Analyse I. S. Caenepeel. Oefeningen



Vergelijkbare documenten
Analyse I. 2. Formuleer en bewijs de formule van Taylor voor een functie f : R R. Stel de formules op voor de resttermen van Lagrange en Liouville.

Analyse I. 1ste Bachelor Ingenieurswetenschappen Academiejaar ste semester 31 januari 2006

IJkingstoets september 2015: statistisch rapport

IJkingstoets september 2015: statistisch rapport

IJkingstoets september 2015: statistisch rapport

FORMULARIUM. Inhoudsopgave. 1 Algebra 2. 2 Lineaire algebra 4. 3 Vlakke meetkunde 5. 4 Goniometrie 7. 5 Ruimtemeetkunde 10

Analyse I. 1ste Bachelor Ingenieurswetenschappen Academiejaar ste semester 10 januari 2008

Analyse I. 1ste Bachelor Ingenieurswetenschappen Academiejaar ste semester 12 januari 2010

Voorkennis wiskunde voor Bio-ingenieurswetenschappen

Voorbereidende sessie toelatingsexamen

Voorkennis wiskunde voor Biologie, Chemie, Geografie

De Afgeleide. ) = 2y. 2 = 4y = 4.(2x+1)

Eindexamen wiskunde B1-2 havo 2002-I

IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica september 2018: algemene feedback

IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica 1 juli 2015 Oplossingen

Examen HAVO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl)

IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica 29 juni Nummer vragenreeks: 1

1 Vlaamse Wiskunde Olympiade : Eerste Ronde.

Examen VWO. wiskunde B. tijdvak 1 dinsdag 25 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Ijkingstoets industrieel ingenieur aangeboden door UGent en VUB op 15 september 2014: algemene feedback

Wiskundige Technieken 1 Uitwerkingen Hertentamen 23 december 2014

(10 pnt) Bepaal alle punten waar deze functie een relatief extreem of een zadelpunt heeft. Opgave 3. Zij D het gebied gegeven door

d. Met de dy/dx knop vind je dat op tijdstip t =2π 6,28 het water daalt met snelheid van 0,55 m/uur. Dat is hetzelfde als 0,917 cm per minuut.

Tussentijdse evaluatie Analyse I

1e bachelor ingenieurswetenschappen Modeloplossing examen oefeningen analyse I, januari y = u sin(vt) dt. wordt voorgesteld door de matrix

2010-I. A heeft de coördinaten (4 a, 4a a 2 ). Vraag 1. Toon dit aan. Gelijkstellen: y= 4x x 2 A. y= ax


Verbanden en functies

2 Kromming van een geparametriseerde kromme in het vlak

IJkingstoets burgerlijk ingenieur september 2013: algemene feedback

2012 I Onafhankelijk van a

dx; (ii) * Bewijs dat voor elke f, continu ondersteld in [0, a]: dx te berekenen.(oef cursus) Gegeven is de bepaalde integraal I n = π

IJkingstoets burgerlijk ingenieur september 2014: algemene feedback

Tentamen Wiskunde B. Het gebruik van een mobiele telefoon of andere telecommunicatieapparatuur tijdens het tentamen

Uitwerkingen Mei Eindexamen VWO Wiskunde B. Nederlands Mathematisch Instituut Voor Onderwijs en Onderzoek

5.7. Boekverslag door P woorden 11 januari keer beoordeeld. Wiskunde B

WI1708TH Analyse 3. College 2 12 februari Challenge the future

Eindexamen vwo wiskunde B pilot 2014-I

1 Vlaamse Wiskunde Olympiade : Tweede Ronde.

1 Vlaamse Wiskunde Olympiade : Tweede ronde.

Eindexamen wiskunde B vwo I

UNIVERSITEIT TWENTE Faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica

IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica juli 2017: algemene feedback

OEFENPROEFWERK VWO B DEEL 3

Centrale Commissie Voortentamen Wiskunde Uitwerkingen Voortentamen Wiskunde B 11 juni 2012

IJkingstoets burgerlijk ingenieur-architect september 2018: feedback deel wiskunde

IJkingstoets burgerlijk ingenieur-architect september 2018: feedback deel wiskunde

x a k of.x 1 a 1 / 2 + ::+.x n a n / 2 k 2 bol om a, straal k

Radboud Universiteit Nijmegen Tentamen Calculus 1 NWI-NP003B 4 januari 2013,

1 Vlaamse Wiskunde Olympiade : Tweede Ronde

De parabool en de cirkel raken elkaar in de oorsprong; bepaal ook de coördinaten van de overige snijpunten A 1 en A 2.

( ) Hoofdstuk 4 Verloop van functies. 4.1 De grafiek van ( ) Spiegelen t.o.v. de x-as, y-as en de oorsprong

Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen.

Eindexamen wiskunde B vwo I

IJkingstoets burgerlijk ingenieur september 2014: algemene feedback

IJkingstoets burgerlijk ingenieur september 2014: algemene feedback

Eindexamen wiskunde B1-2 vwo 2005-I

Ijkingstoets industrieel ingenieur UGent/VUB, september 2015

IJkingstoets burgerlijk ingenieur juni 2014: algemene feedback

2 Differentiaal- en integraalrekening - Peter Bueken

Eindexamen wiskunde B1-2 vwo 2006-II

Eindexamen wiskunde B 1-2 vwo I

WISKUNDE 5 PERIODEN. DATUM : 5 juni 2008 ( s morgens) Niet-programmeerbare, niet-grafische rekenmachine

15.0 Voorkennis. Herhaling rekenregels voor differentiëren: (somregel) (productregel) (quotiëntregel) n( x) ( n( x))

1 Vlaamse Wiskunde Olympiade : tweede ronde

Gaap, ja, nog een keer. In één variabele hebben we deze formule nu al een paar keer gezien:

Topologie in R n 10.1

3.2 Kritieke punten van functies van meerdere variabelen

De twee schepen komen niet precies op hetzelfde moment in S aan.

Examen HAVO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 18 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica september 2017: algemene feedback

Analyse I. 3. Formuleer en bewijs de formule van Taylor voor een functie f : R R. Stel de formules op voor de resttermen van Lagrange en Liouville.

Vectoranalyse voor TG

Examen VWO. wiskunde B (pilot) tijdvak 2 woensdag 18 juni uur. Achter dit examen is een erratum opgenomen.

Eindexamen wiskunde b 1-2 havo II

IJkingstoets burgerlijk ingenieur september 2014: algemene feedback

Eindopdracht Wiskunde en Cultuur 2-4: Geostationaire satellieten Door: Yoeri Groffen en Mohamed El Majoudi Datum: 20 juni 2011

11.0 Voorkennis. Optellen alleen bij gelijknamige termen: 3a 3 + 4a 3 = 7a 3. Bij macht van een macht exponenten vermenigvuldigen: (a 5 ) 4 = a 20

Per nieuwe hoofdvraag een nieuwe bladzijde gebruiken. De vragen hoeven niet in de juiste volgorde te worden opgelost.

leeftijd kwelder (in jaren)

(g 0 en n een heel getal) Voor het rekenen met machten geldt ook - (p q) a = p a q a

Functies van meer variabelen voor dummy s

2 Kromming van een geparametriseerde kromme in het vlak. Veronderstel dat een kromme in het vlak gegeven is door een parametervoorstelling

Wiskunde met (bedrijfs)economische toepassingen

Relevante examenvragen , eerste examenperiode

IJkingstoets Deel 1. Basiskennis wiskunde. Vraag 1 Het gemiddelde van de getallen 1 2, 1 3 en 1 4 is 1 (A) 27 (B) 13 4 (C) 1 3 (D) 13 36

6. Toon aan dat voor alle 2]0; ß [ geldt dat sin <<tan Onderstel dat de functie f afleidbaar in ]a; +1[ is en dat Toon aan dat!+1 f ) = A.!+1 f

tentamen Analyse (deel 3) wi TH 21 juni 2006, uur

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Dinsdag 31 mei uur

1. (a) Gegeven z = 2 2i, w = 1 i 3. Bereken z w. (b) Bepaal alle complexe getallen z die voldoen aan z 3 8i = 0.

WI1708TH Analyse 3. College 5 23 februari Challenge the future

12.0 Voorkennis. Voorbeeld 1: Los de vergelijking sin(a) = 0 op. We zoeken nu de punten op de eenheidscirkel met y-coördinaat 0.

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Wiskunde: goniometrie en meetkunde. 22 juli dr. Brenda Casteleyn

Tentamen Wiskunde B. Het gebruik van een mobiele telefoon of andere telecommunicatieapparatuur tijdens het tentamen

1 Vlaamse Wiskunde Olympiade : eerste ronde

Uitwerkingen tentamen Wiskunde B 16 januari 2015

Paragraaf 11.0 : Voorkennis

UNIVERSITEIT TWENTE Faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica

Examen HAVO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl)

Examen VWO. wiskunde B1,2. tijdvak 2 woensdag 18 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Transcriptie:

Analyse I S. Caenepeel Oefeningen Oefeningen 29 bij IR-WISK 0333 en 0333a Analyse: afleiden, integreren en wiskundige software, Eerste Bachelor Ingenieurswetenschappen en Fysica (SD-ID 003073), Eerste Bachelor Wiskunde (SD-ID 00745) en Derde Bachelor Wiskunde verkort programma (SD-ID 00307). 205

