

bruto inkomen (per persoon)

Samenvatting Economie H1 t/m H3

TENTAMEN. HvA-HES ALGEMENE ECONOMIE

Vraag Antwoord Scores

6,4. Samenvatting door een scholier 1622 woorden 13 april keer beoordeeld. Praktische economie

Samenvatting Economie Internationale Handel

De groei van de wereldeconomie wordt gemeten aan de hand van de groei van de nationale productie van alle landen in de wereld

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 5 OKTOBER UUR. SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie B / 10

Examen HAVO. Economie 1

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

ALGEMENE ECONOMIE /03

Vraag Antwoord Scores

1. natuurlijke omstandigheden. 2. loonkosten. 3. infrastructuur

Samenvatting Economie Hoofdstuk

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I

5, Ruilmiddelen en specialisatie De functies van geld. Samenvatting door een scholier 5489 woorden 7 september 2005.

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

- Wanneer internationale handel niet belemmerd wordt spreken we van vrijhandel.

Eindexamen economie 1 vwo I

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen, Hoofdstuk 1 t/m 6

Samenvatting door een scholier 3593 woorden 4 april keer beoordeeld. Samenvatting economie Buitenland 2

Lever het kladpapier na afloop van het examen in bij de toezichthouder. Dit wordt vernietigd en niet meegenomen in de beoordeling.

Kleurpagina vraagkaartjes beginner Ruilen over de tijd Quiz. Deze pagina 2 keer printen daarna op de achterkant de vraagkaartjes Ruilen over de tijd

Transcriptie:

Katern 4 Waarde van de munt Begrippen CPI = geeft aan hoe hoog de kosten voor het levensonderhoud zijn Deflatie = geld wordt meer waard Geldillusie = mensen denken dat ze rijker zijn dan in werkelijkheid Prijscompensatie = lonen stijgen gelijk aan de inflatie Branchevervaging = als banken zich niet alleen met bankzaken meer bezig houden Intrinsieke waarde = de waarde van het materiaal van het betaalmiddel Maatschappelijke geldhoeveelheid = ook wel primaire liquiditeitenmassa Monetair financieren = als de overheid geld bijmaakt om het tekort te betalen Transformatie = niet geld omzetten in geld of andersom Transactiekosten = de kosten die beide partijen moeten maken om te kunnen handelen Wederzijdse schuldaanvaarding = zowel de bank als de klant vergroten hun schuld Deviezenruil = onderlinge ruil tussen centrale bank en algemene bank van deviezen Geldmarktoverschot = alle banken samen beschikken over te veel kasgeld Geldmarkttekort = alle banken samen beschikken over te weinig kasgeld Appreciatie = stijging van de wisselkoers Betalingsbalans = overzicht van inkomende en uitgaande geldstromen van een land Depreciatie = daling van de wisselkoers Devaluatie = verlaging van de vaste wisselkoers Hedging = valutarisico's afschermen Managed floating = als centrale banken de zwevende wisselkoers manipuleren door interventies Materieel evenwicht = saldo van 0 op de betalingsbalans Revaluatie = verhoging van de vaste wisselkoers Berekeningen Tegoed ab bij cb = tegoed ab bij cb leningen door cb aan ab Liquiditeitsquote = liquiditeitenmassa/bbp Begrotingstekort = inkomsten uitgaven Financieringstekort = begrotingstekort aflossingen Maatschappelijke geldhoeveelheid = chartaal geld + giraal geld geld in handen van geldscheppende instellingen (kas van algemene banken) Liquiditeitspercentage = tegoed bij cb + kas / rekening courant Inflatie = (nieuw oud)/oud x 100% Geldontwaarding = (nieuw oud)/nieuw x 100% Winstmarge = winst/ omzet (of prijs) x 100% Loonkosten per product = loonkosten per werknemer/ apt = totale loonkosten / totale productie H1 Het geld wordt minder waard Bij de overgang van de ene munt naar de andere treedt geldillusie op. Dit houdt in dat mensen na een verandering het in geldstelsel of een loonsverhoging denken rijker te zijn dan ze in werkelijkheid zijn. Prijscompensatie wil zeggen dat de lonen net zoveel stijgen als de inflatie. Een waardevaste uitkering is gekoppeld aan de inflatie. Een welvaartsvaste uitkering is gekoppeld aan de lonen. Een ondernemer kiest er vaak voor een accijnsverhoging niet volledig door te berekenen. De prijs stijgt dan niet zo veel, de afzet daalt weinig en de overheid krijgt haar belastingen. De consument voelt de koopkracht dalen en de bedrijven zien de winstcijfers teruglopen.

