Samenvatting door A. 952 woorden 14 juni 2013 6,3 11 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie 1 De collectieve sector: Particuliere sector: Bedrijven en gezinnen. Deze sector streeft naar winst, bijvoorbeeld supermarkten, bakkers en kledingwinkels. Collectieve sector: Totaal van de overheid en de instellingen die de sociale verzekeringen verzorgen. Deze sector streeft niet naar winst, bijvoorbeeld scholen, ziekenhuizen en de politie. Overheid: Rijksoverheid en lagere overheden. Sociale fondsen: Instellingen die de sociale verzekeringen verzorgen, bijvoorbeeld de werkeloosheidsverzekering. Het Rijk: Centrale overheid. De regering en het parlement beslissen over zaken die alle Nederlanders aangaan. Lagere overheden: Provincies, gemeenten en waterschappen. De gemeente beslist over zaken die de inwoners van de gemeente aangaan. Gepremieerde en gesubsidieerde sector: Sector die door de overheid wordt betaald. Bijvoorbeeld gezondheidszorg, onderwijs en bibliotheken. Privatisering: Een overheidsbedrijf wordt overgeheveld van de collectieve sector, naar de particuliere sector. Collectieve uitgavenquote: Totaal van de overheid en de instellingen die de sociale verzekeringen verzorgen. Hoe bereken je dit: Totale uitgaven van de collectieve sector : b.b.p. = collectieve uitgavenquote. https://www.scholieren.com/verslag/78387 Pagina 1 van 5
2 De overheid bemoeit zich met jou: Collectieve uitgaven: Uitgaven van het rijk, lagere overheden en sociale fondsen. De het geld word in de collectieve sector gestoken (scholen, ziekenhuizen, politie.) Individueel goed: Goed dat in individueel leverbare eenheden kan worden verkocht. Subsidie: Een geldbedrag wat de overheid aan een ding geeft, hierdoor kan het goedkoper verkocht worden. Voorbeeld: Een theatervoorstelling kost eerst 15,-. De overheid geeft per kaartje 2,- subsidie. Nu kost een kaartje nog maar 13,-. Zo hoopt de overheid dat je vaker naar een voorstelling gaat. Accijns: De overheid vind een schoon milieu belangrijk. De verhogen de prijs van benzine met accijns. Nu hopen ze dat minder mensen gaan autorijden. Accijns is dus een belasting om een goed of dienst te verhogen. Slurptaks: De prijs van auto s word verhoogd met deze taks omdat het te veel CO 2 uitstoot. Dit doen ze alleen bij hele grote auto s zoals hummer. Bemoeigoederen: De overheid probeert de consumptie van deze goederen te stimuleren om af te remmen. Hierboven zijn daarvan voorbeelden gegeven zoals, theatervoorstellingen, benzine en auto s. 3 De belangrijkste dag van het jaar: Troonrede: Dit leest de koningin op de derde dinsdag van september voor (Prinsjesdag.) Er staat in wat de plannen voor het komende jaar zijn. Rijksbegroting: Dit bied de minister van Financiën op Prinsjesdag aan. De plannen die in de troonrede staat beschreven moeten ook betaald worden. Het is deus een overzicht van de verwachte ontvangsten en uitgaven van het Rijk in het komende jaar. https://www.scholieren.com/verslag/78387 Pagina 2 van 5
Miljoenennota: Dit is de rijksbegroting samengevat. Centraal Planbureau: Het rekenbureau van de regering. Macro-Economische Verkenning: Hierin staan voorspellingen over de economie van Nederland. Het is dus al bezig met volgend jaar. 4 De ontvangsten van de overheid: Belastingen: Dit krijgt de overheid zonder er iets voor te moeten doen. Niet-belastingen: Dit is geld wat de overheid krijgt, maar hier moeten ze wel een prestatie voor terug geven. Een voorbeeld hiervan is het verkopen van paspoorten. Wij krijgen een paspoort en de overheid krijgt hier geld voor. Kostprijsverhogende/ indirecte belastingen: Belastingen die de kostprijs van iets verhogen. Bijvoorbeeld accijns, invoerrechten, en omzetbelasting (21%.) Belastingen op inkomen, winst en vermogen/directe belastingen: Belastingen die direct van het inkomen betaald worden. Bijvoorbeeld loonbelastingen en vennootschapsbelasting. Progressief tarief: Hoe meer je verdiend hoe hoger percentage belasting je moet betalen. Begrotingstekort: Het Rijk komt geld te kort. Staatsschuld: Schuld van de overheid. https://www.scholieren.com/verslag/78387 Pagina 3 van 5
5 Wat moet de overheid doen?: Vrije markteconomie: Alle goederen en diensten worden via vraag en aanbod aangeboden. Nadelen hiervan zijn: - Geen collectieve goederen, dus geen dijken, straatverlichting en leger. - Grote verschillen in inkomen, je hoeft geen belasting te betalen. Heb je een goede opleiding, dan willen veel mensen je in dienst. Niet veel mensen hebben dat namelijk. Er is dan veel vraag naar er weinig aanbod. Je krijgt er dan veel geld voor. - Alles word bepaald door vraag en aanbod. Dus als heel veen mensen brood willen, en ze maken er wat minder van, dan wordt de prijs erg duur. Ook kan het zo zijn dat er heel veel bier in Nederland is. De prijs daalt van dus, veel mensen gaan bier drinken. Dit is slecht voor je gezondheid. Gemengde economie: Een combinatie tussen een vrije markt en overheidsbemoeienis. Verzelfstandiging: Een overheidsbedrijf mag min of meer zelfstandig beslissingen nemen. Planeconomie: De overheid regelt wat, hoeveel en hoe er geproduceerd wordt. 7 Economische vaardigheden: Btw: Een algemeen tarief van 21%. Over levensbehoeften is dit percentage 6%. Het belastingbedrag in box 1 in vier stappen: 1. 2. 3. 4. Neem het bruto-inkomen. Trek van het bruto-inkomen de aftrekposten af waar je recht op hebt. Reken uit hoeveel belasting je in box 1 moet betalen. Trek de heffingskortingen af van het belastingbedrag van stap 3. Het resultaat is de belasting die je moet betalen in box 1. Belastbaar inkomen van 75.000,-. https://www.scholieren.com/verslag/78387 Pagina 4 van 5
SCHIJF BELASTBAAR INKOMEN TARIEF HEFFING OVER DE SCHIJVEN Schijf 1 Van 0,- tot 17.046,- ; dus over 17.046 een tarief van 34,15% 34,15 % 5.821,- Berekening: 17.046,- : 100 x 34,15 % = Schijf 2 Van 17.046,- tot 30.631,- ; dus over 30.631,- 41,45 % 5.631,- 17.046 = 13.585,- een tarief van 41,45 % Berekening: 13.585,- : 100 x 41,45 % = Schijf 3 Van 30.631,-,- tot 52.228,-; 42 % 9.071,- dus over 52.228-30.631 = 21.597,- een tarief van 42 % Berekening: 21.597,- : 100 x 42 % = Schijf 4 Van 52.228,- tot 75.000,- ; 52 % 11.841,- dus over 75.000-52.228 = 22.772,- een tarief van 52 % Berekening: 22.772,- : 100 x 52 % = TOTAAL TE BETALEN AAN BELASTING 32.364,- https://www.scholieren.com/verslag/78387 Pagina 5 van 5