Een opleiding voor veiligheid



Vergelijkbare documenten
Een opleiding voor veiligheid

Lokaal Integraal Veiligheidsbeleid:

Inleiding. Johan Van der Heyden

Functiefamilie ET Thematische experten

Verhouding politie- en IV-plannen

Stadsmonitor 2014 Een samenwerking tussen het Agentschap Binnenlands Bestuur en de Studiedienst van de Vlaamse Regering

FUNCTIEFAMILIE 5.3 Projectmanagement

2 Evaluatie door de stuurgroep onderwijs aan gedetineerden

Studiedag ACV Openbare Diensten Greet Aelter. Coördinator Sociale Veiligheid. Veilig op Weg

10 jaar opleiden: blijven de oorspronkelijke doelstellingen overeind?

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

PERSBERICHT Brussel, 24 oktober 2012

Evaluatie vormingen welzijn op het werk

Advies over de erkenning van nieuwe structuuronderdelen in het voltijds secundair onderwijs

FUNCTIEFAMILIE 4.2 Beleidsthemabeheerder

Herstellend handelen in onderwijs. Programma. Programma

Bijdrage Paul Ponsaers

Inhoudsopgave. Woord vooraf Inleiding 13

GEMEENTERAAD. Ontwerpbesluit

BIJLAGE. Motivering van het voorliggende convenant

Onderzoeksopzet wijkplatforms gemeente Barneveld

BUURTINFORMATIENETWERKEN ZELFSTANDIGE ONDERNEMERS

Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei

FUNCTIEFAMILIE 1.2 Klantenadviserend (externe klanten)

Rapport alumni-enquête 2016 Vrije Universiteit Brussel

BuurtInformatieNetwerken (BIN) Benno Gekiere Voorzitter BIN Kenniscentrum

VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD

5 maart Criminaliteit in ziekenhuizen

Naar een optimale relatie tussen mens en werk

Samenwerkingsverbanden van het Openbaar Ministerie

Hoe kan u strategie implementeren en tot leven brengen in uw organisatie?

Opleidingen tot vertrouwenspersoon in het onderwijs - Stand van zaken

Verantwoordelijke uitgever : Philippe Pivin, Belgische Onafhankelijkheidslaan Koekelberg

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

De organisatie van vorming, opleiding en arbeidstoeleiding als voorbereiding sociale re-integratie in Vlaamse gevangenissen

POLITIELEIDERSCHAP: EEN VAK(ONTWIKKELING) APART?

Antwerpen School aan de beurt

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 21 december

Uniform niet verplicht: burgerpersoneel bij de politie

Het is niet de wind die bepaalt in welke richting je vaart, maar wel de wijze waarop jij je zeilen zet!

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP DEPARTEMENT ALGEMENE ZAKEN EN FINANCIEN

BELEIDSEFFECTMETING - HANDLEIDING VOOR STATENCOMMISSIES

Organisatie van de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden

De gemeente van de toekomst

FUNCTIEFAMILIE 5.1 Lager kader

KONINKLIJK BESLUIT VAN 24 APRIL 2014 TOT VASTSTELLING VAN DE MINIMALE INHOUD

Inhoudstafel. Tabellen en figuren 5. 1 Tabellen 5 2 Figuren 5. 1 Probleemstelling en onderzoeksvragen 21 2 Structuur van het boek 22

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het tijdelijk project Leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs

De politionele aanpak van minderjarigen in Vlaanderen. Annelies De Schrijver K.U.Leuven. Overzicht

KWALIFICATIEPROFIEL VOOR INSTRUCTEUR

Functiebeschrijving: Directeur audit

De doelstellingen van directie en personeel worden expliciet omschreven in een beleidsplan en worden jaarlijks beoordeeld door de directie.

Waarover ga ik het hebben?

Samenwerken over sectoren heen

Van toeschouwer tot medespeler

HANDBOEK POLITIEORGANISATIE INHOUD. Inleiding 7

Functiebeschrijving bibliothecaris nr 520/01

[Be-Gen] NETWORK PROJECT. [Understanding the operational, strategic, and political implications of the National Genetic Database]

Stand van zaken van de Smart City -dynamiek in België: een kwantitatieve barometer

Veiligheid en leefbaarheid in Mechelen. Woensdag 19 november Congrescentrum Lamot

Kunnen vrijwilligers bij de politie aan de slag?

Leefkwaliteit in steden

1. Op welke manier wordt deze samenwerking tussen steden/gemeenten, de VDAB en de bouwsector concreet ingevuld?

De jaarlijkse statistieken van de hoven en de rechtbanken

Voorjaar I. Missie van het centrum

Inhoudsopgave. Inhoudsopgave. Voorwoord...5. Inhoudsopgave...7. Lijst Van Tabellen Inleiding Methodologie...19

ADVIES. 24 april 2019

Lerend Netwerk Arbeidsmarktkrapte

Coordinatie--ZH--KB uitvoering-art-17bis--Hoofd-verpleegkundig-departement--Functie.doc

Kwaliteitsvol. jeugdwerk. In vogelvlucht. Startmoment traject Jeugdwerk in de Stad Brussel, 27 september 2016

13 DECEMBER Decreet tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP

Het Dream-project wordt sinds 2002 op ad-hoc basis gesubsidieerd.

We stellen voor deze vragenlijst één maal per jaar te gebruiken.

Lutgart De Buel 02/

De jaarlijkse statistieken van de hoven en de rechtbanken

Knelpunten Hieronder worden de 10 belangrijkste knelpunten bij de vormgeving van de regierol op het gebied van integrale veiligheid samengevat.

ERKENNINGSDOSSIER. Basisbegrippen technopreventie

praktijkseminarie de operationele aanpak valorisatieproblematiek

De jaarlijkse statistieken van de hoven en de rechtbanken [ Gegevens 2004 ]

De jaarlijkse statistieken van de hoven en de rechtbanken [ Gegevens 2005 ]

Overlast en GAS: een geslaagd huwelijk?

FUNCTIEBESCHRIJVING. Directeur van de sociale departementen A7 Directeur. Sociale departementen Hoofdzetel

Projectoproep Kankerplan Actie 24 : Wetenschappelijke analyse in de onco-geriatrie

Samenwerkingsprotocol provinciale hulpverlening partnergeweld met de Mee-ander 1

Vertrek van je eigen brede kijk op jeugd en jeugdbeleid

Subsidieoproep voor mobiel aanbod door vrijwilligers

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987

Eindexamen maatschappijwetenschappen havo II

Aanpak: Voorwaardelijke Interventie Gezinnen. Beschrijving

INFORMATIE GEZOCHT! Communicatie tussen slachtoffers en hulpdiensten na een ramp.