Deflatie wil zeggen dat de prijzen dalen, het geld wordt dan meer waard. Oorzaken inflatie: conjunctureel: hoog consumentenvertrouwen zorgt ervoor dat de bestedingen de productiecapaciteit overtreffen = bestedingsinflatie structureel: als prijzen van grondstoffen duurder worden berekenen bedrijven dit door in de prijzen of als loonkosten toenemen berekenen bedrijven dit door in de prijzen = kosteninflatie Keynes ziet de overheid als bestrijder van inflatie. De overheid moet een anticyclisch beleid voeren. Met de loon en prijzenwet kan de regering zowel de lonen als de prijzen voor een half jaar bevriezen. Het Europees Stelsel van Centrale Banken bestaat uit de ECB en de centrale banken van de lidstaten. De ECB kan de rente verhogen of verlagen in tijden van inflatie of deflatie. De president van de centrale bank wil inflatie bestrijden/voorkomen en een politicus wil graag herkozen worden > tegenstrijdige belangen. H2 Te veel geld maakt ongelukkig In The purchasing power of money beschreef Fisher zijn kwantiteitstheorie : MV = PT met: M = chartale en girale geldhoeveelheid, money V = omloopsnelheid, velocity P = preispijl, price T = aantal verhandelde goederen, transactions alle goederen en diensten worden betaald met geld, dat na ontvangst wordt doorgegeven aan anderen PT staat voor de omzetten in een land: het BBP. Als V omhoog gaat heet dat ontpotten, als V omlaag gaat heet dat oppotten. Dit is niet gelijk aan sparen, want spaarrekeningen zijn geen geld! Bij sparen gaat geld van een gewone rekening naar een spaarrekening en daalt M dus. Fisher: geld is neutraal en heeft geen invloed op de productie, dus meer geld betekent inflatie Keynes: meer geld kan wel leiden tot een grotere productie, maar ook tot inflatie en oppotten Friedman: is het eens met Fisher Dit verschil in denken ontstaat doordat Keynes geld ook ziet als oppotmiddel en niet alleen als betaalmiddel. Als overheden hun tekort betalen met bijgemaakt geld, heet dat monetair financieren. Geld maakt de transactiekosten lager. Dit zijn alle kosten die beide partijen moeten maken om te kunnen handelen. Bij directe ruil gaat het om tijd en moeite. Bij indirecte ruil gaat het om bijvoorbeeld overdrachtsbelasting. Geld heeft drie functies: betaalmiddel: om nu iets mee te kopen rekenmiddel: om waarde te geven oppotmiddel: om later iets mee te kopen Volgens Fisher zijn T en V constant. Geld is neutraal, om mee te betalen. Meer geld betekent dat de vraag naar producten toeneemt, maar die producten zijn er niet, dus stijgt de prijs. Een hogere T is onmogelijk, omdat bedrijven al produceren wat ze kunnen produceren. Bedrijven benutten volgens Fisher altijd de volledige capaciteit. Oppotten komt volgens Fisher ook niet voor, omdat mensen hun geld in een vast patroon uitgeven. Alleen in extreme situaties wordt ervan afgeweken. Volgens Keynes produceren bedrijven soms onder hun capaciteit vanwege de conjunctuur. Ook is hij van mening dat de omloopsnelheid van geld afhankelijk is van de rente. Bij een lage rente heeft het weinig zin m iets met het geld te doen, omdat er weinig te verdienen valt. Dan kunnen mensen beter wachten met beleggen. Als de rente omhoog gaat, wordt het interessant om opgepot geld uit te lenen of te beleggen.

