Voorbeeld: Met scherpe messen kun je gemakkelijk snijden. Papier snij je met de snijmachine. Brood wordt met een broodsnijmachine gesneden.
|
|
- Dirk van de Berg
- 5 jaren geleden
- Aantal bezoeken:
Transcriptie
1 Code 2 Woordenschrift: woordassociaties Kaart nr. 1 Opdracht Kies allebei een woord uit je eigen woordenschrift, schrijf het op een blaadje. Zoek in je schrift andere woorden die erbij horen. Schrijf deze woorden erbij. Vertel elkaar waarom deze woorden bij elkaar horen. Voorbeeld en woorden Voorbeeld: snijden messen snijden papier snijden brood Met scherpe messen kun je gemakkelijk snijden. Papier snij je met de snijmachine. Brood wordt met een broodsnijmachine gesneden. Aandachtspunten Probeer elkaar zo duidelijk mogelijk te vertellen waarom deze woorden bij elkaar horen. Als je iets niet duidelijk is, vraag je aan je medecursist om het nog een keer duidelijk uit te leggen. In het woordenboek kun je meer betekenissen van woorden vinden. Herhalen is een goede manier om woorden snel te leren!
2 Code 2 Woordenschrift: Hints Kaart nr. 2 Opdracht Samenwerkingsopdracht: Kies een woord uit het woordenschrift van een medecursist. Leg dat woord uit zonder dat woord zelf te zeggen. Je kunt het woord ook laten zien door iets te doen, het uit te beelden. De andere cursist moet raden welk woord jij bedoelt. Draai dan de rollen om. De andere cursist legt een woord uit, jij moet raden. Voorbeeld en woorden Kun je geen woord vinden? Kies een woord van de praktijkkaarten of kenniskaarten. Aandachtspunten Let erop dat je in zinnen spreekt. Woorden veel herhalen is een goede manier om ze te leren.
3 Code 2 Woordenschrift: vragen stellen Kaart nr. 3 Opdracht Bekijk het woordenschrift van je medecursist. Haal er een aantal woorden uit, waar je vragen over gaat stellen aan je medecursist. Wissel van rol, en laat je medecursist aan jou vragen stellen. Gebruik zoveel mogelijk verschillende woorden uit het woordenschrift, ook woorden die je nog niet zo goed kent. Probeer in hele zinnen te antwoorden. Voorbeeld en woorden Voorbeeldvragen: Wat kun je doen met een rollator? Waar koop je een rollator? Wie gebruikt een rollator? Waar worden rollators gemaakt? Hoe ziet een rollator eruit? Heb je nog iets nodig bij een rollator? Waar denk je aan bij een rollator? Wat is het verschil tussen een rollator en een rolstoel? Wat is bijna hetzelfde als een rollator? Wat is even groot als een rollator?
4 Code 2 Klemtoon Kaart nr. 4 Dialoogopdracht: klemtoon Vraag aan de docent twee kopieën van eenzelfde dialoog. Vraag om de dialoog waar jullie deze week naar geluisterd hebben. Pak de bijbehorende CD erbij. 1. Luister gezamenlijk naar de dialoog. Wijs aan bij welk woord je een klemtoon hoort. 2. Onderstreep het stukje van het woord. Bijvoorbeeld: verf-blik. 3. Spreek de woorden na met de juiste klemtoon. Aandachtspunten Klemtoon Woorden bestaan uit één of meer woordstukken. Bijvoorbeeld: dui-de-lijk. In woorden met meer woordstukken ligt de klemtoon op één van die woordstukken. Het woordstuk met de klemtoon wordt harder of hoger uitgesproken. De klemtoon in woorden is belangrijk voor een goede uitspraak. Voorbeeld 1 Spreek uit: dui-de-lijk en dui-de-lijk. Welk woord heeft de goede klemtoon? Voorbeeld 2 Spreek uit: soep-kom en soep-kom. Welk woord heeft de goede klemtoon? Leerwerk centrum
5 Code 2 Klemtoon Kaart nr. 4 (Zelf)beoordeling Hoe ging de opdracht? Zeg wat je er zelf van vindt. Vraag je medecursist wat zij/hij er van vindt. Luisteren Hoeveel van de dialoog kon je verstaan? bijna alles meer dan de helft minder dan de helft Heb je gehoord waar de klemtoon lag in de woorden? altijd soms vaak niet Heb je het juiste woordstuk onderstreept? altijd soms vaak niet Vond je het moeilijk om de klemtoon te horen? altijd soms meestal niet Naspreken Hoeveel van de dialoogzinnen kon je goed nazeggen? bijna alles meer dan de helft minder dan de helft Vond je het moeilijk om de zinnen na te zeggen? Heb je de klemtoon in de woorden op het juiste woordstuk gelegd? Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan? Leerwerk centrum
6 Code 2 Dialoog: Nadruk Kaart nr. 5 Dialoogopdracht: nadruk Opdracht 1: luisteren Vraag aan de docent twee kopieën van eenzelfde dialoog. Vraag om de dialoog waar jullie deze week naar geluisterd hebben. Pak de bijbehorende CD erbij. Luister gezamenlijk naar de dialoog. Welke woord heeft de nadruk gekregen in een zin? Onderstreep dit woord. Bespreek waarom deze woorden de nadruk krijgen. Let op: Soms heeft een zin geen woord met nadruk. Opdracht 2: oefenen Cursist 1: Kies een woord uit de zin. Lees de zin voor met de nadruk op dat woord. Cursist 2 probeert dit woord te raden. Doe dit met alle zinnen van de dialoog. Cursist 2: Lees mee. Luister welk woord de nadruk krijgt. Noem dit woord. Wissel na de dialoog van rol. Aandachtspunten Nadruk Sommige woorden in een zin krijgen meer nadruk. Deze worden harder uitgesproken, of hoger, of langzamer. Woorden met nadruk zijn belangrijke woorden in de zin.
