108508 - Beroep tegen onthouding promotie gegrond omdat de werkgever de procedure niet correct heeft gevolgd. UITSPRAAK in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, hierna te noemen [appellant] gemachtigde: mevrouw mr. L.R.M. Vermeulen en het College van Bestuur van [bevoegd gezag], gevestigd te [vestigingsplaats], verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. C.N. van den Heuvel 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij beroepschrift van 14 november 2018, ingekomen op 14 november 2018 en aangevuld op 16 november 2018 en 16 januari 2019, heeft [appellant] beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 11 oktober 2018 om hem niet te bevorderen naar de functie van Docent LC. De werkgever heeft op 13 december 2018 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 5 februari 2019 te Utrecht. [appellant] is ter zitting verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd ter zitting vertegenwoordigd door [directeur], directeur stafdiensten, bijgestaan door de gemachtigde. 2. DE FEITEN [appellant], geboren [datum] 1961, is sinds 1 juli 2006 in dienst van de werkgever in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang. [appellant] is benoemd als docent LB en werkzaam als docent [vak] op [school]. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao. De werkgever hanteert een Promotieregeling van LB naar LC waarin voorwaarden voor promotie van Docent LB naar Docent LC zijn opgenomen. Per brief van 14 juni 2018 heeft [appellant] met een beroep op de regeling een verzoek tot promotie naar de functie van Docent LC ingediend. Per e-mail van 11 oktober 2018 heeft de werkgever het verzoek afgewezen omdat [appellant] niet in het bezit is van een HBO- of WO-diploma. Tegen die beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld bij de Commissie. 108508/ uitspraak d.d. 8 maart 2019 pagina 1 van 5
Per brief van 18 oktober 2018 heeft [appellant] de werkgever verzocht om heroverweging van het eerder genomen besluit. De werkgever heeft dat verzoek afgewezen bij brief van 5 november 2018. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN Standpunt [appellant] [appellant] voldoet, op één na, aan alle vereisten van de promotieregeling van de werkgever om voor promotie van Docent LB naar Docent LC in aanmerking te komen. Voor het vereiste waar hij niet aan voldoet, te weten het hebben van een HBO- of WO-diploma, geldt de in de regeling genoemde uitzondering. In de regeling wordt namelijk vermeld dat een werknemer kan promoveren naar de functie van Docent LC zonder dat hij beschikt over een HBO- of WOdiploma, als de werknemer werkzaam is in een vakgebied waarvoor geen HBO- of WOopleiding bestaat. [appellant] doceert [vak]. In dat vakgebied bestaat geen HBO- of WOopleiding. De door de werkgever genoemde Hbo-opleiding Omgangskunde sluit niet aan bij het vak [vak]. Er zijn ook geen andere opleidingen die bij voornoemd vak aansluiten. Het niet hebben van een HBO- of WO-diploma kan dan ook geen reden zijn voor afwijzing van het promotieverzoek. De werkgever heeft de promotie wel afgewezen om die reden. Dat is derhalve onterecht. De werkgever lijkt te suggereren dat een Hbo-diploma altijd noodzakelijk is voor promotie naar de functie van Docent LC. Volgens de regeling is dat niet het geval. Het argument van de werkgever dat de uitzondering inmiddels niet meer van toepassing is en eigenlijk uit de regeling had moeten worden geschrapt treft geen doel. Zolang de uitzondering is opgenomen in de regeling kan er een beroep op worden gedaan. De werkgever heeft in het verleden aan in ieder geval drie collega s van [appellant] promotie toegekend terwijl zij op dat moment nog niet drie jaar in dienst waren. Daarmee voldeden zij aan één van de eisen van de regeling niet. Inmiddels heeft [appellant] zijn -4 diploma behaald. Door omstandigheden buiten zijn schuld heeft dit langer geduurd dan gedacht. Standpunt werkgever [appellant] legt de uitzonderingsbepaling veel te ruim en derhalve onjuist uit. Bovendien geeft hij een te beperkte uitleg aan het begrip vakgebied door uit te gaan van het specifieke vak dat hij geeft. De school is een -vakschool. Gezien de aard van de onderwijsinstelling