Reeks Limieten Infimum en supremum Oefening. Bepaal het supremum en infimum van de volgende verzamelingen: a. { n n N 0} a2. [0,4] a3. { + 0, n n N} { 0, n n N} b. (7,0) b2. [0,] \ Q b3. { + 0, n n N} { 0, n n N} c. {2 m + 3 n m,n N 0 } c2. [π,π 2 ] c3. { n( )n n ( ) n n N} Limieten van rijen Oefening.2 Ga na of de rij (u n ) convergent is, en bepaal de limiet. a. u n = 3n + 8 5n 2 a2. u n = n a (a > 0) a3. u n = ( n + 3 n ) n a4. u n = n 2 + 2n + 4 n 2 3n + 7

a5. u n = ( 2n ) n n + 3 a6. u n = n + 2 3n + 4 a7. u n = 4 0n 3 0 2n 3 0 n + 2 0 2n b. u n = n2 + 7 n 3 b2. u n = b3. u n = b4. u n = sinn + ( )n n 2 + 4 n 2 + n n ( n 3 ) 2n+5 n + 4 b5. u n = n 3 n 2 n b6. u n = xn x n + (x > ) c. u n = sinn n + ( n + 2 c2. u n = n ) 3n c3. u n = n 2 n + 3 n c4. u n = ( ) n 2 + 2n + 4 n 2 + 2n n c5. u n = n p x n (p N, x ) c6. u n = (a > 0) ( + a) n 2

Oefening.3 Ga na of de rij (u n ) convergent is, en bepaal de limiet. Herinner dat a. u n = ( ) n n ( lim + n = e n n) a2. u n = ( n + ) n n b. u n = ( 2 ) n 2 n 2 b2. u n = ( 2n ) 2n 2n 3 c. u n = ( n + n c2. u n = ) n ( + a n) bn (a 0) Limieten van functies in één veranderlijke Oefening.4 Toon aan, met behulp van de definitie van limiet, dat lim x = a x a Beschouw dan twee reële veeltermen P en Q, en a R zodat Q(a) 0. Toon aan dat P(x) lim x a Q(x) = P(a) Q(a) Gebruik hiervoor de eigenschappen die we gezien hebben over limiet van som en product. Oefening.5 Bereken de volgende limieten a. lim x 4 x 4 x 2 x 2 a2. lim x 3 x 3 27 x 2 9 3

3x 2 a3. lim x + 9x + 7 b. lim x 2 4 x 2 3 x 2 + 5 b2. lim h 0 (x + h) 2 x 2 h 6x 2 + 2x + 2 b3. lim x + 5x 2 3x + 4 c. lim x x 2 + x 2 (x )x c2. lim h 0 x c3. lim x x 2 + 5 5(x + h) + 5x + Reeks 2 Limieten 2 Linker- en rechterlimiet Definitie 2. h lim f (x) = b ε > 0, δ > 0 : 0 < x a < δ = f (x) b < ε x a+ We noemen b de rechterlimiet van f in het punt a. lim f (x) = b ε > 0, δ > 0 : 0 < a x < δ = f (x) b < ε x a We noemen b de linkerlimiet van f in het punt a. De eigenschappen die we bewezen voor limieten (over limiet van som, product, enz.) gelden ook voor linker- en rechterlimieten. Oefening 2. Toon volgende eigenschap aan: de limiet van een functie in een punt bestaat dan en alleen dan als de linker- en de rechterlimiet bestaan en aan mekaar gelijk zijn, m.a.w., lim f (x) = b lim x a f (x) = lim f (x) = b x a x a+ 4

Oefening 2.2 Gebruik oefening 2. om na te gaan of de volgende limieten bestaan a. lim x 0 3 + 2 /x b. lim x 0 + 2 /x 3 + 2 /x c. lim x 2 2/( x) Limieten van functies van twee veranderlijken We bekijken eerst een voorbeeld: x 2 y 2 lim (x,y) (0,0) x 2 + y 2 Onderstel dat deze limiet bestaat en de waarde l aanneemt. Dan geldt duidelijk Nu is en zodat we kunnen concluderen dat x 2 y 2 lim (x,y) (0,0) x 2 + y 2 = lim x 2 y 2 (x,y) (0,0) x 2 + y 2 = l x=0 y=0 x 2 y 2 lim (x,y) (0,0) x 2 + y 2 = lim y 2 y 0 y 2 = x=0 x 2 y 2 lim (x,y) (0,0) x 2 + y 2 = lim x 2 x 0 x 2 = y=0 x 2 y 2 lim (x,y) (0,0) x 2 + y 2 niet bestaat. We hebben hier alleen de limiet genomen voor (x,y) naderend tot (0,0) langs de x-as en de y-as. Meer algemeen kunnen we de limiet beschouwen voor (x,y) naderend tot (0,0) langs eender welke kromme door (0, 0). Indien het resultaat afhangt van de gekozen kromme, kunnen we besluiten dat de limiet niet bestaat. Dikwijls is het voldoende te kijken naar alle rechten die door het gegeven punt gaan. We hebben dan ook de volgende rekenregel: Rekenregel 2.2 Indien afhangt van de parameter m, dan bestaat niet. lim f (x,y) (x,y) (a,b),y b=m(x a) lim f (x,y) (x,y) (a,b) 5

Bovenstaande rekenregel staat alleen toe te besluiten dat een gegeven tweedimensionale limiet niet bestaat. Zelfs als de limiet hierboven niet afhangt van de parameter m, dan kan het nog zijn dat de tweedimensionale limiet niet bestaat. Oefening 2.3 Toon aan: voor een functie f : R 2 R hebben we lim f (x,y) = k (x,y) (a,b) als en alleen als ε > 0, δ > 0 : x a < δ y b < δ (x,y) (a,b) = f (x,y) k < ε Oefening 2.4 Toon aan: als f : R R een numerieke functie is waarvoor geldt lim f (x) = f (a) = 0 x a en g : R 2 R begrensd is op een omgeving van (a,b), dan is lim f (x)g(x,y) = 0 (x,y) (a,b) Oefening 2.5 Ga het bestaan na van de volgende limieten: a. lim x 0 lim y 0 x 2 + 2y 2 x 2 + y 2 a2. lim y 0 lim x 0 x 2 + 2y 2 x 2 + y 2 x 2 + 2y 2 a3. lim (x,y) (0,0) x 2 + y 2 x 6 + y 2 x 4 + y 4 x 2 + y 6 a4. lim (x,y) (0,0) x 2 + y 2 x 2 + 2y 4 a5. lim (x,y) (0,0) x 2 + y 4 + y 6 y 3 a6. lim (x,y) (0,0) x + y 2 6

x 2 y 2 b. lim (x,y) (0,0) y 4 + x 6 x 2 y 2 b2. lim (x,y) (0,0) y 2 + x 2 b3. lim x 0 lim y 0 x 4 + 2y 2 x 4 + y 2 b4. lim y 0 lim x 0 x 4 + 2y 2 x 4 + y 2 y 2 4x b5. lim (x,y) (,2) x 2 y 2 + y 3 4x 3 4xy x 4 + x 2 y 2 + y 4 + 2x 2 b6. lim (x,y) (0,0) x 4 + y 4 + x 2 c. lim x 0 lim y 0 x 2 + xy + y 2 x 2 + 2y 2 c2. lim y 0 lim x 0 x 2 + xy + y 2 x 2 + 2y 2 x 2 + xy + y 2 c3. lim (x,y) (0,0) x 2 + 2y 2 x 3 c4. lim (x,y) (0,0) x 2 + y 4 sin x 2 + y 2 (x y) 4 x 2 c5. lim (x,y) (0,0) (x y) 4 + x 2 x 2 4y c6. lim (x,y) (2,) x 2 y 2 + x 3 4y 3 4xy 7

Continuiteit Oefening 2.6 Bespreek de continuiteit van de numerieke functie f : R R. { xsin a. f (x) = x als x 0 0 als x = 0 + x als x 0 x als 0 < x < a2. f (x) = 2 x als x 2 3x x 2 als x > 2 { als x Q b. f (x) = 0 als x Q { cosec b2. f (x) = x als x kπ 0 als x = kπ (k Z \ {0}) { sin c. f (x) = x als x 0 0 als x = 0 { x als x 0 c2. f (x) = +e /x 0 als x = 0 Oefening 2.7 Bespreek de continuiteit van de functie van twee veranderlijken f : R 2 R. { xy als (x,y) (0,0) x a. f (x,y) = +y 2 0 als (x,y) = (0,0) a2. f (x,y) = { x 2 +y 2 3 4(x 2) 6(y 3) (x 2) 2 +(y 3) 2 als (x,y) (2,3) 0 als (x,y) = (2,3) b. f (x,y) = { x 2 y 2 x y x y als x y als x = y b2. f (x,y) = [x] + [y] { 0 als xy 0 c. f (x,y) = als xy = 0 { x 4 y 4 c2. f (x,y) = x 2 +y 2 als (x,y) (0,0) als (x,y) = (0,0) 8

Reeks 3 Afgeleiden I Oefening 3. Gebruik de definitie van afgeleide, en de eigenschappen uit 4. (afgeleide van som, product, constante en identieke functie enz.) om de afgeleiden te berekenen van de functies gegeven door de volgende voorschriften:. y = cosx a2. y = tgx b2. y = cotgx c2. y = secx a3. y = bgcosx (x [,]) b3. y = bgtgx c3. y = bgcotgx 4. y = lnx (x > 0) 5. y = e x 6. y = log a x (a,x > 0) 7. y = a x (a > 0) 8. y = x a (x > 0) a9. y = shx b9. y = chx c9. y = thx a0. y = argshx b0. y = argchx (x > ) c0. y = argthx (x (,)) 9

Oefening 3.2 Gebruik de rekenregels voor het berekenen van afgeleiden ( 4.) en de formules voor de afgeleiden van elementaire functies ( 4.2 en oefening 3.) om de afgeleiden te berekenen van de functies gedefinieerd via de volgende voorschriften a. y = e x lnx a2. y = e +2x + 2x a3. y = ln a4. y = sin(sinx) ( ) + x 4 x 2 bgtgx a5. y = lntg x (cotgx)ln( + sinx) x 2 b. y = x x b2. y = x lnx b3. y = y = 3v 2 4v + 5 met v = 2x 5 b4. y = 5 tg 5 u 3 tg 3 u + tgu met u = x 2 + ( b5. y = 5 + xe ) 3 x c. y = tgln(2x + 3) 2 c2. y = x xx c3. y = bgtg a + bcosx b + acosx c4. y = 3 ln tg x 2 + 2 3 tg x 2 + 2 + 3 c5. y = tg 2 e 3x 0