7 Code 2 Nadruk Kaart nr. 5 (Zelf)beoordeling Hoe ging de opdracht? Zeg wat je er zelf van vindt. Vraag je medecursist wat zij/hij er van vindt. 1. Luisteren Hoeveel van de dialoog kon je verstaan? bijna alles meer dan de helft minder dan de helft Heb je gehoord waar de nadruk lag in de zin? altijd soms vaak niet Heb je het juiste woord onderstreept? altijd soms vaak niet Vond je het moeilijk om de nadruk te horen? altijd soms meestal niet 2. Oefenen Hoeveel van de dialoogzinnen kon je goed (na)zeggen? bijna alles meer dan de helft minder dan de helft Kon je de nadruk duidelijk leggen in de zin? Vond je het moeilijk om de nadruk te leggen? Kon je goed horen welk woord de nadruk had? altijd soms vaak niet
8 Code 2 Dialoog: melodie Kaart nr. 6 Dialoogopdracht: melodie Opdracht 1: luisteren Vraag aan de docent twee kopieën van eenzelfde dialoog. Vraag om een dialoog waar jullie deze week naar geluisterd hebben. Pak de bijbehorende CD erbij. Luister gezamenlijk naar de dialoog. Luister goed naar de vraagzinnen en antwoordzinnen in de dialoog. Hoor je verschil in toon? Wat hoor je? Bespreek dit met elkaar. Opdracht 2: oefenen Cursist 1: Probeer sommige zinnen uit de dialoog als een vraagzin te laten horen ( ). Probeer sommige zinnen uit de dialoog als een antwoordzin te laten horen ( ). Laat cursist 2 raden wat hij/zij hoort. Cursist 2: Zeg of je een vraagzin of antwoordzin hoort. Wissel na enige tijd van rol. Aandachtspunten Melodie Elke zin heeft een melodie. Soms gaat de toon/melodie omhoog. Soms gaat de toon omlaag. In een vraagzin gaat de toon van de zin omhoog In een antwoordzin gaat de toon naar beneden Vind je het mooi? Ja, ik vind het mooi. Je vindt het niet mooi? Je vindt het niet mooi.
9 Code 2 Melodie Kaart nr. 6 (Zelf)beoordeling Hoe ging de opdracht? Zeg wat je er zelf van vindt. Vraag je medecursist wat zij/hij er van vindt. 1. Luisteren Hoeveel van de dialoog kon je verstaan? bijna alles meer dan de helft minder dan de helft Heb je gehoord hoe de toon ging in de zin? altijd soms vaak niet Vond je het moeilijk om de toon te horen? altijd soms meestal niet 2. Oefenen Hoeveel van de dialoogzinnen kon je goed (na)zeggen? bijna alles meer dan de helft minder dan de helft Kon je de toon duidelijk zeggen in de zin? Vond je het moeilijk om de toon te zeggen? Kon je goed horen hoe de toon ging? altijd soms vaak niet Kon je goed horen wat vraagzinnen waren en wat antwoorden? altijd soms vaak niet
10 Code 2 Samen lezen Kaart nr. 7 Dialoogopdracht: samen lezen Lees samen de dialoog. Neem ieder een rol, en lees die zinnen hardop die bij de spreker horen. Ruil ook van rol. Als er woorden zijn die je niet kent, vraag het aan elkaar. Of zoek de woorden op in het woordenboek, en leg ze aan elkaar uit. Aandachtspunten Probeer zo duidelijk mogelijk te spreken. Lees op de juiste toon. Let op leestekens. Bij een vraagzin gaat de toon omhoog. Zorg dat je kaart 4, 5 en 6 al gedaan hebt.
