Boekverslag door E. 1574 woorden 31 oktober 2011 6.7 20 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie: 1.1 Schaarste is spanning tussen de menselijke behoeften en de beschikbare middelen om in die behoeften te voorzien. Ieder mens heeft behoeften. Primaire behoeften: voedsel en onderdak. Luxe goederen: Mp3-speler en vakantie. In de loop van tijd veranderen de behoeften. Eerst gingen we naar de Veluwe, na al naar Spanje. Om in hun behoeften te voorzien hebben mensen goederen nodig. Goederen: Auto s en meubelen. Diensten: kapper, leraar en winkelpersoneel. Als er minder schaarste is, dan neemt de welvaart toe. Om schaarste tegen te gaan moet je meer producten en diensten produceren. Als er meer producten en diensten worden gemaakt, wil niet zeggen dat de welvaart ook mee stijgt. Mensen stellen steeds meer eisen. Als er veel geproduceerd wordt, dan kunnen er ook negatieve effecten zijn. Zoals meer CO2 uitstoot. Welvaart is subjectief: iedereen ervaart het op zijn eigen wijze. 1.2 Budget: het bedrag wat je kunt besteden. Budget= 180, Cd= 15, Boek= 11,25 Budgetlijn= De lijn die alle combinaties aangeeft die Petra met haar budget kan aanschaffen wanneer ze haar hele budget uitgeeft. Als Petra het hele budget aan Cd s uitgeeft, kan je 12 Cd s kopen Als Petra het hele budget aan Boeken uitgeeft, kan je 16 boeken kopen. Als Petra 8 boeken wil kopen, kan je nog maar 6 cd s kopen. Boeken: 8x 11,25= 90 en Cd s: 6x 15= 90. Samen 180 Opofferingskosten= tijd is schaars, dus je zult keuzes moeten maken. ga ik naar de bioscoop of ga ik naar de kroeg. De ene mogelijkheid zul je moeten opofferen om de andere mogelijkheid uit te kunnen voeren. 1.3 Consumptie= het kopen van goederen of diensten door consumenten. Arbeidsverdeling= Het onderverdelen van werk over verschillende personen. 1. Huishoudens 2. Ondernemingen. https://www.scholieren.com/verslag/39491 Pagina 1 van 6
Specialisatie= Toeleggen op een gedeelte/stukje van het productieproces. Productie= het maken (produceren) van goederen en diensten door producenten. Vrouwen doen huishouden, mannen verdienen het geld. Mannen verdienen meer dan vrouwen, oorzaken: - Vrouwen zijn beter in lagere functies - Mannen werken in hogere functies - Kinderen kost salaris. - Vrouwen werken in de zorg - Vrouwen werken in deeltijd - Vrouwen hebben minder hoge opleiding Als een man in het huishouden gaat, dan zijn er hogere opofferingskosten dan dat een vrouw het huishouden doet. Arbeidsdeling: Wie? Casco aftimmeren bedrading Ton 100 uur 50 uur Theo 120 uur 40 uur Ton doet 50 uur over bedrading; 50:100= 0,5 casco niet aftimmeren Theo doet 40 uur over bedrading; 40:120= 0,33 casco niet aftimmeren Als Ton op één schip de bedrading aanbrengt, kan hij 0,5 casco niet aftimmeren 1.4 Directe ruil= Goederen tegen goederen (graan tegen vlees) Indirecte ruil= geld voor goederen of diensten Eigendomsrechten= Als je geacht wordt de eigenaar te zijn van product. Transactiekosten= extra kosten die gemaakt moeten worden om een ruil tot stand te brengen. (tijd, aandacht, ook geld) 2.1 Giraal geld= alle direct openbare te goeden bij financiële instellingen. Chartaal geld= alle munten en bankbiljetten. Je moet vertrouwen met geld. Hyperinflatie= als de prijzen zeer snel stijgen, geld wordt dan minder waard. Geld als ruilmiddel= geld voor goed/dienst Geld als rekenmiddel= hoeveel je per week krijgt. Geld als oppotmiddel= op potten, het te sparen. Nominale waarde= de waarde die op de munt/bankbiljet staat Intrinsieke waarde= de waarde van het in de munt aanwezige materiaal. Fiduciair geld= vertrouwen op elkaar/ het geld Maatschappelijke geldhoeveelheid= totaal aantal Giraal en Chartaal geld. 2.2 https://www.scholieren.com/verslag/39491 Pagina 2 van 6