Actie ter ondersteuning van de federale beleidsnota drugs

Structuur geven aan onze seniorenadviesraad

Vlaamse Regering. Addendum. bij het. Protocol van samenwerking

MELDINGSFORMULIER EVENEMENT

REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

De jaarlijkse statistieken van de hoven en de rechtbanken

Draaiboek voor een geïntegreerde aanpak van

Bijlage 2: De indicatoren van beleidsvoerend vermogen

Digitale (r)evolutie in België anno 2009

Transcriptie:

Algemene directie veiligheids- en preventiebeleid (FOD Binnenlandse Zaken) Beleid integrale veiligheid Wetenschappelijk onderzoeksprogramma politie en veiligheid Een opleiding voor veiligheid Integratie en standaardisatie van de opleidingen die voorbereiden op zowel private als openbare veiligheidsberoepen Onderzoeksrapport juli 2007 De Pauw Evelien - Wetenschappelijk medewerker Deklerck Johan - Promotor De Mey Luc - Co-promotor Kaminski Dan - Co-promotor Pleysier Stefaan - Wetenschappelijk begeleider Van der Vorst Leen - Wetenschappelijk begeleider

VOORWOORD Dit rapport brengt verslag uit van het onderzoek een opleiding voor veiligheid: integratie en standaardisatie van de opleidingen die voorbereiden op zowel private als openbare veiligheidsberoepen. Het project kadert in het wetenschappelijk onderzoeksprogramma Politie en Veiligheid 2006, van de FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheiden Preventiebeleid, Beleid Integrale Veiligheid. Het onderzoek werd uitgevoerd door drie partners, de A.L.O. Criminologische Wetenschappen van KULeuven, het Expertisecentrum Maatschappelijke Veiligheid van de KATHO Hogeschool en l Ecole de Criminologie van de Université Catholique de Louvain. We beginnen graag dit rapport met een woord van dank aan alle personen en diensten die hun spontane medewerking hebben verleend aan dit project. Het gaat om preventieambtenaren, stadswachtcoördinatoren, politiecommissarissen, verantwoordelijken opleidingen van de Lijn en de TEC en coördinatoren van parkeerbedrijven die ons de nodige informatie verschaften om de inventaris aan te vullen. Daarnaast wensen we de deelnemers aan de verschillende focusgroepen te bedanken voor hun opbouwende kritiek en constructieve bijdrage. Dit heeft ervoor gezorgd dat we dit rapport tot een goed, en tevens realiteitsgeënt einde konden brengen. We bedanken graag ook expliciet de leden van het begeleidingscomité voor hun volgehouden ondersteuning in de looptijd van het onderzoek. Volgende personen maakten deel uit van het begeleidingscomité: Voor de opdrachtgever: Mevr. Geneviève STRATERMANS, onderzoekscoördinator, FOD Binnenlandse Zaken AD VPB Dienst Beleid Integrale Veiligheid Mme. Sabrina BUELENS, coordinatrice de recherche, FOD Binnenlandse Zaken AD VPB Dienst Beleid Integrale Veiligheid Leden begeleidingscomité: Dhr. Alfred MAHAUX, Commissaire divisionnaire, Federale Politie Directeur de la formation Dhr. Johan BELLEN, Opleidingsdirecteur, Bestuursschool PIVO Vlaams-Brabant Dhr. Bart BRUNEEL (vertegenwoordigd door Yvan NOLMANS), Domeinmanager diensten & diensten aan bedrijven, VDAB Dhr. Marcel SMITS, Directeur Académie de Police Dhr. Marc BLOEYAERT, Directeur, Politieschool West-Vlaanderen Prof. dr. Jan ELEN, Prof. dr., KUL Dep. Pedagogische Wetenschappen Centrum voor instructiepsychologie Dhr. Jan CAPPELLE, Adviseur, FOD Binnenlandse Zaken AD VPB Directie Private Veiligheid Mevr. Emilie BREYNE, Attaché Lid werkgroep uniformisatie preventieberoepen, FOD Binnenlandse Zaken AD VPB Directie Politiebeheer Mevr. Hilde VAN DER LINDEN, Attaché Verantwoordelijke stadswachten, FOD Binnenlandse Zaken AD VPB Directie SLIV Mr. Vincent MAIRLOT, Attaché Verantwoordelijke technopreventieve adviseurs, FOD Binnenlandse Zaken AD VPB Directie SLIV Mevr. Bea VOSSEN, Adviseur, Kabinet Minister Binnenlandse Zaken ii

Mevr. Sandrine HONNAY, Attaché, FOD Binnenlandse Zaken AD VPB Voetbalcel Dhr. Wim TYRIARD, Attaché, FOD Binnenlandse Zaken AD VPB Voetbalcel Dhr. Peter DE STAERCKE (later vervangen door Peter MAGITS), Attaché FOD Binnenlandse Zaken AD VPB Directie Private Veiligheid iii

INHOUDSOPGAVE V O O R W O O R D........................................................ I I I N H O U D S O P G A V E................................................. I V I N L E I D I N G............................................................. 1 1. C O N T E X T U E E L K A D E R... 1 1.1. Veranderingen in het veiligheidsbeleid... 1 1.2. Integrale veiligheidszorg... 3 1.2.1. Integraliteit... 4 1.2.2. Gedeelde verantwoordelijkheid... 6 1.3. Doelstelling onderzoek... 8 2. S T R U C T U U R V A N H E T R A P P O R T... 9 3. V A L I D E R I N G V A N H E T R A P P O R T... 9 D E E L I : M E T H O D O L O G I E....................................... 1 0 1. O N D E R Z O E K S P L A N... 10 2. O N D E R Z O E K S M E T H O D O L O G I E... 10 2.1. Opmaken inventaris bestaande opleidingen en noodzakelijk voorwaarden... 11 2.1.1. Selectie veiligheidsfuncties... 11 2.1.2. Dataverzameling opleiding geselecteerde veiligheidsfuncties... 13 2.2. Studie van de criminologische en pedagogisch-didactische relevantie en wenselijkheid... 15 2.3. Realisatie opleiding... 15 D E E L I I : I N V E N T A R I S B E S T A A N D E O P L E I D I N G E N.... 1 8 1. P R I V A T E V E I L I G H E I D S B E R O E P E N... 18 1.1. Bewaking... 19 1.1.1. Bewakingsagent: algemeen bekwaamheidsattest... 20 1.1.2. Bewakingsagent: mobiele bewaking... 24 1.1.3. Bewakingsagent: café- en dansgelegenheden... 25 1.1.4. Bewakingsagent: winkelinspecteur... 25 1.1.5. Bewakingsagent: beveiligd vervoer... 26 1.1.6. Bewakingsagent: beschermen van personen (bodyguard)... 26 1.1.7. Bewakingagent: operator alarmcentrale... 27 1.1.8. Bewakingsagent: vaststelling materiële feiten... 28 1.1.9. Bewakingsagent: verkeersbegeleiding... 28 1.1.10. Bewakingsagent: erfgoedbewaker... 29 1.1.11. Bewakingsagent: gewapende opdrachten... 29 1.2. Beveiliging... 30 1.2.1. Installateur van alarminstallaties... 30 1.2.2. Conceptie van alarmcentrales... 33 1.3. Veiligheidsdienst openbaar vervoer... 34 1.4. Voetbalsteward... 38 iv

