Samenvatting 1 Introductie 2 Voedselsystemen



Vergelijkbare documenten
Samenvatting. - verlies van biodiversiteit, door ontbossing, vervuiling en monocultures;

Samenvatting. Indicatoren voor ecologische effecten hangen sterk met elkaar samen

Verduurzaming van de veehouderij: urgentie vanuit mondiaal perspectief

Nederland importland. Landgebruik en emissies van grondstofstromen

DUURZAME VOEDSEL PRODUCTIE IN 2050: INTENSIVEREN EN EXTENSIVEREN! JAN WILLEM ERISMAN

BOSATLAS VRAGENSET ANTWOORDMODEL VAN HET VOEDSEL NOORDHOFF ATLASPRODUCTIES

BIJLAGEN. bij GEDELEGEERD BESLUIT (EU).../... VAN DE COMMISSIE

Milieucijfers SuperWijzer

Wat is vandaag de dag nog duurzaam?

Verslag avond over Voedsel en Voedsel zekerheid

D e f i n i n g s u s t a i n a b l e n u t r i t i o n

Is er nog eten over 20 jaar. Fred Klein Productschap Akkerbouw

Biomassa: brood of brandstof?

Groen Kookboek, milieubewust koken met een laag energie- en landgebruik Gerbens-Leenes, P.W.

De voedselketenles LES 1 VRAAG: Waarom denk jij dat het erg is dat er soms eten weggegooid wordt?

Regionale voedselproductie en duurzaamheid. Jasper Scholten 24 september 2013

Duurzame wereldvoedselvoorziening. hoe ziet dit vraagstuk eruit en in welke richting liggen de oplossingen?

Samenvatting. 1 Inleiding

Krachten bundelen. Verspilling in Nederland

Economie en melkproductie

EDITIE 7 DE TOEKOMST VAN VLEES. De toekomst van vlees - Archief.

Nieuwe wegen naar gezonde voeding

AquaPath Module 4 DUURZAME LEVENSSTIJLEN EN WATER

Verduurzamen van de voedselconsumptie in Nederland: Waarom, wie en wat?

Gezondheid & Voeding

Wij, Nederlanders, hebben er ook veel nieuwe eetgewoontes bij gekregen. Dat komt door drie dingen:

Gezond leven betekent dat je; - voldoende beweegt - gezond eet

Groen Kookboek Milieubewust koken met een laag energie- en landgebruik

Wat stelt De Nationale DenkTank 2012 voor om de voedselketen te verduurzamen*?

niveau 2, 3, 4 thema 5.5

Een gezonde lunch. Een gezonde lunch. Ontbijt en energie

SAMENVATTING Dijkstra, Coosje.indd :45

Duurzame voedselproductie en voedselzekerheid, de onvolmaakte waarheid

De biobestedingen groeien tegen de algemene voedingstrend in

PRODUCTIEREKENING VAN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW 2012

Draagvlak bij burgers voor duurzaamheid. Corjan Brink, Theo Aalbers, Kees Vringer

Maatschappelijke waardering van Nederlandse Landbouw en Visserij

Samenvatting Biologie H2: Voedsel en vertering

Bio is een marketing kreet. Die veel te vaak wordt misbruikt

Stikstofproblematiek: kader voor duurzame voedselproductie

Voedsel Hier en Daar. Inleiding. gu u s g e u rt s

CO 2 -uitstootrapportage 2011

Hoofdstuk 4 De marktontwikkeling van biologische producten

Nitraatrichtlijn. op weg naar het laatste. 28 November 2012 Mark Heijmans

Voedselconsumptie Vergeleken met de Richtlijnen goede voeding Belangrijkste bevindingen

Voedselvoorziening in het tijdperk van verstedelijking

Voedselverspilling in huis

De stad als schakelpunt in een duurzaam voedselsysteem

Biodieselproductie uit palmolie en jatropha in Peru en impact voor duurzaamheid.

Voedingsadvies bij Diabetes Mellitus. Bij gebruik van GLP-1-analoog

Verspilling: De houdbaarheidsdatum nabij

VOEDINGSDRIEHOEK: Gezond en duurzaam eten met de voedingsdriehoek

Voedselconsumptie Vergelijking met de Richtlijnen goede voeding Belangrijkste bevindingen

Pak voor de activiteit Hoe eten astronauten? de foto van de etende astronaut uit de bijlage.

