Genen en genetica bij de ziekte van Hirschsprung

Vergelijkbare documenten
22. Multipele Endocriene Neoplasie Type 2 (MEN2)

Genetic Counseling en Kanker

Medische vignetten. r.m.w.hofstra, r.b.van der luijt en c.j.m.lips

21. Multipele Endocriene Neoplasie Type 1 (MEN1)

Dit proefschrift beschrijft de rol van genetische factoren in het ontstaan van de ziekte van

PALB2 en het risico op borstkanker

Eind goed, al goed? Of ook nog erfelijkheidsonderzoek? Margreet Ausems Afdeling Medische Genetica UMCU

Nederlandse samenvatting

The RET gene and its associated diseases Hofstra, Robert Martinus Wouter

Het bi-allelisch Lynch syndroom

Familiair Melanoom. Genetische predispositie melanoom: wanneer indicatie voor erfelijkheidsonderzoek en consequenties voor de behandeling en follow up

Genetica van hemochromatose

Genetische testen. Professor Martina Cornel and Professor Heather Skirton Gen-Equip Project.

Restrisico na laboratoriumtesten (tekst 2008, update in 2014)

Wanneer is dementie erfelijk? Dr. Harro Seelaar Neuroloog-in-opleiding & arts onderzoeker Alzheimercentrum Erasmus MC 14 april 2018

CARDIOGENETICA. Marja van Brug, Verpleegkundig Specialist CNE Hartfalen 29 oktober 2013

Inzicht hebben in veel voorkomende patronen van overerving. Professor Martina Cornel and professor Heather Skirton Gen-Equip Project

Kenmerken Overervingspatroon: Autosomaal dominant, penetrantie vrijwel 100%

Family cancer syndroms and cancer risk. Martine Folsche, verpleegkundig specialist Erasmus MC Kanker Instituut

Chapter 10. Nederlandse samenvatting

Chirurgie / mammacare

Citation for published version (APA): Burzynski, G. M. (2006). Hirschsprung disease - genetics and development. s.n.

Workshop Patiënten dag 18 mei 2019 Bewegingsstoornissen en erfelijkheid

Robert Hofstra Afdeling Genetica, UMCG. Erfelijkheidsonderzoek bij Lynch syndroom: wat zijn de klinische consequenties?

Kanker en genetisch testen

Van gen tot genoom en daarbuiten: recente revoluties in genetisch onderzoek

Zit t nou in de familie of in de genen?

Mammacarcinoom en erfelijkheid. Dr. Marleen Kets, klinisch geneticus Afdeling genetica UMC St Radboud

Melanoom: Risicofactoren en vroegtijdige opsporing

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Erfelijkheid. Chirurgie / mammacare. Inhoudsopgave Pagina. Inleiding 2. Indicaties voor erfelijke aanleg 2. Hoe ontstaat erfelijke aanleg 3 BRCA 5

Klinische Genetica. Autosomaal dominante overerving

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

Onderzoeksgroep Neurodegeneratieve Hersenziekten

Samenvatting. Chapter 7.2

Erfelijkheidsonderzoek anno Lizet van der Kolk klinisch geneticus

Mee-naar-huis-neem boodschappen 2013

Pharmacogenomics: een uitdaging voor de Moleculaire Diagnostiek in de Pathologie

Kanker en Erfelijkheid

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior

De Relatie tussen Angst en Psychologische Inflexibiliteit. The Relationship between Anxiety and Psychological Inflexibility.

1 Epidemiologie van multipel myeloom en de ziekte van Waldenström

Erfelijkheid & Borstkanker

Genetische gevoeligheid en omgeving: een lastige ontrafeling. Prof. Dr. N.J. Leschot Afdeling Klinische Genetica Academisch Medisch Centrum Amsterdam

Mee-naar-huis-neem boodschappen 2015

De rol van de pathologie en genetica bij de herkenning van Lynch syndroom

Algemene aspecten van erfelijkheid. Waarom is kennis over erfelijke aspecten van een ziekte belangrijk? Wanneer erfelijkheidsadvies/onderzoek?

Molecular aspects of HNPCC and identification of mutation carriers Niessen, Renee

Mee-naar-huis-neem boodschappen dec. 2016

Mee-naar-huis-neem boodschappen 2014

Dominante Overerving. Informatie voor patiënten en hun familie. Illustraties: Rebecca J Kent rebecca@rebeccajkent.

Wil ik het wel weten?

M.J.A. Alleman, MDL arts 22 december 2009

Inleiding Wat is een melanoom? Hoe vaak komt het voor? Hoe ontstaat een melanoom?

