Begrippenlijst Economie Hoofdstuk 7 en 8

Vergelijkbare documenten
DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 7

Samenvatting Hoofdstuk 9 Betalen in binnen- en buitenland

Samenvatting Economie Algemeen overzicht

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding / ruilverhouding te schatten.

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen, Hoofdstuk 1 t/m 6

5, Ruilmiddelen en specialisatie De functies van geld. Samenvatting door een scholier 5489 woorden 7 september 2005.

2) sparen -> oppotten: chartaal of giraal geld op een betaalrekening. Direct kunnen gebruiken (=liquide). Geen rendement

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen

*nederland = verzorgingsstaat > veel geld naar sociale zekerheid (uitkeringen e.d)

Ruilen over de tijd (havo)

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 4: monetaire zaken


Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * Als %

Samenvatting Economie Inkomen, H. 1-4, 6, 7

Ruilen over de tijd. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9

6,3. Samenvatting door een scholier 2386 woorden 25 juni keer beoordeeld. Economie in context

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Kleurpagina vraagkaartjes beginner Ruilen over de tijd Quiz. Deze pagina 2 keer printen daarna op de achterkant de vraagkaartjes Ruilen over de tijd

Begrippen: - Overheid: Onder overheid verstaan we het Rijk en de overige publiekrechtelijke lichamen, zoals provincies en gemeenten.

Domein E: Concept Ruilen over de tijd

Samenvatting M&O hoofdstuk

4,1. Samenvatting door een scholier 539 woorden 11 oktober keer beoordeeld. Eco H5. Paragraaf 1; Gezinnen ruilen over de tijd

7,8. Samenvatting door een scholier 868 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Samenvatting economie. 2.

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-I

5,9. Samenvatting door een scholier 2002 woorden 14 juni keer beoordeeld

Hoofdstuk 12. Vreemd vermogen op lange termijn. Een lening (schuld) met een looptijd van langer dan een jaar. We bespreken 3 verschillende leningen:

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 (Lesbrief Inkomen)

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

17.1 Veranderingen van de geldhoeveelheid

H2 Te veel geld maakt ongelukkig

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Kiezen Theorieles 1 1 Schriftelijke toets

6,6. Samenvatting door een scholier 768 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Hoofdstuk Bruto- en nettoloon

CPI = 122,5 Wat zegt dit? Hoe bereken je dit? Categorieën Aandeel Prijsstijging Optelling. Voeding 40% 10% Kleding 35% -5% Overig 0 CPI 102,25

H2 HET ONTSTAAN VAN GELD

6,1. Samenvatting door een scholier 2162 woorden 3 juni keer beoordeeld. De collectieve sector blauwe boekje H1 + H2

Samenvatting Economie 3.5 & 3.6 & Hoofdstuk 5

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur

Hoofdstuk 12. Vreemd vermogen op lange termijn.

6,7. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober keer beoordeeld. De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden.

6,1. Samenvatting door M. 884 woorden 28 december keer beoordeeld. Economie Hoofdstuk 5

5,6. Praktische-opdracht door een scholier 2583 woorden 20 december keer beoordeeld

Economie module 4 Ruilen in de tijd. goederen kopen

Verboden woord Lesvoorbereiding kaartjes kaartjes achterkant Spelregels Afronding

Eindexamen economie vwo II

De CPI geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen en is daarmee een maatstaaf voor de inflatie.

ECONOMIE. Begrippenlijst H6 VMBO-T2. PINCODE 5 e editie vmbo-kgt onderbouw. Bewerkt door D.R. Hendriks. Sint Ursula Scholengemeenschap, Horn

Wanneer de ondernemer niet meer in staat is alle schulden te betalen, wordt door een rechtbank een faillissement uitgesproken.

Economie Elementaire economie 3 VWO

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Samenvatting Economie Inkomen

TENTAMEN. HvA-HES ALGEMENE ECONOMIE

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

WAT IS GELD? Charta = wet Het is een wettelijk betaalmiddel!

