EUROPESE COMMISSIE Brussel, 14.11.2013 C(2013)7964 final OPENBARE VERSIE Dit document is een intern document van de Commissie dat louter ter informatie is bedoeld. Betreft: Steunmaatregel SA.37124 (2013/N) Nederland Wijzigingen in de Suppletieregeling Filminvesteringen Excellentie, 1. SAMENVATTING (1) De Europese Commissie heeft de wijzigingen beoordeeld in de Suppletieregeling Filminvesteringen van het Nederlands Fonds voor de Film (hierna de "Suppletieregeling" genoemd) en heeft besloten de steun verenigbaar te verklaren met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna "VWEU" genoemd). De aanmelding heeft betrekking op wijzigingen van de begroting, de duur en de criteria van de steunregeling die voor het eerst op 10 juli 2007 (N 291/2007) werd goedgekeurd 1. De gewijzigde regeling is goedgekeurd tot en met 31 december 2018 omdat de Nederlandse autoriteiten hebben toegezegd alle aanpassingen uit te voeren die nodig mochten blijken na aanneming van de gewijzigde regels inzake staatssteun ter vervanging van de mededeling inzake de filmsector van 2001, die op 31 december 2012 afliep 2. 1 2 Steunmaatregel N 291/07 Het Nederlands Fonds voor de Film Uitvoeringsregeling Lange Speelfilm en Suppletieregeling Filminvesteringen, http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/comp-2007/n291-07.pdf. Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (COM(2001) 534 def. van 26.9.2001) Zijne Excellentie de Heer Frans TIMMERMANS Minister van Buitenlandse Zaken Bezuidenhoutseweg 67 Postbus 20061 NL - 2500 EB Den Haag Commission européenne, B-1049 Bruxelles Belgique Europese Commissie, B-1049 Brussel België Telefoon: 00-32 (0) 2 299.11.11.
2. PROCEDURE (2) Op 23 juli 2013 hebben de Nederlandse autoriteiten bepaalde wijzigingen in de Suppletieregeling Filminvesteringen Nederland geprenotificeerd. Na informele uitwisseling van informatie werd de aanmelding op 21 september 2013 geregistreerd krachtens de vereenvoudigde aanmeldingsprocedure overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie 3 (procedure voor bepaalde wijzigingen in bestaande steun). (3) De regeling werd voor het eerst door de Commissie goedgekeurd als onderdeel van het Nederlands Fonds voor de Film bij besluit van 10 juli 2007 (N 291/2007) 4. Latere wijzigingen zijn goedgekeurd bij besluit N 524/2009 5 en bij besluit N 371/2010 6. De regeling werd tot 1 juli 2013 goedgekeurd. Na deze datum zijn, in afwachting van de inwerkingtreding van de nieuwe regels per 1 januari 2014, geen subsidies verleend. 3. GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL (4) De Suppletieregeling Filminvesteringen werd aangemeld voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018. (5) Het doel van de subsidieregeling is het ondersteunen van populaire films en animatiefilms die gericht zijn op het bereiken van een groot publiek in de Nederlandse bioscopen en ook buiten de bioscoop worden uitgebracht. Om de culturele waarde te garanderen, moeten de filmproducties aan ten minste drie van de zeven culturele criteria van het Nederlands Fonds voor de Film voldoen. De criteria hebben als ijkpunt de Nederlandse cultuur en andere culturele criteria. (6) De regeling is semi-automatisch van aard en concentreert zich op de resultaten van speelfilms of animatiefilms die in het kalenderjaar vóór de subsidieaanvraag in de Nederlandse bioscopen zijn uitgebracht. Op basis van deze resultaten komt de productiemaatschappij in aanmerking voor steun voor een nieuwe filmproductie. (7) De rechtsgrondslag van de maatregel is de Wet op het specifiek cultuurbeleid en het Deelreglement Suppletie van de Stichting Nederlands Fonds voor de Film. (8) De aanvrager is verplicht in Nederland een bedrag te besteden dat gelijk is aan de verleende subsidie. Indien steun wordt gecumuleerd, staat het de producent steeds vrij om ten minste 20% van de geraamde productiekosten te besteden in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland. (9) Afgezien van een algemene aanpassing van de structuur en de formulering aan die van de verschillende reglementen van het Nederlands Fonds voor de Film, werden 3 4 5 6 (PB C 43 van 16.2.2002, blz. 6); verlengd in 2004 (PB C 123 van 30.4.2004, blz. 1), 2007 (PB C 134 van 16.6.2007, blz. 5) en 2009 (PB C 31 van 7.2.2009) tot 31 december 2012. Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1). Steunmaatregel N 291/07 Het Nederlands Fonds voor de Film Uitvoeringsregeling Lange Speelfilm en Suppletieregeling Filminvesteringen, http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/comp-2007/n291-07.pdf Steunmaatregel N 524/2009 - Wijzigingen in het Nederlands Fonds voor de Film, http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/comp-2009/n524-09.pdf Steunmaatregel N 371/2010 Nederland Wijzigingen in het Nederlands Fonds voor de Film, http://ec.europa.eu/eu_law/state_aids/comp-2010/n371-10.pdf 2