Nederlandse samenvatting

De Relatie Tussen Persoonskenmerken en Ervaren Lijden bij. Verslaafde Patiënten met PTSS

Een familieanamnese afnemen. Professor Martina Cornel and Professor Heather Skirton Gen-Equip Project.

Kanker in de familie.

Wanneer NET aan MEN doet denken

take home messages COIG Genoom& Genetica juni 2017 Clinical Genetics UMCG

STICHTING OPSPORING FAMILIAIRE HYPERCHOLESTEROLEMIE (StOEH) BEVOLKINGSONDERZOEK ERFELIJK VERHOOGD CHOLESTEROLGEHALTE IN FAMILIES

Patiënteninformatie. Melanoom

NEDERLANDSE SAMENVATTING INTRODUCTIE

Borstkanker en Erfelijkheid

(MAP) Informatie over het ziektebeeld

Gastro-intestinale stromacel tumor: Risico classificatie en mutatie analyse door de patholoog. Dr. Judith V.M.G. Bovee Patholoog LUMC

Een bloeding tussen de hersenvliezen (subarachnoïdale bloeding of SAB) is

Erfelijkheidsonderzoek: Exoomsequencing bij erfelijke slechthorendheid

Bouwen aan vertrouwen: perspectief van de industrie

X-gebonden Overerving

Ziekte van von Hippel-Lindau Neurologische richtlijn hemangioblastoom Algemene informatie von Hippel-Lindau

Samenvatting van dr. J.J. Koornstra (maag-darm-leverarts) en prof. dr. R.M.W.Hofstra

MARKEN, verhoogd risico op borstkanker

Hartziekten door PLN mutatie Wat is de rol van de cardioloog

Recessieve Overerving

Samenvatting Biologie Erfelijkheid & Evolutie (Hoofdstuk 7 & 8.1)

Hoe kijken we naar het DNA van een patiënt?

Erfelijkheid & kanker. Titia Brouwer Maatschappelijk werker Afdeling Genetica 11 april 2016

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind.

Wat is een genetische test?

Kanker en erfelijkheid Hoe vertel ik het mijn familie?

2. Erfelijkheid en de ziekte van Huntington

Het TCF20 syndroom. Kinderneurologie.eu.

Dr. Jan C. Oosterwijk. Nieuwe getallen en nieuwe diagnostiek bij erfelijke borstkanker

Workshop DNA-schade. Erfelijkheidsonderzoek bij borstkanker: met welk doel? Dr. Jan C. Oosterwijk klinisch geneticus, UMCGroningen

Klinische Genetica. Autosomaal recessieve overerving

Etiologisch onderzoek naar slechthorendheid op de kinderleeftijd. Sarina Kant & Rosanne van Velzen

Prenataal testen voor genetische aandoeningen begrijpen. Professor Martina Cornel & Professor Heather Skirton Gen-Equip Project.

Samenvatting van de richtlijn erfelijke darmkanker, revisie

Nationaal AYA Jong & Kanker Platform

Acknowledgement. Acknowledgement

H Melanoom

Counseling bij situs inversus

Tumoren en erfelijkheid. prof. dr. Bruce Poppe. Centrum voor Medische GeneIca Diensthoofd Prof. dr. A. De Paepe Universitair Ziekenhuis Gent

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS

Een bijzondere band tussen grootvader en kleinkind

LADA en MODY: hoe moeten we LADA en MODY opsporen. Welke kan in de eerste lijn worden behandeld en welke juist niet? Disclosure belangen

Snelle mutatiescreening bij borstkanker. Dr. Margreet Ausems Afdeling Medische Genetica UMC Utrecht

Snelle ontwikkelingen rond DNA en de gevolgen voor de screeningen

Inhoudsopgave Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Transcriptie:

abstract Clinical investigators and the pharmaceutical industry. The diminished financial support by the government of clinical investigation has led to clinical units that depend for their infrastructure largely on contract research for the pharmaceutical industry. This poses a threat to the independence of scientific research, to the freedom to publish scientific results and to the continuity of the research. Moreover, it is not easy for a researcher to retain a position of integrity and independence in the face of a jungle of conflicting interests and not to let personal interests prevail. The difficult relation between the physician and the pharmaceutical industry is the subject of a forthcoming short series of articles. literatuur 1 Offerhaus L. Arts en farmaceutische industrie. I. Langs de koninklijke weg of per Royal Class? Ned Tijdschr Geneeskd 1992;136:13-6. 2 Roos JC. Post-marketing surveillance. Ned Tijdschr Geneeskd 1996; 140:620-1. 3 Vandenbroucke JP, Grobbee DE. Lessen uit een kunsthartklepcontroverse. Ned Tijdschr Geneeskd 1998;142:1648-52. 4 Rawlins MD. Doctors and the drug makers. Lancet 1984;ii:276-8. 5 Nathan DG, Weatherall DJ. Academia and industry: lessons from the unfortunate events in Toronto. Lancet 1999;353:771-2. 6 Olivieri NF, Brittenham GM, McLaren CE, Templeton DM, Cameron RG, McClelland RA, et al. Long-term safety and effectiveness of iron-chelation therapy with deferiprone for thallassemia major. N Engl J Med 1998;339:417-23. 7 White C. Call for research misconduct agency. BMJ 1998;316:1695. 8 Rennie D. Dealing with research misconduct in the United Kingdom. An American perspective on research integrity. BMJ 1998;316: 1726-8. 9 Köbben AJF, Tromp H. De onwelkome boodschap of Hoe de vrijheid van wetenschap bedreigd wordt. Leids Instituut voor sociaalwetenschappelijk onderzoek/rijksuniversiteit Leiden. Amsterdam: Mets; 1999. p. 176-7. Aanvaard op 1 april 1999 Capita selecta Genen en genetica bij de ziekte van Hirschsprung s.m.maas, a.s.brooks, r.c.m.hennekam, v.m.r.heydendael, f.a.wijburg en r.m.w.hofstra De ziekte van Hirschsprung (HSCR) komt naar schatting bij 1 op de 5000 levendgeboren kinderen voor (circa 40 kinderen per jaar in Nederland). De ziekte wordt gekenmerkt door de afwezigheid van parasympathische ganglioncellen in de submucosale plexus (van Meissner) en de myenterische plexus (van Auerbach) over een variabele lengte van de darm, waarbij de zogenaamde kortsegmentvorm (beperkt tot rectum en anus) het meest voorkomt. 1 Bij pasgeborenen zijn de bekendste symptomen het uitblijven van de eerste meconiumlozing, een opgezette buik en gallig braken. Oudere kinderen en volwassenen presenteren zich met chronische obstipatie, al dan niet gecompliceerd door verschijnselen van enterocolitis. Met behulp van röntgenonderzoek, anorectale manometrie en pathologisch onderzoek van een zuigbiopt van het rectumslijmvlies wordt de diagnose gesteld. De huidige vorm van behandeling bestaat uit chirurgische verwijdering van het aganglionaire deel van de darm met continuïteitsherstel. 1 Academisch Medisch Centrum, Meibergdreef 15, 1105 AZ Amsterdam. Afd. Klinische Genetica: S.M.Maas, assistent-geneeskundige; dr. R.C.M.Hennekam, kinderarts/klinisch-geneticus (tevens: afd. Kindergeneeskunde). Afd. Kindergeneeskunde: V.M.R.Heydendael, basisarts; dr.f.a.wijburg, kinderarts. Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt, afd. Klinische Genetica/Kinderheelkunde, Rotterdam. A.S.Brooks, assistent-geneeskundige. Rijksuniversiteit, afd. Medische Genetica, Groningen. Dr.R.M.W.Hofstra, moleculair-geneticus. Correspondentieadres: S.M.Maas. samenvatting De ziekte van Hirschsprung (HSCR) is een aangeboren aandoening die wordt gekenmerkt door de afwezigheid van innervatie van (een deel van) de darmen door het ontbreken van intramurale ganglioncellen. Het familiair voorkomen en een verhoogde herhalingskans vormen aanwijzingen dat genetische factoren een belangrijke rol zouden spelen bij de ontwikkeling van de ziekte. Inmiddels zijn mutaties in 5 verschillende vatbaarheidsgenen ontdekt. Eén van de belangrijkste bevindingen uit het genetisch onderzoek is het vinden van specifieke mutaties in één van de genen, het zogenaamde RET-gen, die behalve tot HSCR ook kunnen leiden tot het erfelijk kankersyndroom multipele endocriene neoplasie type 2A (MEN2A). HSCR-patiënten met dergelijke mutaties hebben een sterk verhoogde kans op het ontstaan van met MEN2A samenhangende tumoren. genetische heterogeniteit van de ziekte van hirschsprung De verhoogde kans voor broers en zussen op de ziekte, het voorkomen in families en de samenhang met een aantal specifieke chromosoomafwijkingen en monogenetische syndromen wijzen op een betrokkenheid van genetische factoren bij het ontstaan van HSCR. 2 Hoewel de ziekte vaker sporadisch voorkomt dan familiair, zijn verschillende vormen van overerving beschreven: zowel autosomaal dominant als autosomaal recessief, X-gebonden en multifactorieel (dat wil zeggen dat meerdere genetische elementen een rol spelen). Deze aanwijzingen maken het aannemelijk dat HSCR een genetisch heterogene aandoening is. 2 Bij erfelijkheidsvoorlichting 1352 Ned Tijdschr Geneeskd 1999 26 juni;143(26)

