HOOFDSTUK 2: DE WERKING VAN DE MARKT HET PRIJSMECHANISME

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "HOOFDSTUK 2: DE WERKING VAN DE MARKT HET PRIJSMECHANISME"

Transcriptie

1 HOOFDSTUK 2: De werking van de markt 1 HOOFDSTUK 2: DE WERKING VAN DE MARKT HET PRIJSMECHANISME 1. DE VRAAG 1.1. De individuele vraag Algemeen: q i,x V = f i (p x, p a, p b,, y, gezinsgrootte, seizoen, ) = vraag van individu i naar goed x = prijs van goed x p a, p b = prijzen van andere goederen y = inkomen V q i,x p x in wat volgt, noteren we p en q, met p = p x en q = q x ceteris paribus: bv. (p a, p b,, y, gezinsgrootte, seizoen, ) = cte Partieel: q i V = f i (p; p a, p b,, y, gezinsgrootte, seizoen, ) q i V = f i (p) De vraag van individu i naar een goed geeft weer hoeveel eenheden individu i van het goed wil kopen tegen verschillende prijzen van het goed. invers: q i V = a - bp lineaire vraag met negatief verband tussen p en q V p = a - 1 q i b b

2 HOOFDSTUK 2: De werking van de markt 2 grafisch: p a b dq dp (q = 0) 0 dp dq (p = 0) dq V i rico vraagfunct ie = = b = = = dp 1 dp rico inverse vraagfunct ie b dq V i d ( wat op de verticale as van de figuur staat ) dp 1 helling = = V = = d ( wat op de horizontal e as van de figuur staat ) dq b a q i 1 V dqi dp 1.2. De marktvraag = som van hoeveelheden gevraagd door elke afnemer bij een willekeurige prijs = de horizontale som van de individuele vraagfuncties bijvoorbeeld: V 1 V 2 V m p 10 p p q V 1 : q V 1 = 10 - p V 2 : q V 2 = 5 - p marktvraag: 0 p 5: q V = 15-2p 5 p 10: q V = 10 p q q

3 HOOFDSTUK 2: De werking van de markt 3 2. HET AANBOD 2.1. Het individueel aanbod Algemeen: q i,x A = g i (p x, p k, p l,, t, technologie, ) A q i,x p x = aanbod van producent i van goed x = prijs van goed x p k, p l = prijzen van de inputs t = belastingen in wat volgt, noteren we p en q, met p = p x en q = q x ceteris paribus: bv. (p k, p l,, t, technologie, ) = constant Partieel: q i A = g i (p; p k, p l,, t, technologie, ) q i A = g i (p) Het aanbod van producent i van een goed geeft weer hoeveel eenheden de producent wil verkopen tegen verschillende prijzen van het goed. q i A = - a + bp lineair aanbod met positief verband tussen p en q grafisch: invers: p = a + 1 q i A b b p (q = 0) (p = 0) -a 0 a b dp dq q

4 rico aanbodfunctie = helling = dq A i dp = b = 1 1 b 1 dp dq A i d(wat op de verticale as van de figuur staat) = d(wat op de horizontale as van de figuur staat) 2.2. Het marktaanbod = de horizontale som van de individuele aanbodfuncties = HOOFDSTUK 2: De werking van de markt 4 1 = rico inverse aanbodfunctie dp dq A i = 1 b = 1 dq A i dp 3. MARKTEVENWICHT q V = q A p A P* E* V q* q

5 HOOFDSTUK 2: De werking van de markt 5 4. DE PRIJSELASTICITEIT VAN VRAAG EN AANBOD 4.1. Bewegingen op de vraag: prijselasticiteit van de vraag Boogprijselasticiteit meet de relatieve verandering van de gevraagde hoeveelheid t.o.v. de relatieve verandering van de prijs q ε V p = q 1 met q = q 2 - q 1 ; p = p 2 - p 1 p ε V p [ -, 0 ] t.g.v. het negatieve verband tussen p en q op de vraagcurve p Puntprijselasticiteit meet een zeer kleine relatieve verandering van de gevraagde hoeveelheid t.o.v. de zeer kleine relatieve verandering van de prijs in 1 punt van de vraagcurve gemeten ε p V = dq. p ε p V [ -, 0 ] dp q dq/dp is hetzelfde voor elk punt op dezelfde lineaire vraagrechte p A D ε V p = - (q = 0, dq/dp < 0) elastisch deel van de vraagrechte B ε V p = - 1 (midden van de vraagrechte) inelastisch deel van de vraagrechte ε p V = 0 (p = 0) O E C q

6 HOOFDSTUK 2: De werking van de markt Perfect elastische en perfect inelastische vraagrechte p Perfect inelastisch Boogprijselasticiteit: ε p V =0 ( q=0) Puntprijselasticiteit: ε p V =0 (dq/dp =0) Perfect elastisch Boogprijselasticiteit: ε p V = - ( p=0) Puntprijselasticiteit: ε p V = - (dq/dp = - ) q Verband tussen prijselasticiteit van de vraag en de uitgaven. v Op het inelastisch deel van de vraagcurve, ε p < 1,bewegen prijs en totale ontvangsten in dezelfde richting. v Op het elastisch deel van de vraagcurve, ε p > 1, bewegen prijs en totale ontvangsten in tegenovergestelde richting Bewegingen op de aanbodcurve: prijselasticiteit van het aanbod Boogprijselasticiteit q ε A p = q 1 p p 1 ε A p [ 0, + ] t.g.v. het positieve verband tussen p en q op de aanbodcurve

7 HOOFDSTUK 2: De werking van de markt Puntprijselasticiteit ε p A = dq. p ε p A [ 0, + ] dp q dq is hetzelfde voor elk punt op dezelfde lineaire aanbodrechte dp Perfect elastische en perfect inelastische aanbodrechte p ε p Α = 0 ε p Α = + q

8 HOOFDSTUK 3 1 HOOFDSTUK 3: VRAAG EN AANBOD IN WERKING 1. VERSCHUIVINGEN VAN VRAAG EN AANBOD bijvoorbeeld aanbodcurve verschuift naar links: aanbodschok Efect op p (gelijkaardige analyse om effect op q te analyseren)? 1) stijgt p het meest als het aanbod elastischer of inelastischer is? 2) stijgt p het meest als de vraag elastischer of inelastischer is? A A 1 : perf. elas.: ε p = + (elk punt) V V 1 : perf. elas.: ε p = + (elk punt) A A 2 : perf. inelas.: ε p = 0 (elk punt) V V 2 : perf. inelas.: ε p = 0 (elk punt) effect op p is grootst bij A 2 (perfect inelastisch) effect op p groter naarmate A inelastischer is effect op p is grootst bij V 2 (perfect inelastisch) effect op p groter naarmate V inelastischer is p A 2 A 2 p V 2 A.E 2 E 2. A. E 1,2 = E 1 A 1 = A 1 E 1.. E 1,2 V 1 V q Het effect van de aanbodschok is afhankelijk van de elasticiteit van V en A. q 2. OVERHEIDSOPTREDEN 2.1. Niet-marktconform overheidsoptreden de vrije prijsvorming wordt geblokkeerd

9 HOOFDSTUK 3: Vraag en aanbod in werking Prijsregulering (minimum-/maximumprijs) voorbeeld: de maximumprijs de maximumprijs is bindend als p max < p* doel: de overheid beschermt de consumenten tegen de te hoge prijzen bv.: maximum-huurprijs p A p* p max M N V q Het punt M wordt het transactiepunt: het aanbod (= de korte zijde van de markt) bepaalt de markt. Vraagoverschot (= MN) kan weggewerkt worden via de zwarte markt (p > p max ) Hoeveelheidsregulering (q min, q max ) voorbeeld: q max de maximumhoeveelheid is bindend als q max < q* q max de nieuwe aanbodcurve wordt BMN p 1 wordt de nieuwe prijs (V = A bij q max ) controle is nodig aangezien bij p 1 de hoeveelheid die de producenten willen afzetten groter is dan wat ze mogen afzetten (afstand NK)

10 HOOFDSTUK 3: Vraag en aanbod in werking 2 p p 1 p* N A bij q max K A B M q max q* V q 2.2. Marktconform overheidsoptreden belastingen en subsidies (subsidie = negatieve belasting) de vrije prijsvorming blijft gehandhaafd Soorten belastingen a) Accijns = belasting, uitgedrukt als een vast bedrag per fysieke eenheid van het product (bv. liter) p c = p p + t (de accijns drijft een wig tussen p c en p p ter grootte van t) b) Waardebelasting = belasting, uitgedrukt in verhouding tot de prijs van het goed bv. BTW p c = ( 1 + τ ) p p opmerking: waardebelasting wordt uitgedrukt als een percentage van de producentenprijs Uitgewerkt voorbeeld: accijns op de consument = p p + t p p = p = marktprijs = snijpunt van vraag en aanbod na belasting voor belasting: q V = a - bp c ( p c = p p = p voor belasting) p c

11 HOOFDSTUK 3: Vraag en aanbod in werking 3 p c = a - 1 q V (intercept op de p-as = a/b) b b na belasting: q V = a - b ( p p + t ) ( p p = p ) p p = a - 1 q V - t (intercept op de p-as = a - t) b b b Accijns op de consument = evenwijdige (dp/dq =constant) en verticale (over de p-as) verschuiving van de vraag naar beneden met het bedrag t. Evenwicht voor belasting: q v = f (p c ) = q A = g (p p ) geen probleem aangezien p = p c = p p Evenwicht na belasting: q v = f (p c ) = f (p p + t) = q A = g (p p ) alles wordt uitgedrukt in p p = p = marktprijs grafisch: p a b A a - t b p 1 c p 0 = p 0 c = p 0 p p 1 = p 1 p C P t E E C = belastingsbijdrage van de consument P = belastingsbijdrage van de producent C + P = belastingsopbrengst van de overheid V V q 1 q 0 a - bt a q p 0 = marktprijs voor belasting ( = p c 0 = p p 0 ) p c 1 ligt op de vraagcurve voor belasting p p 1 ligt op de aanbodcurve voor belasting p p 1 = marktprijs na belasting = p 1 (zie boven)

12 HOOFDSTUK 3: Vraag en aanbod in werking Verdeling van de belastingsbijdrage over consument/producent Belasting = nadeel voor consument als p 1 c > p 0 c en/of nadeel voor producent als p 1 p < p 0 p grootte van de belastingsbijdrage = f (prijselasticiteit van V en A) Hoe inelastischer een marktzijde, hoe meer nadeel (voordeel) ze heeft bij een belasting (subsidie) illustraties: accijns op de consument a) perfect inelastische vraag p V = V p 1 c p 1 p = p 1 = p 0 c = p 0 p = p 0 C t E = E A q 0 = q 1 q C: nadeel van de belasting voor de consument (de producent heeft in dit voorbeeld geen nadeel van de belasting)