Volgens Friedman is geld bijdrukken niet de oplossing voor economische ellende. Burgers anticiperen op politici, ze wachten tot de overheid hun problemen oplost. Geld is pas geld als het een algemeen aanvaard betaalmiddel is. Chartaal geld wordt uitgegeven door de ESCB en bestaat uit munten en biljetten. De centrale bank geeft bankbiljetten uit en het Rijk slaat de munten. Giraal geld staat op rekeningen bij particuliere banken. Dit wordt gemaakt door kredietinstellingen, geldmarktfondsen etc. Dit maakt particuliere banken tot geldscheppers. De Nederlande Bank rekent de chipknip tot de girale geldhoeveelheid Vroeger werden munten met de hand geslagen. Hierdoor was de intrinsieke waarde van elk munt verschillend. Door zwaardere munten uit de circulatie te halen en deze om te laten smelten tot nieuwe munten, konden mensen winst maken. Zo bleven op den duur alleen de slechte munten over: bijgevulde munten of munten net onder het gewicht. Deze wet Bad money drives out good money heet ook wel de wet van Gresham. De intrinsieke waarde is de waarde van het materiaal waarvan het betaalmiddel gemaakt is. Het ontstaan van bankbiljetten: de goudsmid ziet dat betalen met goud onhandig is ivm beroving. Hij stelt klanten voor goud bij hem in bewaring te geven. Hij geeft ze dan een promesse mee waarop staat dat bij de goudsmid een bepaald bedrag ligt. Eerst staat deze promesse op naam, maar later wordt deze aan toonder. Dan kan, een ieder die wil, naar de goudsmid gaan en goud ophalen. Als de goudsmid besluit het bewaarde geld uit te lenen, wordt het lastiger. Hij stelt een dekking van 20% van de promessen in. Zo wordt hij ook nog bankier naast kassier. De Nederlandse Bank is de bank der banken. De particuliere banken houden een rekening aan bij DNB. Als ze geld tekort komen, kunnen ze van elkaar en bij DNB lenen. De ECB is verantwoordelijk voor de interne waarde van de euro. Geldschepping is in handen van monetaire financiële instellingen. Kenmerk van een MFI is dat de kortlopende schulden (rekening courant) als betaalmiddel in gebruik zijn. In Nederland zijn DNB, de algemene banken, de Rabobanken en de spaarbanken MFI s. Pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen zijn geen MFI s, omdat ze geen geld scheppen. Onder invloed van schaalvergroting is het dienstenpakket van banken uitgebreid: branchevervaging of parallellisatie. Ponzi/Madoff schema: oplichterij > gegarandeerde winsten uitbetalen met geld van nieuwe klanten. Het liquiditeitspercentage/dekkingspercentage laat zien in hoeverre een bank kan voldoen aan de rekening courant rekening. Als de bank een hoog liquiditeitspercentage heeft, kan deze ervoor kiezen meer chartaal geld uit te geven óf meer giraal geld uit te geven. Bij dat laatste is er sprake van wederzijdse schuldaanvaarding. Zowel de bank als de klant vergroten hun schuld: + debiteuren en + rekening courant. Niet geld omzetten in geld heet transformatie. Dit heet geldschepping. Als geld omgezet wordt in niet geld is er sprake van geldvernietiging. Als chartaal veranderd wordt in giraal geld, of andersom, heet dat substitutie. Door substitutie verandert de samenstelling van de maatschappelijke geldhoeveelheid. Kortetermijnleningen tussen geldscheppende instellingen behoren tot de geldmarkt in enge zin. H3 De interne waarde van de munt De ECB: monetaire analyse: groei van de geldhoeveelheid vergelijken met de groei van de productie macro economische analyse: olieprijzen, loonstijgingen, consumentenvertrouwen, tekorten en woningprijzen Als de ECB de rente verhoogt, moeten banken duurder lenen bij de ECB, zullen zij deze kosten doorberekenen aan klanten en zullen de klanten minder gaan lenen. De overheid en banken hebben geld op hun rekening bij de centrale bank.