Samenvatting. Inleiding

Arm en Rijk. Hoofdstuk 2: Arm en rijk in de Verenigde Staten

Duurzame voedselproductie en voedselzekerheid de onvolmaakte waarheid

klimaatverandering en voedsel

Dienstverlenende werkzaamheden Les 7

Fosfaat en bio energie. Anton Haverkort

Naam : Klas : Datum :

Wereldvoedselvoorziening en mondiale voedselzekerheid als uitdaging

WAT HEBBEN WE GEMETEN? Inner Scan Body Composition

CO2-monitor 2013 s-hertogenbosch

Voedselverspilling LEI Wageningen UR. Anima Ruissen

De nieuwe voedingsdriehoek: kompas voor een gezond leven. Nina Van Den Broecke 30/09/2018

Voedselconsumptie in Nederland anno nu Eerste bevindingen van voedselconsumptiepeiling Caroline van Rossum

5. CONSUMPTIE EN DISTRIBUTIE VAN BIOLOGISCHE PRODUCTEN IN 2011

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present)

6,2. Werkstuk door een scholier 1726 woorden 7 januari keer beoordeeld. 10 kenmerken over de mate van ontwikkeling van een land:

Samenvatting. Samenvatting 9

Meer met minder. Waterschaarste en grotere vraag naar voedsel. Laan van Staalduinen, Algemeen directeur LEI. 6 juni 2012

CBS: Inflatie december naar laagste niveau in ruim 5 jaar

Diabetes mellitus. Victoza en voeding

Samenvatting (Summary in Dutch)

Copernicus Institute of Sustainable Development. Koe en klimaat. Dr. Jerry van Dijk Dr. Karin Rebel. Copernicus Institute of Sustainable Development

Wie ben ik? Naam: Maud van der Meer. Plaats: Eindhoven. Sport: wedstrijdzwemmen ( EK, WK en OS) Studie: (sport) voedingsdeskundige

7,1. Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september keer beoordeeld. MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie?

Het programma. De boodschappenkar. Even voorstellen: Door de bomen het bos niet meer zien? Feiten en fabels

Schijf van Vijf-spel. Opdracht 4C. Opdracht

betreffende een duurzamere voedselproductie en -consumptie in Vlaanderen

Informatie 17 december 2015

PERSBERICHT Brussel, 13 december 2017

Versnellen melkproducten de ziekte van Huntington? Je bent wat je eet

Voeding en sport. Rianne Booijink diëtist

Publiekssamenvatting nota Duurzaam voedsel, 25 september 2009, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Nota Duurzaam Voedsel. Publiekssamenvatting

VOEDING OP DE BUURDERIJ

Umsetzungsmaßnahmen CO 2 - Footprint aus Kundensicht/ Realisatie van CO 2 - Footprint uit visie van de klant

duurzaamheid in eieren en kippenvlees

Gedetailleerde doelen Duurzame Zuivelketen

Nederlandse samenvatting

Belangrijkste bevindingen

Samenvatting Biologie H7 Biologie Eten

Voetafdruk van de Nederlandse consumptie, 2005

Examen HAVO. wiskunde A1,2. tijdvak 1 woensdag 28 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Eiwitten. Voeding en Welzijn

Bijlage: Dieet zonder koolhydraten

Consumptie van koolhydraten in Nederland

Bijlage: Dieet zonder koolhydraten

Transcriptie:

1 Introductie Mensen hebben voedsel nodig om gezond te blijven en om niet van honger dood te gaan. Er bestaat echter een wezenlijk verschil tussen het voedsel van de mens en dat van dieren. Mensen eten namelijk niet alleen om in leven te blijven. Niemand eet of drinkt zomaar iets met een willekeurige persoon op een willekeurig tijdstip. Het is een activiteit die in alle culturen aan regels en gewoonten is gebonden. Voor de productie, het transport, de verwerking en het bewaren van dit voedsel en de grondstoffen daarvan, zijn natuurlijke hulpbronnen nodig, waarvan landbouwgrond, zoet water en fossiele brandstoffen de belangrijkste zijn. Bijna alle landbouwgrond en het meeste zoete water dat door mensen wordt gebruikt, is bestemd voor de productie van voedsel. In westerse landen maakt de hoeveelheid energie voor voedsel 1/5 deel uit van het totale energieverbruik. Omdat voedsel een grote druk legt op schaarse natuurlijke hulpbronnen, is het van belang de relatie tussen de consumptie van voedsel en het gebruik van deze hulpbronnen in kaart te brengen. De belangrijkste doelen van dit proefschrift zijn: (i) het ontwerpen en ontwikkelen van meetmethoden voor duurzaamheid in voedselproductiesystemen; (ii) het analyseren van het effect van voedselconsumptiepatronen op natuurlijke hulpbronnen; en (iii) het in kaart brengen van mogelijkheden om voedselconsumptiepatronen te verduurzamen, rekening houdend met voedingskundige en culturele randvoorwaarden. Dit type onderzoek, dat de relatie tussen consumptiepatronen en duurzaamheid bestudeert, sluit aan bij de lange onderzoekstraditie van de IVEM, het Centrum voor Energie en Milieukunde, van de Rijksuniversiteit Groningen. De in dit proefschrift ontwikkelde kennis beoogt bij te dragen aan het duurzamer maken van bestaande voedselconsumptiepatronen, in zowel de westerse wereld als ook in ontwikkelingslanden. 2 Voedselsystemen Voedselsystemen bestaan uit twee subsystemen, een consumptie- en een productiesubsysteem. De hoeveelheid voedsel, die in een land nodig is, wordt bepaald door de grootte van de bevolking en de hoeveelheden en soorten levensmiddelen die mensen gebruiken: de voedselconsumptiepatronen. Voedselconsumptiepatronen verschillen sterk per land en veranderen in de tijd. In West-Europa trad na de Tweede Wereldoorlog een verschuiving op van de vrij sobere voeding van de jaren 50 naar een meer luxe voeding in de jaren 80 en 90. In Zuid-Europa zette deze trend iets later in. Maar ook tussen welvarende westerse landen onderling bestaan er grote verschillen in de hoeveelheden levensmiddelen die door mensen worden geconsumeerd. Zo hebben de Zweden en de Nederlanders het hoogste koffieverbruik per persoon van Europa, en zijn de Ieren de grootste theedrinkers. Op wereldschaal bestaat het grootste verschil tussen de patronen van de arme ontwikkelingslanden, waar mensen zich vooral voeden met zetmeelrijk voedsel zoals cassave, en de rijke patronen in de westerse wereld. In sommige ontwikkelingslanden echter, zet een toenemende welvaart veranderingsprocessen in gang, waardoor voedselconsumptiepatronen opschuiven naar de patronen in de westerse wereld. Dit is bijvoorbeeld het geval in China en India, landen met een zo grote bevolking, dat veranderingen in consumptie een grote weerslag kunnen hebben op het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Voor de voedselproductie in de landbouw zijn ruimte, in de vorm van landbouwgrond, en zoet water nodig. In de 20 e eeuw heeft de landbouw in westerse landen zich sterk ontwikkeld. Vooral na de Tweede Wereldoorlog gingen de opbrengsten per hectare zeer snel omhoog, vooral door een toename van het gebruik van kunstmest, gewasbeschermingsmiddelen en irrigatietechnieken, naast de introductie van nieuwe gewasvariëteiten. Dit betekent, dat het ruimtebeslag per kilo product is afgenomen. Om deze hogere opbrengsten te bereiken is wel meer (fossiele) energie nodig. Door een toename van de opbrengsten in de landbouw gaat dus het energiebeslag voor voeding omhoog. Zonder zoet water is landbouw onmogelijk. Het meeste water, dat door mensen wordt benut, wordt gebruikt voor irrigatiedoeleinden. Zoet water wordt echter steeds schaarser. Dit komt niet alleen doordat huishoudens en de industrie steeds meer water gebruiken, maar ook door het veranderen van neerslagpatronen, waardoor sommige landbouwgebieden verdrogen. Ruimte en water zijn nodig in de eerste schakel van de voedselproductieketen, de landbouw, energie is echter nodig in de hele keten: de landbouw, de industrie, de handel en het transport. Voor het energiegebruik maakt het veel uit waar en hoe een levensmiddel wordt geproduceerd en getransporteerd. Het beslag dat een levensmiddel legt op natuurlijke hulpbronnen is afhankelijk van de kenmerken van een bepaald productiesysteem. Het beslag dat een voedselconsumptiepatroon legt op natuurlijke 129

