Woord en wereld Een inleiding tot de taalfilosofie Filip Buekens Acco Leuven / Den Haag
Hoofdstuk I. Freges uitgangspunten 11 I.1 De semantische dimensie van taal 11 I.2 Proposities: Freges kernstellingen 16 I.3 Kennisoverdracht en betekenis 18 I.4 Freges methodologische aandachtspunten 20 I.4.1 Antipsychologisme 20 I.4.2 De objectiviteit van betekenis 23 I.4.3 Woorden en dingen, en echte namen 29 I.4.4 Objecttaal vs. metataal. Spreken over woorden 30 I.4.4 Freges Contextprincipe: Enkel in de context van een zin 34 I.4.5 Wittgensteins bouwers en Meaning is use 37 I.4.6 Waarheid en inhoud: welk concept is primitief? 39 I.5 Semantiek in het licht van communicatie 40 I.6 Logische analyse 41 I.6.1 Functies, argumenten en waarden 42 I.6.2 De rol van variabelen in logische analyse 44 I.6.3 Wat duidt een predicaat aan? eigenschappen of extensies 45 I.6.4 Namen: de meta-linguïstische analyse van Frege 46 I.6.5 Logische structuur ontdekken: substitutie salva veritate 46 I.6.6 Waarheidsfuncties 47 I.6.7 Functionele analyse van algemene uitspraken 48 I.6.8 Quantoren en algemeenheid 50 I.6.9 Quantoren als tweede-ordeconcepten. Is bestaan een predikaat? 52 I.7 Identiteitsuitspraken en de identiteitsrelatie 54 Hoofdstuk II Frege over Betekenis en verwijzing 59 II.1 Spreken over iets: pre-theoretische intuïties over verwijzen 59 II.2 Vier dimensies van verwijzen 60 5
II.2.1 De semantische dimensie 60 II.2.2 Verwijzende intenties en de intentie om te verwijzen 61 II.2.3 Epistemische relaties tot de referent 63 II.2.4 Verwijzen en de rol van de context 64 II.3 Plan van dit hoofdstuk 65 II.4 Betekenis en referentie 65 II.4.1 Freges puzzel: hoe kunnen identiteitsuitspraken informatief zijn? 65 II.4.2 Wat is Betekenis (volgens Frege)? 68 II.4.3 Hoe de Betekenistheorie van Frege semantische problemen oplost 71 II.4.4 Russells verfijning: namen zijn géén beknopte beschrijvingen 75 II.4.5 De interne logische structuur van uniek bepalende beschrijvingen 77 II.4.6 Beschrijvingen en kennis door bekendheid (knowledge by acquaintance) 78 II.4.7 Perceptie, noties, identificatie en heridentificatie 79 II.4.8 Singuliere proposities 81 II.5 Op weg naar taalhandelingen 83 II.6 Van taal naar denken: propositionele attitudes 84 II.6.1 Wat zijn propositionele attitudes? 84 II.6.2 Attitudecontexten en indirecte referentie 86 II.7 Proposities leggen waarheidsvoorwaarden vast 88 Hoofdstuk III Saul Kripke over verwijzen, mogelijkheden en metafysische noodzaak 89 III.1 Modale intuïties 89 III.2 Plan van dit hoofdstuk 91 III.3 Excursies naar mogelijke werelden 91 III.3.1 Metafysica, semantiek en epistemologie 91 III.3.2 Hoe modaal te denken? 92 III.3.3 Actualisme en possibilisme 98 III.3.4 Modale verhelderingen 100 III.3.5 Andere werelden, andere talen? 102 III.3.6 De interpretatie van modale operatoren 102 III.3.7 Wat noodzakelijkheid niet betekent 104 III.4 Benoemen, beschrijven en mogelijke werelden 105 III.4.1 Namen als rigide verwijzers 105 III.4.2 Wat verbindt namen met hun dragers? Dopen en de referentie vastleggen 110 III.4.3 Namen als coördinatie-instrumenten 112 III.4.4 Drie theorieën over namen: een overzicht 120 III.4.5 Naamgebruik en informatieve banden 122 6