werd tot voor kort de herhalingskans geschat op grond van empirische gegevens: het geslacht van het kind en de lengte van het aganglionaire segment. De herhalingskans voor een ouderpaar dat eerder een kind met de ziekte van Hirschsprung kreeg, ligt dan tussen 0,6 en 18%. 2 genen betrokken bij de ziekte van hirschsprung Onderzoek heeft tot nu toe geresulteerd in de identificatie van 5 genen betrokken bij het ontstaan van de ziekte. Het RET-gen op chromosoom 10 In 1993 werd aangetoond dat mutaties in het zogenaamde RET-gen (de naam komt van rearranged during transfection ) verantwoordelijk zijn voor een dominante vorm van HSCR. 3 4 Dit gen codeert voor een tyrosinekinasereceptor (figuur 1). 5 Door middel van binding van onder andere het ligans glial cell-line derived neurotrophic factor (GDNF; zie verderop) aan het extracellulaire deel van het RET-eiwit worden via de vorming van dimeren en autofosforylering signalen van buiten de cel doorgegeven naar binnen in de cel. Bij mutatieonderzoeken kon in ongeveer de helft van de familiare gevallen (in Nederland 53%) en in een klein deel van de sporadische gevallen (in Nederland 13%) een mutatie in het RET-gen worden aangetoond. Behalve dat de mutaties verschillend van aard zijn ( missense -, nonsense -, frameshift -mutaties en grote deleties), liggen ze ook verspreid over het gehele gen (figuur 2). 3 4 6 Wisselende penetrantie van de mutaties maakt het niet eenvoudig de herhalingskans op HSCR binnen een familie te berekenen. Mutaties van het RET-gen leiden tot multipele endocriene neoplasieën en familiair medullair schildkliercarcinoom. Mutaties in het RET-gen liggen ook ten grondslag aan de kankersyndromen multipele endocriene neoplasie type 2A en type 2B (MEN2A en MEN2B) en de familiaire vorm van medullair schildkliercarcinoom (FMTC). 7-9 MEN2A wordt gekarakteriseerd door medullair schildkliercarcinoom (bij vrijwel alle patiënten), feochromocytoom (bij ongeveer de helft van de patiënten) en bijschildklierhyperplasie (bij 10-20%). MEN2B heeft eveneens medullair schildkliercarcinoom en feochromocytoom als kenmerken, maar geen hyperplasie van de bijschildklier. Vrijwel pathognomonisch voor MEN2B is het voorkomen van mucosaneuromen op de tong samen met schildklierkanker. 10 Terwijl bij HSCR de RET-mutaties divers van aard zijn en verspreid liggen over het hele gen, blijken RETmutaties bij MEN2A, MEN2B en FMTC specifiek te prepro-endotheline GDNFR-a furine en ECE1 EDN3 extracellulair GDNF GDNF celmembraan intracellulair tyrosinekinasereceptor (RET) EDNRB a transcriptiefactor (SOX10) figuur 1. Schematische weergave van de eiwitten die betrokken zijn bij de ziekte van Hirschsprung (HSCR): (a) zogenaamde RET-route waarbij RET (afkorting afkomstig van rearranged during transfection ), een tyrosinekinasereceptor, wordt geactiveerd (gefosforyleerd) door zijn ligans glial cell-line derived neurotrophic factor (GDNF) in combinatie met GDNFR-a; (b) endothelineroute: het endotheline-3-eiwit (EDN3) ontstaat na omzetting van prepro-endotheline door furine en het endothelineconverterend enzym (ECE1); het activeert processen binnen de cel via zijn receptor endotheline-b (EDNRB). SOX10 is een transcriptiefactor, waarschijnlijk betrokken bij embryologische ontwikkeling van neuralelijstcellen. b Ned Tijdschr Geneeskd 1999 26 juni;143(26) 1353