hulpbronnen, is dan ook het resultaat van een specifieke combinatie van een productie- en een consumptiesubsysteem. 3 Ontwerp en ontwikkeling van een meetmethode voor milieukundig duurzaam ondernemen in de voedingssector Maatschappelijk verantwoord ondernemen, of duurzaam ondernemen, is voor bedrijven inmiddels een dagelijkse praktijk. De samenleving eist dat bedrijven, behalve aan economische belangen, ook aandacht besteden aan collectieve langetermijnbelangen op het gebied van welzijn en milieu. Duurzaam ondernemen kent drie aspecten: de sociale, de economische en de milieukundige. Dit proefschrift legt het accent op de milieukundige aspecten. Deze vinden veelal plaats op verschillende schaalniveaus, van lokaal naar globaal. De invloed van de individuele ondernemer wordt kleiner naarmate de milieubelasting zich afspeelt op een hoger niveau, zoals de effecten van kooldioxideuitstoot op het klimaat. De noodzaak tot gedeelde verantwoordelijkheid van meerdere bedrijven, die een bijdrage leveren aan de totstandkoming van een eindproduct, wordt dan groter. Duurzaam ondernemen is echter lastig te meten, omdat er geen internationaal geaccepteerde standaard is over wat, wanneer, en hoe er moet worden gemeten en gerapporteerd. Bovendien maken bedrijven meestal deel uit van complexe productieketens, waardoor het mogelijk is dat milieukundige winst, behaald in het ene bedrijf, ten koste gaat van de milieuprestaties van een ander bedrijf in dezelfde keten. Het ontwerpen en ontwikkelen van een meetmethode voor duurzaam milieugericht ondernemen vergt dan ook een benadering, die het hele productiesysteem betrekt in de analyse. Er blijken al veel methoden te zijn ontwikkeld om duurzaam milieugericht ondernemen in het voedselsysteem te meten. Veelal wordt echter gekeken naar milieubelasting op lokaal schaalniveau, waarbij een breed scala aan indicatoren wordt gebruikt. Dit genereert grote hoeveelheden informatie, die nauwelijks bijdragen aan een beter inzicht in de duurzaamheid van een productiesysteem. Bovendien worden interacties in het systeem niet zichtbaar. Om belangrijke zaken met betrekking tot het milieu, die op wereldschaal spelen, zichtbaar te maken, stelt dit proefschrift voor om slechts drie indicatoren te gebruiken voor het meten van duurzaam ondernemen. Dit zijn het gebruik van de natuurlijke hulpbronnen land, zoet water en energie (van zowel fossiele als ook hernieuwbare energiedragers). De meetmethode wijst het gebruik in iedere stap van het productieproces toe aan het uiteindelijke product. Op deze manier kan de methode ook afwentelingen in het productiesysteem in kaart brengen. Het gebruik van de voorgestelde methode voor het meten van milieugericht duurzaam ondernemen in voedselproductieketens belicht zowel de milieugerichte prestatie van een individueel bedrijf, als ook die van een heel productiesysteem. De uiteindelijke uitkomst is het beslag van een levensmiddel op natuurlijke hulpbronnen. Bedrijven kunnen de informatie gebruiken voor het maken van profielvergelijkingen binnen het eigen bedrijf, maar ook tussen bedrijven of bedrijfsvestigingen. Consumenten kunnen met deze informatie het milieubeslag van levensmiddelen vergelijken. Hoewel deze methode is ontwikkeld voor milieugericht duurzaam ondernemen in de voedingssector, is zij toepasbaar voor vrijwel elke bedrijfssector. 4 Methode voor de berekening van het landbeslag voor voedsel De productie van voedsel vergt veel land, zowel akker- en tuinbouwland als grasland voor de veeteelt. Op wereldschaal vermindert de hoeveelheid land, die per persoon beschikbaar is voor voedsel. Zo nam tussen 1961 en 1998 dit areaal af van 1.5 hectare per persoon naar nog maar 0.8 hectare. De hoeveelheid land, nodig om een mens te voeden, hangt af van de combinatie van productiefactoren in de landbouw en een bepaald consumptiepatroon. Er zijn al veel studies gedaan naar voedselzekerheid, studies die vooral de mogelijkheden van de landbouw in kaart brachten om de groeiende wereldbevolking te voeden. De resultaten hiervan geven aan, dat toekomstige generaties kunnen worden gevoed gebruik makend van het bestaande landareaal. In die studies zijn de consumptiepatronen echter sterk vereenvoudigd en worden ze meestal uitgedrukt in beschikbare hoeveelheden graan. In het algemeen veroorzaakt toenemende welvaart een verandering van consumptiepatronen, ook voor voedsel. Om een beter inzicht te krijgen in de effecten van deze veranderingen op de hoeveelheid land, is gedetailleerde kennis nodig van het landbeslag van levensmiddelen. Hiermee kan het effect van veranderingen in de consumptie op het landbeslag van een geheel consumptiepatroon worden berekend. Dit proefschrift ontwikkelt een methode om het landbeslag van levensmiddelen en voedselconsumptiepatronen vast te stellen. Toegepast op het Nederlandse productiesysteem van 1990, een systeem met een zeer hoog renderende landbouw, levert dit het landbeslag van meer dan 130