Activa zijn gebouwen, voorraden, debiteuren en liquide middelen. Passivazijde vind je de schulden en eigen vermogen= bezittingen-schulden. Ondernemingen die schuld hebben bij leveranciers noem je crediteuren Balans= een overzicht van alle bezittingen en schulden op een bepaald moment. Kasmiddelen= Chartale geld van de AB-bank. (voor pinnen van biljetten) Tegoed centrale bank= Rekening van banken bij de centrale bank. Debiteuren= Schulden van een klant aan de bank. Crediteuren= iemand die nog geld tegoed heeft van de bank. Rekeningcouranttegoeden= het girale geld. Liquiditeit= in welke mate kan deze bank zijn schulden op korte termijn betalen, Liquiditeit: Kasmiddelen + tegoed centrale bank : kortetermijnverplichtingen. Geldschepping= Als de maatschappelijke geldhoeveelheid toeneemt. Kredietverlening= lening? 8.1 Welvaart= de mate van behoeften bevrediging met behulp van schaarste middelen. Schaarste= spanning die ontstaat tussen behoeften en middelen. Als je ouder word zullen de keuzes moeilijker worden. Inkomsten 2000 uitgaven 1500, 500 financiële ruimte. Stroomgrootheid= de ontwikkeling gedurende in een bepaalde periode Voorraadgrootheid= de situatie op een bepaald moment Makro heeft 100.000 stuks in het magazijn= voorraadgrootheid. 8.2 Brutoloon= het loon dat je afspreekt met je werkgever. Nettoloon= het besteedbaar inkomen= het inkomen dat je kunt uitgeven aan goederen en diensten (of sparen) Sparen= het niet consumeren van een deel van je besteedbare inkomen. Lenen= een toekomstige consumptie naar voren halen. (rente en aflossing) Leningen: 1. Persoonlijke lening= je leent geld bij een financiële instelling elke maant rente + aflossing betalen. 2. Huurkoop= Je koopt een duurzaam consumptiegoed, je bent pas eigenaar nar betaling van het laatste termijn. 3. Koop op afbetaling= Je koopt een duurzaam consumptiegoed en je bent bij de eerste aanbetaling eigenaar. 4. Koop nu betaal later= Je koopt een duurzaam consumptiegoed en betaal later (bij een TV) Korte termijn= voor maximaal 1 jaar Lening= het besteedbaar inkomen neemt toe rente. Hypothecaire lening= een lening die wordt gebruikt voor een woning. 8.3 https://www.scholieren.com/verslag/39491 Pagina 3 van 6
Door te sparen verminderen we de huidige consumptie ten gunste van de toekomstige consumptie. Door rente wordt het nog hoger. Rente is de prijs van het uitlenen van geld. Vermogensmarkt= Vraag en aanbod van krediet. Kapitaalmarkt: langlopende kredieten (langer dan 1 jaar) Geldmarkt: Kortlopende kredieten (maximaal 1 jaar) Obligatie= schuldbekentenis van de overheid en als vergoeding betaald de overheid. De hoogte van de rentestand is afhankelijk van 3 factoren: 1. Vraag en aanbod als je vraag naar spaargeld groter is dan je aanbod spaargeld, dan gaat je rente stand omhoog. Andersom gaat het omlaag. 2. Risico voor de geldgever hij loopt risico dat hij het geld plus de afgesproken rente niet terug krijgt. 