13 HOOFDSTUK 3: Vraag en aanbod in werking 5 b) perfect elastische vraag p A p 1 c = p 0 = p 0 c = p 0 p P E t V p 1 = p 1 p E V q 1 q 0 q P: nadeel van de belasting voor de producent (de consument heeft geen nadeel van de belasting in dit voorbeeld) c) perfect inelastisch aanbod p A p 0 = p 0 c = p 0 p = p 1 c p 1 = p 1 p P E E t V q 1 = q 0 V q

14 HOOFDSTUK 3: Vraag en aanbod in werking 6 d) perfect elastisch aanbod p V V p 1 c p 1p = p 0 c = p 0 p = p 0 = p 1 C E E t A q 1 q 0 q

15 HOOFDSTUK 4: De consument 1 HOOFDSTUK 4: DE CONSUMENT 1. BEPALENDE FACTOREN VAN DE INDIVIDUELE VRAAG cfr H2: de algemene vraagfunctie van een individuele consument (i) naar een goed: q i V met = f i (p, p a, p b,, y, seizoen, gezinsgrootte, ) = de gevraagde hoeveelheid van individu i naar het goed p = prijs van het goed p a, p b = prijzen van andere goederen y = inkomen q i V in H4: gevolgen van wijzigingen in de economische variabelen op de gevraagde hoeveelheid prijzen en inkomen

16 HOOFDSTUK 4: De consument Wijzigingen in de eigen prijs p {(p a, p b,, y, seizoen, ) = cte} Eigen prijselasticiteit van de vraag (zie ook H2): q ε V p = q 1 = q. p 1 met q = q 2 - q 1 ; p = p 2 - p 1 p p q 1 ε V p [ -, 0 ] p 1 ε V p kan ook als puntelasticiteit geschreven worden 1.2. Wijzigingen in het inkomen y {(p, p a, p b,, seizoen, ) = cte} Inkomenselasticiteit van de vraag: q ε V y = q 1 = q. y 1 met q = q 2 - q 1 ; y = y 2 - y 1 y y q 1 ε V y kan ook als puntelasticiteit geschreven worden y 1 ε y V > 0 : normaal goed (y q V ) 1 > ε y V > 0 : noodzakelijk goed (y q V ) bv. bier ε y V > 1 : luxegoed (y q V ) bv. wijn ε y V < 0 : inferieur goed (y q V ) bv. witte producten relatie inkomenselasticiteit - budgetaandeel budgetaandeel: w i = p i q i ε y V = q / q 1 y y / y 1 stel y dan q V ε y V > 1 (luxe) w q V 1 > ε y V > 0 (noodzakelijk) w q V ε y V < 0 (inferieur) w

17 HOOFDSTUK 4: De consument 3 Engelcurven goed 1: noodzakelijk goed 2: luxe goed 3: inferieur y y y q q q w w w q q q y y y w w w y y y Noodzakelijk goed Luxegoed Inferieur goed

18 HOOFDSTUK 4: De consument Wijzigingen in p van andere goederen {(p,, y, seizoen, ) = cte} Kruiselingse prijselasticiteit: q x ε V x,b = q x1 p b (ε V x,b kan ook als puntelasticiteit geschreven worden) p b1 ε V x,b > 0 : substituten bv. frieten en kroketten p friet q V friet q V kroketten ε V x,b < 0 : complementen bv. kopjes thee en suiker p thee q V thee q V suiker ε x,b V = 0 : onafhankelijke goederen bv. brood en benzine p brood q V brood q V benzine cte

19 HOOFDSTUK 4: De consument 5 2. DE KEUZE VAN DE CONSUMENT 2.1. De Budgetbeperking budgetverzameling = verzameling van alle betaalbare goederenbundels. Algebraïsch: p 1 q 1 + p 2 q 2 y met p 1, p 2 en y gegeven budgetrechte = verzameling van alle bundels waarbij de consument zijn budget volledig opgebruikt. Algebraïsch: p 1 q 1 + p 2 q 2 = y met p 1, p 2 en y gegeven Grafisch: q 2 y/p 2 q 2 = y - p 1 q 1 p 2 p 2 helling = dq 2 = -p 1 dq 1 p 2 budgetrechte y/p 1 q 1 De ligging en de helling van de budgetrechte worden bepaald door p 1, p 2 en y.

20 HOOFDSTUK 4: De consument 6 Verschuivingen van de budgetrechte (a) y q 2 y /p 2 y/p 2 helling = - p 1 p 2 blijft gelijk 0 y/p 1 y /p 1 q 1 (b) p 1 q 2 y/p 2 helling verandert: - p 1 / p 2 <=> - p 1 / p 2 0 y/p 1 y/p 1 q 1 (c) p 1, p 2 (stijgen proportioneel gelijk) q 2 y/p 2 helling blijft gelijk: - p 1 / p 2 <=> - λp 1 / λp 2 y/p 2 0 y/p 1 y/p 1 q 1

21 HOOFDSTUK 4: De consument De voorkeuren van de consument veronderstellingen (a) Niet-verzadiging -meer van beide goederen is beter -meer van één goed, evenveel van het andere goed, is steeds beter (b) Volledigheid alle goederenbundels kunnen door de consument geordend worden volgens zijn voorkeur (c) Transitiviteit voorkeur van de consument kan op een logische en consistente wijze geformuleerd worden. X f Y en Y f Z X f Z X Y en Y f Z X f Z X Y en Y Z X Z met f : beter dan : indifferent Implicatie: tekening: indifferentiecurven van één en dezelfde consument kunnen elkaar niet snijden X Y én X Z Y Z maar Y f Z (meer is beter) tegenspraak q 2 X Y 0 Z I 2 I 1 q 1

22 HOOFDSTUK 4: De consument 8 De marginale substitutievoet Definitie: De MSV geeft weer in welke mate een verandering in de hoeveelheid van goed 1 gecompenseerd moet worden met een verandering in de hoeveelheid van goed 2, opdat de nieuwe bundel even goed is als de oude bundel. Grote wijzigingen: MSV = q 2 q 1 Kleine wijzigingen: MSV = dq 2 = - U(q 1,q 2 )/ q 1 dq 1 U(q 1,q 2 )/ q 2 helling van de raaklijn aan de indifferentiecurve MSV < 0 en MSV fl daalt bij convexe indifferentiecurven q 2 A -1 A -1/2 0 B B q 1

23 HOOFDSTUK 4: De consument 9 MSV < 0 omdat beide goederen gewenst zijn MSV : helling van de raaklijn in A : q 2 groot, q 1 klein voor een extra eenheid van goed 1 wil de consument veel afstaan in termen van goed 2. in B : q 2 klein, q 1 groot voor een extra eenheid van goed 1 wil de consument al minder afstaan in termen van goed Evenwicht van de consument Gegeven zijn budget en zijn voorkeuren, kiest de consument een goederenbundel die: (1) Betaalbaar is: aan sparen wordt geen positieve waarde gehecht en beide goederen zijn gewenst optimale bundel op budgetrechte (2) Op een zo hoog mogelijke indifferentiecurve ligt q 2 A F E I 3 0 G I 1 B I 2 q 1 optimale bundel in E (budgetrechte raakt indifferentiecurve)

24 HOOFDSTUK 4: De consument 10 in E geldt: (1) helling indifferentiecurve = helling budgetrechte MSV = - U(q 1,q 2 )/ q 1 = - p 1 U(q 1,q 2 )/ q 2 p 2 (2) we bevinden ons op de budgetrechte: Interpretatie y = p 1 q 1 + p 2 q 2 los q 1 en q 2 op uit vergelijking (1) en (2) q 2 A F E I 3 0 G I 1 B I 2 q 1 MSV >, <, = p 1 /p 2 Bereidheid mogelijkheid tot ruilen tot ruilen

25 HOOFDSTUK 4: De consument 11 In G: MSV < p 1 /p 2, bijvoorbeeld MSV = ½ en p 1 /p 2 = 2 Consument is bereid 1 eenheid van goed 1 te ruilen tegen ½ eenheid van goed 2 (nieuwe bundel even goed als oude bundel) Op de markt kan 1 eenheid van goed 1 geruild worden tegen 2 eenheden van goed 2 Consument heeft voordeel bij ruilen van goed 1 tegen goed 2 (komt op hogere indifferentiecurve) bundel G is niet optimaal In E: MSV = p 1 /p 2, consument wordt niet beter van ruilen bundel E is optimaal

26 HOOFDSTUK 4: De consument INKOMENSWIJZIGINGEN en PRIJSWIJZIGINGEN 3.1. Inkomenswijzigingen Oorspronkelijk: Veronderstel: gevolg: resultaat: evenwicht E y budgetrechte verschuift evenwijdig naar rechts evenwicht E' q 2 A q 2 A A E A E E E B B q 1 B B q 1 q 1 en q 2 q 1 en q 2 goed 1: normaal goed goed 1: normaal goed goed 2: normaal goed goed 2: inferieur goed Effect van de inkomenswijziging is afhankelijk van *de voorkeuren van de consument *de helling van de budgetrechte.

27 HOOFDSTUK 4: De consument Prijswijzigingen Oorspronkelijk: Veronderstel: Gevolg: Resultaat: evenwicht E p 1 budgetrechte wentelt (vlakker) evenwicht E' q 2 A y/p 2 E E I I 0 B y/p 1 B y/p 1 q 1 p 1 q 1 (zie slide 2): negatief verband tussen p 1 en q 1 V-curve heeft een negatieve helling (zie H2)

28 HOOFDSTUK 5: De onderneming - bedrijfseconomische aspecten 1 HOOFDSTUK 5: DE ONDERNEMING-BEDRIJFSECONOMISCHE ASPECTEN 1. DE PRODUCTIEFUNCTIE De productiefunctie geeft voor elke hoeveelheid van productiefactoren, de maximale hoeveelheid output weer die technisch haalbaar is. Wij beperken ons tot twee productiefactoren: arbeid en kapitaal. op korte termijn: 1 of meer productiefactoren zijn vast q = f (q A, q K ) op lange termijn: alle productiefactoren zijn variabel q = f (q A, q K ) 2. DE PRODUCTIVITEIT VAN DE PRODUCTIEFACTOREN De productiviteit van een productiefactor verwijst naar de bijdrage van de productiefactor tot de productie. 1) Fysische productiviteit = productiebijdrage in fysieke eenheden 2) Waardeproductiviteit = productiebijdrage in geldeenheden d.i. de fysische productiviteit de outputprijs a) Gemiddelde fysische productiviteit (GFP) = productie per eenheid productiefactor b) Marginale fysische productiviteit (MFP) = hoeveel de output stijgt als de betrokken productiefactor toeneemt met 1 eenheid

29 Gemiddelde fysische productiviteit HOOFDSTUK 5: De onderneming - bedrijfseconomische aspecten 2 GFP A = q / q A GFP K = q / q K Marginale fysische productiviteit Voor grote wijzigingen: MFP A = q / q A MFP K = q / q K Voor kleine wijzigingen: MFP A = q(q A, q K ) q A MFP K = q(q A, q K ) q K grafisch: GFP A = q / q A = helling van de voerstraal aan de productiefunctie MFP A = dq / dq A = helling van de raaklijn aan de productiefunctie