11 Code 2 Dialoog: samen lezen Kaart nr. 7 (Zelf)beoordeling Hoe ging de opdracht? Zeg wat je er zelf van vindt. Vraag je medecursist wat hij/zij er van vindt. Luisteren Hoeveel van de dialoog kon je verstaan? Heb je gehoord waar de klemtoon lag in de woorden? Heb je gehoord welke woorden nadruk kregen? Heb je de toon omhoog horen gaan in vraagzinnen? Heb je de toon omlaag horen gaan in de antwoorden? bijna alles meer dan de helft minder dan de helft Oplezen Hoeveel van de dialoogzinnen kon je goed uitspreken? Vond je het moeilijk om de zinnen op te lezen? Heb je de klemtoon in de woorden op het juiste woordstuk gelegd? Heb je de nadruk in de zinnen op de juiste woorden gelegd? Heb je de toon omhoog laten gaan in vraagzinnen? Heb je de toon omlaag laten gaan in de antwoorden? bijna alles meer dan de helft minder dan de helft
12 Code 2 Waar? Kaart nr. 8 Opdracht: waar ligt het voorwerp? Neem de praktijkkaarten erbij of ga samen naar het praktijklokaal. Bekijk de foto=s van de praktijkkaarten. / Kijk het praktijklokaal rond. Kies om de beurt een voorwerp dat je ziet. Cursist 1: Vraag aan de ander waar een voorwerp ligt. Cursist 2: Beantwoord de vraag van cursist 1. Wissel van rol: om de beurt de vraag stellen. Voorbeeld en woorden Cursist 1: Let bij de vragen op de volgende woordvolgorde. Waar liggen de boeken? Waar staan de pannen? Waar vind ik een schroevendraaier? Woorden die je kunt gebruiken: staan, liggen, zitten, hangen vinden, pakken, zoeken, krijgen Cursist 2: Let bij het antwoorden op de volgende woordvolgorde. De boeken liggen op tafel. De pannen staan in de kast. Schroevendraaiers hangen in de gereedschapskast. Aan de rechterkant. Woorden die je kunt gebruiken: hier, daar, ergens, nergens, overal op, onder, boven, achter, voor, in, uit, tegen, naast, binnen, buiten, rondom onderin, bovenin, binnenin, voorin, achterin, middenin onderaan, bovenaan, vooraan, achteraan onderop, bovenop, voorop, achterop rechts, links, rechts van, links van, links in de hoek, aan de rechterkant, aan de linkerkant, aan weerskanten voorste, middelste, achterste tweede pad rechts, eerste etage de trap af, de trap op
13 Code 2 Waar? Kaart nr. 8 (Zelf)beoordeling Hoe ging de opdracht? Zeg wat je er zelf van vindt. Vraag je medecursist wat zij/hij er van vindt. Vragen stellen Hoeveel vragen heb je gesteld? minder dan meer dan 25 Vond je het moeilijk om vraagzinnen te maken? Heb je de goede woordvolgorde gebruikt in de vraagzinnen? bijna altijd soms vaak niet Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan? Vragen beantwoorden Hoeveel vragen heb je beantwoord? minder dan meer dan 25 Heb je de juiste woordvolgorde gebruikt in de antwoordzinnen? bijna altijd soms vaak niet Hoeveel van de woorden heb je gebruikt? minder dan meer dan 25 Heb je nog eigen woorden gebruikt? Vond je het moeilijk om goede antwoordzinnen te maken? Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan?
14 Code 2 Ik zie, ik zie.. Kaart nr. 9 Opdracht: beschrijf een voorwerp Neem de praktijkkaart erbij of ga samen naar het praktijklokaal. Cursist 1: Neem een voorwerp/ ding in gedachten. Begin met AIk zie, ik zie wat jij niet ziet en het is...@ Geef hierbij één aanwijzing, bijv. Aen het is blauw@. Geef hierna alleen Aja@ of A nee@ antwoorden op de vragen van cursist 2. Cursist 2: Stel vragen over het voorwerp. Stel gesloten vragen, waarop het antwoord Aja@ of Anee@ is. Bijvoorbeeld: Is het groot? Is het breekbaar? Kan je er mee snijden? niet: Hoe groot is het? Welke kleur heeft het? Probeer dan na enige tijd het voorwerp/ ding te raden. Wissel na 10 minuten van rol. Voorbeeld en woorden Cursist 2: Stel vragen over de vorm, kleur, grootte, kenmerken en het materiaal waar het voorwerp van gemaakt is. Woorden die je kunt gebruiken: vorm: kleur: grootte: kenmerken: materiaal: rond, vierkant, plat, bol, hol, breed, smal, lang, kort, dik, dun, recht, schuin etc. vierkant, driehoek, rechthoek, ruit, cilinder, kubus, ster, ring, piramide blauw, donker blauw, licht blauw, glanzend, mat etc. klein, groot, centimeter, meter etc. glad, ruw, scherp, bot, zacht, hard, stevig, slap etc. papier, glas, hout, plastic, steen, kunststof, beton, gips, ijzer, karton etc.
15 Code 2 Ik zie, ik zie Kaart nr. 9 (Zelf)beoordeling Hoe ging de opdracht? Zeg wat je er zelf van vindt. Vraag je medecursist wat zij/hij er van vindt. Vragen beantwoorden Hoeveel vragen heb je beantwoord voor het voorwerp geraden werd? minder dan meer dan 10 Vond je het moeilijk om alleen met ja of nee te antwoorden? Heb je de goede woordvolgorde gebruikt in de antwoordzinnen? bijna altijd soms vaak niet Vragen stellen Hoeveel vragen heb je gesteld? minder dan meer dan 25 Heb je de juiste woordvolgorde gebruikt in de vragen? bijna altijd soms vaak niet Hoeveel van de voorbeeldwoorden heb je gebruikt? minder dan meer dan 25 Heb je nog eigen woorden gebruikt? Vond je het moeilijk om goede gesloten vraagzinnen te maken? Heb je ook woorden gebruikt die je nog niet zo goed kende?
16 Code 2 Enkelvoud - meervoud Kaart nr. 10 Opdracht: enkelvoud en meervoud Bekijk samen een aantal praktijkkaarten en of kenniskaarten. Schrijf de materialen/gereedschappen die nog niet in je woordenschrift staan op in je woordenschrift. Schrijf de materialen/gereedschappen in het enkelvoud en in het meervoud op. Zoek de woorden die al in je schrift staan op en schrijf het meervoud erbij. Spreek de woorden voor jezelf een paar keer uit. Voorbeeld en woorden enkelvoud - meervoud enkelvoud - meervoud het boek - de boeken de man - de mannen de hand - de handen de arm - de armen de jongen - de jongens de taxi - de taxi s het meisje - de meisjes de baby - de baby s Aandachtspunten Let op: Het meervoud is meestal -en Na -e, -el, -en, -er, -em, en ie is het meervoud s. Na -a, -i, -o, -u, -y, is het meervoud s. In het woordenboek staat altijd het meervoud (mv.) achter een woord.