R180Q R972G P973L P20L P64L R231H F393L C618R E762Q R897Q M980T C609Y S32L G93S C157Y E251K N359K P399L C620R S765P F893L K907E L1061P C609W L40P C142S R330Q R475Q Q576P S690P S767R R873Q E921K P1039Q M1064T RET-mRNA 5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 3 nt-27c G E136X 1264-5C T 1453ins6 1636del7 2675delA 2939+5G A 1264-2A G deln1059 R180X C541X 1879+5g C 2397delC E921X 2864insT 1063+9G A 2285+19C T W942X 1120delG S365X 1677dupl21ins16 1699del15 RET-eiwit NH3 + COO signaalpeptide cadherineachtig domein cysteïnerijk domein TM-domein tyrosinekinasedomein figuur 2. Schematische weergave van het mrna van het zogenaamde RET-gen, het RET-eiwit, en de mutaties die bij de ziekte van Hirschsprung gevonden zijn tot op heden; weergegeven zijn de posities van de mutaties in zowel het eiwit als het mrna (exons). zijn en geclusterd in een beperkt aantal codons voor te komen. 7-9 MEN2A en de ziekte van Hirschsprung. Specifieke RET-mutaties van het MEN2A-type blijken zowel oorzakelijk te kunnen zijn voor het ontstaan van MEN2A als voor het ontstaan van HSCR en de combinatie van deze twee klinische beelden. 11 Onder een groep van 98 Nederlandse gescreende HSCR-patiënten bevinden zich 3 patiënten met een dergelijke mutatie van het MEN2Atype. 12 In één geval komt MEN2A daadwerkelijk in de familie voor, in de twee andere gevallen niet. Het is echter niet uit te sluiten dat bij deze andere twee alsnog MEN2A zal optreden. 13 De leeftijd waarop de endocriene tumoren kunnen ontstaan, is immers variabel: zo heeft maar 10% van de gendragers klinische symptomen voor de leeftijd van 30 jaar. 13 Families waarin zowel HSCR als MEN2A voorkomt, tonen intra- en interfamiliaire verschillen in het al dan niet optreden van HSCR bij mutatiedragers, in de leeftijd waarop de medullaire schildkliertumoren zich openbaren en in het al dan niet vóórkomen van feochromocytoom of bijschildklierhyperplasie. De prognose van een patiënt met een medullair schildkliercarcinoom is slechter dan die van een patiënt bij wie gedurende periodieke screening een aanwijzing wordt gevonden voor een C-celhyperplasie (het voorstadium van een medullair schildkliercarcinoom), hoewel vroege detectie niet altijd tot curatie 13 14 leidt. Vanuit klinisch oogpunt is het daarom ook gerechtvaardigd alle HSCR-patiënten te screenen op mutaties van het MEN2A-type. Als een dergelijke mutatie wordt gevonden, kan de patiënt periodiek gescreend worden op het zich ontwikkelen van MEN2A-tumoren en als er aanwijzingen zijn dat dat gebeurt, kan tijdig tot verwijdering van de schildklier en/of bijnier(en) worden besloten. Ten aanzien van profylactische thyreoïdectomie bij negatieve uitslag van de biochemische screening bestaat nog de nodige reserve, aangezien het tumorrisico bij HSCR-patiënten met een MEN2A-mutatie minder goed in kaart is gebracht dan in MEN2A-families. 12 Uiteraard moet de patiënt erop gewezen worden dat het vinden van een dergelijke mutatie ook negatieve aspecten voor hem of haar heeft (zoals angst en onzekerheid tijdens de screeningsprocedure, periodieke controles, en kosten), zoals bij vele vormen van presymptomatische diagnostiek. Het GDNF-gen In 1996 werd de glial cell-line derived neurotrophic factor (GDNF) geïdentificeerd als ligans van RET dat samen met een ander eiwit (GDNFR-a) zorgt voor dimeervorming van RET (zie figuur 1). 15 Recentelijk zijn in GDNF mutaties gevonden waarvan men vermoedt dat ze bijdragen aan het HSCR-fenotype. 16 17 In 3 van deze gevallen werd echter tevens een tweede genetische predispositie (een RET-mutatie of trisomie 21) gevonden. Gelijktijdige betrokkenheid van twee (of meer) genen wordt aangedragen als verklaring voor het ontstaan 16 17 van HSCR (zie figuur 1). Het endotheline-b-receptorgen Endothelinen zijn (kleine) peptiden die betrokken zijn bij vasoconstrictie. Mutaties in het endotheline-b-receptor(ednrb)-gen zijn gevonden bij een aantal patiënten met familiaire of sporadische HSCR. 18 19 In de familiaire mutaties bleken patiënten met homozygote mutaties niet alleen HSCR, maar ook het Waardenburg-syndroom type 2 te hebben, dat wordt gekenmerkt door onder andere hypopigmentatie en doofheid (ook wel Shah- Waardenburg-syndroom genoemd). Personen met een heterozygote mutatie hebben vaak of HSCR of Waardenburg-syndroom-type-2-achtige kenmerken. 19 20 Ook hier is de penetrantie van de mutaties wisselend. 18-20 Het endotheline-3-gen Een vierde gen voor HSCR is het gen dat codeert voor het ligans van endothelinereceptor B, endotheline 3 (zie figuur 1). Voor dit gen geldt, evenals voor het EDNRBgen, dat de homozygote vorm samengaat met het Waardenburg-syndroom type 2 en dat patiënten met een 1354 Ned Tijdschr Geneeskd 1999 26 juni;143(26)