30 2.1. Korte termijn: meeropbrengsten HOOFDSTUK 5: De onderneming - bedrijfseconomische aspecten 3 Op korte termijn (1 of meer productiefactoren vast) q = f (q A, q K ) We vragen ons af: als de variabele productiefactor toeneemt, wat is dan de bijkomende output ( meeropbrengst)? + Hoe evolueert de meeropbrengst (, of constant)? Typisch: variabele meeropbrengsten: door de aanwezigheid van één of meerdere vaste productiefactoren in het productieproces (hier kapitaal), zal de marginale (fysische) productiviteit uiteindelijk dalen. q productiefunctie (1) (2) (3) q A MFP A GFP A GFP A B A C MFP A q A

31 HOOFDSTUK 5: De onderneming - bedrijfseconomische aspecten (1) Bij gelijke toenamen van q A, stijgt q en de productietoename wordt steeds groter = meeropbrengsten (MFP A en MFP A > 0) 4 (2) Meeropbrengsten zijn maximaal (MFP A is maximaal en MFP A > 0) (3) Bij gelijke toenamen van q A, stijgt q en de productietoename wordt steeds kleiner = meeropbrengsten (MFP A en MFP A > 0) MERK OP: als q A > B dan worden de meeropbrengsten en MFP A negatief een onderneming zal nooit voorbij B produceren We leiden ook de GFP A af (helling voerstraal) GFP A zolang q A < C, GFP A bereikt in C een maximum GFP A zodra q A > C BESLUIT: VERBAND MFP A EN GFP A : MFP A > GFP A GFP A MFP A < GFP A GFP A MFP A = GFP A GFP A is constante (dit is een maximum gegeven dat GFP A oorspronkelijk stijgt en dan daalt)

32 2.2. Lange termijn: schaalopbrengsten HOOFDSTUK 5: De onderneming - bedrijfseconomische aspecten 5 Op lange termijn (alle productiefactoren zijn variabel) q = f (q A, q K ) We vragen ons af: als de schaal van de onderneming toeneemt (dit is een gelijke proportionele toename van alle productiefactoren), in welke mate neemt de output dan toe? 3 mogelijkheden: Stel q A, q K verdubbelen (x2), p A, p K veranderen niet dan 3 mogelijkheden: (1) q = 1.5 x q < 2 x q schaalopbrengsten (de output neemt minder dan evenredig toe) (2) q = 2 x q = 2 x q constante schaalopbrengsten (de output neemt evenredig toe) (3) q = 3 x q > 2 x q schaalopbrengsten (de output neemt meer dan evenredig toe)

33 HOOFDSTUK 14: De macro-economische grootheden 1 HOOFDSTUK 14: DE MACRO-ECONOMISCHE GROOTHEDEN 1. DE NATIONALE BOEKHOUDING 1.1. De centrale concepten: BBP en BNP BBP = BNP = de totale marktwaarde van alle finale goederen en diensten die binnen een economie gedurende een bepaalde periode worden voortgebracht. de totale marktwaarde van alle finale goederen en diensten die gedurende een bepaalde periode worden geproduceerd met de productiefactoren (arbeid, kapitaal, grond) die toebehoren aan alle personen die in een bepaald land wonen. BNP = BBP + nettofactorinkomens ontvangen uit het buitenland 1.2. Hoe berekenen? Productiebenadering BBP = som bruto toegevoegde waarde van alle bedrijven + bruto toegevoegde waarde van de overheid (deze wordt berekend aan kostprijs) Inkomensbenadering BNP = netto nationaal inkomen + indirecte belastingen subsidies + afschrijvingen Beschikbare inkomen = netto nationaal inkomen - (inkomens die in ondernemingen of bij overheid blijven) + netto ontvangen transfers - inkomensbelasting

34 HOOFDSTUK 14: De macro-economische grootheden Bestedingsbenadering BNP = C + BINV + G + E Z Met C : consumptiebestedingen van particulieren BINV : bruto-investeringen van de bedrijven G : overheidsbestedingen = overheidsconsumptie + overheidsinvesteringen E : uitvoer van goederen en diensten (bevat ook de factorinkomens ontvangen uit het buitenland; niet i.g.v. BBP) Z : invoer van goederen en diensten (bevat ook de factorinkomens betaald aan het buitenland; niet i.g.v. BBP) 2. NOMINALE EN REELE PRODUCTIE nominaal BBP = BBP in lopende prijzen vb.: BBP van 1996 in lopende prijzen = i P i 96 Q i 96 = P 1 96 Q P 2 96 Q met P i 96 = prijs goed i in 1996 Q i 96 = kwantiteit van goed i geproduceerd binnen de beschouwde economie in 1996 reëel BBP = BBP in constante prijzen vb.: BBP van 1996 in constante prijzen (basisjaar 1986) = i P i 86 Q i 96 = P 1 86 Q P 2 86 Q impliciete BBP-deflator 1996, met basisjaar 1986 = BBP tegen lopende prijzen 100 = i P i Q i BBP tegen constante prijzen i P i Q i 100 meet de evolutie van het prijspeil van alle goederen en diensten N.B.: de BBP-deflator is een prijsindex (zie p. 402) 3. PRIJSINDICES

35 HOOFDSTUK 14: De macro-economische grootheden 3 prijsindex van goed i in jaar t: (P i t /P i 0 ) 100 met P i 0 = de prijs van goed i in het basisjaar prijsindex van een groep van n goederen in jaar t: i w i (P i t /P i 0 ) 100 = w 1 (P 1 t /P 1 0 ) w 2 (P 2 t /P 2 0 ) w n (P n t /P n 0 ) 100 met w i = het gewicht van goed i en i w i = 1 prijsindex van de consumptie (CPI): CPI = i w i 0 (P i t /P i 0 ) 100 met w i 0 = (P i 0 C i 0 )/C 0 C 0 = i P i 0 C i 0 = totale uitgaven voor consumptie in basisjaar (de gewichten zijn gebaseerd op gegevens van het basisjaar) 4. DE BETALINGSBALANS 4.1 Definitie De betalingsbalans geeft een schematisch overzicht van alle transacties van een land of een groep van landen met het buitenland gedurende een bepaalde periode (bijv.een jaar) 4.2. Samenstelling - lopende rekening uitvoer en invoer van goederen en diensten (inclusief inkomens) transfers (inkomensoverdrachten) - kapitaalrekening

36 HOOFDSTUK 14: De macro-economische grootheden 4 financiële transacties (overheid, bedrijven en particulieren) beleggingen (inclusief leningen) directe investeringen - veranderingen in de officiële deviezenreserves Op de betalingsbalans worden verrichtingen geregistreerd die aanleiding geven tot ofwel ontvangsten van buitenlandse deviezen ofwel uitgaven van buitenlandse deviezen. Elke verrichting wordt dubbel geboekt. Bijv. een uitvoertransactie geboekt op de lopende rekening als een deviezenontvangst geboekt op de rekening veranderingen in officiële deviezenreserves als een uitgave van deviezen 5. GROEIVOET 5.1. Definitie De groeivoet van een variabele (X) meet de procentuele verandering van die variabele over een bepaald interval. t Groeivoet X X X t X * 100 = 1 *100 X t t 1 = t 1 t

37 HOOFDSTUK 16: DE ARBEIDSMARKT 1. BEGRIPPEN Brutoloon (w b ): contractueel overeengekomen bezoldiging voor het uitvoeren van een bepaalde arbeidsprestatie Nettoloon (w n ): loon dat werknemer uiteindelijk overhoudt na betalen van zijn bijdrage aan de sociale zekerheid en de inkomensbelasting. Loonkosten (w g ): kosten voor werkgever bestaande uit het brutoloon vermeerderd met de werkgeversbijdrage aan de sociale zekerheid en andere kosten verbonden met een arbeidscontract. Nominale loon (w): het bedrag in geld. Reële loon (w/p): de koopkracht van dat bedrag. 2. HET EVENWICHT OP EEN PERFECT COMPETITIEVE ARBEIDSMARKT N.B.: De sociale zekerheidsbijdragen en de belastingen worden voorlopig buiten beschouwing gelaten w b = w g = w n = w Het individuele aanbod van arbeid Individuele arbeidsaanbod = f(reële loon (+), niet-arbeidsinkomen (-)) Het effect van het reële loon op het individuele arbeidsaanbod vloeit voort uit de keuze van de gezinnen tussen vrije tijd en arbeid.

38 Invloed van niet-arbeidsinkomen op het individuele arbeidsaanbod: w/p A 1 niet-arb ink A 0 0 hoeveelheid arbeid 2.2. De individuele vraag naar arbeid Veronderstel: onderneming maximaliseert haar winst en is prijsnemer op zowel de output- als de arbeidsmarkt Winst maximaal als: w/p MFP A MK A = MWP A w = p. MFP A w/p = MFP A (w/p) 1 E 1 (w/p) 0 E 0 MFP A 0 N 1 N 0 hoeveelheid arbeid Vraagcurve van arbeid komt overeen met de MFP A -curve Factoren die ligging van de individuele vraagcurve van arbeid beïnvloeden: kapitaalvoorraad ( ) MFP A ( ) en dus verschuift vraagcurve van arbeid naar boven (naar beneden) technologische vooruitgang MFP A of en dus verschuift vraagcurve van arbeid naar boven of naar beneden

39 2.3. Het evenwicht op de arbeidsmarkt V N : marktvraag naar arbeid = som van de vraag van alle ondernemingen A N : marktaanbod van arbeid = som van het aanbod van alle gezinnen N: globale hoeveelheid arbeid Veronderstel: volmaakte mededinging op de arbeidsmarkt, dus individuele gezinnen en bedrijven hebben geen invloed op w/p vrije toe- en uittreding op de arbeidsmarkt perfecte informatie over w/p arbeid is homogene dienst Evenwicht op arbeidsmarkt als V N = A N w/p V N A N (w/p) 1 (w/p)* E 0 N* N 1 N 2 N Factoren die de ligging van A N beïnvloeden: niet-arbeidsinkomen (zie slide 1) bevolking op werkbekwame leeftijd participatiegraad bijdrage aan sociale zekerheid (zie slides 4-7) Factoren die de ligging van V N beïnvloeden: kapitaalvoorraad(zie slide 2) technologische vooruitgang (zie slide 2) bijdrage sociale zekerheid (zie slides 4-7) N.B.: Als de arbeidsmarkt perfect concurrentieel is, bestaat er geen onvrijwillige werkloosheid in het globale arbeidsmarktevenwicht. Onvrijwillige werkloosheid is dan alleen mogelijk als (w/p) > (w/p)*. Bijvoorbeeld (w/p) 1 in figuur met onvrijwillige werkloosheid gelijk aan N 1 N 2.