honderd gangbare levensmiddelen op. (Zie Appendix A voor een volledig overzicht). Het landbeslag van levensmiddelen laat grote verschillen zien. Vooral dierlijke levensmiddelen als vlees en roomboter, maar ook plantaardige vetten, koffie en thee hebben een groot landbeslag (m 2 per kg). Levensmiddelen waarvoor grondstoffen uit de akker- en tuinbouw nodig zijn, zoals brood, bier, suiker, aardappelen en groente, hebben een relatief klein landbeslag. Behalve het specifieke landbeslag van een levensmiddel, is ook de totale consumptie daarvan van belang. Een levensmiddel met een groot landbeslag waarvan maar weinig wordt gebruikt, zoals thee, draagt nauwelijks bij aan het landbeslag van een consumptiepatroon, terwijl een levensmiddel met een klein beslag maar met een hoge consumptie, zoals bier, een aanmerkelijke invloed heeft. Wanneer de gegevens van levensmiddelen worden gecombineerd met gegevens over consumptie, wordt duidelijk wat het effect is van consumptiepatronen op landbeslag. Zo had een Nederlands huishouden in 1990 het meeste land nodig voor vlees (29 procent), oliën en vetten (24 procent), zuivel en eieren (17 procent), en voor koffie, thee, wijn en bier (11 procent). Voor aardappelen, groente en fruit was slechts 5 procent nodig, en voor de overige levensmiddelen, waaronder brood, slechts 9 procent van het totaal. Het uiteindelijke landbeslag voor voedsel lag in Nederland in 1990 op ongeveer 0.2 hectare per persoon. De resultaten zijn kenmerkend voor de Nederlandse productiesituatie met hoge opbrengsten in de land- en tuinbouw en in de veehouderij, en dus met een relatief klein landbeslag voor levensmiddelen. De methode is echter ook geschikt om andere combinaties van productie- en consumptiesystemen te bestuderen, zoals consumptiepatronen in andere landen of toekomstige ontwikkelingen. 5 Voedselconsumptiepatronen en landbeslag Voedselconsumptiepatronen hebben een grote invloed op het landbeslag. Een beter inzicht in de effecten van deze veranderingen op het landbeslag is gewenst, vooral gezien de toenemende druk op de schaarse landbouwgrond. Voor de bestudering van de effecten van verschillen in consumptiepatronen op het landbeslag gebruikt dit proefschrift de hierboven beschreven methode, waarbij gegevens over landbeslag van levensmiddelen worden gecombineerd met gegevens over consumptie. Om nu de effecten van verschillen tussen voedselconsumptiepatronen op het landbeslag goed te kunnen bestuderen, gebruikt dit proefschrift de gegevens van slechts één productiesysteem, het Nederlandse van 1990. De resultaten van deze vergelijking geven dan ook niet het werkelijke landbeslag in vierkante meters weer, maar de relatieve verschillen tussen patronen. Voedselconsumptiepatronen verschillen sterk in tijd en plaats. Zo veranderde het gemiddelde patroon in Nederland sterk in de periode 1950-1990. Werd het patroon in 1950 gekenmerkt door een relatief lage consumptie van dure levensmiddelen als vlees, fruit, alcoholische dranken, koffie en kaas, en een relatief hoog verbruik van goedkopere levensmiddelen als aardappelen. In 1990 was de consumptie van dure levensmiddelen echter sterk toegenomen, terwijl dat van de goedkopere afnam. Hierdoor nam het relatieve landbeslag van het consumptiepatroon met 40 procent toe. Tussen de landen van de Europese Unie onderling waren in 1995 grote verschillen in consumptiepatronen te zien, resulterend in aanzienlijke verschillen in het landbeslag voor voedsel dat per persoon nodig is. Portugal had het kleinste landbeslag, Denemarken het grootste, ongeveer 40 procent meer. Wanneer gekeken wordt naar het landbeslag per consumptiecategorie, dan blijken de verschillen nog groter te zijn. De som van het kleinste landbeslag van de vijf verschillende consumptiecategorieën (dranken; vetten; vlees; zuivel en eieren; en granen, suiker, aardappelen, groente en fruit) verschilt een factor twee met de som van het grootste landbeslag. Het verschil tussen een karig menu, gebaseerd op tarwe, en een rijk menu zoals het Deense, is nog groter en verschilt een factor zes. Vooral in ontwikkelingslanden zijn voedselconsumptiepatronen nog erg eenvoudig en zijn ze vooral gebaseerd op zetmeelrijk voedsel. Wanneer deze landen zich gaan ontwikkelen, en overgaan op de rijke patronen die nu in westerse landen gebruikelijk zijn, zal het landbeslag sterk toenemen. Het effect van veranderingen in voedselconsumptiepatronen op de benodigde landarealen kan zelfs groter zijn dan dat van de groei van de wereldbevolking. 6 Voedselconsumptiepatronen en de behoefte aan water Voor de productie van voedsel is veel zoet water nodig, ongeveer 70 procent van het totale menselijke verbruik ervan. Het is dan ook mogelijk dat, in sommige streken, in de nabije toekomst de vereiste toename van de landbouwproductie gepaard zal gaan met tekorten aan water. Er zijn al veel studies gedaan naar het waterbeslag van levensmiddelen. Het hanteren van verschillende systeemgrenzen in deze studies leidt echter tot onvergelijkbare resultaten. Om een beter inzicht te krijgen in de effecten van veranderingen in voedselconsumptiepatronen op de behoefte aan water is, net als voor land, gedetailleerde kennis nodig van het waterbeslag van levensmiddelen om zo het 131