2. P U B L I E K E V E I L I G H E I D S B E R O E P E N... 39 2.1. Stadswacht... 40 2.1.1. Stadswacht: algemeen... 41 2.1.2. Stadswacht-vaststeller... 45 2.1.3. Stadswacht: lijnspotter... 46 2.1.4. Stadswacht: cameratoezichter... 47 2.1.5. Veiligheidsbeambte (kustactieplan)... 48 2.1.6. Steward (in de stad)... 51 2.1.7. Preventiehelper... 51 2.2. Bewaker/wachter... 51 2.2.1. Veiligheidsbeambte bij het veiligheidskorps van de politie van hoven en rechtbanken en voor de overbrenging van gevangenen... 51 2.2.2. Veiligheidsbeambten voor de bewaking van de justitiegebouwen... 53 2.2.3. Penitentiair beambte... 55 2.2.4. Parkwachter/domeinwachter... 56 2.2.5. Zaalwachter... 57 2.2.6. Fietswachter... 59 2.2.7. Ziekenhuiswachter... 60 2.3. Opzichter... 60 2.3.1. Gemachtigd opzichter... 60 2.3.2. Wegkapitein... 62 2.3.3. Gemachtigd signaalgever... 63 2.3.4. Parkeertoezichter... 64 2.3.5. Buurttoezichter... 65 2.3.6. Buurtvader... 67 2.3.7. Lijnspotter/Lijnhelper/Agent d ambiance... 67 2.4. Politieagent... 69 2.4.1. Agent van de politie... 69 2.4.2. Inspecteur (basiskader)... 71 3. C O N C L U S I E... 73 D E E L I I I : S T U D I E V A N D E C R I M I N O L O G I S C H E E N P E D A G O G I S C H E W E N S E L I J K H E I D E N R E L E V A N T I E. 7 4 1. C R I M I N O L O G I S C H E W E N S E L I J K H E I D E N R E L E V A N T I E V A N D E O P L E I D I N G... 74 1.1. De gevolgen van de sociale beheersingsdrang... 75 1.2. Veiligheid als politiek dominant thema... 76 1.3. Oriëntatiekader en krachtlijnen... 77 2. P E D A G O G I S C H - D I D A C T I S C H E W E N S E L I J K H E I D E N R E L E V A N T I E V A N D E O P L E I D I N G... 79 2.1. Signalen uit de praktijk... 79 2.2. Beweging in het landschap.... 82 2.3. Organisatorische beperkingen... 83 2.4. Oriëntatiekader en krachtlijnen... 85 3. C O N C L U S I E S... 87 D E E L I V : C U R R I C U L U M O P B O U W O P L E I D I N G........... 8 8 1. S T U D I E V A N V I E R V E R S C H I L L E N D E P R O G R A M M A S... 88 v

1.1. Basis- en beroepsmodule voor alle niet-politionele publieke en private functies in veiligheid georganiseerd in het volwassenenonderwijs... 90 1.2. Een algemene veiligheidsopleiding in het secundaire onderwijs: 7de specialisatiejaar... 91 1.3. Opleiding voor veiligheid in het deeltijds beroepssecundair onderwijs... 92 1.4. Gemeenschappelijke opleiding enkel voor de toekomstige gemeenschapswachten... 94 2. U I T W E R K I N G V A N D E M E E S T H A A L B A R E O P L E I D I N G S P R O G R A M M A S... 95 2.1. Modulaire opleiding toezichthoudende veiligheidsfunctie... 96 2.1.1. Motivatie... 96 2.1.2. Toelatingsvoorwaarden... 97 2.1.3. Opbouw curriculum... 99 2.1.4. Doelgroep en onderwijsvorm... 107 2.1.5. Implementatiemogelijkheden modulaire opleiding... 108 2.2. Opleiding toezichthouder in de (semi) publieke ruimte in het secundair onderwijs... 111 2.2.1. Motivatie... 112 2.2.2. Toelatingsvoorwaarden... 112 2.2.3. Opbouw curriculum... 113 2.2.4. Doelgroep en onderwijsvorm... 115 2.2.5. Implementatiemogelijkheden geïntegreerde opleiding in het secundair onderwijs... 115 3. I N H O U D V A N D E O P L E I D I N G S O N D E R D E L E N... 120 D E E L V : C O N C L U S I E S........................................ 1 3 7 1. S A M E N V A T T E N D... 137 2. N A A R D E T O E K O M S T T O E...... 139 2.1. Implementatie van de opleiding... 140 2.2. Aanzet tot verder onderzoek... 141 2.3. Maatschappelijke belang van de opleiding... 142 L I T E R A T U U R L I J S T............................................. 1 4 3 B I J L A G E............................................................ 1 4 8 vi

INLEIDING 1. C O N T E X T U E E L K A D E R Veiligheid is de afgelopen decennia onmiskenbaar uitgegroeid tot een politiek en beleidsmatig hot item. Het veiligheidsbeleid, van het federale tot het lokale niveau, is op relatief korte tijd ingrijpend van aanzicht gewijzigd. Vanuit de aan belang winnende filosofie van de integrale veiligheid worden taken verschoven en herverdeeld. De zorg voor maatschappelijke veiligheid is het laatste decennium verschoven van een nagenoeg exclusieve taak van de politie naar een gedeelde verantwoordelijkheid van een groot aantal verschillende publieke en private partners (Tepstra & Kouwenhoven, 2004). Ook de individuele burger wordt geresponsabiliseerd tot het beheren van zijn/haar eigen verantwoordelijkheid. Deze responsabilisering heeft er voor gezorgd dat de sector van de private bewaking en opsporing de gelegenheid heeft gekregen om een deel van het terrein in te vullen. Het gaat om een bijkomende en specifieke inzet van de private sector als aanvulling op het politionele functioneren. Samengaand met deze groei van de private sector, was er de beslissing van de federale overheid tot het afsluiten van veiligheids- en preventiecontracten met steden en gemeenten. Deze contracten vormden de aanleiding tot het ontstaan van een hele reeks nieuwe veiligheidsberoepen. Stadswachten, city-coachen, parkeer- of parkwachters, stewards, gemeentelijke opzichters e.d. deden hun intrede op het veiligheidsterrein. De opleiding van deze mensen was meestal erg beperkt en de controle op deze nieuwe veiligheidsfuncties was nauwelijks bestaand (Smeets, 2005; Ponsaers, Devroe & Meert, 2006). De wildgroei aan veiligheidsfuncties en het daarop volgende streven naar meer coherentie en uniformiteit in veiligheids- en preventieberoepen, is de aanzet geweest tot dit onderzoek: het ontwerp en uniformering van een opleiding voor alle personen die tewerkgesteld zijn in een veiligheids- en preventieberoep. Alvorens we aandacht schenken aan de uitbouw van een dergelijke geïntegreerde opleiding, zullen we in een inleidend hoofdstuk stilstaan bij hoe het veiligheidsbeleid is geëvolueerd, wat onder de term integrale veiligheid kan worden verstaan en hoe we het ontstaan van de nieuwe veiligheidsberoepen binnen deze ontwikkelingen kaderen. 1.1. Veranderingen in het veiligheidsbeleid In de wetenschappelijke literatuur en in het dagelijkse woordgebruik bestaat er doorgaans weinig overeenstemming over wat onder veiligheid en onveiligheid dient te worden verstaan. Vanuit een tijdsperspectief, kunnen we stellen dat er voor de Tweede Wereldoorlog hoofdzakelijk gedacht werd in termen van risico en gevaar. De natuur confronteerde de mens met risico s en gevaren: overstroming, droogte, brand, ziekte, enz., waar men zich tegen 1