Samenvatting Economie Module 7 De Overheid

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6

Economie Samenvatting M4

Persbericht. Huishoudens verliezen koopkracht in Centraal Bureau voor de Statistiek

De grootste financiële beslissing in een mensenleven

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6 deel 1

H1: Economie gaat over..

economie havo 2015-II

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1, 2, 3, 4 en 5 (Lesbrief Inkomen)

A. Collectieve lastendruk (overheidsinkomsten) = Belastingen en soc. Premies/Nationaal inkomen X 100%

Examen HAVO. Economie 1

Schoolexamen 2005 Inkomen H1

8,2. Begrippen. Theorie. Samenvatting door een scholier 1293 woorden 26 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De vorming van inkomen

Eindexamen economie 1 vwo I

Beleggingen institutionele beleggers met 7 procent toegenomen

Waarom houden gezinnen chartaal (kas)geld aan (i.p.v. giraal op de bank)? 1) Transactiemotief Gezinnen hebben contant geld nodig voor L1 = actieve kas

De wensen van mensen zijn onbegrensd. Hoe noemen we in de economie deze wensen? BEHOEFTEN. Categorie Vraag & Antwoord

Economische conjunctuur

Eindexamen economie 1 havo 2008-I

Economie. Boekje Geldzaken Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Vermogen: geld Kapitaal (aandelen, obligaties, leningen (lange termijn))

Begrippenlijst Economie H10 geld en geldschepping

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen

Een onderhandse lening is een lang lopende lening waarbij geld uitgeleend word door 1 geldgever.

Boekverslag door C. 946 woorden 11 december keer beoordeeld

Deze specialisatie leidde niet alleen tot een hogere arbeidsproductiviteit, maar maakte ook ruil noodzakelijk.

Samenvatting Economie Inkomen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Samenvatting Management & Organisatie Hoofdstuk 5

Relatieve schaartste (met productie factoren bereikt(prijs)) Vrij goed (zonder de mens bereikt (gratis))

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen

Samenvatting M&O H12: Vreemd vermogen op lange termijn

Transcriptie:

Begrippenlijst Economie Hoofdstuk 7 en 8 Begrippenlijst door een scholier 1298 woorden 26 februari 2004 6,2 13 keer beoordeeld Vak Economie Begrippen hoofdstuk 7 en 8 Collectieve sector -> bestaat uit de overheidssector en de instellingen die De sociale verzekeringen verzorgen. Overheidssector -> bestaat uit de centrale overheid (het rijk, de staat) en de lagere overheden zoals bv provincies en gemeenten. Collectieve lasten bestaan uit -> - De belastingen die mensen aan de overheid betalen - De sociale premies die mensen betalen aan de instellingen die de sociale verzekeringen uitvoeren - De niet-belastingmiddelen met een collectief karakter die de mensen aan de overheid betalen bv milieuheffingen. De berekening van de collectieve lastendruk= totaal collectieve lasten:nationaal inkomen x 100% economische politiek -> omvat alle maatregelen die de overheid neemt om het economische leven te beïnvloeden. Rijksbegroting -> een wetsvoorstel over de begrote inkomsten en uitgaven van het Rijk in het komende jaar en bestaat vooral uit cijfers. Miljoenennota -> laat zien hoe de rijksbegroting past in de finacieel-economische situatie. Er staat een samenvatting van de rijksbegroting in en er wordt verantwoording in afgelegd, bv van bepaalde bezuinigingen. De miljoenennota bestaat vooral uit tekst. CBS -> Centraal Bureau voor de Statistiek, deze verzamelt en publiceert gegevens. CPB -> Centraal Planbureau, deze informeerd en adviseert de regering bij het opstellen van de rijksbegroting. Dat gebeurt aan de hand van voorspellingen op basis van economische modellen. https://www.scholieren.com/verslag/begrippenlijst-economie-hoofdstuk-7-en-8 Pagina 1 van 5

