SPD Bedrijfsadministratie Examenopgave ALGEMENE ECONOMIE DINSDAG 4 OKTOBER 2016 09.00 10.30 UUR Belangrijke informatie Deze examenopgave bestaat uit 12 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina s aanwezig zijn. Dit examen bestaat uit 5 opgaven en omvat 22 vragen. Dit examen bestaat uit de volgende documenten: examenopgaven Controleer of alle documenten aanwezig zijn. Het aantal te behalen punten is 100. Geef niet meer antwoorden dan er worden gevraagd. Als er bijvoorbeeld drie redenen worden gevraagd en u geeft er meer dan drie, dan worden alleen de eerste drie door u genoemde redenen beoordeeld. Lever beide exemplaren van het examenpapier in. Lever ook het kladpapier na afloop van het examen in bij de toezichthouder. Dit wordt vernietigd en niet meegenomen in de beoordeling. Motiveer altijd uw antwoord, ook als dat niet expliciet wordt gevraagd. Schrijf zo duidelijk mogelijk. Schrijf met een blauw- of zwartschrijvende pen. De toegestane hulpmiddelen bij dit examen zijn: Woordenboek Niet-programmeerbare rekenmachine SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 B / 12
2016 NGO-ENS B / 12
Opgave 1 (totaal te behalen punten: 21) Case Onderstaand is van de gemeente Zomerland een kringloopmodel weergegeven over het jaar 2015, met de belangrijkste variabelen die betrekking hebben op de productie en de bestedingen. De bedragen zijn in miljarden euro s. NBP fk Bg C S NBP ov NBP b Ind.bel C ov I ov I M X = netto binnenlands product tegen factorkosten = belastingen van gezinnen = gezinsconsumptie = besparingen = netto binnenlands product afkomstig van de overheid = netto binnenlands product afkomstig van bedrijven = indirecte belastingen minus kostprijsverlagende subsidies = materiële overheidsconsumptie = netto-overheidsinvesteringen = netto-investering van bedrijven = import = export De afschrijvingen van de bedrijven bedragen 80 miljard. De afschrijvingen van de overheid bedragen 24 miljard. De som van het spaarsaldo van de particuliere sectoren, bedrijven en gezinnen en van de overheid vormt het nationale spaarsaldo. SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 3 / 12
Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5 (6 punten) Hoeveel bedraagt het nationale spaarsaldo van Zomerland in 2015? Laat uw berekening zien. De staat van middelen en bestedingen is een boekhoudkundige opstelling van de productie en bestedingen. Zij bestaat uit een middelenkant (debet) en een bestedingenkant (credit). (6 punten) Verwerk de investeringen en afschrijvingen op de staat van middelen en bestedingen. Hoeveel bedragen de vervangingsinvesteringen van de bedrijven in Zomerland in 2015? Op welke drie manieren kan het bruto binnenlands product worden gemeten? Het berekenen van de toegevoegde waarde van de overheidsproductie kan niet op dezelfde wijze als bij bedrijven, omdat de overheid de producten niet op markten verkoopt. (2 punten) Hoe groot is de toegevoegde waarde van de overheid in Zomerland? Motiveer uw antwoord. SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 4 / 12
Opgave 2 (totaal te behalen punten: 20) Casus In onderstaande staande figuur is een aantal kosten- en opbrengstenlijnen weergegeven voor een individuele producent. MO = marginale opbrengst; GO = gemiddelde opbrengst; MK = marginale kosten; GTK = gemiddelde totale kosten. Op de verticale as is de prijs in euro s weergegeven. Op de horizontale as staan de hoeveelheden x 1 miljoen. 10 A MK GTK B C 5 D MO GO E 0 5 10 15 20 De producent verkoopt zijn producten op een markt die alle kenmerken heeft van monopolistische concurrentie. Vraag 6 Vraag 7 Vraag 8 (5 punten) Welke vijf kenmerken heeft deze marktvorm met betrekking tot de structuur? (5 punten) Bij welke prijs zal de onderneming maximale winst realiseren? Motiveer uw antwoord. De MO-curve valt niet samen met de GO-curve, zoals bij de marktvorm volledig vrije mededinging. Welke verklaring is er voor het niet samenvallen van de MO- en de GO-curve? SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 5 / 12
Vraag 9 Vraag 10 De onderneming ziet na een prijsverlaging van 4% zijn omzet stijgen met 8%. Tussen welke punten van de vraagcurve (ABCD) bevindt de onderneming zich? Motiveer uw antwoord. Berken de hoogte van de prijselasticiteit van de vraag. Laat uw berekening zien. SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 6 / 12