diende te beschermen. Daarnaast werd, binnen het dominante paradigma van die tijd, de zorg voor veiligheid gezien als een opdracht van de staat. Deze visie berust op het principe van le contrat social. De burger was bereid de uitoefening van het monopolie van legaal geweld in handen te geven van het staatsapparaat, in ruil voor bescherming en geborgenheid vanwege die staat (Ponsaers & Snacken, 2002). Het bieden van zekerheid aan de burgers is lang een belangrijke legitimerende pijler geweest van de staat. Van de naoorlogse periode tot de jaren 70 werd criminaliteit eerder als een marginaal fenomeen beschouwd dat relatief beheersbaar was door politie en justitie. Criminaliteit was de oorzaak van een slechte socialisatie en de bestraffing stond in het teken van reïntegratie. Onveiligheidsgevoelens leefden niet onder de bevolking, het woord onveiligheid werd enkel gereserveerd voor de veronderstelde oorlogsdreiging uit het Oostblok, het rode gevaar en het nucleaire gevaar (Hebberecht, 2003; Garland, 2001; NCRS, 2004). De crisis van de jaren 60 en begin jaren 70 éénheidsstakingen, communautaire spanningen, aangekondigde migratiestop en de stijgende (geregistreerde) criminaliteitcijfers, zorgden er voor dat er voor het eerst sprake was van onveiligheidsgevoelens (Hebberecht, 2003: 13; Garland, 2003; van Swaaningen, 2004). De progressieve media pikten aardig in op het nieuwe maatschappelijke probleem. Gekleurde en levendige persartikels over de stijgende criminaliteit en de onveilige samenleving boezemden de burgers steeds meer angst in. Hoewel er binnen de (toenmalige) rijkswacht en de regering reeds een minimaal preventiebeleid aanwezig was, worden de federale verkiezingen van 24 november 1991 als de katalysator beschouwd voor de groeiende politieke en beleidsmatige aandacht voor veiligheid (Hebberecht, 2002; Cartuyvels & Hebberecht, 2001; Deklerck, 2003a, 2003b). Deze verkiezingen betekenden de electorale doorbraak van het Vlaams Blok (nu Vlaams Belang), dat het thema veiligheid, naast het klassieke migrantenthema, een centrale plaats toekenden in het partijpolitieke programma en de verkiezingscampagnes. Hieruit vloeide de heroriëntering van het federale regeringsbeleid voort ten aanzien van veiligheid in de legislatuur volgend op de verkiezingen van 1991. Het sluitstuk van deze nieuwe oriëntaties in het veiligheidsbeleid was onmiskenbaar het afsluiten van veiligheids- en preventiecontracten met steden en gemeenten (Mary & Matthieu, 2000; Hebberecht, 2004). Met het aantreden van de regering Dehaene, eind 1992, werd er met 29 steden een contract afgesloten (Hebberecht, 2003:17). Deze contracten boden gemeentelijke overheden en politie nieuwe hefbomen en bevoegdheden bij het ontwikkelen en sturen van het lokale veiligheids- en preventiebeleid (Hebberecht, 2002). De federaal gesubsidieerde veiligheids- en preventiecontracten zijn, zoals in de inleiding al gesuggereerd, de aanleiding geweest tot het ontstaan van een grote reeks nieuwe veiligheidsberoepen en functies (Smeets, 2005; Ponsaers, Devroe & Meert, 2006; Enhus, 2006; Hebberecht, 2004; De Hert, 1999). De politiehervorming van 1998 en de start van de Paarse regering in 1999, die een verdere uitbouw van de neoliberale component van het veiligheidsbeleid met zich meebracht (Hebberecht, 2003:17), hebben deze evolutie nog op een indringende wijze bekrachtigd. De hierdoor geïnitieerde veranderde politiek-bestuurlijke context, de (over)accentuering van efficiëntie, de toenemende aandacht voor de bedrijfsvoering duwden de politie in de richting van prioritering (Ponsaers e.a., 2006:11). Meer 2

dan ooit richt de politie zich op haar zogenaamde core-business, stoot de politie taken af en worden samenwerkingsverbanden met tal van niet-politionele partners afgesloten of gaat men zelf over tot privatisering van sommige politiefuncties (zie o.a. Crawford, 1997; Goris, 2000; Hebberecht, 2003:21). Voorbeelden hiervan zijn de publiek private samenwerkingsverbanden inzake autozwendel, de private bewakers actief op het strand van Knokke, gevangenen transport, enz. Binnen deze neoliberale denkwijze wordt de term veiligheid steeds meer geassocieerd met criminaliteit. In Nederland werd deze denkwijze voor de eerste keer gebruikt in het beleid in 1993, in ons land werd de link pas gelegd in 1999 met de uitwerking van het eerste Federaal Veiligheids- en Detentieplan (Boutellier, 2005; Hebberecht, 2003; Cools, 2000). Met de herdefiniëring van criminaliteit tot veiligheid werden in feite drie bruggen geslagen: een brug van delictgedrag naar andere risico s, een tweede brug van strafrechtelijke handhaving naar bestuurlijke maatregelen en een derde brug, van objectieve gebeurtenissen naar de subjectieve beleving ervan (Boutellier, 2005; Garland, 2001). Het beheersen van risico s staat vandaag steeds centraler in onze samenleving, waardoor veiligheid een zorg wordt van steeds meer partners. Om tegemoet te komen aan deze beheersingsdrang, schakelt men ook het bestuur in om te reageren op onwenselijk gedrag. Deze bestuurlijke maatregelen worden hoofdzakelijk gebruikt om de straffeloosheid van kleine delicten tegen te gaan en om te reageren op overlast die, vaak door burgers veroorzaakt, ook door de burgers als bedreigend worden ervaren. Het gaat om hondenpoep, zwerfvuil, dronkenschap, kleine vernielingen, lawaai, (Van Heddeghem, 2006; Hubert, 2000; Pleysier & Deklerck, 2006). Dit brengt ons bij de veiligheidsbeleving. Burgers ervaren veiligheid vandaag als een basisbehoefte van elke individuele burger. Wanneer deze behoefte niet wordt bevredigd, hebben we te maken met onveiligheid. Objectieve onveiligheid is de onveiligheid die zich feitelijk manifesteert. De subjectieve onveiligheid gaat over het al dan niet aanwezig zijn van indrukken of gevoelens rond criminaliteit (Meijlaers, 2006). Tolerantie en overlast spelen hierin een rol. Beide soorten onveiligheid moeten de nodige zorg krijgen. Deze zorg kan op verschillende manieren worden aangeboden. In wat volgt staan we stil bij wat men als integrale veiligheidszorg is gaan benoemen. 1.2. Integrale veiligheidszorg Integrale veiligheid is een concept dat van Nederland is overgewaaid en dat, zoals reeds vermeld, voor het eerst uitgewerkt werd in België via het Federaal Veiligheids- en Detentieplan. Anno 2007, spreken we over de kadernota Integrale Veiligheid en is integrale veiligheid de manier om criminaliteit, overlast en verkeersveiligheid in alle aspecten en in een zo breed mogelijke context te benaderen. De kerngedachte hierbij is de permanente aandacht voor zowel preventie, repressie, als de opvolging van daders en slachtoffers (Kadernota Integrale Veiligheid, 2004). 3

Een integraal veiligheidsbeleid bestaat uit twee componenten: (1) Een integraal veiligheidsbeleid is integratief en inclusief. Integrale veiligheid streeft naar een allesomvattende aanpak die rekening houdt met alle mogelijke factoren die veiligheid kunnen bedreigen of bevorderen. (2) Integrale veiligheidszorg is een gedeelde verantwoordelijkheid van politie en een groot aantal private en publieke partners (Ponsaers, Meert & Devroe, 2006). Deze verantwoordelijkheid moet op elkaar worden afgestemd in termen van complementariteit en partnerschap (Dewael, 2006). In wat volgt gaan we dieper op beide componenten in. 1.2.1. Integraliteit De notie integraliteit is, zoals integraal veiligheidsbeleid, een containerbegrip en loopt in dat opzicht risico op een lege doos -bestaan (Deklerck, 2001). De term integraal wordt gemakkelijk gebruikt, maar wordt zelden scherp afgebakend of gedefinieerd (Cachet & Ringeling, 2004). In de literatuur vinden we vaak de veiligheidsketen terug als model om integrale veiligheid te operationaliseren (zie o.a. Meijlaers, 2006; Cools, 2000; Hebberecht, 2003:20). De veiligheidsketen bestaat uit een bestuurlijke component met 4 actiestrategieën, namelijk proactie, preventie, repressie en nazorg en een ondersteunende strategie, de preparatie (Meijlaers, 2006:21). Proactief staat voor het wegnemen van structurele oorzaken van onveiligheid, preventie staat voor het wegnemen van directe oorzaken, preparatie is de voorbereiding op bestrijding van misdrijven terwijl repressie daadwerkelijk de misdrijven bestrijdt. De nazorg heeft oog voor de slachtoffers. Vanzelfsprekend is niet enkel de overheid verantwoordelijk voor deze zorg, maar ook andere partners (Cools, 2000). Onze voorkeur gaat hier uit naar de preventiepiramide als referentiekader voor de integrale aanpak van onveiligheid (zie o.a. Deklerck, 2006; Pleysier & Deklerck, 2006). De preventiepiramide wordt gehanteerd als conceptueel kader met een toepassing in zeer uiteenlopende velden. Het is, meer dan de veiligheidsketen wat een lineair model is, een model dat het complexe veiligheids- en preventielandschap in kaart brengt, de breuklijnen van dit landschap ordent en een beleid oriënteert op het verbeteren van de leefbaarheid en het algemeen welzijn. Het biedt, meer dan andere modellen, een oriëntatiekader aan omdat het niet alleen handelt over preventie wat de naam zou doen vermoeden maar vertrekt vanuit een leefbaarheidskader en de ganse lading van het veiligheidsspectrum dekt. 4