hoofdzakelijk de volgende wijzigingen aangebracht. De onderhavige aanmelding heeft betrekking op deze wijzigingen. 3.1. Wijzigingen van de subsidiabiliteitscriteria (10) Het door de indiener te bevestigen financieringsniveau wordt verlaagd van 70% tot 40% (artikel 8). De regeling zal niet langer fungeren als laatste financiering (gap financing). Op deze manier willen de Nederlandse autoriteiten de regeling beter laten aansluiten bij de huidige realiteit inzake filmfinanciering. Door het grotere aandeel buitenlandse middelen in de financiering van Nederlandse filmproducties bleek het steeds moeilijker voor Nederlandse filmproducenten om op het tijdstip van de aanvraag het financieringsniveau van 70% te behalen. Deze buitenlandse middelen worden immers vaak pas in een later stadium bevestigd op basis van de werkelijke uitgaven voor de productie. Bovendien sloot de Suppletieregeling niet goed aan bij de indien- en beoordelingsmomenten van andere financieringsinstrumenten in en buiten Nederland. Met het niveau van 40% moet worden gegarandeerd dat andere (markt)partijen voldoende interesse hebben voor het filmproject waarvoor in het kader van de Suppletieregeling steun wordt aangevraagd. (11) Vroeger moesten marktpartijen minimaal 30% van de geraamde productiekosten investeren, waarbij ten minste 8% van de begrote productiekosten door de filmdistributeur moest zijn toegezegd. Dit is niet langer vereist. In de gewijzigde regeling moet de distributeur zich er echter onvoorwaardelijk toe verbinden een financiële bijdrage aan het project te leveren. De distributeur moet ook bijdragen aan de gedetailleerde beoordeling van het potentiële publieksbereik van de film (artikel 8). (12) Het minimumaantal bioscoopkaartjes dat voor een film moet worden verkocht waardoor een toekomstig project voor steun in aanmerking kan komen, is verhoogd van 50 000 naar 150 000 (artikel 5). (13) In de gewijzigde regeling tellen alleen de bezoekresultaten van de film(s) van een productiemaatschappij in het voorgaande jaar mee (en niet meer die van de zeven voorafgaande jaren) voor de subsidiabiliteit van het nieuwe project (artikel 5). Bij wijze van overgang zullen in 2014 de bezoekresultaten van de voorbije twee kalenderjaren worden meegeteld (artikel 26). 3.2. Wijzigingen van het subsidiebedrag en -plafond (14) In de vorige regeling werd het maximale steunniveau dat voor een nieuwe film beschikbaar werd gesteld, bepaald door middel van een systeem van categorieën op basis van bezoekersaantallen. Dit maximale steunniveau varieerde van 500 000 EUR tot 1 500 000 EUR. Indien voor een film in Nederland bijvoorbeeld tussen 50 000 en 200 000 bioscoopkaartjes waren verkocht, bedroeg de maximale steun voor het nieuwe project 500 000 EUR. Dit systeem werd afgeschaft en daarnaast werden de bezoekersaantallen in de subsidiabiliteitscriteria gewijzigd (ten minste 150 000 in de plaats van 50 000). (15) In de nieuwe Suppletieregeling kunnen alle producenten die met hun voorgaande film voldoende bezoekers hebben aangetrokken, een aanvraag indienen voor een basisbijdrage voor hun nieuwe productie. Afhankelijk van het resterende budget kunnen bovendien ook toeslagen worden toegekend voor elke bezoeker boven de 3
