Spreekopdrachten thema 7 Werken Opdracht 2 bij 7.2 ** Knip de volgende pagina door. Je bent leidinggevende in een restaurant. Vandaag is de eerste werkdag van een nieuwe werknemer. Leg uit wat hij moet doen. Gebruik de woorden eerst, daarna, dan. Cursist A: 1. 2. 3. 4. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 7-1
Je bent leidinggevende in een restaurant. Vandaag is de eerste werkdag van een nieuwe werknemer. Leg uit wat hij moet doen. Gebruik de woorden eerst, daarna, dan. Cursist B: 1. 2. 3. 4. Opdracht 3 bij 7.2 ** Vandaag was je eerste werkdag. Vertel aan je vrienden hoe je leidinggevende eruitziet. Kijk naar de foto. Klaar? Dan vertelt cursist B. Voorbeeld Mijn leidinggevende is een vrouw. Ze heeft lang haar. Ze heeft bruin haar. Ze draagt een pak. Ze ziet er vriendelijk uit. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 7-2
Cursist A: Cursist B: Opdracht 1 bij 7.3 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. 1. Hoe laat beginnen de werknemers met werken? 2. Krijgt Sander toestemming om op vakantie te gaan? 1. Om 8.00 uur beginnen de werknemers met werken. 2. Natuurlijk krijgt Sander toestemming om op vakantie te gaan. 3. Waar staat de printer? 3. In de hoek staat de printer. 4. Kunt u mij even helpen? 4. Uiteraard kan ik u even helpen. 5. Wanneer moet de opdracht af zijn? 5. Dinsdag moet de opdracht af zijn. 6. Hoelang werk je hier al? 6. Vijf jaar werk ik hier al. 7. Wanneer drinken jullie koffie? 7. s Ochtends drinken we koffie. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 7-3
8. Waar verzamelen we voor de afspraak? 8. In de kantine verzamelen we voor de afspraak. 9. Wat doe je met de lift? 9. Met de lift ga ik naar boven en naar beneden. 10. Wanneer begint je verlof? 10. Vrijdag begint mijn verlof. Opdracht 2 bij 7.3 * Vraag en antwoord. Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht. Cursist A: lees de vraag hardop. Lees ook het eerste woord van het antwoord. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Bedenk zelf een antwoord. Begin met het woord dat cursist A heeft gezegd. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. Opdracht 3 bij 7.3 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Lees niet het woord dat tussen haakjes staat. Cursist B: lees het antwoord hardop. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. 1. Wat heb je vandaag op je werk gedaan? (en) 1. Ik heb ons kantoor opgeruimd en ik heb uitnodigingen geschreven. 2. Hoe vind je de baan? (want) 2. Ik vind de baan leuk, want ik werk graag met kinderen. 3. Ben je vanavond thuis? (want) 3. Nee, ik ben vanavond niet thuis, want ik moet werken. 4. Heb je al eerder als kok gewerkt? (en) 4. Ja, ik heb in een restaurant gewerkt en ik heb in een hotel gewerkt. 5. Wat vind je van je baan? (maar) 5. Ik vind het werk leuk, maar ik vind mijn collega s niet aardig. 6. Waarom loop je op de trap? (want) 6. Ik loop op de trap, want de lift is kapot. 7. Heb je last van het de apparaten? (maar) 8. Doe jij het huishouden vandaag? (en) 7. Ik heb geen last van de radio, maar wel van de tv. 8. Ja, ik zal strijken en schoonmaken. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 7-4
9. Kun jij de code intoetsen? (want) 9. Ik kan de code niet intoetsen, want ik weet niet wat de code is. 10. Wil jij de konijnen voeren? (maar) 10. Ik wil de konijnen wel voeren, maar ik weet niet waar het eten staat. Opdracht 4 bij 7.3 * Vraag en antwoord. Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht. Cursist A: lees de vraag hardop. Lees ook het woord dat tussen haakjes staat. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen. Gebruik het woord dat cursist A gezegd heeft. Bedenk zelf een antwoord. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 7-5
Opdracht 1 bij 7.4 Cursist A: je werkt in een verzorgingshuis. Je overlegt met je collega over de taken van vandaag. Cursist A 1. Goedemorgen (noem de naam van cursist B). Hoe gaat het? Cursist B 1. Goedemorgen (noem de naam van cursist A). Het is druk. Bijna iedereen moet nog worden gewassen. Wil jij dat doen? 2. Ja, dat is goed. Maak jij dan het ontbijt? 3. Eerst moet je thee en koffie zetten. Daarna moet je de tafel dekken. Op iedere tafel zet je beleg en melk neer. 2. Dat is goed. Kun je eerst uitleggen hoe dat moet? Ik heb dat nog nooit gedaan. 3. Dat moet wel lukken. Waar staat het beleg? 4. De kaas en worst staan in de koelkast. En de melk ook. De rest staat in de kast. 4. Oké. En hoe verdelen we vanmiddag de taken? 5. Ik ga met mevrouw Steenman naar de kapper. Meneer Karimi moet naar de dokter. Ga jij met hem mee? 5. Dat zal ik doen. Dan ga ik nu snel het ontbijt maken. Opdracht 2 bij 7.4 ** Bedenk nu zelf een gesprek. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 7-6