en de opleidingen die worden aangeboden, spreekt het voor zich dat de concrete vakken niet ook op HBO- en/of WO-niveau worden aangeboden. Om in aanmerking te komen voor promotie moet een Hbo-opleiding worden gevolgd die gerelateerd is aan het vakgebied waarin de docent lesgeeft. Het begrip vakgebied moet breed uitgelegd worden, omdat dat de werkgever in staat stelt om de hoge kwaliteitseisen die zij nastreeft, en die ook voortkomen uit de Wet BIO, te bereiken en in stand te houden. Vanwege de kwaliteit van het onderwijs is de norm dat iedere medewerker in de functie Docent LC beschikt over een afgeronde Hbo-opleiding. Om promotie te kunnen maken faciliteert en financiert de werkgever voor alle medewerkers een Hboopleiding. Dit geldt dus ook voor [appellant]. De werkgever heeft een aantal opleidingen 108508/ uitspraak d.d. 8 maart 2019 pagina 2 van 5
voorgesteld die [appellant] zou kunnen volgen. Bij twee van de opleidingen gaat het vooral om het docentencomponent. Juist daaraan stelt de werkgever hoge kwaliteitseisen. Als de uitleg van [appellant] zou worden gevolgd, zou iedere docent een beroep kunnen doen op de uitzonderingsbepaling en zou de HBO/WO-eis voor de functie van Docent LC een dode letter zijn. Daarmee zou de uitzondering de regel worden. Er is de afgelopen jaren nooit een beroep op de uitzonderingsbepaling gedaan. De uitzonderingsbepaling is destijds in de regeling opgenomen omdat er toen voor het overgrote deel van de vakken wel een Hbo-opleiding bestond. Slechts in een aantal gevallen, bijvoorbeeld voor het vak [vak 2], was dat niet het geval en hoefde die docent geen HBO- of WO-diploma te hebben om in aanmerking te komen voor promotie naar Docent LC. Op het moment dat [appellant] het verzoek tot promotie indiende was hij nog niet in het bezit van een -4 diploma. Om die reden komt hij sowieso niet in aanmerking voor promotie, aldus de werkgever. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid De instelling is aangesloten bij de Commissie. [appellant] heeft zijn beroep gericht tegen het besluit van de werkgever van 11 oktober 2018 om hem niet te benoemen in de functie van Docent LC, hetgeen door hem is aangemerkt als een besluit tot het onthouden van promotie zoals genoemd in artikel 12.2 lid 2 cao. Hetgeen de werknemer stelt, is bepalend voor de bevoegdheid van de Commissie. Derhalve is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen. De ontvankelijkheid De Commissie heeft eerder geoordeeld dat onder promotie in de zin van artikel 12.2 lid 2 cao dient te worden verstaan de overgang in het kader van de functiemix naar een (docenten)functie met een hogere salarisschaal. Het bestreden besluit houdt in dat [appellant] niet wordt bevorderd naar de functie van Docent LC. Dit komt neer op een besluit tot het onthouden van promotie. Omdat het beroep voorts binnen de daarvoor gestelde termijn bij de Commissie is ingesteld, is het beroep ontvankelijk. Het onthouden van promotie In 2009 heeft de Minister van OCW de Regeling versterking van salarismix leraren middelbaar beroepsonderwijs in de Randstadregio s (de regeling versterking salarismix) ingevoerd, op grond waarvan docenten die in de hoogste salarisschaal LB zitten naar de hogere salarisschaal van de functie van basisdocent LC kunnen promoveren als zij aan bepaalde, door de onderwijsinstelling vast te stellen, promotiecriteria voldoen. Omdat de werkgever in de opstelling en invulling van de implementatie van de regeling versterking salarismix een grote mate van vrijheid toekomt, toetst de Commissie de beslissing 108508/ uitspraak d.d. 8 maart 2019 pagina 3 van 5