17 Code 2 Enkelvoud - meervoud Kaart nr. 10 (Zelf)beoordeling Bespreek samen hoe de oefening is gegaan. Daarbij kun je de volgende vragen gebruiken: Wist je hoe je de woorden in het enkelvoud schrijft? bijna altijd soms vaak niet Wist je hoe je het meervoud schrijft? bijna altijd soms vaak niet Heb je opgezocht hoe je het woord in het enkelvoud schrijft? meestal niet soms vaak wel Heb je opgezocht hoe je het woord in het meervoud schrijft? meestal niet soms vaak wel Vond je de woorden moeilijk om uit te spreken? meestal niet soms vaak wel
18 Code 2 Vergelijkingen Kaart nr. 11 Opdracht vergelijkingen Kijk naar praktijkkaarten. Neem twee voorwerpen. 1. Maak een zin waarin je de twee voorwerpen vergelijkt. Maak nog meer vergelijkingen als dat kan. Draai de vergelijkingen om. Vergelijk daarna twee andere voorwerpen. 2. Als dit goed gaat, kun je handelingen vergelijken. Je kunt de opdracht ook in het praktijklokaal doen met voorwerpen die je daar ziet/ vindt. Voorbeeld en woorden 1. vergelijking van voorwerpen De opscheplepel is groter dan de lepel. De opscheplepel is langer dan de lepel. De lepel is kleiner dan de opscheplepel. De lepel is korter dan de opscheplepel. De punt van de priem is dunner dan de punt van de schroevendraaier. Woorden die je kunt gebruiken: groot - klein glimmend - mat dik - dun zacht - hard scherp - bot breekbaar - sterk lang - kort heet /warm - koud nat - droog glad - ruw soepel - stug stevig - slap goed - slecht meer - minder mooi - lelijk elastisch buigbaar kreukbaar brandbaar vloeibaar 2. vergelijking van handelingen Het is prettiger om met dit materiaal te werken dan met dat materiaal. Het is moeilijker om af te lakken dan om te grondverven. Het is makkelijker om saucijzenbroodjes af te bakken dan om ze te maken. Het is minder lastig om met MDF te werken dan met hout. Woorden die je kunt gebruiken: prettig handig lastig goed moeilijk slecht makkelijk gezond nauwkeurig snel ingewikkeld
19 Code 2 Vergelijkingen Kaart nr. 11 (Zelf)beoordeling Hoe ging de opdracht? Zeg wat je er zelf van vindt. Vraag je medecursist wat zij/hij er van vindt. Voorwerpen vergelijken Hoeveel vergelijkingen heb je gemaakt? meer dan minder dan 10 Vond je het moeilijk om vergelijkingszinnen te maken? Vond je het moeilijk om vergelijkingen om te draaien? Hoeveel van de woorden heb je gebruikt? allemaal 8-15 minder dan 8 Heb je nog eigen woorden gebruikt? Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan? Handelingen vergelijken Hoeveel vergelijkingen heb je gemaakt? meer dan minder dan 10 Vond je het moeilijk om vergelijkingszinnen te maken? Vond je het moeilijk om vergelijkingen om te draaien? Hoeveel van de woorden heb je gebruikt? allemaal 8-15 minder dan 8 Heb je nog eigen woorden gebruikt?
20 Code 2 Hoeveelheden Kaart nr. 12 Opdracht: hoeveelheden Pak een praktijkkaart. Bekijk de foto s en de materialenlijst. Bekijk en bespreek de woorden: ken je ze allemaal? Schrijf de woorden die je niet kent op in het woordenschrift. Stel elkaar vragen over hoeveelheden die gebruikt worden en geef antwoord. Gebruik zoveel mogelijk verschillende woorden. Voorbeeld en woorden Hoeveel. heb je nodig om.? Hoeveel... heb je gebruikt om.? Hoeveel. zit er in? Woorden die je kunt gebruiken bij het antwoorden: veel weinig te veel te weinig voldoende genoeg onvoldoende maximaal minimaal enige enkele een aantal een stel een paar een stuk of. diverse verschillende een heleboel heel veel een groot aantal allemaal alles vol halfvol leeg heel / hele half / halve de helft een deel een kwart driekwart een derde tweederde procent dozijn precies ongeveer plusminus circa om en nabij in totaal alles bij elkaar samen kilo pond ons gram milligram liter deciliter centiliter milliliter meter decimeter centimeter millimeter Aandachtspunten - Gebruik de zinnen van het voorbeeld. Daarnaast mag je ook eigen zinnen maken. - Spreek duidelijk.
21 Code 2 Hoeveelheden Kaart nr. 12 (Zelf)beoordeling Bespreek samen hoe de oefening is gegaan. Zeg wat jij er zelf van vindt. Vraag je medecursist wat hij/zij er van vindt. Vragen stellen Hoeveel vragen heb je gesteld? Heb je de voorbeeldzinnen gebruikt? Heb je eigen vragen gebruikt? Vond je het moeilijk om vraagzinnen te maken? Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan? meer dan minder dan 8 Vragen beantwoorden Hoeveel vragen heb je beantwoord? minder dan meer dan 20 Hoeveel van de voorbeeldwoorden heb je gebruikt in je antwoorden? minder dan meer dan 20 Heb je nog andere woorden gebruikt? Heb je in hele zinnen geantwoord? bijna altijd soms vaak niet Heb je de goede woordvolgorde gebruikt in de zinnen? bijna altijd soms vaak niet Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan?