effect van veranderingen in de consumptie op het waterbeslag van een consumptiepatroon te kunnen berekenen. Landbouwkundige studies hebben modellen ontwikkeld om het waterverbruik in de landbouw te schatten. Dit levert praktische informatie op voor de dagelijkse praktijk. Dit proefschrift begint vanaf de andere kant. Op het moment dat er aan het einde van een groeiseizoen een oogst aanwezig is, is er voldoende water voor de groei van die oogst beschikbaar geweest. Gebruik makend van landbouwkundige kennis ontwikkelt dit proefschrift een methode om de groeigerelateerde waterbehoefte (transpiratiewater, nodig tijdens het gehele groeiseizoen) van gewassen te berekenen. Dit resulteert in de behoefte aan transpiratiewater voor gewassen (liters per kg versgewicht, liters per kg droge stof en liters per kj geleverde energie). Omdat het watergehalte van gewassen sterk kan verschillen, verschilt ook de behoefte aan transpiratiewater sterk. Per eenheid droge stof zijn de verschillen kleiner, een factor twee. Dit verschil wordt vooral veroorzaakt door verschillen in chemische samenstelling tussen gewassen en door verschillen in de zogenaamde harvest index, de verhouding tussen de hoeveelheid economische oogst en de totale biomassaproductie. Wanneer de behoefte aan transpiratiewater wordt uitgedrukt in liters per eenheid energie, zijn de verschillen zo klein dat er geen mogelijkheden voor vervanging van gewassen bestaan om de behoefte aan water van een consumptiepatroon te verlagen. De behoefte aan water van groenten is relatief hoog, maar biedt geen mogelijkheid voor besparing, omdat ook rekening moet worden gehouden met voedingskundige randvoorwaarden. De enige mogelijkheid is dan de hoeveelheid gewassen, nodig voor een consumptiepatroon, te verminderen, bijvoorbeeld door een verbetering van de efficiëntie of door een lager verbruik van veevoeder met als resultaat een lagere productie en consumptie van levensmiddelen van dierlijke herkomst, zoals vlees en zuivel. Het proefschrift bepaalt de groeigerelateerde waterbehoefte (transpiratiewater) van gewassen. Dit blijkt slechts een klein deel te zijn van de totale waterbehoefte in de landbouw. Andere verliezen, zoals het verdwijnen van water naar diepere lagen, maken vaak een veel groter deel uit van de waterbehoefte. Dit betekent ook dat een verdubbeling van de productie in de landbouw per eenheid grond, mogelijk nodig voor het veiligstellen van de voedselzekerheid, niet inhoudt dat de totale waterbehoefte zal verdubbelen, maar slechts de behoefte aan transpiratiewater. In sommige streken zal deze hoeveelheid echter niet aanwezig zijn, zodat in andere streken de opbrengsten met meer dan een factor twee zullen moeten stijgen. 7 Voedselconsumptiepatronen en economische ontwikkeling In het komende decennium zal de voortgaande groei van de wereldbevolking de absolute vraag naar voedsel doen toenemen. Daarnaast zal in sommige landen een verhoging van het welvaartspeil een verschuiving veroorzaken in het type voedsel dat consumenten graag willen. Voedingskundige studies hebben aangetoond dat wereldwijd een transitie plaatsvindt naar de voedselconsumptiepatronen van westerse landen, gekenmerkt door een hoge consumptie van vlees en olie, en een lage consumptie van zetmeelrijk voedsel. Aangezien een dergelijke transitie het beslag op natuurlijke hulpbronnen zal doen toenemen, is het van belang deze te kwantificeren. Dit proefschrift legt het verband tussen het inkomen per hoofd (uitgedrukt in Bruto Nationaal Product) enerzijds, en de beschikbaarheid van voedsel (kilocalorieën per persoon per dag), de samenstelling van het voedsel (in macronutriënten), en de bijdrage van levensmiddelen van dierlijke oorsprong (in termen van het aandeel energie) anderzijds. Het proefschrift maakt een vergelijking voor een groot aantal landen in verschillende stadia van economische ontwikkeling verspreid over de hele wereld. Daarnaast maakt het proefschrift een tijdreeks van de ontwikkeling in West-Europa gedurende de laatste driehonderd jaar en een tijdreeks van de ontwikkeling in Zuid-Europa gedurende de laatste veertig jaar. De ruimtelijke en de historische analyses laten alle dezelfde kenmerken van de voedselconsumptiepatronen zien. De patronen van inkomensgroepen die minder verdienen dan 5000 International Geary-Khamis $ (G-K $) per jaar, kenmerken zich door kleine verliezen tussen beschikbaar voedsel en werkelijke consumptie, een relatief hoog aandeel van koolhydraten en een laag aandeel van vetten in de energievoorziening. Het aandeel van voedsel van dierlijke oorsprong in de totale energievoorziening is ongeveer drie procent. De voedselconsumptiepatronen van inkomensgroepen die meer verdienen dan 12 500 G-K $ per jaar kenmerken zich door grote verliezen tussen beschikbaar voedsel en werkelijke consumptie. De helft van het beschikbare voedsel wordt uiteindelijk niet opgegeten. De samenstelling van het voedsel wordt gekenmerkt door een relatief groot aandeel van vetten in de energievoorziening, ongeveer evenveel als van koolhydraten. De relatieve bijdrage van eiwit is ongeveer evenveel als die voor de consumptiepatronen van de lage 132