150 000. Het bedrag van de basisbijdrage en, indien van toepassing, de toeslagen wordt jaarlijks door het Nederlands Fonds voor de Film bekendgemaakt (artikel 9). (16) In totaal kan de subsidie voor het nieuwe project niet meer dan 1 000 000 EUR bedragen (artikel 9). Het maximale steunniveau valt met andere woorden terug van 1,5 miljoen EUR tot 1 miljoen EUR per aanvraag. Een producent kan maximaal twee aanvragen per jaar indienen (artikel 6) en in totaal niet meer dan 1,5 miljoen EUR subsidies ontvangen (artikel 11). (17) Het maximale steunniveau is bovendien verlaagd van 30% tot 25% van de productiekosten (artikel 9). De gecumuleerde steunintensiteit blijft dezelfde: deze mag niet meer dan 50% van de productiekosten bedragen (artikel 3). (18) Vroeger kon het subsidiebedrag overeenstemmen met maximaal 140% van de investeringen van de marktpartijen. Dit verband tussen het subsidiebedrag en de bijdrage van de marktpartijen is afgeschaft. (19) Voordien was het totale jaarlijkse subsidieplafond van de Suppletieregeling 12 000 000 EUR per kalenderjaar. Vanaf 2014 wordt het totale jaarlijkse subsidieplafond van de maatregel op jaarbasis door het Nederlands Fonds voor de Film vastgesteld (artikel 4). Naar verwachting zal dit bedrag aanzienlijk lager zijn, namelijk gemiddeld 6 250 000 EUR per jaar, wat overeenkomt met een totaalbudget van 31 250 000 EUR voor de periode 2014-2018. (20) Onder de vorige Suppletieregeling kwamen lowbudgetfilms en moeilijke films in aanmerking voor hogere subsidiebedragen (maximaal 250 000 EUR aanvullende steun) en een hogere steunintensiteit (maximaal 55%). Deze regels werden afgeschaft. 3.3. Andere wijzigingen (21) Aanvragen kunnen nog steeds doorlopend worden ingediend, maar de periode waarin dit kan gebeuren, loopt nu slechts van 15 maart tot begin december. Het Nederlands Fonds voor de Film kan bovendien besluiten een tijdelijke indienstop en/of vaste indiendata vast te stellen (artikel 6). (22) De aanvraagprocedure wordt anders georganiseerd dan voorheen: indien een productiemaatschappij die een aanvraag indient in aanmerking komt voor steun, wordt zij eerst op de hoogte gebracht van het voornemen om een subsidie te verlenen (fase 1). De aanvrager heeft vervolgens zes maanden de tijd (fase 2) om de vereiste aanvullende informatie in te dienen (artikel 13). De begunstigde heeft bovendien twaalf maanden om de financiering van de filmproductie sluitend te krijgen (artikel 16); onder de vorige regeling was dit drie maanden. Dit geeft de productiemaatschappij meer tijd om de financierings- en productiestructuur van de film te vervolledigen. 4
4. BEOORDELING VAN DE MAATREGEL (23) De Commissie merkt op dat de aanmelding van de Nederlandse autoriteiten in het kader van de vereenvoudigde aanmeldingsprocedure overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie niet alleen een aanscherping van de criteria voor de toepassing van de regeling, een verlaging van de steunintensiteit of een verlaging van de in aanmerking komende uitgaven betreft. De verlaging van de vereiste bevestigde financiering (van 70% naar 40%), de wijzigingen van de subsidiabiliteitscriteria wat betreft investeringen van marktpartijen en distributeurs, en de wijzigingen van de subsidiebedragen en het subsidieplafond wijzen niet alle op het type wijzigingen waarnaar in artikel 4 van de regeling wordt verwezen. De Commissie is evenwel van mening dat dit geen bijzondere moeilijkheden oplevert voor de beoordeling van de aangemelde maatregel. 4.1. Is er sprake van staatssteun? (24) In artikel 107, lid 1, VWEU wordt het volgende bepaald: "Behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt". (25) Zoals uiteengezet in de besluiten betreffende de steunmaatregelen N 291/2007, N 524/2009 en N 371/2010 vormt de maatregel staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. 4.2. Verenigbaarheid van de steun (26) In de vorige besluiten van de Commissie (N 291/2007, N 524/2009 en N 371/2010) werd de steunregeling goedgekeurd op basis van de mededeling inzake de filmsector van 2001. Omdat deze mededeling op 31 december 2012 is verlopen, onderzoekt de Commissie de verenigbaarheid van de steun rechtstreeks op grond van artikel 107, lid 3, onder d), VWEU. De regels van de mededeling inzake de filmsector blijven echter geldig voor de beoordeling van steun voor de productie van cinematografische en andere audiovisuele werken. De steun kan dan ook gerechtvaardigd zijn indien de steunregeling voldoet aan het beginsel van rechtmatigheid in algemene zin en aan de vier specifieke verenigbaarheidscriteria betreffende culturele inhoud, territoriale voorwaarden, extra steun en steunintensiteit. (27) Op grond van de door de Nederlandse autoriteiten verstrekte informatie levert de aangemelde regeling geen