Figuur 1: de preventiepiramide (Deklerck, 2006:24) De grondstructuur van de preventiepiramide vertrekt vanuit de basisspanningen tussen bestraffing en controle enerzijds, en algemeen welzijn anderzijds. In tegenstelling tot de veiligheidsketen werd dit continuüm verticaal georiënteerd; zo komt de curatie bovenaan en welzijn onderaan (Deklerck, 2006). De vorm en opbouw van de piramide drukt op een gelaagde, hiërarchische structuur waarbij de verschillende onderscheiden niveaus telkens in relatie staan tot de bredere maatschappelijke context. De preventiepiramide maakt op die manier drie zaken mogelijk: (1) ordening van preventiemaatregelen, (2) verruiming naar de context en (3) oriëntatie op deze context, met als doel een integrale en positieve preventiebenadering (Deklerck, 2006:24; Pleysier & Deklerck, 2006). Een integraal veiligheidsbeleid wordt pas mogelijk door aandacht te hebben voor de brede context, in casu alle niveaus in de preventiepiramide. De graad van probleemgerichtheid vormt het basiscriterium voor de indeling van preventiemaatregelen in verschillende niveaus, en het uitgangspunt voor het ordenen en oriënteren van preventiemaatregelen. We kunnen dus 5 niveaus onderscheiden. De curatieve maatregelen (niveau 4), zijn bedoeld om het onheil zo goed mogelijk te herstellen en te beperken als het kwaad reeds geschied is (Deklerck, 2006:25). Een voorbeeld is een sanctiemaatregel voor jongeren die vandalisme plegen op het speelplein. Niveau 3 zijn de specifieke preventiemaatregelen, die onmiddellijk inspelen op het probleem en het misdrijf proberen te voorkomen (Deklerck, 2006:26). In dit geval zullen we zorgen voor toezicht op het speelplein. Op niveau 2 vinden we de algemene preventie terug, die inspeelt op het onveiligheidsprobleem. In tegenstelling tot niveau 3, zoekt men niet naar probleemgerichte antwoorden, maar gaat het om meer welzijnsbevorderende en positief georiënteerde maatregelen die zowel inspelen op de bredere context als op het probleem (Deklerck, 2006:27). Om terug te komen op ons voorbeeld van het speelplein, zullen we bijvoorbeeld zorgen voor betere verlichting, compartimentering van de ruimte of een beter onderhoud van het speelplein. Niveau 1 is de fundamentele preventie of algemene 5

bevordering van de leefkwaliteit (Deklerck, 2006:28). In kader van ons voorbeeld kan het gaan om een uitgewerkt jeugdbeleid dat op regelmatige tijdstippen activiteiten voor jongeren organiseert. Niveau 0 is de maatschappelijke context die inspeelt op het gehele gebeuren. 1.2.2. Gedeelde verantwoordelijkheid Zoals al eerder aan bod kwam, is veiligheidszorg een gedeelde verantwoordelijkheid geworden van verschillende partners. Zowel publieke als private partners worden gevraagd hun verantwoordelijkheden op te nemen. Het opbouwen van en vorm geven aan dergelijke samenwerkingsverbanden en partnerschappen is echter geen evidentie. Boutellier beschrijft de afstemming van verschillende partners als het functioneren van een voetbalteam. Van achter naar voor ziet de opstelling er als volgt uit. In het doel staat justitie: zij poogt wat anderen doorlieten tegen te houden en stuurt de verdediging. De verdediging bestaat uit instellingen die zich bezighouden met risico s (politie, stewards, particuliere beveiliging, bewaking, ). Op het middenveld staan instanties opgesteld die slechts een afgeleide functie hebben (onderwijs, welzijnswerk, bedrijfsleven, ). In de spits vinden we de burgers en de sociale verbanden die ze aangaan. De doelman coacht de verdediging, de verdediging ondersteunt het middenveld en het middenveld bedient de voorhoede. De scheidsrechter, of de overheid, bewaakt de spelregels. De coach maakt afspraken met de spelers over de te voeren tactiek. (Boutellier, 2005: 23). Vroeger vervulde de politie de regierol in het veiligheidsbeleid, maar binnen het discours van integrale veiligheid, is dit niet langer vanzelfsprekend. Het huidige kerntakendebat en de identiteitscrisis waar de politie zich momenteel in bevindt, zijn hiervoor indicatief (Ponsaers, 2006, Tepstra en Kouwenhoven, 2005). Meer en meer stemmen pleiten ervoor dat de regierol, bij het uitstippelen van een lokaal veiligheidsbeleid, door de burgemeester of het gemeentebestuur zou opgenomen worden 1 (Hebberecht, 2003:25; Devroe & Reynders, 2005; Pleysier, 2007). Terugkerend op de politie zien we dat, na de politiehervorming in 1998, de politiecapaciteit onder druk kwam te staan. De COP-filosofie (Community Oriented Policing) zorgde voor een uitbreiding van de politietaken. Naast openbare orde en preventie zou politie zich voortaan ook richten op samenlevingsproblemen. Daarnaast zagen we dat ook andere sectoren overbelast werden en taken doorgaven aan politie (gevangenissen, bijzondere jeugdzorg, ) Dit alles leidde tot de vraag wat zijn de kerntaken van politie?. Uit het doctoraal proefschrift van De Kimpe (2006) blijkt dat de korpschefs moeite hebben om te definiëren wat politietaken nu precies inhouden. De openbare ordehandhaving en de criminaliteitsbestrijding worden als de core business beschouwd. Administratieve werklast, sommige gerechtelijke taken en de uitbreiding van het takenpakket, ondermeer door Community Oriented Policing, worden als oneigen politietaken gezien (De Kimpe, 2006). De traditionele politiecultuur wordt nog steeds gevoed door een beeld van de politieman als crime-fighter en handhaver van law and order, 1 Het ligt niet in onze bedoeling deze regierol hier verder te bespreken, maar wie graag meer leest over dit thema, verwijzen we graag door naar o.a. Devroe & Reynders, 2005 en Pleysier, 2007. 6