Cursist A: je werkt in een winkel. Je overlegt met je collega over de taken van vandaag. Bedenk zelf welke taken. Bijvoorbeeld geld in de kassa doen, de winkel openen, opruimen etc. Opdracht 4 bij 7.4 ** Je ziet het rooster van afdeling drie van verzorgingshuis De Rust. Vind je het rooster eerlijk? Wat wil je anders zien? Schrijf de namen onder nieuw in het schema. Rooster verzorgingshuis De Rust, afdeling drie Taak Naam Nieuw kleding van de bewoners wassen bewoners wassen slaapkamers schoonmaken wc s schoonmaken badkamers schoonmaken keuken schoonmaken tafels dekken voor het ontbijt de nagels van de bewoners knippen drie bewoners naar de kapper brengen vier bewoners naar de huisarts brengen tafels dekken voor de lunch eetkamer opruimen en tafels schoonmaken tafels dekken voor het avondeten Halima Pawel Pawel Pawel Halima Pawel Halima TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 7-7
Opdracht 1 bij 7.6 Cursist A: je werkt bij het bedrijf Werkgraag. Je neemt de telefoon op. Cursist B: je werkt bij het bedrijf Werkgraag. Je moet vandaag werken, maar je bent ziek. Je belt naar je werkgever om je ziek te melden. Cursist A 1. Goedemorgen, u spreekt met (noem je naam) van Werkgraag. Cursist B 1. Goedemorgen, met (noem je naam). Ik kan vandaag niet komen werken, omdat ik ziek ben. 2. Oh, wat vervelend. Waar heb je last van? 3. Nou, dat is niet zo leuk. Ik zal doorgeven dat je niet komt. Wanneer denk je dat je weer kunt komen werken? 4. Dat is fijn. Dan kunnen we daar rekening mee houden. Ik hoop dat je snel weer beter bent. 2. Ik ben vannacht misselijk geworden. Ik moet steeds overgeven. 3. Ik hoop dat ik overmorgen wel weer kan werken. Ik bel je morgen, als ik dan nog ziek ben. 4. Dank je, ik ook. Tot snel. Opdracht 2 bij 7.6 ** Bedenk nu zelf een gesprek. Cursist A: je werkt bij een bedrijf. Je neemt de telefoon op. Cursist B: je moet vandaag werken, maar je bent ziek. Je belt je werkgever om je ziek te melden. Bedenk zelf waar je last van hebt. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 7-8
Opdracht 1 bij 7.7 Cursist A: je bent bedrijfsarts. Cursist B: je bent al een tijdje ziek. Je hebt een afspraak bij de bedrijfsarts. Cursist A 1. Goedemorgen, ik ben dokter (noem je achternaam). Gaat u zitten. Cursist B 1. Dank u. Ik ben (noem je naam). 2. U bent al een tijdje ziek gemeld. Wat zijn uw klachten? 3. Welke arm is het? 2. Ik heb erg veel last van mijn schouder en mijn arm. Het doet zo veel pijn dat ik niet meer kan werken. 3. Mijn rechterarm. 4. Heeft u een ongeluk gehad? Of bent u gevallen? 5. Dat kan. U werkt in de supermarkt, hè? 4. Nee, er is niets gebeurd. Misschien komt het door mijn werk. 5. Ja, ik zit achter de kassa. 6. Neemt u vaak pauze? 6. s Ochtends en s middags heb ik een kwartier pauze om koffie te drinken. En tussen de middag een half uur voor de lunch. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 7-9
7. Dat is heel goed. Ik wil u graag onderzoeken. U mag op de onderzoekstafel gaan zitten. 7. Oké. Even later 8. Ik denk dat u RSI heeft. Dat zijn klachten die veel voorkomen bij mensen die steeds dezelfde beweging maken. 8. Kan ik daar iets aan doen? 9. U moet regelmatig rusten. En u moet uw arm zo min mogelijk gebruiken. U kunt weer proberen te werken, als de klachten minder zijn geworden. 9. Voorlopig mag ik dus niet werken? 10. Nee. En u moet oefeningen doen. Die krijgt u straks van mij mee. Volgende maand komt u bij mij terug. Dan bekijken we of u weer achter de kassa kunt werken. 10. Dat is goed. 11. Nee hoor, alles is duidelijk. 11. Heeft u nog vragen? 12. Dank u wel. Tot ziens. 12. Dan wens ik u beterschap en tot over een maand. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 7-10
Opdracht 2 bij 7.7 ** Bedenk nu zelf een gesprek. Cursist A: je bent bedrijfsarts. Cursist B: je bent al een tijdje ziek gemeld. Je hebt een afspraak bij de bedrijfsarts. Bedenk zelf waar je last van hebt. Opdracht 1 bij 7.12 ** Lees de vragen. Geef antwoord. 1. Wat doe jij met Pasen? 2. Wat doe jij op Hemelvaartsdag? 3. Wat doe jij met Pinksteren? 4. Wat doe jij op Koningsdag? 5. Wat doe jij met Kerstmis? 6. Wat doe jij met oud en nieuw? 7. Vier je nog feesten die Nederlanders niet vieren? TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 7-11