Raaklijn en hoek Oefening 3.3 a. Bepaal de vergelijking van de raaklijn in het punt (0,0) aan de kromme met vergelijking y = x + x 2. b. Bepaal de vergelijking van de raaklijn aan de kromme met vergelijking y = x 2 + x 6 die evenwijdig is met de rechte met vergelijking 3x + y = 2. c. Bepaal de vergelijkingen van de raaklijnen aan de kromme met vergelijking y = sinx die evenwijdig zijn met de rechte met vergelijking y = x. Oefening 3.4 Bereken de hoek waaronder de volgende krommen elkaar snijden: a. y = 8 x 2 + 4 en y2 = x 2 b. y = sinx en y = cosx c. x 2 4x + y 2 = 0 en x 2 + y 2 = 8 Oefening 3.5a Bewijs dat de uitdrukking bgcos acosx + b a + bcosx 2bgtg onafhankelijk is van x (0 < b < a en 0 < x < π). ( ) a b a + b tg x 2 Oefening 3.5b De numerieke functies u 0, u, u 2, worden recursief gedefinieerd door de volgende betrekkingen u 0 (x) = a u n(x) = nu n (x) Toon aan dat de uitdrukking onafhankelijk is van x. u 2 0u 3 3u 0 u u 2 + 2u 3 Oefening 3.5c Zelfde vraag als in b), maar nu voor de uitdrukking u 0 u 4 4u u 3 + 3u 2 2

De afgeleide als een maat voor verandering Beschouw de rechte l met vergelijking y = mx + b Zoals we weten is m de richtingscoëfficiënt van l. Hoe groter m, hoe steiler de grafiek van de rechte l. Of nog: m geeft aan hoeveel y toeneemt als x met een eenheid toeneemt. We kunnen m dus beschouwen als een parameter die beschrijft hoe snel y toeneemt (of afneemt) als x toeneemt. Een analoge interpretatie hebben we voor een kromme C met vergelijking y = f (x) Onderstel dat f afleidbaar is in a R. Zoals we gezien hebben is de vergelijking van de raaklijn in (a, f (a)) aan de kromme C: y = f (a)(x a) + f (a) De richtingscoëfficiënt van deze raaklijn is f (a), en deze geeft aan hoe snel y = f (x) verandert als x toeneemt, of hoe steil de grafiek van f is in het punt (a, f (a)). Een eerste toepassing hiervan is de notie snelheid. We laten een deeltje bewegen langs een rechte lijn, en noemen x(t) de positie op tijdstip t. v(t) = x (t) geeft dan aan hoe snel x toeneemt op tijdstip t, het is dus de snelheid van het deeltje op tijdstip t. Er bestaan nog andere - analoge - interpretaties van de afgeleide. We bekijken een eenvoudig voorbeeld. Neem een vierkant met zijde x. De oppervlakte is dan x 2. Als de zijde van het vierkant toeneemt van x = tot x =. Dan neemt de oppervlakte S = x 2 toe van S = tot S =.2 Het verschil is 0.2. Als we nu een vierkant nemen met zijde 0, en weer de zijde met 0. laten toenemen, dus van x = 0 tot x = 0. dan neemt de oppervlakte toe van S = 00 tot S = 02.0 Het verschil is nu dus 2.0, ongeveer tienmaal meer als daarnet. Dit kan verklaard worden aan de hand van de afgeleide: S(x) = x 2 De snelheid waarmee S toeneemt als x toeneemt is S (x) = 2x We zien S () = 2 en S (0) = 20 2

en dus is S (0) precies tienmaal zo groot als S (), zoals we hierboven al constateerden. Ook de kettingregel kunnen we in dit kader herinterpreteren. Onderstel dat de zijde van het vierkant steeds sneller en sneller toeneemt, bijvoorbeeld in functie van de tijd t door de volgende functie x(t) = t 2 We kunnen dan gaan meten hoe snel de oppervlakte van het vierkant toeneemt (in functie van de tijd). We krijgen hier dus een samengestelde functie De oppervlakte op tijdstip t is en R x R S R S(x(t)) = (t 2 ) 2 = t 4 ds dt = 4t3 Oefening 3.6 Hoe snel verandert het volume V van een kubus in functie van a. de lengte w van een van de diagonalen van de kubus; b. de lengte z van een van de diagonalen van een zijvlak van de kubus; c. de oppervlakte W van een van de zijvlakken van de kubus. Oefening 3.7 A is de oppervlakte van een cirkelsector met straal r en hoek ϑ. a. Hoe snel verandert A in functie van r als ϑ constant blijft; b. Hoe snel verandert A in functie van ϑ als r constant blijft. c. Hoe snel verandert ϑ in functie van r als A constant blijft? Oefening 3.8a De ribbe van een kubus neemt af met 3 cm per seconde. Hoe snel neemt het volume van de kubus af op het ogenblik dat de ribbe 5 cm lang is? Oefening 3.8b De straal van een bol neemt toe met 4 cm per minuut. Hoe snel neemt het volume toe op het ogenblik dat de straal 0 cm is? Oefening 3.8c De straal van een sfeer neemt toe met 4 cm per minuut. Hoe snel neemt de oppervlakte toe op het ogenblik dat de straal 0 cm is? Reeks 4 Afgeleiden 2 Oefening 4.a Een deeltje beweegt in positieve x-richting langs de parabool met vergelijking y 2 = 2x. In welk punt van de parabool nemen de x en y coördinaten van het deeltje met dezelfde snelheid toe? Zoek in dit punt tevens de vergelijking van de raaklijn aan de parabool, en de vergelijking van de normaal op de parabool. Oefening 4.b Een punt P beweegt langs de parabool met vergelijking y = x 2, en daarbij is gegeven dat de snelheid in de x-richting constant is: x = kt 3

M is de orthogonale projectie van P op de x-as, en O is de oorsprong. Wat is de snelheid waarmee de oppervlakte S van de driehoek OPM toeneemt op tijdstip t? Oefening 4.c Een zeilboot zeilt in zuidelijke richting tegen een constante snelheid van 6 km per uur; een tweede zeilboot gaat in oostelijke richting tegen 8 km per uur. Om 4 uur kruist de tweede zeilschip het pad van het eerste, precies op de plaats waar het eerste zeilschip twee uur daarvoor was. Bepaal de snelheid waarmee de afstand tussen de twee zeilboten toenam (of afnam) om 3 uur en om 5 uur. Op welk tijdstip is de onderlinge snelheid van de twee boten gelijk aan nul? Oefening 4.2a Bepaal de coëfficiënten a, b en c zodanig dat de parabool met vergelijking y = ax 2 + bx + c door de punten (,3) en (2,3) gaat, en in (2,3) raakt aan de rechte x y + = 0 Oefening 4.2b Bepaal de coëfficiënten a, b, c en d zodanig dat de kromme met vergelijking y = ax 3 + bx 2 + cx + d in (,) raakt aan de rechte y = 5x 4 en in (, 9) aan y = 9x. Oefening 4.2c De straal van een kegel neemt toe met 3 cm per minuut, en het volume blijft constant. Tegen welke snelheid neemt de hoogte van de kegel af op het ogenblik dat de straal 40 cm is, en de hoogte 5 cm? Oefening 4.3a Een spoorweg kruist een autoweg onder een hoek π/3. Een lokomotief bevindt zich op km van de overweg, en rijdt van het kruispunt weg tegen 00 km per uur. Een auto bevindt zich ook op km van de overweg, en rijdt in de richting van de overweg, tegen 50 km per uur. Hoe snel bewegen de auto en de lokomotief zich ten opzichte van elkaar? Oefening 4.3b Een jongetje wandelt s avonds langs een pad. Het pad is verlicht door een lantaarn, die op 3 meter hoogte hangt. Als je weet dat de jongen,5 m groot is, en tegen 5 km per uur stapt, kun je dan vertellen hoe snel de lengte van de schaduw van de jongen toeneemt? Oefening 4.3c Als we de ribbe van een kubus laten variëren, dan variëren ook de oppervlakte en het volume van de kubus. Op een bepaald ogenblik neemt het volume af met 9 cm 3 per per minuut, en de ribbe met 4 cm per minuut. Hoe snel neemt de oppervlakte af op dit moment? Afgeleiden en inverse functies Oefening 4.4 Onderstel dat de numerieke functie f een bijectie is op een omgeving van x 0. Stel f (x 0 ) = y 0 en noteer g voor de inverse functie. We weten dat g (y 0 ) = f (x 0 ) 4

Bewijs nu dat g (y 0 ) = f (x 0 ) f (x 0 ) 3 g (y 0 ) = 3 f (x 0 ) 2 f (x 0 ) f (x 0 ) f (x 0 ) 5 Noteren we f (x) = y en g(y) = x, dan kunnen we bovenstaande formules als volgt herschrijven x = y x = y (y ) 3 x = 3(y ) 2 y y (y ) 5 De middelwaardestelling Oefening 4.5 Gebruik stelling van Lagrange om volgende eigenschappen aan te tonen. a. b. b a b a < bgtgb bgtga < + b2 + a 2 (0 < a < b) π 4 + 3 25 < bgtg 4 3 < π 4 + 6 c. < lnb b (b > ) b Berekenen van limieten met de regel van de l Hospital Oefening 4.6 Bereken de volgende limieten met behulp van de regel van de l Hospital. a. lim x 0 e x e sinx x sinx a2. lim x + e x ( ) ln + x 5

b. lim x 0 e x + e x 2cosx ln( + x) b2. lim x + (x2 )tg πx 2 c. lim x 0 e 2x 2e x + cos3x 2cos2x + cosx lnx c2. lim x + x a (a > 0) De stelling van Taylor Oefening 4.7 Schrijf de formule van McLaurin met restterm van Lagrange op voor de volgende functies. a. f (x) = e x (restterm van orde n + ) b. f (x) = sin x (restterm van orde 2n + ) c. f (x) = cos x (restterm van orde 2n + 2) toon aan dat, voor een vaste x, de restterm naar 0 nadert als de orde naar oneindig gaat. Oefening 4.8 Gebruik de resultaten uit oefening 4.7 om volgende getallen uit te rekenen tot op vijf decimalen na de komma nauwkeurig: a. e; b. sin(π/0); c. cos(π/0). Oefening 4.9 Schrijf de formule van McLaurin met restterm van Lagrange op voor de volgende functies. a. f (x) = ln( + x) (tot op orde n; de restterm hoef je niet uit te rekenen) Men kan aantonen dat de restterm naar nul nadert voor x (,]. b. f (x) = ( + x) m waarbij m R (tot op orde n; de restterm hoef je niet uit te rekenen) Om de formule elegant te herschrijven voeren we veralgemeende binomiaalcoëfficiënten in: ( ) m m(m )(m 2) (m i + ) = i i! Merk op dat we de gewone binomiaalcoëfficiënten terugvinden als m N. Men kan aantonen dat de restterm naar nul nadert voor x (,]. c. f (x) = shx en f (x) = chx. Toon aan dat de restterm naar nul gaat als n naar oneindig gaat. Oefening 4.0 Schrijf de formule van McLaurin tot op orde 4 met restterm van Liouville op voor de volgende functies. a. f (x) = secx b. f (x) = ln cosx c. f (x) = tgx 6