3. Inflatie stijging van het algemeen prijspeil. Word gemeten door CBS (Centraal Bureau voor Statistiek) Het cijfer is het CPI (Consumenten Prijs Indexcijfer) De rentestand zal stijgen als de vraag naar spaargeld gelijk blijft en het aanbod van spaargeld daalt. Rentestand: Nominaal: Het rentepercentage dat je met de bank afspreekt. Reëel: Nominaal gecorrigeerd me inflatie. Nominaal omzetten naar reëel: Indexcijfer nominaal rentepercentage x100 indexcijfer algemeen prijspeil Nominale rente= 2,7% 102,7 x100= 0,8% Algemeen prijspeil= 1,9% 101,9 8.4 Balans= een opstelling van de bezittingen, schulden en eigen vermogen van een onderneming op een bepaald tijdstip. Vaste activa= alle bezittingen die langer meegaan dan 1 jaar Vlottend activa= alle bezittingen die maximaal 1 jaar productieproces meegaan. Activa= bezittingen van de onderneming (kapitaal) Vast kapitaal: een auto of de winkelinrichting. Kan een aantal jaren in onderneming. Vlottend kapitaal, veranderd in de loop van de jaren van samenstelling. Kleding veranderd van waarde. Met verkopen en de betalingen veranderd ook de liquide middelen: het kasgeld en het saldo van de bankrekening. Passiva= eigen vermogen en vreemd vermogen van de onderneming. Eigen vermogen= het geld dat door de eigenaren in de onderneming is gestoken. Vreemd vermogen lang= alle schulden die langer uitstaan dan 1 jaar. Vreemd vermogen kort= maximaal 1 jaar uitstaan. Resultatenrekening= een overzicht van de opbrengsten en kosten en het daaruit voorvloeiende resultaat over een bepaalde periode. Balans: Resultatenrekening: Euro s https://www.scholieren.com/verslag/39491 Pagina 4 van 6
Omzet Verkochte Producten 70.000 Kosten van de Omzet Inkoopwaarde verkochte kleding 39.000 Lonen personeel 3000 Huur 10.000 Verlichting en verwarming 4500 Autokosten (benzine 1500 Afschrijving auto 200 Afschrijving inventaris 2000 Gemeentelijke kosten 2500 verzekeringen 3000 Kosten totaal 65.700 Totaal resultaat (winst) 4300 Omzet= de opbrengst van de verkochte producten. Balans= voorraadgrootheden, resultatenrekening= stroomgrootheden 9.1 Human capital= menselijk kapitaal. Dit zijn allee bekwaamheden waarover mensen moeten beschikken om deel te kunnen nemen aan het arbeidsproces. Die bekwaamheden zijn: 1. aangeboren 2. Opvoeding 3. Onderwijs 4. Training op jonge leeftijd word er al geïnvesteerd in Human Capital (basischool) je kan ook lenen voor je studie. 9.2 Bij een lening hebben we te maken met: Het bedrag van de lening. De lening plus het eigen geld Het overeengekomen rentepercentage. Hoeveel procent per jaar. De periodieke aflossingen. Aflossing is per maand, kwartaal of jaar. Hypotheek= een langlopend geldlening met als onderpand een ontroerend goed. Geldgever= Hypotheek nemer de financiële instelling Geldnemer= Hypotheek gever de klant. 9.3 Beroepsbevolking= iedereen tussen de 15 en 65 jaar die minimaal 12 uur per week wil en kan werken. Beroepsgeschiktebevolking= iedereen tussen de 15 en 65 jaar. Vergrijzing= Het percentage mensen met een leeftijd van boven de 65 jaar (inactieven) neemt toe ten opzichte van de andere leeftijdsgroepen (actieven) https://www.scholieren.com/verslag/39491 Pagina 5 van 6
Het aantal AOW uitkeringen stijgt. AOW= algemene ouderdomswet, volksverzekering, staatspensioen. Besteedbaar inkomen van de actieven daalt door meer AOW. Omslagstelsel= de actieven betalen de premies voor de mensen die nu een AOW uitkering krijgen. bedrijfspensioen= er is een CAO (collectieve arbeids overeenkomst). In het COA staat ook het pensioen. Bedrijfstakken= bouw, onderwijs, detailhandel, horeca, vervoer, handel. Het bedrijfspensioen word gefinancierd volgens het kapitaal dekkingsstelsel, dus iedere werknemer spaart voor zichzelf. kapitaal dekkingsstelsel= Het pensioenstelsel, waarbij de werknemer door premiebetaling voor zijn eigen pensioen heeft betaald. Arbeidsproductiviteit= het aantal stuks dat een arbeider produceert gedurende een bepaalde periode. https://www.scholieren.com/verslag/39491 Pagina 6 van 6