22 Code 2 Meten en maten Kaart nr. 13 Opdracht: meten en maten Pak een praktijkkaart. Bekijk de materialenlijst. Stel elkaar vragen over maten van materialen die gebruikt worden. Voorbeeld en woorden Voorbeeld vraag: Hoe dik is deze balk? Hoeveel kan er in die pan? Woorden die je kunt gebruiken bij het vragen: hoe dik hoe lang hoe hoog hoe breed hoe diep hoe zwaar Voorbeeld antwoordzin: Die balk is vierenhalve centimeter dik. In die pan kan ongeveer 10 liter. Woorden die je kunt gebruiken bij het antwoorden: kilo pond ons gram milligram liter deciliter centiliter milliliter meter decimeter centimeter millimeter precies ongeveer plusminus circa om en nabij bijna haast
23 Code 2 Meten en maten Kaart nr. 13 (Zelf)beoordeling Bespreek samen hoe de oefening is gegaan. Zeg wat jij er zelf van vindt. Vraag je medecursist wat hij/zij er van vindt. Vragen stellen Hoeveel vragen heb je gesteld? Heb je de voorbeeldzinnen gebruikt? Heb je eigen vragen gebruikt? Vond je het moeilijk om vraagzinnen te maken? Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan? meer dan minder dan 8 Vragen beantwoorden Hoeveel vragen heb je beantwoord? minder dan meer dan 20 Hoeveel van de voorbeeldwoorden heb je gebruikt in je antwoorden? minder dan meer dan 20 Heb je nog andere woorden gebruikt? Heb je in hele zinnen geantwoord? bijna altijd soms vaak niet Heb je de goede woordvolgorde gebruikt in de zinnen? bijna altijd soms vaak niet Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan?
24 Code 2 Meten en maten 2 Kaart nr. 14 Opdracht: meten en maten Pak een praktijkkaart. Bekijk de materialenlijst. Stel elkaar vragen over maten van materialen die gebruikt worden. Voorbeeld en woorden Voorbeeldvraag: Wat is de lengte van de plank? Wat is de hoogte van de deur? Woorden die je kunt gebruiken bij het vragen: de lengte de breedte de dikte de diepte de hoogte de temperatuur de spanning het gewicht de oppervlakte de inhoud de omvang de omtrek de doorsnee de straal Voorbeeld antwoordzin: De lengte van de plank is 1 meter 62. De hoogte van de deur is 2 meter 10. Woorden die je kunt gebruiken bij het antwoorden: de lengte de breedte de dikte de diepte de hoogte de temperatuur de spanning het gewicht de oppervlakte de inhoud de omvang de omtrek de doorsnee de straal graden Celcius volt vierkante meter kubieke meter kilo pond ons gram milligram meter decimeter centimeter millimeter liter deciliter centiliter milliliter
25 Code 2 Meten en maten 2 Kaart nr. 14 (Zelf)beoordeling Bespreek samen hoe de oefening is gegaan. Zeg wat jij er zelf van vindt. Vraag je medecursist wat hij/zij er van vindt. Vragen stellen Hoeveel vragen heb je gesteld? Heb je de voorbeeldzinnen gebruikt? Heb je eigen vragen gebruikt? Vond je het moeilijk om vraagzinnen te maken? Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan? meer dan minder dan 8 Vragen beantwoorden Hoeveel vragen heb je beantwoord? minder dan meer dan 20 Hoeveel van de voorbeeldwoorden heb je gebruikt in je antwoorden? minder dan meer dan 20 Heb je nog andere woorden gebruikt? Heb je in hele zinnen geantwoord? bijna altijd soms vaak niet Heb je de goede woordvolgorde gebruikt in de zinnen? bijna altijd soms vaak niet Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan?
26 Code 2 Kwaliteit van producten Kaart nr. 15 Opdracht: kwaliteit van producten Kijk rond in het praktijklokaal, de voorraadkast of het magazijn. Bespreek samen de kwaliteit van de producten en apparaten die je ziet. Probeer zo veel mogelijk verschillende woorden te gebruiken. Voorbeeld en woorden Woorden die je kunt gebruiken pluspunten onbeschadigd gaaf heel intact perfect mooi prachtig fantastisch lekker zalig heerlijk vers fris keurig netjes schoon helder sterk krachtig snel soepel strak minpunten de schade het defect het gebrek het gat de scherf de barst de kras de scheur de deuk de vlek kapot beschadigd stuk breekbaar gebroken afgebroken gebarsten gescheurd gedeukt vuil vies smerig bedorven beschimmeld verroest versleten kaal Vul aan met woorden uit je eigen vak.
27 Code 2 Kwaliteit van producten Kaart nr. 15 (Zelf)beoordeling Hoe ging de opdracht? Zeg wat je er zelf van vindt. Vraag je medecursist wat zij/hij er van vindt. Producten bespreken Hoeveel producten heb je besproken? meer dan minder dan 10 Vond je het moeilijk om zinnen te maken? Hoeveel van de voorbeeldwoorden heb je gebruikt? allemaal minder dan 10 Heb je nog eigen woorden gebruikt? Vond je het moeilijk om verschillende woorden te gebruiken? Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan?