Reeks 5 Afgeleiden 3 Berekenen van limieten met behulp van de formule van Taylor De formule van Taylor biedt ons een alternatieve manier om, ingeval de limiet lim f (x) = lim g(x) = 0 x a x a f (x) lim x a g(x) uit te rekenen. We maken dit duidelijk aan de hand van het volgende voorbeeld: sin(x) x lim x 0 x 2 (e x ) We gebruiken de formule van Taylor, met restterm van Liouville : zodat sin(x) = x x3 3! x3 λ met lim 3! x 0 e x = + x + xµ met lim µ = 0 x 0 sin(x) x lim x 0 x 2 (e x ) x3 3! x3 3! λ x 0 = lim x 3 + x 3 µ = lim x 0 6 6 λ + µ = 6 Oefening 5. Gebruik de formule van Taylor om de volgende limieten te berekenen. a. lim x 0 e x e x sinx cosx a2. lim x π/2 π 2x ( a3. lim x x x ) lnx a4. lim (cos ) x x x + 7

sinx x b. lim x 0 x 2 (e x ) xcosx sinx + x3 3 b2. lim x 0 x 5 + x 4 sinx b3. lim x 0 x 2 sin 2 x x 2 sin 2 x b4. lim x 0 e x + e x 2cosx ln( + x) c. lim x 0 tgx sinx x 3 c2. lim x 0 x( cosx) 2 tg 3 x sin 3 x ( 2 + cosx c3. lim x 0 x 3 sinx 3 ) x 4 sinx 2x3 shx tanhx x + x2 c4. lim x 0 x 2 (ln( + x)) 4 Extreme waarden van een functie in veranderlijke Oefening 5.2 Bepaal de locale maxima en minima van de volgende functies. a. f (x) = x 2 + ( + 2xtgx)cos 2 x a2. f (x) = x 2 e x a3. f (x) = 2x + 3 3 x 2 a4. f (x) = x bgtgx b. f (x) = x 4 + 2x 3 3x 2 4x + 4 b2. f (x) = ex x 8

b3. f (x) = cosxcos2x b4. f (x) = x + 2 + x 2 5x + 6 c. f (x) = x 4 3 ( x) 3 (x > 0) c2. f (x) = x c3. f (x) = ( x 2 + ) x 2 + 2e 2e c4. f (x) = e (x2 +2x) x 2 + 2x 8 Oefening 5.3a Een raaklijn in een punt van de hyperbool xy = 6 snijdt de coördinaatassen in de punten P en Q. Wanneer is de afstand van P tot Q het kortst? Oefening 5.3b Een raam, gevormd onderaan door een rechthoek en bovenaan door een halve cirkel, heeft een constante omtrek l. Welke zijn de afmetingen als de oppervlakte maximaal wordt? Oefening 5.3c Bepaal de vergelijking van de rechte door het punt (3,4) die in het eerste kwadrant met de assen een driehoek vormt met minimale oppervlakte. Oefening 5.4a Een rivier is 5 km breed. Een man met een roeiboot bevindt zich aan de ene oever in een punt P. Hij wenst het punt B aan de overkant te bereiken. B ligt op 6 km van A, waar A de (rechthoekige) overzijde is van P. Hij roeit met een snelheid van 2 km per uur, en wandelt met een snelheid van 4 km per uur. Waar moet hij met zijn boot aankomen om dit op de kortst mogelijke tijd te doen? Oefening 5.4b Om 9 uur ligt het schip Atlantic op 65 km ten oosten van het schip Pacific. De Atlantic vaart westwaards met een snelheid van 0 km per uur. De Pacific vaart zuidwaarts met een snelheid van 5 km per uur. Wanneer zullen de twee schepen het dichtst bij elkaar zijn, en hoeveel is dan de afstand? Oefening 5.4c Een gelijkbenige driehoek is ingeschreven in een cirkel met straal r en heeft tophoek 2α. Voor welke hoek α is de omtrek van de driehoek extreem. Oefening 5.5a Een kantoorgebouw wordt opgetrokken. De kosten voor de gelijkvloerse verdieping bedragen miljoen Euro, voor de eerste verdieping, miljoen, voor de tweede,2 miljoen enzovoort. Voor de aankoop en registratie van de grond moet 5 miljoen Euro neergelegd worden. De jaarlijkse opbrengst is 0, 2 miljoen Euro per verdieping. Hoeveel verdiepingen moeten opgetrokken worden om de periode van afschrijving (dit is de periode waarop de investering gerecupereerd 9

Q B R b A a C Figure : Het probleem van Viviani wordt) minimaal te houden? Hoeveel bedraagt dan de afschrijvingsperiode? Oefening 5.5b De intensiteit van een warmtebron is omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand tot de bron: I = a r 2 waarbij r de afstand tot de bron. We beschouwen nu twee bronnen, die op een afstand s van mekaar geplaatst worden. De bronnen zijn niet even intens: de constanten die erbij horen noemen we respectievelijk a en b. In welk punt gelegen tussen de twee bronnen zal de temperatuur het laagst zijn? Oefening 5.5c (het probleem van Viviani) We beschouwen twee evenwijdige rechten, en een derde die de twee rechten snijden in de punten A en B. Op de rechte door A nemen we een tweede punt C gelegen op een afstand a van A. Vanuit C trekken we een rechte die de rechte door B snijdt in een punt Q. R is het snijpunt van AB en CQ (zie Figuur ). Hoe moeten we het punt Q kiezen opdat de som van de oppervlaktes van de driehoeken ACR en BQR minimaal zou zijn? Oefening 5.6a De kabeltelevisiemaatschappij Interbang heeft 000 klanten, die elk maandelijks 20 euro betalen. Elke verlaging van de prijs met euro trekt 00 nieuwe klanten aan. Welke prijs zal de maatschappij aanrekenen om zo veel mogelijk inkomsten te hebben? Oefening 5.6b Een boer moet een omheining aanleggen rond een rechthoekig perceel. Een zijde van zijn perceel ligt langs een rivier, en de aanliggende zijde langs een weg. De lengte van de twee rechthoekszijden x en y kan hij verder vrij kiezen, maar de oppervlakte van het perceel moet wel 6000 m 2 bedragen, opdat de schapen van de boer voldoende gras zouden hebben. Aan de kant van de rivier moet geen omheining aangelegd worden, en de omheining aan de kant van de weg kost de helft meer dan die in open veld. Hoe zal de boer x en y kiezen om er zo goedkoop mogelijk vanaf te komen? Oefening 5.6c Een foton beweegt van een punt A naar een punt B. Het punt A bevindt zich in een 20

A a a P b b c B Figure 2: De wet van Snellius bepaald medium (bijvoorbeeld vacuum of lucht), en het punt B in een ander (bijvoorbeeld water of glas). De lichtsnelheid hangt af van het medium waarin het foton zich beweegt. Onderstel dat de twee media gescheiden worden door een vlak. Het foton volgt de baan APB, met P op het scheidingsvlak, waarvoor de reistijd minimaal is. Als v de snelheid in medium, en v 2 de snelheid in medium 2, toon dan aan dat () sinα v = sinβ v 2 waarbij α en β als Figuur 2. () wordt de brekingswet van Snellius genoemd. Reeks 6 Partiële afgeleiden, differentieerbaarheid, gradient en extreme waarden Oefening 6. Bepaal de matrix van de afgeleide van de functie F in het punt x. a) ( ) x 2 + 2x + cosy x F : R 2 R 3 ; F = y 2 + 2x + sinx y tgy b) x ( ) F : R 3 R 2 xyz ; F y = x 2 y 2 z 2 z x e x + e y + e z c) F : R 3 R 3 ; F y = e + e y + e z z chx + chy 2

Oefening 6.2 Bereken de richtingsafgeleide D u f ( a). a) f (x,y,z) = xyz; a = ( 4,2,2); u = (,4,7) a2) f (x,y) = bgtg x ; a = (,); u = (,3) y b) f (x,y,z) = x 2 + y 2 + z 2 ; a = (,2,3); u = (0,, 3) b2) f (x,y) = e (x2 +y 2) ; a = (0,0); u = (,2) c) f (x,y) = xsiny; a = (0,π/2); u = ( 2, 2) c2) f (x,y) = ln x 2 + y 2 ; a = (,); u = (,3) Oefening 6.3 Bereken de totale differentiaal van volgende functies a) f (x,y) = lntg x y b) f (x,y) = xlny + yln sinx siny c) f (x,y,z) = ln(e x + e y + e z ) Oefening 6.4 Bepaal de vergelijking van het raakvlak aan het oppervlak met vergelijking z = f (x,y) in het punt a. a) z = x 2 y 2, a = (,,0) b) z = sinxsiny, a = (π/2,0,0) c) z = x 2 + y 2, a = (,, 2) Oefening 6.5a De algemene gaswet stelt dat de druk p, de temperatuur T, en het volume V van een gas voldoen aan de betrekking pv = kt waarbij k een constante is. Toon aan dat V p V = p en V p V + T p T = 0 22