inkomens. De bijdrage van voedsel van dierlijke oorsprong aan de totale energievoorziening ligt tussen de 30 en 40 procent. De analyses laten zien dat veranderingen in inkomens per hoofd (in GDP per jaar) vooral voor de laagste inkomens (beneden 5000 G-K $) gepaard gaan met veranderingen in voedselconsumptiepatronen. Tussen de 5000 en 12 500 G-K $ neemt het tempo van verandering geleidelijk af, terwijl boven de 12 500 G-K $ geen verband meer kan worden aangetoond tussen veranderingen in het inkomen en de hoeveelheid beschikbaar voedsel per hoofd, de samenstelling van het patroon in macronutriënten en de bijdrage van voedsel van dierlijke oorsprong. De ontwikkelingen in Europa naar een voedselconsumptiepatroon met een hogere beschikbaarheid van voedsel, meer vetten, minder koolhydraten en meer voedsel van dierlijke oorsprong, was een geleidelijk proces dat de landbouw de mogelijkheid gaf zich aan te passen aan de veranderde vraag. Als de resultaten die in dit proefschrift gevonden zijn ook van toepassing zijn op die landen die het economische ontwikkelingstraject nog moeten doorlopen, betekent dit dat de druk op het landbouwsysteem om niet alleen meer, maar vooral ook anders te produceren sterk wordt vergroot. Vooral de economische ontwikkelingen in Azië gaan in de komende tien jaar een grote druk uitoefenen op het wereldvoedselsysteem. 8 Ontwikkeling van duurzame voedselconsumptiepatronen Duurzame voedselconsumptiepatronen garanderen niet alleen een goede levenskwaliteit en de bevrediging van menselijke behoeften, maar ook zaken als een sociaal verantwoorde verdeling van voedsel en een efficiënt gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Dit betekent dat de drie verschillende aspecten van duurzaamheid, de economische, de sociale en de milieukundige, in de definitie worden betrokken. Een van de doelstellingen van dit proefschrift is om bestaande voedselconsumptiepatronen duurzamer te maken. Hoewel de nadruk vooral ligt op het milieukundige aspect, zijn ook de twee andere van belang. De vergelijking van voedselconsumptiepatronen en de hiermee samenhangende druk op natuurlijke hulpbronnen laat grote verschillen zien tussen landen en grote verschillen in de tijd. Deze verschillen geven inzicht in manieren om duurzame patronen te ontwerpen. De vergelijking van het land-, transpiratiewater- en energiegebruik van een consumptiepatroon uit een welvarend ontwikkeld land, alsmede een tijdreeks van dit patroon, geeft inzicht in de mogelijkheden om voedselconsumptie duurzaam te maken. Dit geldt eveneens voor de vergelijking van een patroon uit een welvarend land en een ontwikkelingsland. Voor die analyse vergelijkt het proefschrift de consumptie van Nederland met die van Nigeria, een ontwikkelingsland. Aangezien het gebruik van natuurlijke hulpbronnen afhangt van het type productiesysteem, gebruikt het proefschrift voor deze vergelijking gegevens van het Nederlandse systeem in 1990. Een duurzaam voedselconsumptiepatroon is mogelijk door verhoging van de efficiëntie bij productie en consumptie, preventie en substitutie. Het blijkt dat levensmiddelen kenmerkend voor een welvarend patroon: dranken, vetten, levensmiddelen van dierlijke herkomst, fruit en suiker, een groot beslag leggen op natuurlijke hulpbronnnen. Vooral de invloed van vlees, zuivel en eieren is groot. In 1990 was in Nederland 66 procent van het transpiratiewater, 54 procent van het land en 45 procent van het energiegebruik van voedsel nodig voor de categorie levensmiddelen van dierlijke herkomst. Wanneer een tijdreeks van het werkelijke gebruik van natuurlijke hulpbronnen wordt gemaakt, waarbij ook rekening wordt gehouden met veranderingen in het productiesysteem, dan blijkt dat in Nederland tussen 1950 en 1990 het werkelijke gebruik van land per hoofd met 40 procent afnam, het gebruik van transpiratiewater met 40 procent toenam, en het energiegebruik zelfs verdubbelde. Voor alle natuurlijke hulpbronnen gold, dat vooral de toenemende consumptie van dranken (wijn, bier en koffie), vlees (vooral varkens- en kippenvlees) en vetten, de druk op de hulpbronnen deed toenemen. Voor water gold bovendien een toename van de druk door een grotere fruitconsumptie. De voedselconsumptiepatronen van ontwikkelde landen veroorzaken per persoon een veel grotere druk op natuurlijke hulpbronnen dan patronen uit ontwikkelingslanden zoals Nigeria. Het gemiddelde patroon in dat land laat voor vier van de vijf consumptiecategorieën (dranken; vetten; vlees; zuivel en eieren) een relatief klein gebruik van natuurlijke hulpbronnen zien, terwijl alleen het gebruik voor de categorie granen, suiker, aardappelen, groente en fruit relatief groot is. Ontwikkelingslanden hebben vergeleken met ontwikkelde welvarende landen een relatief klein gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Het groeipotentieel is echter groot. Wanneer ook rekening wordt gehouden met de sociale dimensie van duurzaamheid neemt in ontwikkelingslanden de consumptie van levensmiddelen, kenmerkend voor een welvarende levensstijl, toe en gaat dus ook de druk op natuurlijke hulpbronnen omhoog. Wanneer rekening wordt gehouden met het specifieke beslag dat individuele levensmiddelen leggen op het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, dan kan voor deze ontwikkeling de meest duurzame 133