28 Code 2 Hulp vragen Kaart nr. 16 Opdracht: hulp vragen Pak een praktijkkaart. Bekijk de handelingen op de foto s. Cursist 1: Bedenk waarover je je medecursist om hulp kunt vragen. Stel zoveel mogelijk vragen. Probeer zoveel mogelijk verschillende woorden te gebruiken. Cursist 2: Geef zo duidelijk mogelijk antwoord op de vragen. Je mag in meerdere zinnen antwoorden. Als je de vraag niet begrijpt, vraag je door. Wissel daarna van rol en doe dezelfde oefening met een andere praktijkkaart. Voorbeeld en woorden Voorbeeldzinnen: Kun je me even helpen met het inpakken? Ik weet niet hoe ik het netjes kan doen? Kun je mij vertellen hoe ik het feestelijk in kan pakken? Kun je voordoen waar ik het strikje plak? Kunnen we even samen deze parfum inpakken? Woorden die je kunt gebruiken: helpen zeggen vertellen uitleggen laten zien voordoen hoe wat waar eerst nu daarna geven aangeven (op)pakken vasthouden (op)tillen wegleggen opzijzetten veilig snel(ler) recht glad mooi netjes gelijk
29 Code 2 Hulp vragen Kaart nr. 16 (Zelf)beoordeling Bespreek samen hoe de oefening is gegaan. Zeg wat jij er zelf van vindt. Vraag je medecursist wat hij/zij er van vindt. Vragen stellen Hoeveel vragen heb je gesteld? meer dan minder dan 10 Hoeveel van de voorbeeldwoorden heb je gebruikt in je vragen? minder dan meer dan 20 Heb je de voorbeeldzinnen gebruikt? Heb je eigen vragen gebruikt? Vond je het moeilijk om vraagzinnen te maken? Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan? Vragen beantwoorden Hoeveel vragen heb je beantwoord? Heb je nog andere woorden gebruikt? Heb je in hele zinnen geantwoord? minder dan meer dan 20 bijna altijd soms vaak niet Heb je de goede woordvolgorde gebruikt in de zinnen? bijna altijd soms vaak niet Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan?
30 Code 2 Werkvolgorde Kaart nr. 17 Opdracht: werkvolgorde Opdracht 1.Bekijk ieder de praktijkkaart. Bekijk de handelingen die je op de foto s ziet. Stel elkaar de volgende vragen: Welke handelingen zie je op de foto s? Wat doe je eerst? Wat doe je daarna? Waarom doe je dat eerst? Geef elkaar antwoord op de vragen. Probeer zoveel mogelijk verschillende woorden te gebruiken. Opdracht 2. Leg de praktijkkaart weg. Doe dezelfde opdracht uit je hoofd. Voorbeeld en woorden Woorden die je kunt gebruiken bij het antwoorden: eerst dan vervolgens daarna laatst tenslotte in de eerste plaats in de tweede plaats in de laatste plaats eerste tweede derde laatste ten eerste ten tweede zonet nu onmiddellijk direct meteen gelijk dadelijk straks zo meteen binnenkort later voor na hiervoor hierna daarvoor daarna dan pas tot dan voor het gebruik na het gebruik nog een keer nogmaals opnieuw overnieuw om de beurt om en om stuk voor stuk
31 Code 2 Werkvolgorde Kaart nr. 17 (Zelf)beoordeling Hoe ging de opdracht? Zeg wat je er zelf van vindt. Vraag je medecursist wat zij/hij er van vindt. Vragen stellen Hoeveel vragen heb je gesteld? minder dan meer dan 20 Vond je het moeilijk om vraagzinnen te maken? Heb je de goede woordvolgorde gebruikt in de vraagzinnen? bijna altijd soms vaak niet Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan? Vragen beantwoorden Hoeveel vragen heb je beantwoord? minder dan meer dan 25 Heb je de juiste woordvolgorde gebruikt in de antwoordzinnen? bijna altijd soms vaak niet Heb je de voorbeeldwoorden je gebruikt? Heb je nog eigen woorden gebruikt? Vond je het moeilijk om goede antwoordzinnen te maken? Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan?
32 Code 2 Beoordelingsgesprek Kaart nr. 18 Opdracht: beoordelingsgesprek Pak een aantal praktijkkaarten waar je als laatste mee bezig bent geweest. Houd samen een beoordelingsgesprek over de handelingen. Cursist 1: Stel vragen over hoe cursist 2 de opdrachten gedaan heeft. Cursist 2: Vertel hoe je de opdrachten gedaan hebt. Gebruik de beoordelingspunten achter op de praktijkkaart. Wissel van rol. Voorbeeld en woorden Zinnen die je kunt gebruiken bij het stellen van vragen Hoe ging het? Vond je het moeilijk? Wat vind je van het resultaat? Wat ging goed? Wat niet? Waarom? Hoe lang heb je over de opdracht gedaan? Kan (je) het sneller? Gaat het dan nog goed? Waar heb je op gelet? Hoe heb je.. gedaan? In welke volgorde heb je.. gedaan? Woorden die je kunt gebruiken bij het antwoorden: Fout scheef vuil slordig ruw door elkaar mooi oud stuk beschadigd vol nat Goed recht schoon netjes glad geordend lelijk nieuw heel onbeschadigd leeg droog <->
33 Code 2 Beoordelingsgesprek Kaart nr. 18 (Zelf)beoordeling Hoe ging de opdracht? Zeg wat je er zelf van vindt. Vraag je medecursist wat zij/hij er van vindt. Vragen stellen Hoeveel vragen heb je gesteld? minder dan meer dan 20 Vond je het moeilijk om vraagzinnen te maken? Heb je voorbeeldzinnen gebruikt? ja soms nee Heb je eigen zinnen gemaakt? Heb je de goede woordvolgorde gebruikt in de vraagzinnen? bijna altijd soms vaak niet Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan? Vragen beantwoorden Hoeveel vragen heb je beantwoord? minder dan meer dan 25 Heb je de juiste woordvolgorde gebruikt in de antwoordzinnen? bijna altijd soms vaak niet Vond je het moeilijk om goede antwoordzinnen te maken? Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan?