terwijl andere taken, zoals informatieverstrekking, slachtofferhulp, e.a. een lager status krijgen (Van Ryckeghem, Hendrickx & Easton, 2001). Vanuit deze vaststelling zien we dat politie minder geneigd is om maatschappelijke problemen aan te pakken en zich liever focust op de core business. In Nederland is dit zelf duidelijk in de beleidslijnen uitgestippeld. De politie moet minder hulpverleningstaken op zich nemen en zich focussen op toezicht en opsporing. Ook wordt de politiecapaciteit bij evenementen beperkt en doet men in toenemende mate beroep op particuliere beveiligingsfuncties (MBZK, 2002). Ook in België evolueren we steeds sterker naar dit principe. De overheid heeft naar aanleiding van het capaciteitsvraagstuk, beslissingen genomen door onder andere het statuut van de veiligheidsbeambte te creëren. Gevangenentransport en openbare ordehandhaving in het gerechtsgebouw worden momenteel uitgevoerd door het recent opgerichte veiligheidskorps (Carlier, 2006). Daarnaast zien we ook nieuwe publiek-private samenwerkingsverbanden opduiken. Getuige hiervan is het nieuw opgestarte project in Beveren waar het politiekorps tijdelijk werd versterkt met enkele private bewakingsagenten om de overlast op doelgerichte plaatsen aan te pakken (Mares, 2006). Ook vroegere initiatieven zoals de private bewaking op het strand van Knokke en de uitbesteding van de parkeercontroles, door sommige steden, aan private ondernemingen, tonen aan dat de politie een deel van de publieke ruimte overgelaten heeft aan de private markt en zich in een fase van no return bevindt. Momenteel beschikken we in ons land over 18.321 bewakingsagenten, wat de helft is van het personeelsbestand van de publieke politie (Ponsaers, Devroe & Meert, 2006; Vandenhove, 2006). In de bestaande veiligheidszorg heeft de private component een positie ingenomen, die de komende tijd niet meer zal verdwijnen. Zoals reeds vermeld, werd de veiligheidssector naast de uitbreiding met de private component, ook geconfronteerd met het ontstaan van een hele reeks nieuwe publieke nietpolitionele veiligheidsberoepen. Deze wildgroei zette de overheid aan tot het nemen van verschillende initiatieven ter creatie van meer uniformiteit binnen de publieke sector. Een eerste stap in deze richting werd genomen door het onderzoek Nieuwe functies in veiligheid uitgevoerd door de VUB en ULB in opdracht van de FOD Binnenlandse Zaken 2. Dit onderzoek mondde uit in een inventaris van allerlei nieuwe beroepen. In Vlaanderen alleen al gaat het om 211 verschillende veiligheidsfuncties. Meer dan 35% van deze groep heeft als primaire taak het uitoefenen van toezicht (Enhus, 2006); het gaat met name over basisfuncties zoals stadswachten, lijnhelpers, wijkmanagers, veiligheidsbeambten, schoolpreventiewerkers, parkwachters, stewards, Een tweede, belangrijke takencategorie bestaat uit het managen, coördineren en ondersteunen. Het overheidsbeleid om projecten te stimuleren via de preventiecontracten heeft dus vooral geleid tot een toename van het uitoefenen van toezicht en meer aandacht voor management en coördinatie door het creëren van beleidsondersteunende functies zoals strategische analisten, beleidsmedewerkers, stadswachtcoördinatoren (Enhus, 2006:34). Daarnaast zijn er nog een beperkt aantal functies met als hoofdtaak begeleiden, informeren en communiceren, of bemiddelen. Alles 2 Meer informatie over deze onderzoeken zijn terug te vinden in volgende onderzoeksrapporten: Verwee, I., Van Altert, K., Verhage, A., Hoste, J. & Enhus, E. (2005) De nieuwe functies inzake veiligheid. Brussel, VUB. en Van Praet, S., Tange, C. & Smeets, S. (2005) Nouvelles fonctions de sécurités. Brussel, ULB. 7

samengenomen concludeert Enhus (2006) dat onder deze nieuwe veiligheidsberoepen bijzonder veel functies zich bezighouden met toezicht, met coördinatie en met informeren en communiceren. Onderzoek bij stadswachten de grootste groep wees uit dat, alhoewel de creatie van deze nieuwe functie als een bijzonder waardevol tewerkstellingsproject voor laaggeschoolden één van de doelstellingen geëvalueerd werd, men minder positief is aangaande de bijdrage die stadswachten leveren aan het veiligheidsbeleid (Enhus, 2006). De vraag die zich stelt is, en in het licht van het bovenstaande niet geheel onterecht voor stadswachten en bij uitbreiding voor alle bovenvermelde veiligheidsfuncties, of er voldoende capaciteit en kennis aanwezig is om de verwachte taken naar behoren op te nemen. Ook vanuit de private sector staat men nogal sceptisch tegenover de organisatie van de publieke niet-politionele sector. De private sector is sterk geregeld, men is gebonden aan een erkenning, vergunning en controles terwijl de publieke sector deze procedures niet moet doorlopen (Carteret ea., 2002). Eén van de conclusies van het debat publiek-privaat op de studiedag het kerntakendebat op 16 maart 2006 luidde als volgt: vanuit de regering worden er steeds meer tewerkstellingsprojecten opgericht, terwijl deze taken evengoed door de private sector kunnen worden ingevuld. Wat heeft er de meeste toegevoegde waarde? Werken met private competente mensen of werken met 211 veiligheidsfuncties die minder competent zijn, maar wel twee doelstellingen van de regering vervullen, namelijk zorgen voor meer tewerkstelling en meer veiligheid (Verwee, 2006). Binnen de FOD Binnenlandse Zaken heeft men aandacht voor dit ongenoegen. De minister stelt dat wie gelijkaardige taken uitoefent, op gelijke wijze wettelijk moet omkaderd zijn en ook de opleidings- en screeningsvereisten van deze verschillende toezichthouders, zowel publiek als privaat, beter op elkaar moeten afgestemd worden (Dewael, 2005). De overheid ging reeds over tot het opstellen van een wet tot instelling van de functie van gemeenschapswacht. Deze wettelijke omkadering legt de taken en het beroepsprofiel van alle publieke veiligheidsberoepen met uitzondering van de politie vast. Daarnaast werd binnen de FOD Binnenlandse Zaken een onderzoeksopdracht uitgeschreven die de ontwikkeling van een geïntegreerde opleiding voor verschillende toezichthouders voor ogen had. 1.3. Doelstelling onderzoek Voorliggend onderzoek beoogt te voorzien in het ontwerp en uniformering van een opleiding voor alle personen die tewerkgesteld zijn in een veiligheids- en preventieberoep. Meer bepaald gaat het in eerste instantie om het inventariseren van de voorwaarden in brede zin waaraan voldaan moet worden om een veiligheids- en preventieberoep te kunnen uitoefenen. Vervolgens, en in het verlengde hiervan, dient in kaart te worden gebracht welke opleidingen worden gevolgd door personen die tewerkgesteld zijn in een veiligheids- en preventieberoep (stadswachten, parkwachters, opzichters, ), de hulpagenten en de bewakingsagenten. Deze wetenschap moet in een laatste fase leiden tot een ontwerp van gestandaardiseerde opleiding waarbij rekening wordt gehouden met de taken die in het kader van de preventie- en veiligheidsberoepen worden uitgevoerd, en het bepalen van de wijze 8