manier worden aangewezen. Voor de ontwikkelde landen bieden de veranderingen in de afgelopen decennia een leidraad om het voedselconsumptiepatroon te verduurzamen. Vooral het grote verschil tussen de beschikbaarheid per hoofd van voedsel op nationaal niveau en de hoeveelheid voedsel die daadwerkelijk door een individu wordt gegeten, is een indicatie dat de efficiëntie, waarmee met voedsel om wordt gegaan aanmerkelijk kan worden vergroot. Dit vergt echter verder onderzoek. Voor de hulpbron land is een grotere efficiëntie in de landbouw een manier om het landgebruik terug te dringen. Dit vergt evenwel meer energie. Binnen consumptiecategorieën kan het gebruik van hulpbronnen worden teruggedrongen door substitutie door levensmiddelen met een gelijkwaardige functie, maar met een kleiner beslag op deze hulpbronnen. Dit betreft bijvoorbeeld de substitutie van wijn door bier, koffie door thee, en sojaolie door zonnebloem- of raapolie. Voor vlees neemt het beslag op hulpbronnen af in de volgorde rundvlees, varkensvlees, kippenvlees. Voor zetmeelrijke levensmiddelen neemt het beslag af in de volgorde rijst, deegwaren, aardappelen. Ook is het theoretisch mogelijk dierlijke levensmiddelen te vervangen door eiwitrijke plantaardige levensmiddelen, zoals peulvruchten. Ook hierdoor neemt het beslag op hulpbronnen af. Een goed inzicht in het beslag dat individuele levensmiddelen en levensmiddelencategorieën leggen op het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, is een hulpmiddel bij het richting geven aan de ontwikkeling van duurzame voedselconsumptiepatronen. Het proefschrift richt zich op enkele van de vele factoren die een rol spelen in het voedselsysteem. Deze factoren hebben gemeen dat ze deel uitmaken van economische en sociale systemen en via consumptie het milieusysteem beïnvloeden. Hoewel veel verbanden binnen het voedselsysteem niet in kaart worden gebracht, levert het multidisciplinaire karakter van dit proefschrift een beter inzicht in milieukundige problemen op wereldschaal. Het geeft verder mogelijkheden aan om de druk op natuurlijke hulpbronnen te verminderen. Toekomstig onderzoek zou zich moeten richten op de kwetsbaarheid en het aanpassingvermogen van voedselsystemen. Met name de verbanden tussen de economische, de sociale en de milieukundige aspecten van duurzaamheid zijn daarbij van belang. Dit type onderzoek vergt vergaande samenwerking tussen verschillende wetenschappelijke disciplines, en eenduidige definities en opvattingen met betrekking tot duurzaamheid. Een belangrijke plaats op gezamenlijke politieke agenda s is daarbij vereist. 134