40 3. HET EFFECT VAN DE SOCIALE ZEKERHEID 3.1. Inleiding Veronderstel een perfect competitieve arbeidsmarkt. Aanpak analoog met belasting op producent/consument. Model: V N = f(w g /p) A N = g(w n /p) w g /p = (1 + τ g ) w b /p w n /p = (1 - τ n ) w b /p Voor invoering verplichte werknemersbijdrage en verplichte werkgeversbijdrage: evenwicht A N = V N berekenen geen probleem, want τ n = τ g = 0 en dus w n /p = w g /p = w b /p Verplichte werknemersbijdrage (τ n > 0 en τ g = 0) Evenwicht A N = V N berekenen nu wel een probleem want w n /p w g /p. Oplossing: druk A N en V N uit in termen van w b /p (de marktprijs): A N = g((1 - τ n ) w b /p) aanbodcurve wentelt omhoog (want w b /p > w n /p) V N = f(w b /p), want w g /p = w b /p A N = V N oplossen geeft: (w b /p) 1 = (w g /p) 1 en (w n /p) 1 = (1 - τ n ) (w b /p) 1 (af te lezen op oude aanbodcurve)

41 (w b /p) A N E 1 A N (w b /p) 1 = (w g /p) 1 (w g /p) 0 = (w n /p) 0 = (w b /p) 0 E 0 (w n /p) 1 V N 0 N 1 N 0 N Interpretatie: De aanbodcurve wentelt omhoog van A N naar A N omdat de werknemers, om eenzelfde reëel nettoloon te krijgen, nu een hoger reëel brutoloon nodig hebben

42 3.3. Verplichte werkgeversbijdrage (τ n = 0 en τ g > 0) Evenwicht A N = V N berekenen nu wel een probleem want w n /p w g /p. Oplossing: druk A N en V N uit in termen van w b /p (de marktprijs): A N = g(w b /p), want w n /p = w b /p V N = f((1 + τ g ) w b /p) vraagcurve wentelt omlaag (want w b /p < w g /p) A N = V N oplossen geeft: (w b /p) 1 = (w n /p) 1 en (w g /p) 1 = (1 + τ g ) (w b /p) 1 (af te lezen op oude vraagcurve) W b /p A N (w g /p) 1 (w g /p) 0 = (w n /p) 0 = (w b /p) 0 (w b /p) 1 = (w n /p) 1 E 1 E 0 V N V N 0 N 1 N 0 N Interpretatie: De vraagcurve wentelt omlaag van V N naar V N omdat de werkgever bij elke hoeveelheid arbeid en gelijke loonkosten slechts een lager reëel brutoloon bereid is te betalen.

43 3.4. Verplichte werknemers- én werkgeversbijdrage tegelijkertijd (τ n > 0 en τ g > 0) Evenwicht A N = V N berekenen nu wel een probleem want w n /p w g /p Oplossing: druk A N en V N uit in termen van w b /p (de marktprijs): V N = f((1 + τ g ) w b /p) vraagcurve wentelt omlaag A N = g((1 - τ n ) w b /p) aanbodcurve wentelt omhoog A N = V N oplossen geeft: (w b /p) 1 en (w n /p) 1 = (1 - τ n ) (w b /p) 1 (af te lezen op oude aanbodcurve A N ) (w g /p) 1 = (1 + τ g ) (w b /p) 1 (af te lezen op oude vraagcurve V N ) W b /p (w g /p) 1 A N (w b /p) 1 E 1 A N (w g /p) 0 = (w n /p) 0 = (w b /p) 0 E 0 (w n /p) 1 V N V N 0 N 1 N 0 N

44 4. DE NATUURLIJKE WERKLOOSHEID 4.1. Definities Arbeidsmarkt is in werkelijkheid géén perfect competitieve markt: vakbonden en werkgeversorganisaties hebben invloed op loon geringe arbeidsmobiliteit werkgevers en werkzoekenden hebben geen perfecte informatie arbeid is niet homogeen Een globaal arbeidsmarktevenwicht kan nu samengaan met onvrijwillige werkloosheid (= evenwichtswerkloosheid). natuurlijke werkloosheid in ruime zin = evenwichtswerkloosheid + onevenwichtswerkloosheid evenwichtswerkloosheid (= natuurlijke werkloosheid in enge zin): de werkloosheid waarbij voor iedere werkloze een vacature voorradig is (er is een macro-economisch arbeidsmarktevenwicht, maar niet alle deelmarkten zijn in evenwicht) = frictionele werkloosheid: ontstaat a.g.v. het feit dat het tijd vraagt om een succesvolle koppeling tussen een werkzoekende en een vacature te bewerkstelligen + structurele werkloosheid: ontstaat a.g.v. feit dat in bepaalde sectoren de tewerkstelling afneemt en in andere sectoren toeneemt, maar vraag en aanbod van arbeid niet op elkaar zijn afgestemd. onevenwichtswerkloosheid: ontstaat a.g.v. het feit dat de lonen door wettelijke bepalingen en het gedrag van werkgevers en werknemers, te hoog kunnen zijn om een globaal evenwicht op de arbeidsmarkt mogelijk te maken.

45 Conjuncturele werkloosheid: de bijkomende werkloosheid die resulteert uit een vertraging of een teruggang van de economische activiteit (zie H 21-23) 4.2. Mogelijke verklaring voor evenwichtswerkloosheid (w/p) (w/p) (w/p) A N A N A N (w/p) 2 (w/p) 0 (w/p) 1 V N1 V N0 V N1 V N0 V N O D C B N O B E F N O H G N sector 1 sector 2 alle sectoren Veronderstel: Ligging en helling van zowel vraag- als aanbodcurve van arbeid zijn identiek in beide sectoren. Initiële evenwicht bij (w/p) 0 met tewerkstelling in sector 1 = tewerkstelling in sector 2 = OB. Totale tewerkstelling = OG = 2 OB. A.g.v. verschuiving van de vraagcurve van V N0 naar V N1 in beide sectoren daalt, bij reële loon (w/p) 0, de arbeidsvraag in sector 1 met DB en in sector 2 stijgt de arbeidsvraag met BF en DB = BF globale arbeidsmarktevenwicht onveranderd Drie scenario s: A. Perfecte loonflexibiliteit sector 1: reële loon tot (w/p) 1 tewerkstelling met CB tot OC gemiddelde reële loon = (w/p) 0 CB = BE dus totale tewerkstelling = OG géén werkloosheid sector 2: reële loon tot (w/p) 2 tewerkstelling met BE tot OE

46 B. Reële loonrigiditeit en perfecte intersectoriële arbeidsmobiliteit Reële loon = vast = (w/p) 0 sector 1: sector 2: werkloosheid = DB aantal vacatures = BF = DB werknemers in beide sectoren vormen homogene groep en perfecte arbeidsmobiliteit sector 1: tewerkstelling tot OD totale tewerkstelling = OG sector 2: tewerkstelling tot OF géén werkloosheid C. Reële loonrigiditeit en geen intersectoriële arbeidsmobiliteit Reële loon = vast = (w/p) 0 sector 1: sector 2: werkloosheid = DB aantal vacatures = BF = DB werknemers in beide sectoren vormen geen homogene groep en/of geen arbeidsmobiliteit er is een globaal arbeidsmarkt evenwicht, maar dit verbergt een evenwichtswerkloosheid (=natuurlijke werkloosheid in enge zin) gelijk aan HG = BD

47 HOOFDSTUK 17: De geldmarkt 1 HOOFDSTUK 17: DE GELDMARKT 1. GELDSOORTEN 1.1. De geldhoeveelheid in enge zin (M1) M1 = CP + D met CP = Chartaal geld, in handen van het Publiek D = giraal geld, in handen van het publiek Chartaal geld = munten, uitgegeven door de Schatkist + bankbiljetten, uitgegeven door de NBB Giraal geld = zichtdeposito s = onmiddellijk opvraagbare tegoeden op zichtrekeningen bij de banken en de Postchequedienst 1.2. De geldhoeveelheid in ruime zin (M3) M3 = M1 + quasi-geld, in handen van het publiek met quasi-geld = geheel van de deposito s op spaar- en termijnrekeningen met een aanvankelijke looptijd van maximaal één jaar, in Belgische of in buitenlandse valuta, aangehouden bij Belgische financiële instellingen Opmerking In de rest van dit hoofdstuk gebruiken we de notatie M, met M = M1.

48 HOOFDSTUK 17: De geldmarkt Het ontstaan van giraal geld: kredietverlening Stel: handelaar brengt euro aan bankbiljetten naar bank A (er zijn geen muntstukken) niemand houdt chartaal geld aan kasreservecoëfficiënt r = 10 % FASE 1: Bank A Bankbriefjes (BB) D FASE 2: Bank A 10% Bank B BB 100 D BB 900 D 900 SV 900 schuldvordering FASE 3: Bank A onveranderd Bank B 10% Bank C BB 90 D 900 BB 810 D 810 SV 810 Totale hoeveelheid (giraal) geld: = (0,9) (0,9) = 1.000(1 + 0,9 + (0,9) 2 + ) = 1.000/(1 0,9) = Bijkomende geldcreatie = = = /r = MB GBM Balans van alle banken samen genomen: Bank A, B, C, D, BB D SV 9.000

49 HOOFDSTUK 17: De geldmarkt 3 2. HET AANBOD VAN GELD 2.1. De geldbasismultiplicator Geldbasis = basisgeld (MB) = basis voor de geldcreatie door het banksysteem MB = CP + R met R = reserves van de banken = bankbriefjes bij de banken + munten bij de banken + deposito s van de banken bij de ECB. Geldbasismultiplicator (GBM) : geeft de verhouding tussen M en MB weer. GBM = M MB = CP CP + + D R = M D MB D = CP + 1 D CP + r D met r = R/D = kasreservecoëfficiënt van de banken 2.2. De rol van het publiek bij de geldcreatie: via CP/D Stel (CP/D), MB = constant, r = constant Intuïtie: (CP/D) mensen deponeren meer geld bij de banken geldcreatie door de banken M Opmerking: Als CP/D = 0 (de mensen houden geen chartaal geld bij) dan GBM = 1/r (zoals in het voorbeeld 1.4 op slide 2)

50 HOOFDSTUK 17: De geldmarkt De rol van de banken bij de geldcreatie: via r Stel r, MB = constant, (CP/D) = constant Intuïtie: r geldcreatie door de banken M Wiskundig: r GBM ; gegeven MB = constant en (CP/D) = constant M r = f ( i, verplichte minimale kasreservecoëfficiënt) zie d) als i door het aanhouden van intrestloze reserves gaan er meer potentiële inkomsten verloren r (tenzij r door wettelijke bepalingen niet verder mag dalen (zie 2.5. d)) MO : in de rest van dit hoofdstuk wordt met dit verband geen rekening meer gehouden.