heterozygote mutatie óf HSCR óf Waardenburg-syndroomachtige kenmerken 21 22 hebben. Het SOX10-gen SOX10 is een gen dat codeert voor een transcriptiefactor die waarschijnlijk betrokken is bij de embryologische ontwikkeling van neuralelijstcellen. Men heeft HSCRpatiënten gescreend op het humane SOX10-gen en heterozygote mutaties werden slechts gevonden bij patiënten met het Shah-Waardenburg-syndroom. 23 conclusie Het vinden van genetische predisposities voor de ziekte van HSCR is niet eenvoudig. De vijf genen waarvan nu bewezen is dat ze verband houden met het HSCR-fenotype verklaren het voorkomen van HSCR slechts bij een deel van de patiënten. Interpretatie van een gevonden mutatie is gecompliceerd. Wanneer kan een ziektebeeld daadwerkelijk toegeschreven worden aan de gevonden mutatie? Indien polygene erfelijkheid wordt vermoed, heeft een mutatie alleen effect in combinatie met mutaties in andere modificerende genen of samen met exogene factoren. 24 Genetische analyse en erfelijkheidsvoorlichting worden hierdoor niet eenvoudiger en een voorspelling over de penetrantie is nauwelijks te geven. Van de tot nu toe geïdentificeerde genen kan alleen het RET-gen worden beschouwd als belangrijk locus ( major locus ), met een geschatte mutatiefrequentie van 50% bij HSCR-patiënten met een positieve familieanamnese. Bij de sporadische HSCR worden RET-genmutaties voornamelijk gevonden bij patiënten met een langsegmentvorm van de ziekte. EDNRB, EDN3 en SOX10 lijken voornamelijk belangrijk in de families met het Shah-Waardenburg-syndroom. Van klinisch belang zijn de mutaties van het MEN2A-type bij HSCRpatiënten. Wanneer bij een patiënt met HSCR een MEN2A-mutatie wordt aangetoond, bestaat er een verhoogde kans op het krijgen van MEN2A. Verminderde penetrantie maakt het echter moeilijk de hoogte van dat risico aan te geven. Vanuit klinisch oogpunt moeten patiënten met HSCR met een mutatie van het MEN2Atype in het RET-gen gescreend worden op het ontstaan van endocriene tumoren. DNA-onderzoek. Gezien het lage percentage mutaties dat op dit moment gevonden wordt bij bloedonderzoek en de consequenties die er bij erfelijkheidsvoorlichting aan verbonden kunnen worden, is het de vraag of iedere HSCR-patiënt in aanmerking komt voor screening op alle bekende HSCR-genen. Daarom worden op dit moment alle patiënten met sporadische HSCR (dat wil zeggen dat er slechts een enkele patiënt in de familie voorkomt) of met geïsoleerde HSCR (dat wil zeggen niet bij een syndroom passende HSCR), alléén gescreend op RET-genmutaties van het MEN2A-type, na erfelijkheidsvoorlichting waarin ouders en patiënten geïnformeerd worden over de mogelijkheid van het vinden van deze mutatie en de consequenties hiervan. Mutatieanalyse van het gehele RET-gen zal alleen verricht worden bij HSCR-patiënten bij wie de kans op het vinden van een RET-mutatie reëel is. Dit betekent DNA-onderzoek bij iedere patiënt met sporadische HSCR en een langsegment-hscr of bij een patiënt met een positieve familieanamnese. Screening op de EDNRB-, EDN3- en SOX10-genen is alleen gerechtvaardigd bij symptomen die passen bij Waardenburgsyndroom type 2 bij een patiënt of bij één van zijn of haar naaste