waarop een dergelijke opleiding geïntegreerd zou kunnen worden in het (secundair) onderwijs. 2. S T R U C T U U R V A N H E T R A P P O R T Dit onderzoeksrapport bevat 4 delen, namelijk: Deel 1: Methodologie. In eerste instantie wordt voorzien in een beschrijving van het onderzoeksplan en de verschillende fasen waarin dit onderzoek werd ingedeeld. In tweede instantie worden de onderzoeksmethodologie en de dataverzameling van dit onderzoek beschreven. Deel 2: Inventaris van de bestaande opleidingen. In dit deel wordt een opsomming gegeven van de veiligheidsfuncties die momenteel actief zijn in het werkveld en de opleidingen die aan deze functies worden aangeboden. Door de veelheid aan functies en de vele veranderingen in het werkveld is deze inventaris niet exhaustief. Deel 3: Studie van de criminologische en pedagogisch-didactische wenselijkheid en relevantie van een geïntegreerde opleiding, waarbij een descriptief overzicht wordt gegeven van de criminologische wenselijkheid van een veiligheidsopleiding en de didactische voorwaarden waar deze opleiding dient aan te voldoen. Deel 4: Ontwerp en realisatie van de opleiding, meerbepaald gaat het om een uitstippeling van de krijtlijnen voor een opleiding integrale veiligheid (niet-politioneel publiek en privaat), bestaande uit een voorstelling van twee onderwijsprogramma s en de situering ervan binnen het onderwijs. 3. V A L I D E R I N G V A N H E T R A P P O R T Het geheel van de analyses en de verschillende opties die in dit rapport zijn opgenomen, werden in ruime mate met de leden van het begeleidingscomité van dit onderzoek besproken. Verschillende bijeenkomsten van het begeleidingscomité, een beperkte stuurgroep met leden van de overheid en drie focusgroepen hebben gedurende het project plaatsgevonden. Op basis van deze vergaderingen werd het mogelijk om op een efficiëntie manier de verschillende fasen van het onderzoek af te ronden, keuzes te maken en, waar nodig, beslissingen te nemen. Daarom dank aan de mensen die tijdens deze bijeenkomsten aanwezig waren en constructief meewerkten aan dit onderzoek. Hun inbreng is onmiskenbaar van groot belang geweest voor de afronding van dit onderzoek. We kunnen stellen dat dit eindrapport ook deels hun rapport is. Voorliggend rapport bevat een weergave van de verschillende bestudeerde alternatieven, met hun sterktes en zwaktes. De fundamentele keuzes moeten echter nog door de opdrachtgever zelf worden genomen. Wij hopen dat dit onderzoeksrapport hiertoe een bijzonder bruikbaar instrument kan zijn en dat het iets kan teweegbrengen op beleidsmatig vlak of op een andere manier in het werkveld. 9

DEEL I: METHODOLOGIE 1. O N D E R Z O E K S P L A N Het onderzoek verliep over drie fasen en had volgende doelen voor ogen: (1) Inventarisatie van de bestaande opleidingen in de publieke en private sector vanuit de bestaande inventaris van veiligheidsfuncties werd een gedetailleerde inventaris van de voorwaarden, competenties, vaardigheden, en desgevallend de wettelijke omkadering opgesteld, waaraan moet worden voldaan om een veiligheids- en preventieberoep te kunnen uitoefenen; vanuit de bestaande inventaris van veiligheidsfuncties werd een overzicht opgesteld van de opleidingen die momenteel door deze veiligheidswerkers worden gevolgd of kunnen worden gevolgd en hun plaats binnen het bestaande aanbod van onderwijs, opleiding en vorming. (2) Studie van de criminologische en pedagogisch-didactische relevantie een toets van de wenselijkheid, voorwaarden en criteria volgens de criminologische literatuur met betrekking tot publieke en private veiligheid en veiligheidszorg, criminologische relevantie en wenselijkheid van een geïntegreerde veiligheidsopleiding; een toets van de realisatie- en vormvereisten aan de hand van pedagogisch-didactische criteria; de positionering, conform deze criteria, van een gestandaardiseerde opleiding binnen de bestaande structuur van onderwijs, opleiding en vorming. (3) Ontwerp en realisatie een ontwerp van gestandaardiseerde opleiding, samenstelling van curriculum en vakinhouden, met volgens de noden van de doelgroep aansluitende pedagogischdidactische werkvormen; een exploratie van de mogelijkheidsvoorwaarden voor een integratie in het reguliere (secundair) onderwijs of in de instellingen voor beroepshervorming, en de eventuele doorstroommogelijkheden van deze basisopleiding. Deze drie beschreven doelstellingen behelzen meteen ook de drie grote fazen van dit onderzoek. Deze drie fazen werden telkens goed afgebakend en binnen de voorziene termijn afgerond. Deze fasen vormen ook meteen de verdere indeling van dit rapport. Zowel in de beschrijving van de onderzoeksmethodologie als in de verdere beschrijving van de resultaten wordt deze indeling verder gehanteerd. 2. O N D E R Z O E K S M E T H O D O L O G I E In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de gehanteerde methodologie die de dataverzameling mogelijk maakte. Het bevat een chronologische beschrijving van het verloop van het onderzoek, wat overeenkomt met de drie fasen van het onderzoek, met bijkomende aandacht voor een beschrijving van de methoden van onderzoek. 10

2.1. Opmaken inventaris bestaande opleidingen en noodzakelijk voorwaarden De eerste fase bestaat uit een studie van de bestaande opleidingen in veiligheid en de noodzakelijk voorwaarden waaraan iemand moet voldoen indien met in aanmerking wil komen om deze functie uit te oefenen. Gebruik makend van een kwalitatieve onderzoeksstrategie (Bijleveld, 2005), namelijk een uitgebreide documentenanalyse, een bronnenstudie en contactname met sleutelfiguren actief binnen bestaande veiligheidsfuncties en opleidingen, werd een inventaris opgemaakt van de opleidingen die momenteel gevolgd worden door mensen die een veiligheids- en preventieberoep uitoefenen, zowel binnen de private als publieke sector. 2.1.1. Selectie veiligheidsfuncties Het afbakenen van de inhoud van de inventaris, met andere woorden de selectie van veiligheidsfuncties die opgenomen werden, is gebeurd op basis van 2 criteria, namelijk het vereiste opleidingsniveau en een indeling tussen publieke en private veiligheidsberoepen. Binnen de onderzoeksopdracht werd ons opgedragen enkel aandacht te schenken aan functies met een opleidingsniveau 3 4. 3 Functies die een hoger diploma vergen, zoals leidinggevende functies binnen bewakingsfirma s, preventieambtenaren, straathoekwerkers, enz. werden buiten beschouwen gelaten. De private sector is vrij goed gereglementeerd. De wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid 4 en de voetbalwet 5 leggen de bewakingsagenten, veiligheidsagenten van de openbare vervoersmaatschappijen, voetbalstewards enz., een verplichte opleiding op. De toelatingsvoorwaarden, het curriculum en het aantal verplicht te volgen lesuren is bij wet bepaald. De publieke sector, met uitzondering van de politie en de stadswachten 6, beschikt echter niet over dergelijk wetgevend kader, waardoor het niet evident was om in eerste instantie, zicht krijgen op welke functies er bestaan en in tweede instantie, de opleidingen die men binnen deze sector dient te volgen. Dankzij het onderzoeksrapport Nouvelles fonctions van de ULB (Van Praet e.a., 2005), werd duidelijk welke functionarissen binnen de verschillende gemeenten werkzaam zijn. 3 Met niveau 3 en 4 wordt geduid op een diploma hoger secundair en lager secundair onderwijs. Niveau 2 omvat een opleiding uit het hoger onderwijs, terwijl niveau 1 om een universitair diploma gaat. 4 Wet van 10 april 1990 van tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, B.S. 29 mei 1990. 5 Wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, B.S. 3 december 1999. 6 Het KB van 19 maart 2003 tot wijziging van het KB van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden, ter ondersteuning van extra-aanwerving door de gemeenten van het lokaal veiligheidsbeleid, B.S., 4 april 2003, legt de taken, bevoegdheden en de indienstneming van de stadswachten vast. 11