SER -> De Sociaal-Economische Raad, de regering kan deze om advies vragen als het in de knel zit. De SER bestaat uit vertegenwoordigers van werknemers- en werkgeversorganisaties en een aantal onafhankelijke deskundigen die zijn benoemd door de regering. Inkomsten van de rijksoverheid -> * Belasting op inkomen,winst en vermogen of directe belastingen. * kostprijsverhogende belasting of indirecte belastingen * niet-belastingmiddelen of niet-belastingontvangsten uitgaven van de rijksoverheid kunnen we op 2 manieren indelen -> * in overheidsbestedingen en overdrachtsuitgaven (inkomensoverdrachten) * in de uitgaven per departement (ministerie) Directe belastingen -> - loon en inkomsten belasting ( betaal je over bruto-inkomen) - vennootschapbelasting (belasting betalen over de winst ) - vermogensbelasting(belasting over vermogen in geld/natura) Indirecte belastingen -> - omzetbelasting (kostprijsverhogende belastingen bv BTW) - accijnzen ( = om het gebruik af te remmen of om schatkist te vullen) - invoerechten - motorrijtuigenbelasting niet-belastingmiddelen -> - de winstuitkeringen van staatsbedrijven - de opbrengsten uit omroepbijdragen - opbrengsten uit de verkoop van aardgas De indeling in overheidsbestedingen en overdrachtsuitgaven Overheidsbestedingen -> leggen direct beslag op productiecapaciteit ( er staat een prestatie tegenover van de ontvanger v/h bedrag), kunnen worden verdeeld in overheidsinvesteringen ( bv uitgaven aan infrastructuur, bouwen van instellinge)en overheidsconsumptie( bv betaling ambtenaarsalarissen en aanschaf van grond-hulpstoffen). Overdrachtsuitgaven -> leggen geen beslag op de productiecapaciteit (er staat GEEN prestatie tegenover van de ontvanger v/h bedrag), bestaan voornamelijk uit subsidies en sociale uitkeringen. EMU-norm -> Economische en Monutaire Unie. Daarbij gaat het om de voorwaarden waaraan een land moet voldoen om samen met andere landen van de Europese unie een gemeenschappelijke munt te gaan gebruiken Begrotingstekort -> het tekort op de rijksbegroting, om in dat tekort te voorzien moet de overheid elk jaar geld lenen. De overheid schrijft daarvoor staatsleningen https://www.scholieren.com/verslag/begrippenlijst-economie-hoofdstuk-7-en-8 Pagina 2 van 5

uit. Staatsobligaties -> Degenen die inschrijven op een staatslening, kopen obligaties Gedurende de looptijd die obligaties ontvangen ze elk jaar rente. Als de lening word afgelost krijgen de kopers het aan de staat geleende geld weer terug. Staatsschuld -> bestaat uit al het geld dat de overheid in de loop van de jaren heeft geleend vermindert met de bedragen die al zijn afgelost. Financieringstekort -> is het begrotingstekort de (herleenbare) aflossing op staatsschuld. Financieringstekort is tevens de toename van de staatsschuld. Privatisering -> Als de sociale verzekeringen worden overgeleverd naar de marktsector Privatisering heeft voor-en nadelen zie blz 35 en 36 Omslagstelsel-> uit de sociale premies van de mensen die werken worden de sociale uitkeringen betaald Kapitaaldekkingsstelsel -> als het om pensioenen gaat is sprake van dit begrip, want men spaart dan voor zijn/haar eigen pensioen. Pensioenvoorziening -> iedereen heeft vanaf zijn 65ste recht op AOW-uitkering (basisvoorziening) Het zelf opgebouwde pensioen is hierop een aanvulling. Flexibele pensionering -> regelingen die worden ontworpen om eerder met pensoen te kunnen gaan. Voor bedrijven bieden deze regelingen voordeel, omdat zij de oudere dure werknemers kunnen vervangen door jongere en goedkopere werknemers. Eerste regeling is de VUT (= vervroegde uittreding). De VUT dreigt echter onbetaalbaar te worden, omdat veel mensen hiervan gebruik maken en het omslagstelsel geld voor deze regeling. Aanvullend pensioen -> laatste jaren komen allerlei regelingen op waarbij mensen zich kunnen verzekeren voor een aanvullend pensioen. De hiervoor betaalde premie is gedeeltelijk aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Het aanvullend pensioen kunnen mensen gewoon na hun 65ste ontvangen, maar ze kunnen het ook gebruiken om voor hun 65ste met pensioen te gaan. Waardevast -> de hoogte van het pensioen stijgt mee met de prijsstijgingen. Welvaartsvast -> sommige pensioenen zijn welvaartsvast in dat geval stijgen de pensioenen gelijk met de gemiddelde stijging van de lonen in NL Hoofdstuk 8 https://www.scholieren.com/verslag/begrippenlijst-economie-hoofdstuk-7-en-8 Pagina 3 van 5