familieleden. Prof.dr.C.H.C.M.Buys, antropogeneticus te Groningen, en dr.c.meijers, arts-embryoloog te Rotterdam, gaven commentaar op het manuscript. abstract Genes and genetics of Hirschsprung s disease Hirschsprung s disease (HSCR) is a congenital disorder characterized by intestinal obstruction due to the absence of intramural ganglia along variable lengths of the colon. Occurrence among family members and recurrence risks among siblings are indications for involvement of genetic predispositions. Mutations have been discovered in five different susceptibility genes. One of the most important findings is the detection of specific mutations in the so-called RET gene, which can also be responsible for the multiple endocrine neoplasia type 2A (MEN2A) syndrome. HSCR patients with such specific mutations run an increased risk of developing MEN type 2A related tumours. literatuur 1 Zee DC van der, Bax NM. Moderne behandeling van de ziekte van Hirschsprung: einde van het stomatijdperk. Ned Tijdschr Geneeskd 1995;139:1065-7. 2 Badner JA, Sieber WK, Garver KL, Chakravarti A. A genetic study of Hirschsprung disease. Am J Hum Genet 1990;46:568-80. 3 Romeo G, Ronchetto P, Luo Y, Barone V, Seri M, Ceccherini I, et al. Point mutations affecting the tyrosine kinase domain of the RET proto-oncogene in Hirschsprung s disease. Nature 1994;367:377-8. 4 Edery P, Lyonnet S, Mulligan LM, Pelet A, Dow E, Abel L, et al. Mutations of the RET proto-oncogene in Hirschsprung s disease. Nature 1994;367:378-80. 5 Takahashi M, Buma Y, Iwamoto T, Inaguma Y, Ikeda H, Hiai H. Cloning and expression of the ret proto-oncogene encoding a tyrosine kinase with two potential transmembrane domains. Oncogene 1988;3:571-8. 6 Angrist M, Bolk S, Thiel B, Puffenberger EG, Hofstra RM, Buys CHCM, et al. Mutation analysis of the RET receptor tyrosine kinase in Hirschsprung disease. Hum Mol Genet 1995;4:821-30. 7 Mulligan LM, Kwok JBJ, Healey CS, Elsdon MJ, Eng C, Gardner E, et al. Germ-line mutations of the RET proto-oncogene in multiple endocrine neoplasia type 2A. Nature 1993;363:458-60. 8 Donis-Keller H, Dou S, Chi D, Carlson KM, Toshima K, Lairmore TC, et al. Mutations in the RET proto-oncogene are associated with MEN 2A and FMTC. Hum Mol Genet 1993;2:851-6. 9 Hofstra RMW, Landsvater RM, Ceccherini I, Stulp RP, Stelwagen T, Luo Y, et al. A mutation in the RET proto-oncogene associated with multiple endocrine neoplasia type 2B and sporadic medullary thyroid carcinoma. Nature 1994;367:375-6. 10 Forster-Gibson CJ, Mulligan LM. Multiple endocrine neoplasia type 2. Eur J Cancer 1994;30A:1969-74. 11 Mulligan LM, Eng C, Attié T, Lyonnet S, Marsh DJ, Hyland VJ, et al. Diverse phenotypes associated with exon 10 mutations of the RET proto-oncogene. Hum Mol Genet 1994;3:2163-7. 12 Sijmons RH, Hofstra RMW, Wijburg FA, Links TP, Zwierstra RP, Vermey A, et al. Oncological implications of RET gene mutations in Hirschsprung s disease. Gut 1998;43:542-7. 13 Easton DF, Ponder MA, Cummings T, Gagel RF, Hansen HH, Reichlin S, et al. The clinical and screening age-at-onset distribution for the MEN-2 syndrome. Am J Hum Genet 1989;44:208-15. Ned Tijdschr Geneeskd 1999 26 juni;143(26) 1355