III.4.6 Namen en mentale dossiers over hun drager 123 III.4.7 Informatiespelen met namen 125 III.4.8 Dossiers: een oplossing voor Freges puzzel? 125 III.4.9 Nog meer spelen met namen 127 III.5 Referentie, noodzaak en identiteit: metafysische aangelegenheden 128 III.5.1 De modale status van identiteits- en existentie-uitspraken 128 III.5.2 Illusies van contingentie verklaard: epistemische mogelijkheden 131 III.5.3 Kripkes gelaagde wereldbeeld: over kleuren en hitte 133 III.6 Rigidificatie van beschrijvingen 140 III.7 Descriptieve namen, nominale kennis en stipuleringen 142 Hoofdstuk IV De onverklaarbaarheid van identiteit: een metafysische excursie 147 IV.1 Inleiding 147 IV.2 Platitudes over numerieke identiteit 147 IV.3 Identiteiten zijn eindpunten van verklaringen. Illusies van verklaarbaarheid 149 IV.4 Verklaren identiteiten andere identiteiten? 151 IV.5 Causale verklaringen? 152 IV.6 Ontdekbaar, maar niet observeerbaar of introspecteerbaar 152 IV.7 Uitbreiding van informatie en ontologische vereenvoudiging 155 IV.8 Verklaren waarom p versus rechtvaardigen (waarom je gelooft dat) p 156 IV.9 Van weten dat p naar begrijpen waarom p 160 IV.10 Zijn deducties van identiteiten verklaringen? 160 IV.11 Conclusie 165 Hoofdstuk V Referentie en context 169 V.1 Directe referentie en indexicale uitdrukkingen 169 V.1.1 Indexicale en demonstratieve uitdrukkingen 169 V.1.2 Het karakter van indexicale uitdrukkingen 170 V.1.3 Context van de uiting, omstandigheden waarin geëvalueerd wordt 173 V.1.4 Ik ben David Kaplan en Freges puzzel 177 V.1.5 De intentie om een propositie uit te drukken versus de uitgedrukte propositie 179 V.1.6 Ik : immuun voor verkeerde verwijzing? 180 V.2 Essentieel indexicale attitudes 181 V.2.1 De niet-elimineerbaarheid van indexicaliteit 181 V.2.2 Overtuigingen: inhoud versus toestand 185 V.2.3 Niet-gearticuleerde constituenten en zelfsituering 190 7
Hoofdstuk VI Thema s uit de pragmatiek 199 VI.1 Voorbij Frege: Wittgensteins Philosophische Untersuchungen 199 VI.2 Regels, taalspelen en levensvormen 201 VI.3 Handelen met taal: wat ik van jou wil wanneer ik me tot jou richt 204 VI.4 Communicatie en samenwerking: Michael Tomasello 205 VI.5 De structuur van een communicatief plan 208 VI.6 Hoe semantische intenties herkend worden: een hermeneutische cirkel? 210 VI.7 Een handeling onder (minstens) drie intentionele beschrijvingen 214 VI.8 Performatieve taalhandelingen 217 VI.9 De waarheidswaarde van performatieve uitspraken 219 VI.10 Communicatie: de Griceaanse analyse 221 VI.11 Communiceren is niet hetzelfde als tonen 226 VI.12 Herkennen van een intentie vs. iemand helpen 227 VI.13 Detectie van objecten met nn-betekenis vs. herkenning van nn-betekenis 228 VI.14 Communicatieve openheid 230 VI.15 Normen voor beweringen? 231 VI.16 Conventionele implicaturen 235 VI.17 Conversationele implicaturen 236 VI.18 Metaforen 239 Hoofdstuk VII Een analytisch perspectief op hermeneutiek: wat is dat, het begrijpen van een filosofische tekst? 245 VII.1 Filosofische beweringen 246 VII.2 Welwillend interpreteren en semantisch begrip 247 VII.3 De autonomie van betekenis 248 VII.4 Succesvolle en correcte beweringen 249 VII.5 De norm voor correcte beweringen 251 VII.6 Waarom de kennisnorm? 252 VII.7 Epistemische betekenissen? 254 VII.8 Epistemische welwillendheid 254 VII.9 Semantisch en epistemisch begrip: werkverdeling? 256 VII.10 Laakbare afwijkingen 258 VII.11 Hoe begrijpelijk is Lacan? 259 Algemene bibliografie 263 Index 267 8