Opgave 3 (totaal te behalen punten: 19) Case De behoefte aan liquide middelen kan in de economie worden geanalyseerd met behulp van de verkeersvergelijking van Fisher. In deze vergelijking wordt gesteld dat de hoeveelheid geld die in een economie nodig is, afhangt van de nominale waarde van de transactie en de omloopsnelheid van het geld (zie onderstaande vergelijking). M x V = P x T M = geldhoeveelheid V = omloopsnelheid van het geld P = prijsniveau T = aantal transacties Vraag 11 Vraag 12 Vraag 12a Vraag 12b Vervolg casus: Vraag 13 Vraag 13a Vraag 13b Vraag 14 (5 punten) Wat is het gevolg van een stijging van M in tijden van onderbesteding? Motiveer uw antwoord. Een toename van P kan de waarde van het geld aantasten, waardoor de interne waarde van het geld daalt. We spreken dan van inflatie. Noem drie soorten inflatie. Beschrijf waardoor deze soorten inflatie worden veroorzaakt. In een poging om de eurocrisis te bezweren is de Europese Centrale Bank (ECB) eind 2011 onder meer begonnen met het bijdrukken van eurobiljetten. De bedoeling van deze maatregel was om het herplaatsen van staatsschuld te vergemakkelijken en de stagnatie van de kredietverlening door banken te doorbreken. (2 punten) Het symbool M3 wordt gebruikt om de binnenlandse liquiditeitenmassa weer te geven. Beschrijf de twee componenten waaruit M3 bestaat. (2 punten) Wanneer heeft een sterke groei van M3 geen sterke toename van de inflatie tot gevolg? Gebruik hierbij de verkeersvergelijking van Fischer. Op welke twee pijlers baseert de ECB haar inflatieverwachtingen? SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 7 / 12
Opgave 4 (totaal te behalen punten: 20) Case Vraag 15 Vraag 15a Vraag 15b Vraag 16 Vraag 17 Vraag 18 De ontwikkeling van de rente brengt een risico voor ondernemingen met zich mee. Ten gevolge van renteschommelingen kunnen de kosten toenemen en de omzet dalen, waardoor de winst daalt. Het risico dat rentewijzigingen de winst kunnen beïnvloeden wordt renterisico genoemd. Van welke twee factoren hangt de omvang van het renterisico af? Geef een omschrijving van de factoren die de omvang van het renterisico bepalen. Noem vier voorwaarden voor een onderneming om een actief rentebeleid te voeren. Bij het realiseren van het rentebeleid spelen renteprognoses een belangrijke rol. De Europese Central Bank (ECB) heeft invloed op de rentebepalende factoren die achter vraag en aanbod op de geldmarkt en de kapitaalmarkt zitten. Op welke van bovengenoemde markten heeft de ECB de grootste invloed op de rentebepalende factoren? Motiveer uw antwoord. Een belangrijk onderscheid op de kapitaalmarkt is het onderscheid tussen de openbare markt en de onderhandse markt. In welke drie opzichten verschilt de effectenmarkt van de onderhandse markt? SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 8 / 12
Opgave 5 (totaal te behalen punten: 20) Case Vraag 19 Vraag 20 Vraag 21 Vraag 21a Vraag 21b Vraag 22 Een effectenbeurs is een organisatie die het mogelijk maakt om effecten zoals aandelen en obligaties te verhandelen. Kopers en verkopers kunnen via de handelsfaciliteit die de effectenbeurs biedt hun waardepapieren aan elkaar aanbieden. In Nederland wordt de effenbeurs georganiseerd door Euronext, die deel uitmaakt van de New York Stock Exchange (NYSE). (5 punten) Noem vijf belangrijke kenmerken van de effectenbeurs. (5 punten) Wat zijn de vijf belangrijkste functies van de beursorganisatie in Amsterdam? Euronext Amsterdam houdt een aantal beursindices bij, waaronder de Amsterdam Exchange Index (AEX). Wat is de functie van de AEX? Hoe wordt de AEX berekend? In 2002 volgde de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) op als onafhankelijk toezichthouder. Anders dan haar voorganger beperkt de AFM zich niet tot de effectenhandel. De AFM werd bijvoorbeeld ook verantwoordelijk voor het toezicht op de financiële dienstverlening aan consumenten. Het toezicht op de kapitaalmarkt werd op dat moment verdeeld onder de AFM (gedragstoezicht) en De Nederlandsche Bank (prudentieel toezicht). Wat wordt verstaan onder gedragstoezicht en prudentieel toezicht? Einde examen SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 9 / 12
SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 10 / 12
SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 11 / 12
SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 12 / 12