51 HOOFDSTUK 17: De geldmarkt Voorbeeld bij 2.2. en 2.3. Particulieren willen 1/3 van hun geld aanhouden als CP 2/3 van hun geld aanhouden als D CP/D = ½ r = 10 % We laten de muntstukken buiten beschouwing evenals de deposito s van de banken bij de ECB. Er is 1000 euro (bankbriefjes) in handen van 1 persoon dus, deze persoon houdt 333 euro (= 1/3) in kas; 667 euro (= 2/3) wordt gedeponeerd bij bank A. FASE 1: Bank A Bankbriefjes (BB) 667 D 667 FASE 2: Bank A 10% Bank B BB 67 D 667 BB 400 D 400 SV 600 2/3 10% FASE 3: Bank A onveranderd Bank B Bank C BB 40 D 400 BB 240 D 240 SV 360 2/3

52 HOOFDSTUK 17: De geldmarkt 6 berekening van de geldbasismultiplicator: GBM = 1 + CP / D R / D + CP / D = 1+ 0,5 0,1 + 0,5 = 2,5 berekening van de bijkomende geldcreatie: bijkomende geldcreatie = M MB = = 1.500

53 HOOFDSTUK 17: De geldmarkt De rol van de Europese Centrale Bank (ECB) bij de geldcreatie De balans van de ECB Balans van de ECB Activa Passiva Goud en buitenlandse deviezen (A.1.) Vorderingen op de overheid (A.2.) Vorderingen op de private sector (A.3.) Bankbiljetten bij het publiek (P.1) Bankbiljetten bij de banken (P.2.) Deposito s van de banken (P.3.) MB = P.1. + P.2. + P.3. + munten bij de banken + munten bij het publiek 1) Directe invloed op M door het uitgeven van bankbiljetten die, zodra ze in handen van het publiek komen, deel uitmaken van M (M = CP + D). 2) Indirecte invloed door het uitgeven van bankbiljetten (P.1. en P.2.) en door het openen van deposito s voor de privé-banken (P.3.), die als basis dienen voor de girale geldexpansie.

54 HOOFDSTUK 17: De geldmarkt Hoe brengt de ECB geld in/uit omloop? M = GBM MB a) Voorschotten ECB Geld, 2 weken Overheidspapier of handelspapier financiële instellingen A.2. of A.3. ; P.2. of P.3. en dus R MB ; bij gegeven GBM (CP/D constant en r constant) M Intuïtiever: R kredietverlening banken M b) Open-marktverrichtingen ECB (ver)koopt overheidspapier of vreemde valuta op de markt bv. ECB Geld (BEF) Vreemde valuta financiële instellingen A.1. ; P.2. of P.3. en dus R MB ; bij gegeven GBM (CP/D constant en r constant) M Intuïtiever: R kredietverlening banken M

55 HOOFDSTUK 17: De geldmarkt 9 c) Intrestvoet op voorschotten Als de intrestvoet op de voorschotten de voorschotten (en dus R ) MB ; bij gegeven GBM (CP/D constant en r constant) M (zie a) Intuïtiever: de voorschotten R kredietverlening banken M d) Verplichte minimale kasreservecoëfficiënt voor de banken (vmr) Stel: vmr en de nieuwe vmr > r r ; bij gegeven CP/D zal GBM en MB = constant M (zie 2.3.) Intuïtiever: r kredietverlening banken M Stel: vmr en de nieuwe vmr < r én veronderstel dat de banken de nieuwe vmr effectief gaan aanhouden r ; bij gegeven CP/D zal GBM en MB = constant M (zie 2.3.) Intuïtiever: r kredietverlening banken M

56 HOOFDSTUK 17: De geldmarkt DE VRAAG NAAR GELD 3.1. Motieven voor het aanhouden van geld 1. Transactievraag naar geld wordt bepaald door: volume van de transacties de nominale waarde (ofwel geldwaarde) van de transacties institutionele factoren (o.a. frequentie waarmee loon- en weddetrekkenden worden betaald en efficiëntie van het banksysteem) 2. Vermogensvraag naar geld (= vraag naar geld als onderdeel van het vermogen) wordt bepaald door: algemeen prijspeil (koopkrachtbehoud) algemeen prijspeil met bv. 10 % vermogensvraag met 10% intrestvoet als intrestvoet op obligaties vraag obligaties vermogensvraag verwachte inflatie als inflatie verwacht verwacht dat koopkracht geld vermogensvraag (Globale) geldvraag = transactievraag + vermogensvraag 3.2. Analytische weergave van de geldvraag Uitgangspunt: ruilvergelijking van Fisher: MV = PQ geldstroom BNP in lopende prijzen M Q P V = geldhoeveelheid in omloop = reële BNP = index van het algemeen prijspeil = omloopsnelheid van het geld

57 HOOFDSTUK 17: De geldmarkt 11 Interpreteer Fishervergelijking als geldvraagfunctie: Nominale geldvraag: M V = 1 V PQ = κ ()PQ i vermogensvraag transactievraag vermogensvraag transactievraag Omloopsnelheid V en dus ook κ afhankelijk van: a) intrestvoet i als i vermogensvraag naar geld publiek houdt meer geld in kas (op zichtrekeningen) geld wordt minder snel uitgegeven V en dus κ M V b) verwachte inflatie Veronderstel nominale geldvraagfunctie van de volgende vorm: met L 0 : m : k : M V = P ( L 0 + kq mi) weerspiegelt het effect van een toename (afname) van de verwachte inflatie (als verwachte inflatie L 0 en dus M V ) intrestgevoeligheid van de geldvraag gevoeligheid geldvraag voor wijzigingen in Q Reële geldvraag: M V P = L 0 + kq mi geldvraag gemeten in constante prijzen

58 HOOFDSTUK 17: De geldmarkt Grafische weergave van de geldvraag M V = P ( L 0 + kq mi) i kq L + m m = 0 M V Pm M v weergegeven als functie van i; Q, P en L 0 zijn constant: i kq + L 0 m M V P(L 0 + kq) M V Helling = i = - 1 M V Pm

59 HOOFDSTUK 17: De geldmarkt 13 Verschuivingen van de geldvraag 1) Q en/of L 0 geldvraagcurve verschuift evenwijdig naar rechts i M V M V M 2) P geldvraagcurve wentelt naar buiten toe i M V M V M

60 HOOFDSTUK 17: De geldmarkt EVENWICHT OP DE GELDMARKT Hier veronderstellen we: het geldaanbod (M A ) is volledig controleerbaar door de ECB M A is onafhankelijk van de interestvoet i M A i* E M V M* M Evenwicht: M A = M V = P(L 0 + kq mi) Veronderstel vervolgens dat het geldaanbod toeneemt en beschouw korte termijn: P en Q constant. Veronderstel verder L 0, k en m constant M A M V : vermogensvraag naar geld via i i M A M A i* E i* E M V M* M* M

61 HOOFDSTUK 18: De financiële markt 1 HOOFDSTUK 18: DE FINANCIËLE MARKT 1. DE MARKT VOOR FINANCIËLE MIDDELEN 1.1. De financiële markt versus de geldmarkt Veronderstel een economie waar spaarders slechts twee alternatieven hebben om vermogen aan te houden: geld en obligaties. Op een bepaald tijdstip is de hoeveelheid geld en obligaties gegeven: M A + B A = Fin. vermogen De beleggers kiezen de door hun gewenste verhouding geld en obligaties om hun vermogen in te beleggen: Fin. Vermogen = M V + B V Op elk ogenblik moet er dus gelden dat: M A + B A = M V + B V M A M V = B V B A Met M V, M A : vraag en aanbod van geld B V, B A : vraag en aanbod van obligaties Als er een aanbodoverschot(tekort) is op de geldmarkt dan moet er een vraagoverschot(tekort) zijn op de obligatiemarkt. De geldmarkt en de obligatiemarkt kunnen enkel tegelijkertijd in evenwicht zijn: de intrestvoet die voor een evenwicht zorgt op de obligatiemarkt, zorgt dus ook voor een evenwicht op de geldmarkt.

62 HOOFDSTUK 18: De financiële markt 2 2. WAARDERING VAN FINANCIËLE ACTIVA De slotwaarde van een financieel actief De slotwaarde is de toekomstige waarde van een hoofdsom A die gedurende een bepaalde periode belegd wordt tegen een intrestvoet i Slotwaarde na 1 jaar: S 1 = hoofdsom + intrest op hoofdsom = A(1 + i) Slotwaarde na 2 jaar: S 2 = S 1 + intrest op S 1 = S 1 (1 + i) = A(1 + i) 2 Slotwaarde na n jaar: S n = A(1 + i) n De actuele waarde van een financieel actief De actuele waarde is de huidige waarde van een in de toekomst te ontvangen bedrag S = A n (1 + i) n A n = S/(1 + i) n Met S = toekomstig bedrag A n = actuele waarde van een bedrag S na n jaar

63 HOOFDSTUK 18: De financiële markt 3 De prijs van een obligatie De prijs, op tijdstip t, van een obligatie met een looptijd van n jaar is gelijk aan de actuele waarde van de hoofdsom plus de actuele waarde van alle nog uit te betalen coupons. P t = C t+1 /(1 + i) + C t+2 /(1 + i) C n /(1 + i) n-t + A/(1 + i) n-t Met P t = waarde of prijs van de obligatie op tijdstip t C j = couponwaarde of intrest betaald in jaar j A = hoofdsom of nominale waarde van de obligatie i = discontovoet De prijs van een aandeel De prijs van een aandeel is de actuele waarde van alle verwachte toekomstige ontvangsten. Aangezien de ontvangsten onzeker zijn, is de discontovoet gelijk aan de marktintrestvoet plus een risicopremie. P = D e +1/(1 + d) + D e +2/(1 + d) 2 + D e +3/(1+d) 3 + Met P = huidige waarde of prijs van het aandeel D e +n= het verwachte dividend in jaar n d = de discontovoet = marktintrestvoet + risicopremie

64 HOOFDSTUK 19: Wisselkoers en wisselmarkt 1 HOOFDSTUK 19: WISSELKOERS EN WISSELMARKT 1. PRIJSVORMING OP DE WISSELMARKTEN 1.1. Enkele begrippen Wisselkoers = prijs van de buitenlandse munt, uitgedrukt in nationale munt bv. wisselkoers (WK) van de USD in Brussel = 1,2 EUR/USD (1 USD = 1,2 EUR) d.i. de prijs van 1 dollar, uitgedrukt in euro wisselkoers van de euro in New York = 0,83 USD/EUR (1 EUR = 0,83 USD ) d.i. de prijs van 1 euro, uitgedrukt in dollar De wisselkoers komt tot stand op de wisselmarkt, dit is de markt waar de nationale munt geruild wordt voor buitenlandse munten (bijvoorbeeld de markt voor dollars in Brussel) De evenwichtswisselkoers komt tot stand door de werking van vraag en aanbod Voorbeeld : de markt voor dollars in Brussel evenwicht als V USD = A USD EUR/USD (WK v.d. USD in EUR) V USD A USD WK = 1,2 hoeveelheid USD