In het onderzoeksrapport Van Praet e.a. (2005) deelde men de veiligheidsberoepen in in 12 categorieën of types van functies: 1. hersteller 2. stadswacht 3. bewaker 4. politieagent 5. opzichter 6. steward (stedelijke context) 7. bemiddelaar 8. buurtwerker 9. adviesgever 10. opvoeder 11. begeleider 12. slachtofferhulp We kunnen ons afvragen of deze functies allemaal evenzeer op veiligheid gefocust zijn. Uit het onderzoek nieuwe functies in veiligheid (Enhus, 2006) blijkt dat 35% van de nieuwe veiligheidsfuncties als primaire taak het uitoefenen van toezicht heeft. Slechts 15% van de beroepen heeft als taak het begeleiden, waarbij deze functies zich vooral richten op kwetsbare groepen en het herstellen van het verloren contact met de samenleving centraal staat. Vanuit ons onderzoeksopzet zullen we vooral aandacht schenken aan de functies die als hoofdtaak het houden van toezicht hebben en dit zowel op materiaal als op het gedrag van mensen. Het gaat dus om de categorieën: stadswacht, bewaker, politieagent, opzichter en steward. We baseren deze keuze op volgende drie redenen: - De focus van dit onderzoek ligt bij veiligheidsberoepen en minder bij welzijnsberoepen. Sommige begeleidende functies die men in het rapport ook onder veiligheidsfuncties catalogeert leunen sterker aan bij welzijn, dan bij veiligheid. Wanneer we de functies op een as veiligheid welzijn plaatsen krijgen we het volgende beeld: Veiligheid <----------------------------------------------------------------------------> Welzijn Hersteller Bemiddelaar Stadswacht Buurtwerker Bewaker Adviesgever Politieagent Opvoeder Opzichter Begeleider Steward Slachtofferhulp 12

De eerder op welzijn georiënteerde beroepen zullen we dus niet opnemen in deze inventaris. Ook de herstellers zullen we niet opnemen in onze inventaris, omdat deze functies zo goed als altijd worden uitgevoerd door de technische ambtenaren van de gemeenten. - Dit onderzoek is toegespitst op het opleidingsniveau 3 4. De meeste begeleidende functies vereisen een hoger diploma (niveau 1 2), waardoor we deze beroepen moeilijk kunnen opnemen in een algemene opleiding bedoeld voor een lager niveau. - De beoogde functies oefenen ongeveer dezelfde taken uit als de bewakingsagenten namelijk het toezicht houden met daarbij de nadruk op een preventieve, sociaalcommunicatieve, informerende en kalmerende opdracht. Met het oog op de integratie van zowel private als publieke niet-politionele veiligheidsberoepen, is het beter ons op deze groep te concentreren. De opleidingen die worden aangeboden aan deze nieuwe beroepen werkzaam in de steden en gemeenten zijn heel lokaal gebonden en bijgevolg verschillend van gemeente tot gemeente. 2.1.2. Dataverzameling opleiding geselecteerde veiligheidsfuncties Om de inventaris verder te kunnen aanvullen en een beter zicht te krijgen op de opleidingen die aangeboden worden aan de veiligheidsberoepen actief binnen de steden/gemeenten, hebben we gebruik gemaakt van (semi)-gestructureerde telefonische interviews. (Cambré & Waege, 2001). De keuze van de respondenten in de steden en gemeenten gebeurde op basis van een theoretische steekproef, meerbepaald een weloverwogen doelgerichte steekproef (Billiet, 2001). We zijn op zoek gegaan naar een representatieve steekproef waarbij sleutelfiguren met een grote expertise werden geselecteerd, dit om een zo breed mogelijke kijk te krijgen op het bestaande opleidingsaanbod. De selectie van de steden gebeurde op basis van volgende criteria: - Geografische spreiding Het was de bedoeling om steden te bevragen uit alle regio s, dus Vlaanderen, Wallonië en het Brussel Hoofdstedelijk Gewest. - Grootte van de stad en/of centrumfunctie van de stad Er werd geopteerd om enkel de grootste steden van het land te bevragen (steden met het grootste aantal inwoners) omdat we er van uitgaan dat deze steden over een groter aantal veiligheidsfuncties zullen beschikken en eventueel ook in een opleiding zullen voorzien. Daarnaast hadden we ook aandacht voor steden die een centrumfunctie uitoefenen. Het begrip 'centrumstad' is geen aanduiding voor de steden met de meeste inwoners. Een centrumstad, oefent een centrale functie uit voor zijn omgeving, onder andere op het vlak van 13

werkgelegenheid, verzorging, onderwijs, cultuur en ontspanning. (Studiedienst van de Vlaamse Regering, kenniscentrum Statistiek, 2004) - Strategische veiligheids en preventieplannen De geselecteerde steden beschikken over een strategisch veiligheids- en preventieplan (vroegere veiligheids- en preventiecontract), en de daarmee gepaard gaande aanwezigheid van een preventiebeleid en preventiedienst. Voor het onderzoek was het belangrijk dat de uitgekozen steden over een strategisch veiligheids- en preventieplan beschikken, omdat dit het kader is waarin heel wat veiligheidsfuncties tewerkgesteld worden. De vragenlijst werd opgestuurd naar de preventieambtenaren van 12 Vlaamse steden. Het gaat om de centrumsteden, zoals de Vlaamse Overheid ze heeft aangeduid in het kader van haar stedenbeleid, die over een beschikken strategisch veiligheids- en preventieplan (Studiedienst van de Vlaamse Regering, kenniscentrum Statistiek, 2004). De selectie in het Waalse landsgedeelte was gebaseerd op de grootte van de stad en de aanwezigheid van een preventiecontract, waardoor we aan een selectie van 10 steden komen. Wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, hebben we onze keuze gebaseerd op de probleemaanwezigheid. Binnen het opbouwwerk Brussel concentreert men zich voor de aanpak van de leefbaarheidsproblematiek op 7 Brusselse wijken, geselecteerd op basis van de achterstellingsindex van Kesteloot (Kesteloot, 1998). De 7 opbouwwerkgebieden bevinden zich in Brussel (3), Anderlecht (2), Schaarbeek en St-Jans Molenbeek. (Samenlevingsopbouw Brussel, 2006). Bijgevolg werden deze 4 steden/gemeenten ook in onze steekproef opgenomen. Volgende steden werden bij het project betrokken: Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Sint-Niklaas, Turnhout, Luik, Charleroi, Bergen, Namen, La Louviere, Nijvel, Doornik, Dinant, Seraing, Verviers, Brussel, Anderlecht, Schaarbeek en Sint-Jans Molenbeek. Verloop van het veldwerk Er werd een vragenlijst ontworpen (zie bijlage) die samen met een begeleidende brief per post aan de betrokkenen werden bezorgd. Deze vragenlijst beoogde bepaalde topics vast te leggen. Er werd gefocust op informatie over de toelatingsvoorwaarden om aan een functie te beginnen en de opleiding die aangeboden wordt, zowel wat de theoretische als praktische kennis verbonden aan de functie betreft. Deze vragenlijst diende ter voorbereiding van het uiteindelijke telefonische interview. Tijdens dit gesprek was er voldoende ruimte om aan de hand van de vragenlijst dieper op aangeboden of ontbrekende informatie in te gaan. In eerste instantie werd de vragenlijst, met begeleidende brief, aan de preventieambtenaren overgemaakt per post. Na 14 dagen namen we telefonisch contact op met de betrokken personen. Hierbij werd gevraagd of men tijd had de vragenlijst te overlopen. Indien dit niet het geval was, werd ofwel een afspraak gemaakt om tot een nieuw telefonisch contact over te 14