problemen op uit het oogpunt van het beginsel van rechtmatigheid in algemene zin. Er is met name geen bepaling in de regeling die de steun enkel voor de eigen staatsburgers reserveert. De aangemelde wijzigingen hebben geen gevolgen voor de beoordeling die in dit verband voor de steunmaatregelen N 291/2007, N 524/2009 en N 371/2010 is gemaakt. (28) Op grond van de door de Nederlandse autoriteiten verstrekte informatie stellen de aangemelde wijzigingen geen probleem wat de culturele aard van de steunregeling betreft. De criteria voor het vaststellen van de culturele inhoud van de in aanmerking komende films blijven ongewijzigd. De aangemelde wijzigingen hebben derhalve 5
geen gevolgen voor de beoordeling die in dit verband voor de steunmaatregelen N 291/2007, N 524/2009 en N 371/2010 is gemaakt. (29) Op basis van de door de Nederlandse autoriteiten verstrekte informatie hebben de wijzigingen geen betrekking op de territoriale voorwaarden van de regeling, en betreffen zij evenmin extra steun voor specifieke filmmakende activiteiten. De aangemelde wijzigingen hebben derhalve geen gevolgen voor de beoordeling die met betrekking tot deze verenigbaarheidscriteria voor de steunmaatregelen N 291/2007, N 524/2009 en N 371/2010 is gemaakt. (30) De aangemelde wijzigingen hebben invloed op de elementen van steunintensiteit van de regeling. Volgens punt 2.3, onder b), punt 3), van de mededeling inzake de filmsector moet het steunpercentage in principe beperkt blijven tot 50% van het productiebudget. Voor moeilijke films en lowbudgetfilms geldt deze beperking niet. In de gewijzigde Suppletieregeling werden de subsidiabiliteitscriteria wat betreft het aandeel marktinvesteringen versoepeld (het bevestigde financieringsniveau werd met name verlaagd tot 40%). Tegelijkertijd werd de maximale steunintensiteit verlaagd van 30% tot 25% en werd ook het maximale subsidiebedrag van 1 500 000 EUR naar 1 000 000 EUR teruggebracht. De specifieke regelingen voor moeilijke films en lowbudgetfilms zijn geschrapt. Daardoor is de maximale gecumuleerde steunintensiteit van 50% nu in alle gevallen van toepassing. De wijzigingen stellen derhalve geen probleem wat betreft de door de Commissie toegepaste maximale steunintensiteiten. Conclusie (31) De Commissie is dan ook tot de conclusie gekomen dat de regeling staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, maar op grond van artikel 107, lid 3, onder d), VWEU als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd. 5. BESLUIT (32) De door de Nederlandse autoriteiten aangemelde wijzigingen in de Suppletieregeling Filminvesteringen van het Nederlands Fonds voor de Film worden beschouwd als verenigbaar met de interne markt overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder d), VWEU. De Commissie formuleert geen bezwaren in dit verband. De gewijzigde regeling werd goedgekeurd voor de periode tot 31 december 2018 omdat de Nederlandse autoriteiten de regeling waar nodig zullen aanpassen indien de betrokken staatssteunregels tijdens de looptijd van de steunregeling worden gewijzigd. (33) De Commissie herinnert de Nederlandse autoriteiten aan hun verplichting om jaarlijks een verslag over de tenuitvoerlegging van de regeling in te dienen. (34) Voorts herinnert de Commissie de Nederlandse autoriteiten eraan dat alle voornemens om deze regeling aan te passen of een nieuwe regeling goed te keuren bij de Commissie moeten worden gemeld overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU. Ingeval deze brief vertrouwelijke gegevens mocht bevatten die niet mogen worden bekendgemaakt, wordt u verzocht de Commissie daarvan binnen vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van dit schrijven in kennis te stellen. Ontvangt de Commissie binnen de vastgestelde termijn geen met redenen omkleed verzoek, dan neemt zij aan dat u 6
instemt met mededeling aan derden en bekendmaking van de volledige tekst van dit schrijven in de authentieke taal op het internet: http://ec.europa.eu/competition/elojade/isef/index.cfm. Dit verzoek dient bij aangetekend schrijven of bij faxbericht te worden gericht aan: Europese Commissie Directoraat-generaal Concurrentie Griffie Staatssteun 1049 Brussel België Fax +32 229 61242 Met bijzondere hoogachting, Voor de Commissie Joaquín ALMUNIA Vicevoorzitter 7