14 Lips CJM, Landsvater RM, Höppener JWM, Geerdink RA, Blijham G, Jansen-Schillhorn van Veen JM, et al. Clinical screening as compared with DNA analysis in families with multiple endocrine neoplasia type 2A. N Engl J Med 1994;331:828-35. 15 Durbec P, Marcos-Gutierrez CV, Kilkenny C, Grigoriou M, Wartiowaara K, Suvanto P, et al. GDNF signalling through the RET receptor tyrosine kinase. Nature 1996;381:789-93. 16 Angrist M, Bolk S, Halushka M, Lapchak PA, Chakravarti A. Germline mutations in glial cell line-derived neurotrophic factor (GDNF) and RET in a Hirschsprung disease patient. Nat Genet 1996;14:341-4. 17 Salomon R, Attié T, Pelet A, Bidaud C, Eng C, Amiel J, et al. Germline mutations of the RET ligand GDNF are not sufficient to cause Hirschsprung disease. Nat Genet 1996;14:345-7. 18 Puffenberger EG, Hosoda K, Washington SS, Nakao K, Wit D de, Yanagisawa M, et al. A missense mutation of the endothelin-b receptor gene in multigenic Hirschsprung s disease. Cell 1994;79:1257-66. 19 Chakravarti A. Endothelin receptor-mediated signaling in Hirschsprung disease. Hum Mol Genet 1996;5:303-7. 20 Attié T, Till M, Pelet A, Amiel J, Edery P, Boutrand L, et al. Mutation of the endothelin-receptor B gene in Waardenburg- Hirschsprung disease. Hum Mol Genet 1995;4:2407-9. 21 Hofstra RMW, Osinga J, Tan-Sindhunata G, Wu Y, Kamsteeg E-J, Stulp RP, et al. A homozygous mutation in the endothelin-3 gene associated with a combined Waardenburg type 2 and Hirschsprung phenotype (Shah-Waardenburg syndrome). Nat Genet 1996;12: 445-7. 22 Edery P, Attié T, Amiel J, Pelet A, Eng C, Hofstra RMW, et al. Mutation of the endothelin-3 gene in the Waardenburg-Hirschsprung disease (Shah-Waardenburg syndrome). Nat Genet 1996;12: 442-4. 23 Pingault V, Bondurand N, Kuhlbrodt K, Goerich DE, Préhu M-O, Puliti A, et al. SOX10 mutations in patients with Waardenburg- Hirschsprung disease. Nat Genet 1998;18:171-3. 24 Hofstra RMW, Osinga J, Buys CHCM. Mutations in Hirschsprung disease: when does a mutation contribute to the phenotype. Eur J Hum Genet 1997;5:180-5. Aanvaard op 4 maart 1999 Capita selecta Preventie van het melanoom van de huid h.j.van der rhee en j.w.w.coebergh De geschiedenis der geneeskunde ten aanzien van de behandeling en de preventie van het melanoom wordt gekenmerkt door momenten waarop rigoureuze actie werd ondernomen. Deze berustte meer op, vanwege de ernst van de aandoening begrijpelijke, emotie dan op wetenschappelijk inzicht. In het verleden was in het bijzonder het therapeutisch ingrijpen rigoureus en dat werd ingegeven door het zeer bedreigende karakter van het melanoom: de mortaliteit lag boven de 50%. Zo werd het melanoom, ongeacht de dikte, gedurende het grootste deel van deze eeuw chirurgisch behandeld met een tumorvrije marge van 5 cm, hetgeen veelal een mutilerende ingreep betekende. Pas vrij onlangs is door middel van klinisch onderzoek vast komen te staan dat een marge van 2 cm waarschijnlijk het maximaal noodzakelijke is. 1 In de laatste decennia is de relatieve mortaliteit ten gevolge van het melanoom aanzienlijk gedaald. Het bedreigende karakter van het melanoom was nu vooral toe te schrijven aan de sterke stijging van de incidentie. De preventieve acties die hiervan het gevolg waren, berustten aanvankelijk ook eerder op emoties veroorzaakt door deze snelle stijging (vooral in de leeftijdscategorie 30-50 jaar) dan op inzicht in het effect van de te nemen preventieve maatregelen. Reeds in de jaren zeventig is men in Australië begonnen met het voeren van acties gericht op primaire en secundaire preventie van huidkanker in het algemeen en Ziekenhuis Leyenburg, afd. Dermatologie, Postbus 40551, 2504 LN Den Haag. Dr.H.J.van der Rhee, dermatoloog. Erasmus Universiteit, Instituut Epidemiologie & Biostatistiek, Rotterdam. Dr.J.W.W.Coebergh, arts-epidemioloog. Correspondentieadres: dr.h.j.van der Rhee. samenvatting Het melanoom van de huid vertoonde een snel stijgende incidentie in de jaren zeventig en tachtig. Dientengevolge werden campagnes gevoerd ter primaire en secundaire preventie, allereerst in Australië, later ook in Nederland. In Nederland is de mortaliteit van het melanoom sinds 1980 stabiel op een niveau van 2,4 per 100.000 persoonsjaren. De incidentie stabiliseert zich sinds 1989 op ongeveer 11 per 100.000. Bij het ontstaan van het melanoom is niet zozeer de gecumuleerde zonexpositie van belang, zoals bij plaveiselcelcarcinoom, maar veel meer incidentele ernstige zonverbrandingen. Vooral blootstelling op jonge leeftijd verhoogt het risico op melanoom, evenals dat van basalecelcarcinoom. Bij de primaire preventie van het melanoom is vooral het voorkomen van zonverbranding op jonge leeftijd van belang. Secundaire preventie is het beste te verwezenlijken door controle van risicogroepen en een verhoogde oplettendheid op veranderende moedervlekken onder de bevolking, maar ook bij artsen die om welke reden dan ook de huid van patiënten te zien krijgen. het melanoom in het bijzonder. De primair preventieve acties werden ingegeven door de snel stijgende incidentie en het inzicht dat het melanoom veroorzaakt werd door overmatige zonexpositie. Secundair preventieve acties zijn gericht op vroege detectie; omdat de meeste melanomen zonder diagnostische hulpmiddelen relatief eenvoudig te ontdekken zijn, lijkt dat bij deze tumor uiterst zinvol. De prognose wordt bij een melanoom immers vooral bepaald door de Breslow-dikte (de histologisch gemeten dikte). Patiënten met een melanoom met een dikte van 0,75 mm of minder hebben een uiterst gunstige prognose. Bij het toenemen van de Breslowdikte wordt de prognose progressief slechter. 2 In Nederland, waar sinds de jaren zestig de incidentie 1356 Ned Tijdschr Geneeskd 1999 26 juni;143(26)