Functies van de DNB: bank der banken toezicht op de algemene banken en andere financiële instellingen circulatiebank: bankbiljetten in omloop brengen kassier van de staat (geen bankier!) beheerder van officiële reserves: goud en deviezenvoorraad deviezenruil /valutaswap: centrale bank verkoopt dollars aan de algemene bank voor euro s waardoor de algemene bank minder liquiditeit heeft. Liquiditeit is dekking op de korte termijn, solvabiliteit is dekking op de lange termijn. Het consumentensurplus is het verschil tussen de prijs die consumenten willen betalen en de prijs die consumenten moeten betalen. Het producentensurplus is het verschil tussen de prijs en de kosten van het produceren van een extra product. Een markt met volkomen concurrentie levert het grootste totale surplus op. Een renteverandering door de ECB beïnvloedt het gedrag van internationale beleggers en binnenlandse bestedingen vaak niet veel, een voorspelling daarentegen des te meer. Als alle algemene banken samen over te weinig kasgeld beschikken, is er sprake van een geldmarkttekort. Dan doen algemene banken een beroep op de centrale bank door middel van leningen. De rente die ze moeten betalen, wordt vastgesteld door de ECB. Als er een geldmarktoverschot is, kan de ECB de algemene banken verplichten een deel van hun kasgeld vast te zetten in de vorm van een kasreserve. Deze mogen ze niet meetellen bij het berekenen van hun liquiditeit. Ze ontvangen hierover wél rente. Het tegoed van de algemene banken bij de centrale bank minus het totaal aan leningen door de algemene banken geeft aan voor welk bedrag de algemene banken per saldo in schuld staan bij hun centrale bank. De groei van de geldhoeveelheid in ruime zin wordt ook wel de totale liquiditeitenmassa genoemd: primaire liquiditeiten: maatschappelijke geldhoeveelheid (=in enge zin) > geld secundaire liquiditeiten: kort spaargeld en kortlopende termijndeposito s > bijna geld Aandelen zijn geen secundaire liquiditeiten, omdat ze koersrisico lopen. Het begrotingstekort is gelijk aan het verschil tussen de inkomsten en de uitgaven. Het financieringstekort is het begrotingstekort zonder aflossingen op de staatsschuld. H4 De externe waarde Als buitenlanders hier kopen, moeten zij hun eigen munt omwisselen. Hierdoor vergroot de vraag naar de euro. De vraag is dus gelijk aan de inkomende stromen en dus de export. Als wij kopen in het buitenland neemt het aanbod van de euro toe. Het aanbod is dus gelijk aan de uitgaande stromen en dus de import. Deze inkomende en uitgaande stromen staan op de betalingsbalans. De betalingsbalans bestaat uit de lopende rekening en de kapitaalbalans. De lopende rekening bestaat uit: goederenbalans/handelsbalans, dienstenbalans, primair inkomen en secundair inkomen. Op de rekening van het primair inkomen staan de beloningen van de productiefactoren en op de rekening van het secundair inkomen staan de overdrachten/giften: subsidies etc. Op de kapitaalbalans staan leningen, aflossingen, beleggingen en directe investeringen. De lopende rekening en de kapitaalbalans geven samen het saldo op de betalingsbalans weer. Bij een materieel evenwicht is dit saldo gelijk aan nul. Als het saldo positief is, stromen er goud en deviezen naar ons land toe, waardoor de monetaire reserve toeneemt. Deze komen terecht op de salderingsrekening. Zonder verandering op de betalingsbalans gebeurt er niks met de koers. Veranderingen in inflatie, rente en bestedingen beïnvloeden het saldo op de betalingsbalans: inflatie: daling export en inkomsten goederenbalans rente omhoog: aantrekken beleggers en hogere inkomsten kapitaalrekening meer bestedingen van de overheid stimuleren tot kopen en importeren

Een koersdaling verhoogt de export en verlaagt de import. De verhouding tussen de uitvoerprijzen en de invoerprijzen is de ruilvoet. Bij een ruilvoetverslechtering is de ruilvoet een kleiner getal dan eerder. Dit betekent een daling van de koopkracht in het buitenland, omdat import duurder is. Als de ruilvoet een groter getal is, heet het ruilvoetverbetering. De Economische Unie bestaat uit 27 Europese landen. Daarbinnen vormen 16 landen de Economische en Monetaire Unie. Om te voorkomen dat landen hun eigen valuta gaan appreciëren en depreciëren is de spilkoers bedacht. De spilkoers is de afgesproken koers waartegen een valuta aan een andere valuta is gekoppeld. De bandbreedte is de ruimte waarbinnen de vaste wisselkoers fluctueert. Zodra de koers buiten de bandbreedte dreigt te komen, zijn de ECB en de centrale bank van dat land verplicht in te grijpen. De centrale bank kan bijvoorbeeld steunaankopen verrichten waardoor de koers weer stijgt. We noemen dit een valuta interventie. De centrale bank kan ook gebruikmaken van officiële rentetarieven. Een hoge rente trekt buitenlandse beleggers aan. Als niets blijkt te helpen kan de officiële spilkoers aangepast worden: devaluatie. Het EMS 2 is het stelsel van vaste wisselkoersen. Valutatransacties brengen kosten en risico op koersverlies met zich mee. De invoering van de euro kan dit voorkomen. Vaste wisselkoersen bevorderen het internationale kapitaalverkeer, omdat valutarisico's ontbreken. Het tegenovergestelde van een vaste wisselkoers is een zwevende of flexibele wisselkoers. Deze apprecieert en deprecierrt oneindig. De koers wordt dan vastgesteld door vraag en aanbod. Onevenwichtigheden op de betalingsbalans verdwijnen door de aanpassing van de wisselkoers. Nadeel is wel het valutarisico. Bedrijven kunnen hun valutarisico afschermen op de termijnmarkt: hedging. Een termijncontract legt voor een periode vast tegen welke koers de bank en het bedrijf de valuta verhandelen. Als zwevende wisselkoersen gemanipuleerd worden door centrale banken via interventies is er sprake van beheerst zweven of managed floating.