Oefening 6.5b Bekijk een driehoek met zijden a, b en c, en θ de hoek ingesloten tussen de zijden met lengtes b en c. De cosinusregel stelt dat a 2 = b 2 + c 2 2bccosθ De lengtes van de zijden en de hoek θ veranderen met de tijd. Op een tijdstip t 0 hebben we b 0 = 0 cm, c 0 = 5 cm en θ 0 = π/3.. Bepaal a 0 ; 2. als gegeven is dat c en θ constant blijven, bepaal dan de snelheid waarmee a verandert in functie van b op het tijdstip t 0 ; 3. gebruik dit om in benadering te bepalen hoeveel a verandert als b met cm afneemt; 4. als gegeven is dat b en c constant blijven, bepaal dan de snelheid waarmee a verandert in functie van θ op het tijdstip t 0 ; 5. als gegeven is dat a en b constant blijven, bepaal dan de snelheid waarmee c verandert in functie van θ op het tijdstip t 0. Oefening 6.5c Bekijk een driehoek met zijden a, b en c, en θ de hoek ingesloten tussen de zijden met lengtes b en c. De oppervlakte S van de driehoek wordt gegeven door de formule S = 2 bcsinθ Op een tijdstip t 0 hebben we b 0 = 20 cm, c 0 = 5 cm en θ 0 = π/3.. Bepaal de oppervlakte S 0 op tijdstip t 0 ; 2. als gegeven is dat c en ϑ constant blijven, bepaal dan de snelheid waarmee S verandert in functie van b op het tijdstip t 0 ; 3. als gegeven is dat b en c constant blijven, bepaal dan de snelheid waarmee S verandert in functie van θ op het tijdstip t 0 ; 4. gebruik dit om in benadering te bepalen hoeveel S verandert als θ verminderd wordt met ; 5. als gegeven is dat S en θ constant blijven, bepaal dan de snelheid waarmee c verandert in functie van b op het tijdstip t 0. Oefening 6.6 Een harmonische functie f : R 2 R is een functie die voldoet aan de vergelijking van Laplace: 2 f x 2 + 2 f y 2 = 0 23

Bewijs dat de volgende functies harmonische functies zijn a) f (x,y) = x 3 3xy 2 b) f (x,y) = e y cosx c) f (x,y) = ln x 2 + y 2 Oefening 6.7 Toon aan dat volgende functies oplossingen zijn van de golfvergelijking a) f (x,t) = (Ax + B)(Ct + D) 2 f t 2 c2 2 f x 2 = 0 b) f (x,t) = (Ae kx + Be kx )(Ce ckt + De ckt ) (k constant) c) f (x,t) = g(x ct) (g tweemaal differentieerbaar) Oefening 6.8 Schrijf de formule van Taylor (zonder restterm) op voor de volgende functies a) f (x,y) = x y, rond (,), tot op orde 3 b) f (x,y,z) = sin(x 2 + 2y 2 + z), rond (0,0,0), tot op orde 3 c) f (x,y,z) = sinxsinycosz, rond (0,0,0), tot op orde 4 Extreme waarden van functies in n veranderlijken Oefening 6.9 Onderzoek de extreme waarden van de volgende functies a) f (x,y) = 2x 4 + 4x 3 y + 3y 2 b) f (x,y) = x 2 + y 2 4x + 6y + 25 c) f (x,y) = x 3 + y 3 + 3xy Oefening 6.0a Bepaal het punt in het vlak waarvoor de som van de kwadraten van de afstanden tot de rechten x = 0, y = 0 en x + 2y 6 = 0 minimaal is. Oefening 6.0b Bepaal het punt in het vlak met vergelijking 2x y+2z = 6 dat het dichtst bij de oorsprong ligt. Oefening 6.0c Verdeel 20 in drie delen zodat de som van de produkten van twee verschillende delen maximaal is. 24

Reeks 7 Impliciete functies Oefening 7. Ga na of de volgende betrekking y als impliciete functie van x bepaalt in een omgeving van (x 0,y 0 ). Bepaal dan dy en d2 y. Bepaal telkens de vergelijking van de raaklijn in het punt 2 (x 0,y 0 ) aan de kromme met vergelijking f (x,y) = 0. a) f (x,y) = ye cosx e y = 0 met (x 0,y 0 ) = (0,) b) f (x,y) = bgtg y x ln x 2 + y 2 = 0 met (x 0,y 0 ) = (,0) c) f (x,y) = x 2 2xy + y 2 + x + y 2 = 0 met (x 0,y 0 ) = (,0) Oefening 7.2a De vergelijking z 3 2xz + y = 0 bepaalt z als impliciete functie van x en y, waarbij z(,) =. Schrijf de termen tot en met orde 2 van de reeksontwikkeling van z in machten van x en y. Bepaal ook de vergelijking van het raakvlak aan het oppervlak met vergelijking z 3 2xz + y = 0 in het punt (,,). Oefening 7.2b Bereken z x betrekking en z y als z als impliciete functie van x en y bepaald wordt door de ( ) sin(x + y) + sin(y + z) + sin(z + x) = waarbij ( π z 4, π = 4) π 4 ( Bepaal dan de vergelijking van het raakvlak aan het oppervlak met vergelijking ( ) in het punt π 4, π 4 4), π. Oefening 7.2c Bereken 2 z x y als z als impliciete functie van x en y gegeven wordt door de formule ( ) z 3 xz y = 0, met z(,0) = Bepaal ook de vergelijking van het raakvlak in het punt (,0,) aan het oppervlak met vergelijking ( ). Oefening 7.3a Het stelsel ( ) { y z + z y = x x + y + z = 2( + e) bepaalt y en z als impliciete functies van x, waarbij gegeven is dat y( + e) = en z( + e) = e 25

Bepaal dy dz en, en de vergelijking van de raaklijn in het punt ( + e,,e) aan de kromme met vergelijking ( ). Oefening 7.3b Het stelsel { x = 2bgsin y u + 2(u v) y = v x/u bepaalt u en v als impliciete functies van x en y, waarbij gegeven is dat u(2,0) = 2 en v(2,0) =. Bepaal de differentialen du en dv in het punt (2,0). Oefening 7.3c Het stelsel { u + v x y = 0 xu + yv = 0 bepaalt u en v als impliciete functies van x en y. Bereken de Jacobiaanse determinant (u, v) (x, y) Oefening 7.4a Het stelsel { x + y + z + u = 3 x 2 + 2y 3 3z 2 + 4u 2 = 0 bepaalt z en u als impliciete functies van x en y. Hierbij is gegeven dat z(,) = en u(,) = 0 Bereken de partiële afgeleiden z x (,) en 2 z x 2 (,). Oefening 7.4b Het stelsel { u 2 v 2 + 2x = 0 uv y = 0 bepaalt u en v als impliciete functies van x en y. Bereken de partiële afgeleide 2 u x 2. Oefening 7.4c Het stelsel ( ) { x 2 + y 2 + z 2 = 5 xy + yz 2 = 0 26

bepaalt y en z als impliciete functies van x, waarbij ook gegeven is dat y(0) = en z(0) = 2. Bereken de afgeleiden dy (0), dz (0), d 2 y 2 (0) en d2 z 2 (0) en bepaal de vergelijking van de raaklijn aan de kromme met vergelijking ( ) in het punt (0,,2). Reeks 8 Extreme waarden met nevenwaarden Oefening 8.a Bepaal de extreme waarden van de functie w = x + y op de cirkel x 2 + y 2 =. Oefening 8.b Bepaal de extreme waarden van de functie w = x 2 y 2 + 2xz op het oppervlak x + y 2 z 2 =. Oefening 8.c Bepaal de extreme waarden van de functie w = x 2 + y 2 + z 2 + u 2 als { x + y + z + u = 4 4x + 3y + 2z + u = 0 Oefening 8.2a Verdeel 47 in drie delen x,y,z > 0 zodat 2 xy + 3 yz + 4 xz extreem wordt. Bepaal tevens de aard van het extremum. Oefening 8.2b Bepaal de afstand van het punt (/2,/2,/2) tot de sfeer met vergelijking x 2 + y 2 + z 2 =. Oefening 8.2c Bepaal de extreme waarden van de functie w = x+y+2z onder de nevenvoorwaarde 3x 2 + 2y 2 + 2z 2 + 2xy + 4yz 2 = 0 Bepaal ook de aard van de extrema. Oefening 8.3a Bepaal de extreme waarden van w = xyz op het oppervlak x + y + z = 3. Bepaal de aard van deze extrema. Oefening 8.3b Bepaal de extreme waarden van de functie f (x,y,z) = xyz op de kromme { x + y + z = 5 xy + xz + yz = 8 27