Directe ruil ->bij eerste vormen van handeldrijven werden goederen tegen goederen geruild. Nadeel was dat er geen algemeen aanvaard ruilmiddel kan zijn. Indirecte ruil -> is als er gebruik wordt gemaakt van een algemeen aanvaard ruilmiddel bv geld Eisen voor een geschikt ruilmiddel -> Moet aanvaardbaar zijn Makkelijk te verdelen in kleine stukjes zijn Het moet gemakkelijk te vervoeren zijn Het moet zijn waarde houden Selfsupporting-> iedereen voorziet in zijn eigen behoeften. Functies van geld-> Ruilmiddel Bewaren en later uitgeven = oppotfunctie Chartaal geld->munten en bankbiljetten. Giraal geld->direct opeisbare tegoed bij een geldscheppende bank Primaire banken-> de ECB en DNB, algemene banken (ABN, Rabo, ING). Algemene banken->scheppen giraal geld door kredietverlening. Secundaire banken-> hypotheekbanken en spaarbanken. Geven geld door, scheppen geen geld. hypotheekbanken->verlenen krediet voor de aankoop van onroerend goed(bv huis) Institutionele belegger -> beleggen in aandelen en in vastrentende leningen als obligaties en onderhandse leningen. Pensioenfondsen, verzekeringsinstellingen en beleggingsinstellingen noemen we institutionele beleggers. Instellingen zijn inst. bel. omdat ze grote sommen geld beschikbaar hebben voor belegging. aandelen: Als je een aandeel hebt van een NV, ben je mede-eigenaar van die NV. Als de NV winst maakt, krijgt de aandeelhouder een deel daarvan in de vorm van dividend. Als je het aandeel verkoopt, is de koers misschien hoger dan dat je het gekocht hebt. = koerswinst. Obligaties -> Als een onderneming geld nodig heeft, kan ze obligatieleningen uitgeven. Een obligatielening wordt opgesplitst in kleine bedragen. Als je een obligatie hebt, leen je het bedrag waarvoor jij een obligatie gekocht hebt, uit aan dat bedrijf. Aan het einde van de looptijd, krijg je het weer terug. Onderhandse lening-> een langlopende lening met maar 1 geldgever. https://www.scholieren.com/verslag/begrippenlijst-economie-hoofdstuk-7-en-8 Pagina 4 van 5

Soorten bestedingen-> consumptie van gezinnen, investeringen/bedrijven, overheidsbestedingen, van de overheid en van import en export Overbesteding-> de totale omvang van de bestedingen kan zo groot zijn, dat de productiecapaciteit te kort schiet. In zo n situatie zijn er te weinig producten waardoor de prijzen stijgen. We spreken dan van BESTEDINGSINFLATIE omdat der overbesteding de oorzaak is van de inflatie. Kosteninflatie als de stijging van de productiekosten wordt doorberekend in de verkoopprijzen. Voorbeelden van inflatie zijn : * Loonkosteninflatie: de loonkosten per product stijgen als de lonen met een groter percentage stijgen dan de arbeidsproductiviteit. * Geïmporteerde inflatie: als de te importeren goederen in prijs stijgen, is dat import van inflatie. * Stijging overheidstarieven: overheidsmaatregelen kunnen voor ondernemingen hogere productiekosten tot gevolg hebben. Belastingen, milieuheffing, arbeidsomstandigheden, verhogen BTW-tarieven. *Winst(marge)inflatie: de prijzen stijgen door een vergroting van de winstmarge. GEVOLGEN VAN INFLATIE: consumenten gaan een voorraad aanleggen ->Mensen gaan hamsteren -> Schuldenaren profiteren en schuldeisers worden benadeeld. Nadeel voor schuldeisers is dat ze guldens terugkrijgen met minder koopkracht. -> Sparen wordt minder interessant en sparen voor de oude dag levert minder koopkracht op. Budgetonderzoek -> een onderzoek naar het uitgavenpatroon van gezinnen. Wegingsfactoren->het percentage van de totale uitgaven dat in het basisjaar wordt uitgegeven aan een goed. Basisjaar is het jaar waarin het budgetonderzoek plaatsvindt. Het bepaalt dus het gewicht van een prijswijziging van het goed. Partieel prijsindexcijfer-> prijsindexcijfer van 1 goed. Verschil nominaal en reëel inkomen-> nominaal inkomen is het inkomen in guldens, het reëel inkomen is het nominale inkomen gecorrigeerd door prijsveranderingen. wisselkoers: van een valuta geeft de ruilverhouding tussen twee valuta s weer. https://www.scholieren.com/verslag/begrippenlijst-economie-hoofdstuk-7-en-8 Pagina 5 van 5