65 HOOFDSTUK 19: Wisselkoers en wisselmarkt Vraag naar dollars mensen die euro s bezitten en willen betalen met dollars Europese importeurs Europese personen of instellingen die Amerikaanse aandelen/obligaties kopen of leningen toestaan in dollars Europese ondernemingen die directe investeringen in de VS willen verrichten negatief geïnclineerd als de koers van de dollar stijgt (daalt) dan wordt de dollar duurder (goedkoper) dan daalt (stijgt) de vraag naar dollars 1.3. Aanbod van dollars mensen die dollars bezitten en willen betalen met euro s Europese exporteurs Amerikanen die Europese aandelen/obligaties kopen of leningen toestaan in euro Amerikaanse ondernemingen die directe investeringen in Europa willen verrichten positief geïnclineerd als de koers van de dollar stijgt (daalt) dan wordt de dollar duurder (goedkoper) dan stijgt (daalt) het aanbod van dollars

66 HOOFDSTUK 19: Wisselkoers en wisselmarkt 3 2. WISSELKOERSSYSTEMEN 2.1. Vlottende wisselkoersen De monetaire overheid komt niet tussenbeide op de wisselmarkt De wisselkoers is enkel afhankelijk van de marktkrachten 2.2. Geleid vlottende wisselkoersen De overheden komen geregeld tussenbeide op de wisselmarkten om de koersen rond een bepaald niveau te houden 2.3. Vaste wisselkoersen De monetaire overheid stelt een pariteit ( = officiële prijs) vast + een marge rond die pariteit waarbinnen de wisselkoers vrij kan bewegen. Voorbeeld: - Denemarken legt de volgende pariteit vast : 1 euro = 8 DKR - De koers van de euro mag schommelen tussen 7,5 en 8,5 Deense kronen DKR/EUR (WK v.d. EUR in DKR) 8,5 V EUR A EUR bovengrens 8 marge 7,5 ondergrens hoeveelheid EUR

67 HOOFDSTUK 19: Wisselkoers en wisselmarkt 4 De monetaire overheid van Denemarken kan op 2 manieren tussenkomen wanneer de wisselkoers van de euro zich buiten de marge bevindt. 1. Verkoop/aankoop van euro s DKR/EUR (WK v.d. EUR in DKR) 8,5 V EUR A EUR A EUR bovengrens 7,5 ondergrens C D hoeveelheid EUR Vb. Wisselkoers overschrijdt bovengrens CB van Denmarken biedt CD euro s aan (verkoop euro s) A EUR naar rechts (A EUR ) euro reserves van de CB van Denemarken dalen M A in Denemarken daalt (zie H 17)

68 HOOFDSTUK 19: Wisselkoers en wisselmarkt 5 2. Devaluatie/revaluatie van de Deense kroon Devaluatie van de binnenlandse munt = Revaluatie van de binnenlandse munt = verhoging van de pariteit in een systeem van vaste wisselkoersen verlaging van de pariteit in een systeem van vaste wisselkoersen bv. Devaluatie DKR/EUR (WK v.d. EUR in DKR) V EUR A EUR marge marge hoeveelheid EUR Merk op: De waardevermindering die door een devaluatie wordt gesuggereerd, heeft betrekking op de eigen munt, dus in dit voorbeeld op de Deense kroon.

69 HOOFDSTUK 19: Wisselkoers en wisselmarkt 6 3. DE INTRESTPARITEITSRELATIE Een Europese belegger kan 1 euro beleggen 1. op een euro-termijnrekening op één jaar of 2. op een dollar-termijnrekening op één jaar. De waarde na één jaar van de belegging van 1 euro op een eurotermijnrekening: (1 + i) euro met i = intrestvoet op een euro-termijnrekening op één jaar bv. i = 6 % (1 + i) euro = 1,06 euro De verwachte waarde na één jaar van de belegging van 1 euro op een dollartermijnrekening kan je in 3 stappen berekenen: (1) Zet 1 euro om in dollars: 1 euro = 1. dollars bv. 1 USD = 1,1 EUR WK met WK = WK van de dollar in euro (2) Beleg dit bedrag in dollars gedurende 1 jaar; na 1 jaar is dit bedrag gelijk aan: 1. (1 + i w ) dollars WK met i w = intrestvoet op een dollar-termijnrekening op één jaar bv. i w = 5 % 1. (1 + i w ) = 1. (1,05) = 0,95 dollars WK 1,1

70 HOOFDSTUK 19: Wisselkoers en wisselmarkt 7 (3)Zet het dollar-bedrag om in euro, maar aangezien de belegger dit na 1 jaar doet en hij de WK binnen 1 jaar niet kent, werkt hij met de wisselkoers die hij over 1 jaar verwacht: WK e +1 (e = expected = verwacht; +1 = 1 jaar later) Het bedrag in euro waarover hij bij een dollar-belegging na 1 jaar verwacht te kunnen beschikken, is gelijk aan: 1. (1 + i w ). WK e +1 euro WK bijvoorbeeld met WK e +1 = 1,25 EUR/USD 1. (1,05). 1,25 euro = 1,1875 euro 1,1 Indien de belegger risiconeutraal is, d.w.z. hij zoekt geen hogere vergoeding voor het risico dat de dollar-koers over een jaar lager kan zijn dan hij verwacht, dan kiest de Europese belegger voor de dollar-termijnrekening (1,1875 euro > 1,06 euro) Europeanen beleggen meer in Amerika: V USD Amerikanen beleggen minder in Europa: A USD WK stijgt tot 1 WK e ( 1 i) euro = ( 1 + i ). WK euro + w +1 + i 1 + i e w = WK WK Dit is de intrestpariteitsrelatie: beleggingen in verschillende munten moeten dezelfde verwachte rendementen hebben als de beleggers risiconeutraal zijn.

71 HOOFDSTUK 19: Wisselkoers en wisselmarkt 8 4. FACTOREN DIE DE PRIJSVORMING OP DE WISSELMARKT BEINVLOEDEN 4.1. Economische activiteit in binnen- en buitenland Stel: economische activiteit in VS neemt toe 1. Handelsstroom: Amerikaanse invoer Europese export A USD EUR/USD (WK v.d. USD in EUR) V USD A USD A USD WK 0 E 0 E 1 WK 1 hoeveelheid USD Wisselkoers van de dollar daalt: minder euro per dollar dollar deprecieert tov de euro, euro apprecieert tov dollar

72 HOOFDSTUK 19: Wisselkoers en wisselmarkt 9 2. Kapitaalstroom: waarschijnlijk zal een stijging van de economische activiteit in de VS tot gevolg hebben dat de intrestvoet in de VS stijgt i in VS én veronderstel: *i in Europa constant *WK e +1 constant cfr. intrestpariteitsrelatie: cte cte e 1 + i WK + 1 = 1 + WK i w Europeanen beleggen meer in de VS V USD Amerikanen beleggen minder in Europa A USD EUR/USD (WK v.d. USD in EUR) V USD V USD A USD A USD WK 1 E 1 WK 0 E 0 hoeveelheid USD Wisselkoers van de dollar stijgt: meer euro per dollar dollar apprecieert tov de euro, euro deprecieert tov dollar

73 4.2. Prijsniveau in binnen- en buitenland HOOFDSTUK 19: Wisselkoers en wisselmarkt 10 Stel: prijzen in VS stijgen, prijzen in Europa veranderen niet 1. Europese export : A USD 2. Europese import : V USD EUR/USD (WK v.d. USD in EUR) V USD V USD A USD A USD WK 0 E 0 WK 1 E 1 hoeveelheid USD Wisselkoers van de dollar daalt: minder euro per dollar dollar deprecieert tov de euro, euro apprecieert tov dollar Dit komt tot uiting in de theorie van de koopkrachtpariteiten: WK* = P EU / P VS met WK* = evenwichtswisselkoers van de dollar uitgedrukt in euro P EU = prijsniveau in Europa = prijsniveau in de VS P VS als P VS stijgt, dan daalt WK*

74 4.3. Intrestvoeten in binnen- en buitenland HOOFDSTUK 19: Wisselkoers en wisselmarkt 11 Stel: intrestvoet in VS stijgt Uitleg + tekening zie Kapitaalstroom 4.4. Verwachtingen en speculatie Stel: men verwacht dat de euro in de toekomst zal depreciëren én veronderstel: *i constant *i w constant cfr. intrestpariteitsrelatie: cte + i = 1 + iw cte e WK WK 1. Europeanen beleggen meer in de VS V USD 2. Amerikanen beleggen minder in Europa A USD EUR/USD (WK v.d. USD in EUR) V USD V USD A USD A USD WK 1 E 1 WK 0 E 0 dollar apprecieert tov de euro, euro deprecieert tov dollar hoeveelheid USD

HOOFDSTUK 16: DE ARBEIDSMARKT

HOOFDSTUK 16: DE ARBEIDSMARKT HOOFDSTUK 16: DE ARBEIDSMARKT 1. BEGRIPPE Brutoloon (w b ): contractueel overeengekomen bezoldiging voor het uitvoeren van een bepaalde arbeidsprestatie ettoloon (w n ): loon dat werknemer uiteindelijk

Nadere informatie

HOOFDSTUK 17: DE GELDMARKT

HOOFDSTUK 17: DE GELDMARKT 1 HOOFDSTUK 17: DE GELDARKT 1. GELDSOORTEN 1.1. De geldhoeveelheid in enge zin (1) 1 = CP + D met CP = Chartaal geld, in handen van het Publiek D = giraal geld, in handen van het publiek Chartaal geld

Nadere informatie

HOOFDSTUK 19: WISSELKOERS EN WISSELMARKT

HOOFDSTUK 19: WISSELKOERS EN WISSELMARKT 1 HOOFDSTUK 19: WISSELKOERS EN WISSELMARKT 1. PRIJSVORMING OP DE WISSELMARKTEN 1.1. Enkele begrippen Wisselkoers = prijs van de buitenlandse munt, uitgedrukt in nationale munt bv. wisselkoers () van de

Nadere informatie

HOOFDSTUK 4: DE CONSUMENT 1. BEPALENDE FACTOREN VAN DE INDIVIDUELE VRAAG

HOOFDSTUK 4: DE CONSUMENT 1. BEPALENDE FACTOREN VAN DE INDIVIDUELE VRAAG 1 HOOFDSTUK 4: DE CONSUMENT 1. BEPALENDE FACTOREN VAN DE INDIVIDUELE VRAAG cfr H2: de algemene vraagfunctie van een individuele consument (i) naar een goed: q i V met = f i (p, p a, p b,, y, seizoen, gezinsgrootte,

Nadere informatie

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Vraag 1 (H1-14) Een schoenmaker heeft een paar schoenen gerepareerd en de klant betaalt voor deze reparatie 16 euro. De schoenmaker

Nadere informatie

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden? 1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?. een daling van het aantal werklozen B. een toename van de emigratie uit het betreffende land. de

Nadere informatie

HOOFDSTUK 19: OEFENINGEN

HOOFDSTUK 19: OEFENINGEN 1 HOOFDSTUK 19: OEFENINGEN 1. Op de beurs van New York worden de volgende koersen genoteerd : 100 JPY = 0,8 USD ; 1 GBP = 1,75 USD en 1 euro = 0,9273 USD. In Tokyo is de notering 1 USD = 140 JPY. In Londen

Nadere informatie

Macro-economie examenvragen

Macro-economie examenvragen Macro-economie examenvragen Deel II 1. Indien de reële productie en het arbeidsaandeel constant blijven, dan kan het aantal tewerkgestelde personen van het ene jaar op het andere slechts toenemen indien.