34 Code 2 Waardering en beoordeling Kaart nr. 19 Opdracht Pak een aantal praktijkkaarten waar je als laatste mee bezig bent geweest. Cursist 1: Kijk naar de foto s en verzin er iets bij dat fout is. Zeg dit hardop. Cursist 2: Kijk naar dezelfde foto en vertel hoe het wel goed is. Wissel na een tijdje van rol. Voorbeeld en woorden woorden die je kunt gebruiken: Fout scheef vuil slordig ruw door elkaar mooi oud stuk beschadigd vol nat Goed recht schoon netjes glad geordend lelijk nieuw heel onbeschadigd leeg droog <-> voorbeeldzinnen: Zorg: Het bed is slordig opgemaakt. Het bed is netjes opgemaakt. Detail: Het geld ligt door elkaar. Het geld ligt geordend. Horeca: Het aanrecht is vuil. Het aanrecht is schoon.
35 Code 2 Waardering & beoordeling Kaart nr. 19 (Zelf)beoordeling Hoe ging de opdracht? Zeg wat je er zelf van vindt. Vraag je medecursist wat zij/hij er van vindt. Vragen stellen Hoeveel vragen heb je gesteld? minder dan meer dan 20 Vond je het moeilijk om vraagzinnen te maken? Heb je voorbeeldwoorden gebruikt? ja soms nee Heb je eigen woorden gebruikt? Heb je de goede woordvolgorde gebruikt in de vraagzinnen? bijna altijd soms vaak niet Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan? Vragen beantwoorden Hoeveel vragen heb je beantwoord? minder dan meer dan 25 Heb je de juiste woordvolgorde gebruikt in de antwoordzinnen? bijna altijd soms vaak niet Vond je het moeilijk om goede antwoordzinnen te maken? Kon de ander jou goed verstaan? Kon jij de ander goed verstaan?
36 Code 4 Quiz Kaart nr. 20 Opdracht De groep wordt in tweeën verdeeld. Elke groep maakt vragen voor de andere groep. Deze vragen worden op een klein velletje papier geschreven en op de achterkant wordt het antwoord geschreven. De cursisten worden vooraf suggesties gedaan met betrekking tot het maken van de vragen. Voorbeelden worden op het bord geschreven. De cursisten krijgen ongeveer drie kwartier voor het maken van de vragen. Hierna worden deze vragen bij de docent ingeleverd. Deze leest afwisselend een vraag van de ene groep en de andere groep voor. Wanneer de ene groep de vraag van de andere groep weet, krijgt deze een punt. Een groep moet eerst met elkaar overleggen voor ze antwoord geven. Er mag namelijk maar één keer door de groep als geheel antwoord gegeven worden. De docent werkt op deze manier alle vragen door. Voorbeeld en woorden Alle vragen hebben met taal te maken. Vragen kunnen in de volgende richtingen gemaakt worden; Zinnen afmaken Het juiste lidwoord bij een zelfstandig naamwoord noemen Een zelfstandig naamwoord in het meervoud benoemen De betekenis van een moeilijk vaktaalwoord raden Het juiste werkwoord bij een zelfstandig naamwoord noemen Aan de hand van een omschrijving een woord raden Het spellen van een belangrijk vaktaalwoord Een zin in de juiste volgorde zetten Enz. Aandachtspunten Wanneer de groep groot is, is het aan te raden deze in drieën of vieren te verdelen. Ook met een groep va drie of vier kunnen de quizvragen klassikaal gehouden worden.
37 Code 2 Lidwoorden: de of het Kaart nr. 20 Lidwoorden de of het Pak de map met praktijkkaarten en/of kenniskaarten. Kies een kaart. Cursist 1: Lees de zelfstandige naamwoorden op zonder lidwoord (de / het). Cursist 2: Zeg voor ieder woord welk lidwoord erbij hoort. Schrijf de woorden op in je woordenschrift waarvan je niet weet welk lidwoord er bij hoort. Zoek in het woordenboek op welk lidwoord hier bij hoort. Schrijf het lidwoord erbij in je woordenschrift. Wissel na een tijdje van rol. Voorbeeld en woorden C1: beitel C2: de beitel C1: zaagblad C2: het zaagblad Aandachtspunten Let op: voor alle (zelfstandige naam)woorden kun je EEN schrijven. een deur de deur. Wanneer de? Wanneer het? 1. personen en beroepen 1. verkleinwoorden (het tafeltje) (de man, de bakker) 2. meervoud ( de stoelen) 2. doe- woorden (het eten) 3. vruchten, groente, bomen (de appel) 3...isme (het mechanisme) 4...heid (de vrijheid) 4. kopstukken: ge. (het gebit) ver.. (het verdriet) be. (het begin) te (het tehuis) 5... tie (de vakantie)
38 Code 2 Lidwoorden: de of het Kaart nr. 20 (Zelf)beoordeling Hoe ging de opdracht? Zeg wat je er zelf van vindt. Vraag je medecursist wat zij/hij er van vindt. Lidwoorden raden Van hoeveel woorden wist je welk lidwoord erbij hoort? bijna alle meer dan de helft minder dan de helft Hoeveel woorden heb je opgeschreven in je woordenschrift? bijna geen minder dan de helft meer dan de helft Van hoeveel woorden heb je het lidwoord opgezocht? bijna alle meer dan de helft minder dan de helft
Tegenovergestelde: Draaien Ongeveer hetzelfde:
Code 1 Woordenschrift Kaart nr. 2 Opdracht Kies een woord uit je woordenschrift. Schrijf het midden op een blaadje. Schrijf rechts van het woord, andere woorden die ongeveer hetzelfde betekenen. Schrijf
Nadere informatieCode 3 Materialen beschrijven Kaart nr. 1. Opdracht: materialen beschrijven/omschrijven. Voorbeeld en woorden. Aandachtspunten
Code 3 Materialen beschrijven Kaart nr. 1 : materialen beschrijven/omschrijven Bekijk ieder de praktijkkaart. Stel elkaar de volgende vragen: Welke materialen zie je? Waarvan is het materiaal gemaakt?