van de werkgever slechts marginaal. Dat houdt in dat de Commissie toetst of de werkgever in procedureel opzicht zorgvuldig heeft gehandeld en of de werkgever in dat licht bezien, gelet op de betrokken belangen, in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. In de promotieregeling van de werkgever is opgenomen dat de docent LB, om in aanmerking te komen voor promotie naar LC, onder meer moet voldoen aan de formele benoembaarheidseisen van docent, namelijk: a. Een getuigschrift van de lerarenopleiding VO van een hogeschool of universitaire opleiding of b. Een getuigschrift van een hogeschool of universitaire opleiding én een pedagogische didactische aantekening (PDA). Indien een medewerker docent is in een vakgebied waarvoor geen HBO of universitaire opleiding bestaat, kan louter dit feit geen belemmering zijn voor promotie naar LC. Partijen verschillen van mening over welke betekenis aan de cursief geschreven uitzonderingsbepaling toekomt. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Commissie vast dat met de uitzonderingsbepaling is bedoeld te bepalen dat docenten die werkzaam zijn in een vakgebied waarvoor geen HBO- of WO-opleiding bestaat, in aanmerking kunnen komen voor promotie naar de functie van Docent LC zonder dat zij in het bezit zijn van een HBO- of WO-diploma. De Commissie merkt op dat het gebruik van de bewoordingen in een vakgebied in de zinsnede Indien een medewerker docent is in een vakgebied waarvoor geen HBO of universitaire opleiding bestaat niet anders uitgelegd kan worden dan dat het vakgebied gekoppeld moet zijn aan de HBO- of WO-opleiding die juist voor dat vakgebied opleidt. De stelling van de werkgever, dat omdat voor een groot deel van de vakken geen soortgelijke Hbo-opleiding (meer) voorhanden is, het begrip vakgebied breed uitgelegd moet worden in die zin dat een HBO- of WO-opleiding moet worden gevolgd die gerelateerd is aan het vakgebied, wordt door de Commissie niet gevolgd, omdat daarmee een andere betekenis aan de uitzonderingsbepaling wordt gegeven. Als het beleid van de werkgever gaandeweg is gewijzigd, in die zin dat de werkgever verlangt dat iedere docent, ongeacht welk vak hij doceert, een HBO- of WO-diploma moet hebben om in aanmerking te komen voor promotie, had het op de weg van de werkgever gelegen om de tekst van de bepaling aan dat beleid aan te passen. Dat heeft de werkgever verzuimd. Ook in de meest recente promotieregeling, met als ingangsdatum 1 augustus 2018, is de uitzonderingsbepaling opgenomen. Dat betekent dat werknemers daar een beroep op kunnen doen. Voor het vakgebied waarin [appellant] werkzaam is, [vak], bestaat geen HBO- of WO-opleiding. Dit brengt met zich mee dat louter het feit dat [appellant] niet in het bezit is van een HBO- of WO-diploma, geen reden kan zijn om promotie naar de functie van Docent LC af te wijzen. De Commissie constateert evenwel dat in het besluit waartegen het beroep zich richt het niet hebben van een HBO- of WO-diploma het enige argument van de werkgever is geweest om de promotie van [appellant] direct af te wijzen en hem niet mee te nemen in het verdere traject voor promotie naar de functie van Docent LC. Hierdoor heeft de werkgever de regels zoals opgenomen in het eigen promotiebeleid niet juist toegepast. 108508/ uitspraak d.d. 8 maart 2019 pagina 4 van 5
Een en ander neemt niet weg dat de werkgever in het verdere traject van promotie op grond van de regeling nadere criteria kan stellen bij de afweging wie van de geïnteresseerden daadwerkelijk promotie toegekend krijgt, nu veelal meer werknemers een verzoek tot promotie indienen dan er daadwerkelijk functies beschikbaar zijn. Ook het feit dat [appellant] ten tijde van het verzoek tot promotie nog niet in het bezit was van een -4 diploma kan geen reden zijn voor afwijzing van het verzoek, omdat de werkgever dat argument eerst ter zitting heeft opgeworpen en in de promotieregeling het hebben van een -4 diploma niet als vereiste is opgenomen. Op grond van voorgaande komt de Commissie tot het oordeel dat de werkgever [appellant] ten onrechte niet heeft meegenomen in de procedure voor promotie naar de functie van Docent LC. Derhalve zal de Commissie het beroep gegrond verklaren. Ten overvloede merkt de Commissie op dat dit niet betekent dat [appellant] automatisch recht heeft op de functie van Docent LC. De werkgever dient hierover een nieuwe, voldoende gemotiveerde, beslissing te nemen. 5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep gegrond. Vastgesteld te Utrecht op 8 maart 2019 door mr. L.C.J. Sprengers, voorzitter, drs. H. Donkervoort en drs. F.W.C. Coppelmans, leden, in aanwezigheid van mr. L. Verhoeven, secretaris. mr. L.C.J. Sprengers voorzitter mr. L. Verhoeven secretaris 108508/ uitspraak d.d. 8 maart 2019 pagina 5 van 5