Oefening 8.3c Bepaal de punten P op de rechte y = x + 4 en P 2 op de parabool y 2 = 8x zodat de afstand van P tot P 2 extreem wordt. Bepaal de aard van de extrema. Oefening 8.4a Van alle driehoeken ingeschreven in een cirkel met straal R zijn de gelijkzijdige driehoeken die waarvoor het product van de zijden maximaal zijn. Bewijs! Oefening 8.4b Van alle driehoeken ingeschreven in een cirkel met straal R zijn de gelijkzijdige driehoeken die met maximale omtrek. Bewijs! Oefening 8.4c Van alle driehoeken ingeschreven in een cirkel met straal R zijn de gelijkzijdige driehoeken die waarvoor de som van de kwadraten van de zijden maximaal zijn. Bewijs! Oefening 8.5a Bepaal de rechthoekszijden x en y van de rechthoekige driehoeken met oppervlakte S waarvan de omtrek extreem is. Bepaal de aard van de extreme waarden. Oefening 8.5b Gegeven zijn de punten A = (, 0, ), B = (0,, ) en C = (,, 0). Bepaal het punt P gelegen in het vlak x + 2y 3z = /4 waarvoor AP 2 + 2 BP 2 + 3 CP 2 minimaal is. Oefening 8.5c In R 3 beschouwen we de ellips met vergelijking { 2x 2 + y 2 4 = 0 x + y + z = 0 Bepaal de punten op de ellips die het dichst en het verst van de y-as liggen. Oefening 8.6a Maximaliseer het volume van de balk in het eerste octant, met zijden evenwijdig met de coördinaatvlakken, waarvan de oorsprong een hoekpunt is, en het tegenovergelegen hoekpunt ligt op het vlak dat de drie coördinaatassen snijdt in de punten (a,0,0), (0,b,0) en (0,0,c) (met a,b,c > 0). Oefening 8.6b Een fabrikant maakt metalen balkvormige doosjes. Aan de bovenkant zijn de doosjes open. Omdat de bodem steviger moet zijn dan de zijkanten, wordt daarvoor een ander metaal gebruikt, dat per oppervlakteeenheid driemaal zo duur is als het metaal dat gebruikt wordt voor de zijden. Als het volume van een doosje 96 cm 3 moet zijn, bepaal dan de afmetingen van het doosje die de kostprijs minimaliseren. Oefening 8.6c Beschouw een rechthoek met basis x en hoogte y, en een gelijkbenige driehoek met basis x en tophoek θ. We plaatsen de driehoek bovenop de rechthoek, en krijgen zo een vijfhoek. Als gegeven is dat de omtrek van de vijfhoek gelijk is aan, bepaal dan x, y en θ zodat de oppervlakte maximaal is. 28

Reeks 9 De integraal van een continue functie Primitieve functies Oefening 9. Bewijs de volgende formules a. secx = ln secx + tgx + c = 2 ln + sinx sinx + c b. cosecx = ln cosecx cotgx + c = ln cosecx + cotgx + c = 2 ln cosx + cosx + c = ln tg x + c 2 c. x x 2 a = ln x + 2 a 2 + c 2 Substitutie Oefening 9.2 Bereken de volgende onbepaalde integralen a. a2. 2x 2 + 2x + 5 9x 2 25 a3. (x + 2) x 2 + 2x 3 a4. (x + 3) x 2 + 6x a5. sec x x a6. (sec4x ) 2 29

a7. 3x 3 4x 2 + 3x x 2 + a8. x + 2 4x x 2 a9. 3x 2 + 5 a0. a. x 3 x 2 xcotgx 2 a2. a3. cosec2x cotg2x 28 2x x 2 a4. a5. b. x 2 x x 2 x 2 x 6 b2. (x + 3) x 2 b3. b4. b5. (x + ) x 2 4x + 8 x 2 + 6x + 8 (2 x) 4x 2 + 4x 3 30

b6. b7. b8. b9. x 2 + 2x (x + ) 2 ( + tgx) 2 secxtgx a + bsecx secxtgx 9 + 4sec 2 x b0. b. 25 x 2 3 2x x 2 b2. cos 2 xsinx b3. b4. 4x 2 + 9 (x + 3) 5 4x x 2 b5. x 2 4 c. ( + x) 2 x c2. e x cose x c3. 4x 2 + 9 c4. 2x 3 4x 2 3

c5. c6. x 2 x 3 + 2 x 2 e /x c7. c8. c9. + cosx x x 4 + 3 (x + ) x 2 4x + 8 c0. c. x 2 36 4x 2 4x + 5 c2. x 2 2x 3 c3. 2x 7 x 2 + 9 c4. c5. (2x + 3) 9x 2 2x + 8 + x 2 Partiële integratie Oefening 9.3 Bereken de volgende onbepaalde integralen a. a2. xsinx x + x 32

a3. a4. a5. a6. b. b2. b3. b4. b5. b6. c. c2. c3. c4. sin 2 x x 3 e 2x bgtg x x 2 ln( x) xe x bgsin x sec 3 x (x 2 + 7x 5)cos2x x 2 e x e ax sinbx x 2 lnx xbgsinx 2 x 2 sinx e ax cosbx c5. a 2 x 2 c6. (x 2 + )(x 2 + 4)e 2x 33

De bepaalde integraal Oefening 9.4 Bereken de volgende bepaalde integralen a. a2. a3. a4. b. b2. b3. b4. c. c2. c3. c4. 2 2 2π/3 0 π/2 π/6 0 8 e π/4 0 6 0 4 π/3 0 0 π/4 0 x 2 + 4 dθ 5 + 4cosθ cos 2 tdt x 3/2 + x ( + 3 x) lnx 2 + 3tgx x /4 + x/2 x sinx ( e 2x ) /2 sin 5 θ cos 2 θ dθ 34

Oppervlakte Oefening 9.5a Bereken de oppervlakte van het vlak deel gelegen onder de parabool y = 6x x 2 en boven de parabool y = x 2 2x. Oefening 9.5b Bereken de oppervlakte van het vlak deel gelegen boven de kromme y 3 = x 2 en onder de parabool y = 2 x 2. Oefening 9.5c Bereken de oppervlakte van het begrensde vlak deel begrensd door de krommen y = 2x 2 e x en y = x 3 e x. Oefening 9.6a Bereken de oppervlakte ingesloten door de kromme y 2 = x 2 x 4. Oefening 9.6b Bepaal de oppervlakte van het domein begrensd door de y-as, de rechten y =, y = 3, en de parabool x = 8 + 2y y 2. Oefening 9.6c Bepaal de oppervlakte van het gebied gelegen tussen de y-as en de parabool x = 4 y 2. Oefening 9.7a Bereken de oppervlakte van het gebied gelegen tussen de x-as en een boog van de cycloide { x = t sint y = cost Oefening 9.7b Bereken de oppervlakte van het gebied begrensd door de gesloten kromme { x = 2 + cost y = 4sint Oefening 9.7c Bereken de oppervlakte van het gebied begrensd door de cardioide { x = a(2cost cos2t) y = a(2sint sin2t) Reeks 0 De integraal van een continue functie 2 Rationale functies Oefening 0. Bereken de volgende onbepaalde integralen a. x 2 a 2 35

a2. 3x + 5 x 3 x 2 x + a3. x 2 + 2 x 3 a4. a5. b. sin 4 xcosx 2 sin2x sin 3 x + cos 2 x 4sinx + 3 x 7 + x 5 + x 3 + x (x 2 + 2) 2 (x 2 + 3) 2 a 2 x 2 b2. b3. x 4 x 3 3x 2 2x + 2 x 3 + x 2 2x 2x 2 + 3 (x 2 + ) 2 b4. x 2 + x + 2 (x 2 + 2x + 3) 2 b5. x 3 + x + (x 2 + ) 2 c. x + x 3 + x 2 6x c2. c3. c4. c5. x 4 x 3 x x 3 x 2 x 3 + x 2 + x + 2 x 4 + 3x 2 + 2 x 5 x 4 + 4x 3 4x 2 + 8x 4 (x 2 + 2) 3 3x 5 + 5x 4 + 6x 3 + 5x 2 + 7x x 3 + x 2 + x 36

Rationale functies van sinx en cosx Oefening 0.2 Bereken de volgende onbepaalde integralen a. sin 3 3xcos 5 3x a2. cosx (x [0,π]) a3. cotg3xcosec 4 3x a4. a5. a6. b. b2. 5 + 4sinx sin 2 xcos 2 x (tg 2 x tg 4 x) cos 5 x sin 4 x b3. b4. + sinx cosx sin3xsin2x b5. b6. c. sinx cos 2 x 3 + cos2x sin 2 xcos 3 x 37

c2. c3. sin3xcos5x tg 3 2xsec 3 2x c4. c5. c6. 2 + cosx cosec2x cotg2x cos 2 2x + cos2x Rationalisatie van irrationale functies Oefening 0.3 Bereken de volgende onbepaalde integralen a. ( + 3 x) 2 x a2. x 4 x a3. x 3x 2 + 2x (x > 3 ) a4. 9 4x 2 x a5. x 2 2x x 2 a6. b. x + x x 3 2x x 2 b2. x 2 4 + x 2 38

b3. 4 + x 2 x 6 b4. b5. b6. ( + x 2 ) 5/2 (4x 3) x 2 + 3 + 4 x x c. c2. c3. x ( + 3 x) 2 ( + x 2 ) 3/2 x 2 x 2 4 c4. c5. (6 9x 2 ) 3/2 x 6 x + 4 x c6. x (5 4x x 2 ) 3 Kracht, arbeid en energie Oefening 0.4 De lengte van een veer in evenwichtstoestand is x 0. Als we de veer uitrekken of inkrimpen tot een lengte x = x 0 + h, dan werkt op de veer een kracht F die de veer terugroept naar de evenwichtstoestand. F hangt af van h. Als we voor F de formule van Taylor opschrijven tot op orde, en hogere orde termen verwaarlozen, dan vinden we F(h) = kh Dit is de wet van Hooke. Deze is in goede benadering geldig voor h klein. De constante k noemen we de veer constante. 39