Nadere informatie

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1 Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1 Vraag 1 Bin. Munt/Buit. munt Hoeveelheid buitenlandse munt Beschouw bovenstaande grafiek met op de Y-as de hoeveelheid binnenlandse

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Hoofdstuk 5: De Consument

Hoofdstuk 5: De Consument Economie, een Inleiding Hoofdstuk 5: De Consument 1 De Consument Gedrag verklaren Van consumenten (gezinnen) Op goederenmarkt Algemeen kader: Maximaliseren van doelstellingsfunctie Onder beperkingen 2

Nadere informatie

HOOFDSTUK 17: OEFENINGEN

HOOFDSTUK 17: OEFENINGEN 1 HOOFDSTUK 17: OEFENINGEN 1. Antwoord met juist of fout op elk van de onderstaande beweringen. Geef telkens een korte verklaring bij je antwoord. a) Door zijn liquiditeit is geld altijd een uitstekend

Nadere informatie

Hoofdstuk 4: Elasticiteiten en Schokken

Hoofdstuk 4: Elasticiteiten en Schokken Economie, een Inleiding Hoofdstuk 4: Elasticiteiten en Schokken 1 Elasticiteiten en Schokken - Inhoudstafel 1. Elasticiteiten 2. De markt in werking 3. Prijsregulering 4. Quota s 5. Indirecte belastingen

Nadere informatie

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten Economie, een Inleiding Hoofdstuk 7: Productie en Kosten 1 Productie en Kosten Constructie van kostenfunctie Resultaat van optimale keuze van productiefactoren gegeven prijzen gegeven te produceren output

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) 1. De grafiek hieronder geeft de participatiegraad voor Nederland, de V.S. en de 12 kernlanden

Nadere informatie

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 18

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 18 OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 18 Open vragen OEFENING 1 a) Inkomen is de stroomvariabele, vermogen is de voorraadveranderlijke. Het vermogen is de optelsom van al je inkomens tot nog toe, die je gespaard

Nadere informatie

Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod

Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod Economie, een Inleiding Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod 1 Vraag en Aanbod - Inhoudstafel 1. De vraag als uitdrukking van bereidheid tot betalen 2. Het aanbod als uitdrukking van marginale kosten 3. Prijsvorming

Nadere informatie

Proefexamen Macro-economie: verbetering

Proefexamen Macro-economie: verbetering Proefexamen Macro-economie: verbetering Deel 1: Drie open vragen op telkens 6 punten. 1. H9 a) Leid wiskundig de Philipscurve af uit de prijszettingsrelatie op de arbeidsmarkt. Verklaar de gebruikte symbolen.

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen variëren sterk

Nadere informatie

= de ruilverhouding tussen 2 munten De wisselkoers is de prijs van een buitenlandse valuta uitgedrukt in de valuta van het eigen land.

= de ruilverhouding tussen 2 munten De wisselkoers is de prijs van een buitenlandse valuta uitgedrukt in de valuta van het eigen land. 1 De wisselmarkt 1.1 Begrip Wisselkoers = de ruilverhouding tussen 2 munten De wisselkoers is de prijs van een buitenlandse valuta uitgedrukt in de valuta van het eigen land. bv: prijs van 1 USD = 0,7

Nadere informatie

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11 OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk Open Vragen OEFENING a) i. De vraagcurve van arbeid verschuift naar rechts. ii. Daar we in de korte termijn zijn, kan de kapitaalstock niet worden aangepast aan de stijging

Nadere informatie

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari 2011 6,3 17 keer beoordeeld Vak Economie ECONOMIE Lesbrief Globalisering INFLATIE Soort Oorzaken OPLOSSINGEN Vraag Bestedingsinflatie Door de oplevende

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI 2015 14.45 UUR 16.15 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene Economie 22 juni 2015 B / 11 2015 NGO - ENS B / 11 Opgave 1 (21 punten) Vraag

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen variëren sterk

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE DINSDAG 4 OKTOBER UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE DINSDAG 4 OKTOBER UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE DINSDAG 4 OKTOBER 2016 09.00 10.30 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 B / 11 2016 NGO-ENS B / 11 Opgave 1

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) VERSIE DEEL : Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 8 punten). Veronderstel een economie waar drie goederen worden geproduceerd. Alles wat in een jaar

Nadere informatie

HOOFDSTUK 14: OEFENINGEN

HOOFDSTUK 14: OEFENINGEN 1 HOOFDSTUK 14: OEFENINGEN 1. Antwoord met juist of fout op elk van de onderstaande beweringen. Geef telkens een korte a) Indien een Amerikaans toerist op de Grote Markt van Brussel een Deens bier drinkt,

Nadere informatie

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 5

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 5 OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 5 Open Vragen OEFENING 1 a) We zien dat de budgetcurve de horizontale as snijdt bij q1 = 100. Dit wil zeggen dat indien de consument zijn hele budget besteedt aan goed

Nadere informatie

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod 6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod Opgave 1 a Noem vier factoren die bij een gegeven prijsniveau tot een verandering van de Effectieve Vraag kunnen leiden. b Met welke (macro-economische) instrumenten

Nadere informatie

Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten

Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten Oefening 1: De overheid treedt onder druk van milieugroepen op tegen vervuilende ondernemingen en legt de ondernemingen een belasting per eenheid

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming?

Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming? Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming? 2.1. Wat je produceert moet je kunnen verkopen. Zie boek: p. 22 25 (+ nota s) Senseo en stadstweewieler van BMW 2.2./2.3./2.4. Vraag en aanbod 1. Voorbeeld

Nadere informatie

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115 Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) VERSIE 1 DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) 1. Veronderstel een economie waar drie goederen worden geproduceerd. Alles wat in een

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) VERSIE 1 DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) 1. Zijn de volgende stellingen waar of niet waar? I. Voorraadinvesteringen kunnen negatief

Nadere informatie

Economie (TEW) - Formule blad

Economie (TEW) - Formule blad Economie Formuleblad Hoofdstuk 1. Marginaal product van arbeid = de toename in de productie van een goed bij inzet van één extra eenheid arbeid. MPL = X/ L of MPL = dx/dl Hoofdstuk 2. Prijselasticiteit

Nadere informatie

PW EXTRA: Remediëringstaak

PW EXTRA: Remediëringstaak Naam: Nummer: Klas: 5 ECMT-ECWI PW EXTR: Remediëringstaak Lkr.: R. De Wever Herfstvakantie 2016 1. Herstudeer eerst de leerstof economie van Thema 1. 2. Hermaak schriftelijk een selectie van de klassikaal

Nadere informatie

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie Oefening 1: Geef grafisch weer welke wijziging de vraag- en/of aanbodcurve zal ondergaan in volgende gevallen

Nadere informatie

Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina s aanwezig zijn.

Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina s aanwezig zijn. SPD Bedrijfsadministratie Examenopgave ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI 2015 15:30-17:00 UUR Belangrijke informatie Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod

Hoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod Hoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen

Nadere informatie

Dit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur.

Dit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur. Voorwoord Dit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur. Dit overzicht is geschreven naar eigen inzicht van

Nadere informatie

Oefeningen Producentengedrag

Oefeningen Producentengedrag Oefeningen Producentengedrag Oefening 1: Bij een productie van 10.000 eenheden bedragen de totale kosten van een bedrijf 90.000 EUR. Bij een productie van 12.500 bedragen de totale kosten 96.000 EUR. De

Nadere informatie

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn: Competitieve markten van 6 COMPETITIEVE MARKTEN Marktvormen Welke verschilpunten stel je vast als je het aantal aanbieders en het aantal vragers vergelijkt op volgende markten? a/ Wisselmarkt b/ Markt

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

bruto inkomen (per persoon)

bruto inkomen (per persoon) Opgave 1 Lorenzcurve en economische kringloop Definities: Bruto inkomen Loon/pensioen, interest, winst/dividend, huur/pacht Netto inkomen Bruto inkomen inkomstenbelasting (IB) Netto besteedbaar inkomen

Nadere informatie

Samenvatting door een scholier 1974 woorden 3 maart keer beoordeeld

Samenvatting door een scholier 1974 woorden 3 maart keer beoordeeld Samenvatting door een scholier 1974 woorden 3 maart 2003 6 14 keer beoordeeld Vak Economie Monetair Beleid 1. Inleiding en herhaling Chartaal en giraal geld vormen samen de maatschappelijke geldhoeveelheid

Nadere informatie

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M) 1) Geef de omschrijving van trendmatige groei. 2) Wat houdt conjunctuurgolf in? 3) Noem 5 conjunctuurindicatoren. 4) Leg uit waarom bij hoogconjunctuur de bedrijfswinsten zullen stijgen. 5) Leg uit waarom

Nadere informatie

Domein D: markt (module 3) havo 5

Domein D: markt (module 3) havo 5 Domein D: markt (module 3) havo 5 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte

Nadere informatie

Propedeusecursus Macro-economie (6011P0025) Proeftentamen 2

Propedeusecursus Macro-economie (6011P0025) Proeftentamen 2 Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Propedeusecursus Macro-economie (6011P0025) Proeftentamen 2 Lente 2013 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus

Nadere informatie

1 De bepaling van de optimale productiegrootte

1 De bepaling van de optimale productiegrootte 1 De bepaling van de optimale productiegrootte Voor wat zorgen de bedrijven en welk probleem treed zich op? De bedrijven zorgen voor het produceren van goederen en diensten. Er treed een keuzeprobleem

Nadere informatie

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie. Prof. Dr. Jan Bouckaert december 2015

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie. Prof. Dr. Jan Bouckaert december 2015 Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. Dr. Jan Bouckaert 11-14 december 2015 1. Wat wordt niet meegerekend in het netto nationaal inkomen (nni) van België? A. Lonen van Belgische grensarbeiders

Nadere informatie

Handel (tastbare goederen) 61 35 + 26 Diensten (transport, toerisme, ) 5 4 + 1 Primaire inkomens (rente, dividend, ) 11 3 + 8

Handel (tastbare goederen) 61 35 + 26 Diensten (transport, toerisme, ) 5 4 + 1 Primaire inkomens (rente, dividend, ) 11 3 + 8 betalingsbalans Zweden behoort tot de EU maar (nog) niet tot de EMU. Dat maakt Zweden een leuk land voor opgaven over wisselkoersen, waarbij een vrij zwevende kroon overgaat naar een kroon met een vaste

Nadere informatie

20.1 Wat is economische groei?!

20.1 Wat is economische groei?! 20.1 Wat is economische groei? Om te beoordelen of er geproduceerd is, moet het BBP worden gecorrigeerd voor de inflatie. BBP is de totale product door binnenlandse sectoren. We vinden dan de toename van

Nadere informatie

Oefeningen vraag en aanbod

Oefeningen vraag en aanbod Oefeningen vraag en aanbod Oefening 1: Geef grafisch weer welke wijziging de vraag- en/of aanbodcurve zal ondergaan in volgende gevallen (telkens ceteris paribus). a. De productiviteit van een groot aantal

Nadere informatie

Samenvatting Economie Internationale handel

Samenvatting Economie Internationale handel Samenvatting Economie Internationale handel Samenvatting door een scholier 1484 woorden 7 oktober 2003 5,5 44 keer beoordeeld Vak Economie Lesbrief Internationale handel HS 1 Nederland handelsland Par.

Nadere informatie

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering. Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie

Nadere informatie

: Macro-economie voor Bedrijfseconomie

: Macro-economie voor Bedrijfseconomie TENTAMEN inclusief antwoorden Vaknaam : Macro-economie voor Bedrijfseconomie Vakcode : 330091 Datum tentamen : donderdag 16 mei 2013 Duur tentamen : 3 uur Docent : Dr. B.J.A.M. van Groezen ANR : 649627

Nadere informatie

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging Module 8 havo 5 Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging Economische conjunctuur hoogconjunctuur Reëel binnenlands product groeit procentueel sterker dan gemiddeld. laagconjunctuur Reëel binnenlands product groeit

Nadere informatie

Valutamarkt. fransetman.nl

Valutamarkt. fransetman.nl euro in dollar wisselkoers Wisselkoers (ontstaat op valutamarkt) Waarde van een munt uitgedrukt in een andere munt Waardoor kan de vraag naar en het aanbod van veranderen? De wisselkoers van de euro in

Nadere informatie

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag. Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is daarmee een macro-economisch model. Het model maakt sterk gebruik van het marktmodel uit

Nadere informatie

HOOFDSTUK 21: DE VRAAGZIJDE DE REELE SFEER

HOOFDSTUK 21: DE VRAAGZIJDE DE REELE SFEER 1 HOOFDSTUK 21: DE VRGZIJDE DE REELE SFEER Uitgangspunt: J. M. Keynes Bestaan van werkloosheid en niet benutte productiecapaciteit productie kan stijgen zonder dat de prijzen van de productiefactoren stijgen

Nadere informatie

1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

Betalingsbereidheid: hoeveel een consument bereidt is om voor een product te betalen.

Betalingsbereidheid: hoeveel een consument bereidt is om voor een product te betalen. Samenvatting door A. 1304 woorden 7 februari 2017 7,6 23 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Samenvatting vraag & aanbod Hoofdstuk 1 Concrete markt: vragers en aanbieders komen op bepaalde tijden

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 2

Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting door S. 1008 woorden 3 januari 2013 6,7 62 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Praktische economie Module 2 Economie Module 2 Eenmaal, andermaal,verkocht

Nadere informatie

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD pdf18 MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD De macro-vraaglijn of geaggregeerde vraaglijn geeft het verband weer tussen het algemeen prijspeil en de gevraagde hoeveelheid binnenlands product. De macro-vraaglijn

Nadere informatie

Macro-economie voor AEO (225P05) Proeftentamen 1

Macro-economie voor AEO (225P05) Proeftentamen 1 Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie voor AEO (225P05) Proeftentamen 1 November 2008 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus lijsten

Nadere informatie

Bruto binnenlands product

Bruto binnenlands product Bruto binnenlands product Binnenlands = nationaal Productie bedrijven Individuele goederen Omzet Inkoop van grond- en hulpstoffen - Bruto toegevoegde waarde Afschrijvingen- Netto toegevoegde waarde = Beloningen

Nadere informatie

Hoofdstuk 8: Volmaakte mededinging

Hoofdstuk 8: Volmaakte mededinging Economie, een Inleiding Hoofdstuk 8: Volmaakte mededinging 1 Volmaakte mededinging - Inhoudstafel 1. Kenmerken van de competitieve marktvorm 2. Individueel aanbod van de competitieve onderneming 3. Het

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-I 4 Antwoordmodel Opgave 1 Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. 1 voorbeelden van juiste antwoorden: Een antwoord

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER 2016 15.30-17.00 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie vrijdag 16 december 2016 B / 12 2016 NGO-ENS B / 12 Opgave

Nadere informatie

Domein markt: volkomen concurrentie

Domein markt: volkomen concurrentie Domein markt: volkomen concurrentie De markt / het marktmechanisme Vraag-aanbodcurve evenwicht, surplus Elasticiteiten E v p, E v i, E v1 p2, E a p Een van de vele aanbieders Opbrengst Kosten Winst TW

Nadere informatie

Macro-economie (6011P0125) Proeftentamen 1

Macro-economie (6011P0125) Proeftentamen 1 Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie (6011P0125) Proeftentamen 1 Lente 2013 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus een blad met antwoordmogelijkheden

Nadere informatie

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot:

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot: Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. dr. Jan Bouckaert Prof. dr. André Van Poeck 12-15 december 2014 1. Stel dat het bruto nationaal inkomen 200 miljard euro bedraagt. Hoeveel bedraagt

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting door een scholier 1203 woorden 17 januari 2005 6,1 90 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting economie lesbrief: inkomen. Hoofdstuk 1: de

Nadere informatie

UIT theorie ASAD

UIT theorie ASAD Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is een samenvoeging van de theorie van Keynes met de oude klassieke modellen. In verschijningsvorm

Nadere informatie

HT1: Vraag en aanbod - marktevenwicht

HT1: Vraag en aanbod - marktevenwicht Naam: Nummer: HT: Vraag en aanbod - marktevenwicht Klas: 5 ECMT Lkr.: R. De Wever 20 september 202 20 Vraag : (2 ptn) ACTUA: Apple. Wie is de huidige CEO? Tim Cook. 2. Waarom kwam Apple afgelopen week

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 27 JUNI UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 27 JUNI UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 27 JUNI 2016 15.30 17.00 UUR SPD Bedrijfsadministratie ALGEMENE ECONOMIE Maandag 27 juni 2016 B / 9 2016 NGO-ENS B / 9 Opgave 1 (20 punten)

Nadere informatie

De antwoorden tussen haakjes zijn de antwoorden die wij VERMOEDEN die juist zijn.

De antwoorden tussen haakjes zijn de antwoorden die wij VERMOEDEN die juist zijn. Examenvragen economie 12 juni 2002. De antwoorden tussen haakjes zijn de antwoorden die wij VERMOEDEN die juist zijn. --------------------------------------------------------------------------------- 1)

Nadere informatie

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet.

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet. AANVULLENDE SPECIFIEKE TIPS ECONOMIE VWO 2007 1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet. : Leg uit dat loonmatiging in een open economie kan leiden tot

Nadere informatie

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod. 1) Geef 2 voorbeelden van variabele kosten. 2) Noem 2 voorbeelden van vaste (=constante) kosten. 3) Geef de omschrijving van marginale kosten. 4) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 5) Hoe

Nadere informatie

Vijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5

Vijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5 ijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5 Opgave 1 Gegevens: q a = 0,6p ; q a : aanbod tarwe van boeren in de EU q v = -0,1p + 40; q v : vraag naar tarwe binnen de EU (q: hoeveelheid

Nadere informatie

Samenvatting Economie Internationale Handel

Samenvatting Economie Internationale Handel Samenvatting Economie Internationale Handel Samenvatting door een scholier 1611 woorden 9 september 2001 6,5 169 keer beoordeeld Vak Economie Economie Internationale Handel Hoofdstuk 1 Nederland is erg

Nadere informatie

Ruilen over de tijd (havo)

Ruilen over de tijd (havo) 1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

TENTAMEN. HvA-HES ALGEMENE ECONOMIE

TENTAMEN. HvA-HES ALGEMENE ECONOMIE TENTAMEN HvA-HES ALGEMENE ECONOMIE 2012- H2 Onderwijseenheid : AECVS2FE01-1 & AECVS2FS01-1 Opleiding FRE & FSM 2 e jaars Datum : 5 juli 2012 Tijd : 17.15 19.15 uur VRJ NB Opgave 1, 2 en 3 moet door iedereen

Nadere informatie

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3 LESBRIEF VERVOER havo 4 blok 3 Inhoud Met de taxi of met de fiets (kosten, opbrengsten, winst, mo, mk) Verzekeren tegen risico (verzekeren) De lucht in (vraag, aanbod, surplus) Het beroepsgoederenvervoer

Nadere informatie

Colhaize Goede service Lage prijs Goede service (A,8) (6,B) Lage prijs (8,C) (D,5)

Colhaize Goede service Lage prijs Goede service (A,8) (6,B) Lage prijs (8,C) (D,5) raag O de markt voor levensmiddelen zijn twee bedrijven actief, Delruyt en Colhaize. Om otentiële klanten te overtuigen om voor hun winkel te kiezen, kunnen beide bedrijven voor twee strategieën oteren.

Nadere informatie

HOOFDSTUK 4: OEFENINGEN

HOOFDSTUK 4: OEFENINGEN HOOFDSTUK 4: OEFENINGEN Is onderstaande bewering juist of fout? Geef een korte verklaring bij je antwoord Kruiselingse elasticiteiten meten de rocentuele wijziging in de vraag naar een goed ten gevolge

Nadere informatie

Propedeusecursus Macro-economie (6011P0125) Proeftussentoets

Propedeusecursus Macro-economie (6011P0125) Proeftussentoets Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Propedeusecursus Macro-economie (6011P0125) Proeftussentoets Lente 2013 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE WOENSDAG 9 MAART UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE WOENSDAG 9 MAART UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE WOENSDAG 9 MAART 2016 08.45-10.15 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Woensdag 9 maart 2016 B / 9 2015 NGO-ENS B / 9 Opgave 1 (21

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN

HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN 1 HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN 1 In een gesloten economie zonder overheid, en waar de ondernemingen niet afschrijven noch winst reserveren, geldt : BNP = Y = consumptie + investeringen, BNP = Y = consumptie

Nadere informatie

Macro-economie voor AEO (225P05) Voortgangstoets

Macro-economie voor AEO (225P05) Voortgangstoets Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie voor AEO (225P05) Voortgangstoets December 2008 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus een lijst

Nadere informatie

Doorblader allereerst dit examenboekje: dit bevat 60 juist-fout -vragen. Controleer of het volledig is en vraag zo nodig een nieuw boekje.

Doorblader allereerst dit examenboekje: dit bevat 60 juist-fout -vragen. Controleer of het volledig is en vraag zo nodig een nieuw boekje. EXAMEN GLOBALE ECONOMIE 2 september 2017 Reeks 1 Instructies Controle Doorblader allereerst dit examenboekje: dit bevat 60 juist-fout -vragen. Controleer of het volledig is en vraag zo nodig een nieuw

Nadere informatie

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 3) Wat zijn negatief externe effecten? 4) Waarom is deze maatstaf niet goed genoeg? Licht toe. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte

Nadere informatie

1 De economische kringloop

1 De economische kringloop 1 De economische kringloop Wat is Marco-economonie? Studie van het verband tussen Gezinnen Bedrijven Overheid Buitenland Welke soorten economische vraagstukken hebben we? Productie Werkloosheid Inflatie

Nadere informatie