) Bepaal een formule voor E(h), de energie die nodig is om de veer vanuit evenwichtslengte x 0 uit te rekken (of in te krimpen) tot lengte x 0 + h. 2) Als gegeven is dat de energie die nodig is om de lengte van de veer uit te rekken van 2 naar 22 cm het dubbele is van de energie die nodig is om ze uit te rekken van 20 naar 2 cm, bepaal dan de lengte van de veer in evenwichtsstand. 3) De energie die nodig is om de veer vanuit evenwichtstoestand 0 cm langer te maken is 0 Joule. Bepaal de veerconstante k. Wat is de extra energie die nodig is om de veer nog 0 cm langer te maken? Herhaal dat kracht gegeven wordt in Newton, N = kgm/sec 2, en energie in Joule, J = Nm = kgm 2 /sec 2. Oefening 0.5 Kracht wordt soms ook in kg uitgedrukt. kilogram wordt dan geïdentificeerd met de kracht die het zwaartekrachtveld van de aarde uitoefent, m.a.w. kg wordt geïdentificeerd met 9,8 Newton (de valversnelling is immers 9,8 m/sec 2 ). Energie en arbeid kunnen dan worden uitgedrukt in kgm. ) Een vat heeft hoogte h, en is gevuld met een vloeistof met dichtheid σ. De doorsnede van het vat met het horizontaal vlak op hoogte x heeft oppervlakte A(x). Stel een formule op die toelaat om te berekenen hoeveel energie er nodig is om het vat vanbovenuit leeg te pompen, (m.a.w. om al de vloeistof op te tillen tot hoogte h). 2) Ons vat is nu een cilindervormig biervat, met een inhoud van 50 liter en hoogte 50 cm. Het vat staat rechtop, en bier heeft dezelfde dichtheid als water (niet dezelfde smaak). Hoeveel energie is er nodig om het vat van bovenuit leeg te pompen. Schrijf het resultaat in kgm. 3) Zelfde vraag als het vat op zijn kant ligt. 4) Zelfde vraag, maar nu is heeft het vat de vorm van een omwentelingskegel, met hoogte 50 cm. Oefening 0.6 In een bassin bevindt zich een vloeistof met dichtheid σ. De druk op diepte x is dan xσ; dit wil zeggen dat op een voorwerp dat zich op diepte x bevindt een kracht xσ per oppervlakteëenheid wordt uitgeoefend. Als we x in meter uitdrukken, en σ in kilogram per kubieke meter, dan staat xσ maal de oppervlakte in kilogram. ) Aan een uiteinde wordt het bassin afgebakend door een stuwdam. Stel w(x) de breedte van de stuwdam op diepte x, en onderstel dat het bassin een diepte h heeft. Stel een formule op die toelaat om de kracht F uitgeoefend op de stuwdam te berekenen. 2) Bepaal F als de stuwdam trapeziumvormig is, met aan de onderkant basis b = 45 meter, en aan de bovenkant basis B = 60 meter, en de diepte van het bassin 0 meter is. Het bassin is gevuld met water. 3) Een zwembad is 25 meter lang en 0 meter breed. Aan de ene kant is de diepte 3 meter, en aan de andere meter. De bodem heeft een lineaire helling. Bereken de kracht die het water uitoefent op de vier zijwanden. 40

Reeks Oneigenlijke integralen en booglengte Oneigenlijke integralen van de eerste soort Oefening. Bereken de volgende oneigenlijke integralen van de eerste soort a. a2. a3. b. b2. b3. c. c2. c3. + 0 6 + x 2 + 4 (4 + x 2 ) 2 3 x 2 3 e x 0 + 0 + + + + e 2x e x sinx + 4x 2 e x + e x 2 lnx x2 x2 Oneigenlijke integralen van de tweede soort Oefening.2 Bereken de volgende oneigenlijke integralen van de tweede soort a. 3 0 9 x 2 4

a2. a3. π/2 0 cos x sinx ln + x x 3 x x 2 b. 4 0 3 x b2. b3. c. c2. c3. 0 2 2 0 2 + 0 x 2 ln( x) (4 x) 2 2 x x 2 lnx (x + ) 2 Booglengte Oefening.3a Bepaal de lengte van de boog met parametervergelijkingen { x = ln +t 2 y = bgtgt waarbij t [0,]. Oefening.3b Bepaal de lengte van de boog met parametervergelijkingen { x = 2cost + cos2t + y = 2sint + sin2t waarbij t [0,2π]. Oefening.3c Bepaal de lengte van de cardioide met parametervergelijkingen { x = a(2cost cos2t) y = a(2sint sin2t) 42

Oefening.4 Bepaal de lengte van de boog met vergelijking a. x = 3y 3/2, waarbij y [0,4] b. 24xy = x 4 + 48, waarbij x [2,4] c. y = a 2 (ex/a + e x/a ), waarbij x [0,a] Oefening.5 Bepaal de lengte van de boog met vergelijking in poolcoördinaten a. ρ = e 2θ, waarbij θ [0,2π] b. ρ = acos 4 θ 4, geslotenkromme c. ρ = asin 3 θ 3, geslotenkromme Oefening.6a Bepaal de lengte van de ruimtekromme met parametervergelijkingen x = t 4 y = 4 3 t3 z = t 2 waarbij t [,]. Oefening.6b Bepaal de lengte van de ruimtekromme met parametervergelijkingen x = e t cost y = e t sint z = e t waarbij t [0,T ]. Oefening.6c Bepaal de lengte van de ruimtekromme met parametervergelijkingen x = 2cost y = 2sint z = 3t π waarbij t [0,π]. 43

Oefening.7a Bepaal de lengte van de ruimtekromme met vergelijkingen { y = 2ax z = 2ax x 2 + abgcos a x a tussen de punten (0,0,0) en (2a,2a,πa). Oefening.7b Bepaal de lengte van de ruimtekromme met vergelijkingen { x 2 = 3y 2xy = 9z tussen de punten (0,0,0) en (3,3,2). Oefening.7c Bepaal de lengte van de ruimtekromme met vergelijkingen { y = abgsin x a z = a 4 ln a+x a x tussen de punten (0,0,0) en (x 0,y 0,z 0 ). 44

Antwoorden Oefening.2 a. 3/5; ; 2; 5/2; + ; /3; 5 b. 0; 0; /2; e 4 ; 3; ; c. 0; e 6 ; 3; 5/2; + als x, 0 als 0 < x < ; 0. Oefening.3 a. e ; e 2 ; b. e 2 ; e 2 ; c. e 2 ; e ab. Oefening.5 a /7; 9/2; /3 b 6; 2x; 6/5 c 3; 5/2 5x + ; 0 Oefening 2.2 a linkerlimiet : /3; rechterlimiet : 0 b linkerlimiet : /3; rechterlimiet : c linkerlimiet : 0; rechterlimiet : Oefening 2.5 a. ) ; 2) 2 3) limiet bestaat niet: stel y = mx; 4) 0; 5) limiet bestaat niet: stel y = mx en x = 0; 6) y 3 x + y 2 y y 2 ( x + y 2 ) y 0 b. ) limiet bestaat niet: stel y = mx; 2) 0; 3) ; 4) 2 5) /3; 6) limiet bestaat niet: stel y = mx en y = 0; c. ) ; 2) /2; 3) limiet bestaat niet: stel y = mx; 4) 0 x 3 x 2 + y 4 sin x 2 + y 2 x 0 5) limiet bestaat niet: stel y = mx en y 3 = x 2 ; 6) /3 45

Oefening 2.6 a. overal continu; a2. linkscontinu, maar niet rechtscontinu in 0 en 2; overal elders continu; b. nergens continu; b2. niet continu in x = kπ met k Z \ {0}; niet continu in x = 0; c. niet continu in 0; c2. overal continu Oefening 2.7 a. overal continu, behalve in (0,0); a2. overal continu; b. overal continu, behalve in {(x,x) x 0}; b2. overal continu, behalve in {(x,y) x Z of y Z}; c. overal continu, behalve in {(x,y) x = 0 of y = 0}; c2. overal continu, behalve in (0,0) Oefening 3.2 a. y = e x( x + lnx ) a2. y = e +2x ( ) + 2x + 2x a3. y = x2 ( x 4 ) a4. y = cosxcos(sinx) a5. y ln( + sinx) = sin 2 x b. y = x x ( + lnx) b2. y lnx lnx = 2x x b3. y = 0(6v 4)x 4 ( b4. y = tg 4 x 2 + tg 2 )( x 2 + + sec 2 ) x 2 x + x 2 + b5. y = 3 5 ( + xe x ) 2 5 e x ( + x ) 2 46

c. y = 4 2x + 3 sec 2 ln(2x + 3) 2 ( ) c2. y = x + (lnx)2 + lnx x x x xx c3. y = (a 2 b 2 )sinx (b + acosx) 2 + (a + bcosx) 2 c4. y = sec 2 x 2 ( 2 + tg x 2) 2 3 c5. y = 6e 3x tge 3x sec 2 e 3x Oefening 3.3 a y = x; b y = 3x 0; c y = x 2kπ (k Z) Oefening 3.4 a bgtg6/7; b bgtg2 2; c π/4 Oefening 3.6 a dv dw = w2 ; b dv 3 dz = 3z2 2 2 ; c dv dw = 3 W 2 Oefening 3.7 a A r Oefening 3.8 A = θr; b θ = r2 2 ; c θ r = 4A r 3 a dv dt = 225cm 3 /sec; b dv dt = 600πcm 3 /min; c ds dt = 320πcm2 /min Oefening 4. a In het punt (3,6). De raaklijn heeft vergelijking x y + 3 = 0, en de normaal x + y 9 = 0. b ds/dt = 3k 3 t 2 /2 c v(3) = 2,8 km/uur; v(5) = 86/ 97 km/uur; v = 0 om 3 uur 6 minuten 48 seconden. Oefening 4.2 a a =, b = 3, c = 5 b a =, b =, c = 4, d = 3 c dh/dt = 9/4 cm/min 47

Oefening 4.3 a Wanneer de hoek tussen de halve rechten waarop de trein en de wagen zich bevinden scherp is: snelheid 25 km/uur; wanneer deze hoek stomp is: snelheid 25 3 km/uur. b 5 km/uur. c ds/dt = 24 3 cm 2 /min. Oefening 4.6 a ; ; b 0; 4/π; c ; 0. Oefening 4.7 a. e x = + x + x2 2 + x3 xn + + 3! n! + x n+ eθx (n + )! b. sin(x) = x x3 3! + x5 5! + + ( )n x 2n (2n )! + ( )n x 2n+ (2n + )! cos(θx) c. cos(x) = x2 2! + x4 x2n + + ( )n 4! (2n)! + x 2n+2 ( )n+ (2n + 2)! cos(θx) Oefening 4.9 a. ln( + x) = x x2 2 + x3 3 x4 xn + + ( )n 4 n + r n b. ( + x) m = + mx + ( ) m x 2 + 2 ( ) m x 3 + + 3 ( ) m x n + r n (x) n c. sinh(x) = x + x3 3! + x5 x2n + + 5! (2n )! + x2n+ (2n + )! cosh(θx) Oefening 4.0 cosh(x) = + x2 2! + x4 x2n + + 4! (2n)! + x2n+2 (2n + 2)! cosh(θx) a. secx = + x 2 + 35 6 x4 + b. ln cosx = x2 2 x4 2 + c. tgx = x + x3 3 + 48

Oefening 5. a. 2; /2; 3/2; / e. b. /6; /60; /3; 0. c. /2; /3; /60; /6. Oefening 5.2 a. x = 0: minimum a2. x = 0: minimum; x = 2: maximum a3. x = 0: minimum; x = : maximum a4. geen extremum b. x = en x = 2: minimum; x = /2: maximum b2. x = : minimum b3. x = 2kπ en x = ±φ + (2k + )π: maxima x = (2k + )π en x = ±φ + 2kπ: minima (k Z en φ = bgcos b4. x = 2: minimum c. x = 0: minimum; x = 4/5: maximum c2. x = 0: minimum c3. x = ±/ 2e: minimum; x = 0: maximum c4. x = : minimum; x = ± 2 2: maximum 6 ) Oefening 5.3 a. in de punten (4,4) en ( 4, 4) b. lengte 2l/(π + 4) en breedte l/(π + 4) c. y 4 = 4 3 (x 3) Oefening 5.4 a. op 5/ 3 km van A b. te uur c. maximum voor α = π/6 Oefening 5.5 a. 0 verdiepingen (de gelijkvloerse inbegrepen); de afschrijvingsperiode bedraagt dan 0 jaar en 3 maanden. b. op afstand 3 as/( 3 a + 3 b) van de bron met bijhorende constante a. c. Q wordt gekozen op afstand a( 2 ) van B. Oefening 5.6 a. 5 euro b. 80 m bij 200 m. Oefening 6. ( ) 2x + 2 siny x a. D F = 2 + cosx 2y y 0 sec 2 y 49

x ( ) yz xz xy b. D F y = 2xy 2 z 2 2x 2 yz 2 2x 2 y 2 z z ( ) e x e y e z x c. D F = e x e y e z y shx shy 0 Oefening 6.2 a. 92 ; 2 b. 4 ; 0 c. 2 ; Oefening 6.3 a. d f = 2 y b. d f = 2x cosec ( x y y dy) ( ) ( x sinx ) lny + ycotgx + + ln y siny ycotgy dy c. d f = ex + e y dy + e z dz e x + e y + e z Oefening 6.4 a. z = 2x 2y b. z = y c. x + y 2z = 0 Oefening 6.8 a. x y = + (x ) + (x )(y ) + 2 (x )2 (y ) + b. sin(x 2 + 2y 2 + z) = z + x 2 + 2y 2 z3 6 + c. sinxsinycosz = xy x3 y 6 y3 x 6 xyz2 2 + Oefening 6.9 a. (,2/3) en (, 2/3) zijn stationaire punten en zadelpunten. (0,0) is ook een stationaire punt. De test met tweede partiële afgeleiden levert geen resultaat op, want s 2 rt = 0. f bereikt een minimum in (0,0), omdat f (x,y) = 2x 2 (x 2 + 2xy + y 2 ) 2x 2 y 2 + 3y 2 = 2x 2 (x + y) 2 + y 2 (3 2x 2 ) 0 = f (0,0) als x 3/2 50

b. (2, 3): minimum c. (0, 0): zadelpunt; (, ): maximum Oefening 6.0 a. (8/5, 6/5); b. (32/9, 6/9, 32/9); c. (40, 40, 40). Oefening 7. a. Ja, want f (0,) = 0, en f (0,) = 2e 0. y dy y2 = tgxsecx + y ; d 2 y 2 = tg 2 xsec 2 x y3 (y + 2) (y + ) 3 + sin2 x cos 3 x Vergelijking van de raaklijn: y =. b. Ja, want f (,0) = 0, en f (,0) = 0. y dy = x + y x y ; d 2 y 2 = 2 x2 + y 2 (x y) 3 Vergelijking van de raaklijn: x y =. c. Ja, want f (,0) = 0, en f (,0) = 0. y dy 2x 2y + = 2x + 2y + ; d 2 y 2 = 8 ( 2x + 2y + ) 3 Vergelijking van de raaklijn: 3x y = 3. Oefening 7.2 a. Vergelijking van het raakvlak: 2x y z = 0. y 2 y + z(x,y) = + 2(x ) (y ) 8(x ) 2 + 0(x )(y ) 3(y ) 2 + b. Vergelijking van het raakvlak: x + y + 2z = 0. z x z y cos(x + y) + cos(x + z) = cos(y + z) + cos(x + z) cos(x + y) + cos(y + z) = cos(y + z) + cos(x + z) c. Vergelijking van het raakvlak: x + y 2z + = 0. 2 z x y = 3z2 + x (3z 2 x) 3 5

Oefening 7.3 a. dy dz = = + y z lny + yz y zy z + z y lnz y z lny yz y + z y lnz + zy z yz y + y z lny z y lnz zy z Vergelijking van de raaklijn: { (2e )y = 2x 3 ( 2e + )z = (2e + )x 4e 2 2e b. du = ( + dy)/2, dv = dy. c. (u,v) (x,y) = v u y x. Oefening 7.4 a. dz = 3, b. 2 u x 2 = 3uv2 u 3 (u 2 + v 2 ) 3. d 2 z 2 = 70 27. c. y (0) = 2 3, z (0) = 3, y (0) = 46 27, z (0) = 44 27. Vergelijking van de raaklijn: { y = 2 3 x + z = 3 x + 2 Oefening 8. a. ( 2/2, 2/2): maximum; ( 2/2, 2/2): minimum. b. (2,0,) is een stationair punt, maar geen extremum. c. (,,,): minimum. Oefening 8.2 a. maximum voor x = 20, y = 2, z = 6. b. 3/2. a. (,, /2): minimum; (,, /2): maximum. Oefening 8.3 a. (,, ): maximum; (3, 0, 0), (0, 3, 0), (0, 0, 3) zijn stationaire punten, maar geen extrema. b. (2,2,), (,2,2), (2,,2): minima; (7/3,4/3,4/3), (4/3,7/3,4/3), (4/3,4/3,7/3): maxima. c. minimale afstand voor P = (,5), P 2 = (2,4). Oefening 8.5 a. x = y = 2s: minimum. b. (5/24, 3/4, 5/24): minimum. c. (, 2, + 2) en (, 2, 2) liggen het dichtst bij de y-as; (, 2, 2) en (, 2, + 2) het verst. Oefening 8.6 a. x = a/3, y = b/3, z = c/3; b. x = y = 4 cm, z = 6 cm; c. θ = π/6, x = 2 3, y = (3 3)/6. 52

Oefening 9.2 a. a2. a3. 2x + bgtg + c 3 3 3 ln 3x + 9x 2 25 + c x 2 + 2x 3 + ln x + + x 2 + 2x 3 + c a4. x 2 + 6x + c a5. ln + sin x sin x + c a6. a7. 4 tg4x 4 ln + sin4x sin4x + x + c 3 2 x2 4x + 4bgtgx + c a8. 4bgsin x 2 2 4x x 2 + c a9. x 3x 2 2 + 5 + 5 2 3 ln x + x 2 + 5/3 a0. 3 8 ( x2 ) 4/3 + c a. 2 ln sinx2 + c a2. ln sinx + c a3. bgsin x + 6 8 + c a4. 2 ln x x + + c a5. bgsecx + c 53

b. 3 bgsinx3 + c b2. x 2 + 3bgsinx + c b3. 2 ln x2 4x + 8 + 3 2 bgtg x 2 2 + c x + 2 b4. ln x + 4 + c b5. b6. 2x 3 ln 6 2x + 3 7 + c x 2 + x + x + + c b7. tgx 2ln cosx + c b8. b9. b0. b. ln a + bsecx + c b 2secx bgtg + c 6 3 2 x 25 x 2 + 25 2 bgsin x 5 + c 2 (x + ) 3 2x x 2 + 2bgsin x + 2 + c b2. 3 cos3 x + c b3. 2x bgtg 6 3 + c b4. 5 4x x 2 + bgsin x + 2 3 + c b5. 4 ln x 2 x + 2 + c 54

c. 2 ( x + 2x 3 + x2 ) + c 5 c2. sine x + c c3. c4. c5. 2 ln 2x + 4x 2 + 9 + c 4 ln 4x2 3 4 ln 2 (x 9 3 + 2) 3 + c 2x 2x + + c c6. e /x + c c7. tg x 2 + c c8. c9. c0. c. 2 3 bgtg x2 3 + c 2 ln x2 4x + 8 + 3 2 bgtg x 2 2 + c 2 x x 2 36 8ln x + x 2 36 + c 4 (2x ) 4x 2 4x + 5 + ln (2x ) + 4x 2 4x + 5 + c c2. 6 ln 2x3 + c c3. ln(x 2 + 9) 7 3 bgtg x 3 + c c4. 9 ln 9x2 2x + 8 + 3 3x 2 bgtg 8 2 c5. ln x + x 2 + + c + c 55

Oefening 9.3 a. xcosx + sinx + c a2. 4 5 ( + x)5/2 + 2 3 x( + x)3/2 + c a3. x 2 sin2x + c 4 a4. e 2x( x 3 2 3x2 4 + 3x 4 3 ) + c 8 a5. xbgtgx 2 ln( + x2 ) + c a6. x 3 3 ln x ( x 3 3 3 + x2 ) 2 + x + ln x + c b. (x )e x + c b2. xbgsin x + x 2 + c b3. b4. 2 secxtgx + ln secx + tgx + c 2 2 (x2 + 7x 5)sin2x + 4 (2x + 7)cos2x 4 sin2x + c b5. (x 2 2x + 2)e x + c b6. c. c2. e ax a 2 (asinbx bcosbx) + c + b2 x 3 x3 ln x 3 9 + c 2 x2 bgsinx 2 + x 2 4 + c c3. x 2 cosx + 2xsinx + 2cosx + c 56