Nadere informatieAUTEURS Karin van Wijk Carina van Silfhout Anita Mooijman Joop van den Enden. ADVIES ITTA, Inge van Meelis. VORMGEVING Leerwerk centrum ReVa
AUTEURS Karin van Wijk Carina van Silfhout Anita Mooijman Joop van den Enden ADVIES ITTA, Inge van Meelis VORMGEVING Leerwerk centrum ReVa UITGAVE Leerwerk centrum 070 3701500 DSZW Het Leerwerk centrum
Nadere informatieWat schrijf je en voor wie: een gedicht voor op een. Hoe pak je het schrijven van een gedicht aan?
Les 1: Een poëziekaart maken poëziekaart Lees over Verbonden zijn. Wat schrijf je en voor wie: een gedicht voor op een Verbonden zijn De Nieuwsbegrip leesles gaat over de ramadan. Tijdens de ramadan voelen
Nadere informatieUitleg bij de spellingskaartjes.
Uitleg bij de spellingskaartjes. 1. De BLAUWE kaartjes zijn bedoeld om alleen te oefen met de spellingskaartjes 2. Met de Paarse kaartjes mag je met zijn tweeën oefenen met de spellingskaartjes 3. De Groene
Nadere informatieLesdoelen De kinderen leren dat er woorden zijn die de (soort)naam voor mensen en dieren aanduiden en maken kennis met de term zelfstandig naamwoord.
groep 4 vakantie instaples 1 taal Lesdoelen De kinderen leren dat er woorden zijn die de (soort)naam voor mensen en dieren aanduiden en maken kennis met de term zelfstandig naamwoord. Materiaal Oefenblad
Nadere informatieWat voor tekst schrijf je en voor wie: een gedicht voor op een poëziekaart. Hoe pak je het schrijven van een gedicht aan?
Les 1: Een poëziekaart maken Wat voor tekst schrijf je en voor wie: een gedicht voor op een poëziekaart Lees over Verbonden zijn. Verbonden zijn De Nieuwsbegrip leesles gaat over de ramadan. Tijdens de
Nadere informatieInstructie voor Docenten. Hoofdstuk 8 OPPERVLAKTE EN INHOUDSMATEN
Instructie voor Docenten Hoofdstuk 8 OPPERVLAKTE EN INHOUDSMATEN Instructie voor docenten H8 OPPERVLAKTE EN INHOUDSMATEN DOELEN VAN DIT HOOFDSTUK: Leerlingen kunnen omtrek berekenen en weten wat omtrek
Nadere informatieVoordoen (modelen, hardop denken)
Voordoen (modelen, hardop denken) Waarom voordoen? Net zoals bij lezen, leren leerlingen heel veel over schrijven als ze zien hoe een expert dit (voor)doet. Het voordoen (modelen) van het schrijven van
Nadere informatieWOORDEN VERANDEREN. grap. glas. kras. grijs NIEUWE WOORDEN MAKEN. sterk - kers. ster. Kies een woord uit het woordpakket. gras -
WOORDEN VERANDEREN Kies een woord uit het woordpakket. gras - grap Schrijf dit woord in je schrift. glas kras Maak een nieuw woord door één letter grijs te veranderen. Zoek zoveel mogelijk nieuwe woorden.
Nadere informatieS C I E N C E C E N T E R
DE WILLIE WORTEL QUIZZZ Gaat er bij jou ook een lampje branden? Dan heb je het goede antwoord op de vraag gegeven. Maak een knotsgekke elektroquiz. Daarvoor gaan jullie zelf de quizvragen en antwoorden
Nadere informatieLesdoelen De kinderen herkennen het werkwoord in een zin. Materiaal Oefenblad instaples 1 taal Antwoordblad instaples 1 taal. Lesduur 25 minuten
groep 5 vakantie instaples 1 taal Lesdoelen De kinderen herkennen het werkwoord in een zin. Materiaal Oefenblad instaples 1 taal Antwoordblad instaples 1 taal Lesduur 25 minuten Aanwijzingen bij de les
Nadere informatieSpreekopdrachten thema 3 Kinderen
Spreekopdrachten thema 3 Kinderen Opdracht 1 bij 3.2 Jullie zijn bij het consultatiebureau. Cursist A: je bent arts bij het consultatiebureau. Cursist B: je bent met je baby van twee maanden bij het consultatiebureau.
Nadere informatieLesideeën beroepenkaarten WERKEND NEDERLANDS
Lesideeën beroepenkaarten WERKEND NEDERLANDS Lesidee: Wat is weg? Speel dit spel met een klein groepje. Leg steeds vijf tot acht kaarten open op tafel. Geef de cursisten even de tijd om alle foto s in
Nadere informatieHet houden van een spreekbeurt
Het houden van een spreekbeurt In deze handleiding staan tips over hoe je een spreekbeurt kunt houden. Waar moet je op letten? Wat moet je wel doen? En wat moet je juist niet doen? We hopen dat je wat
Nadere informatiemaart 2014 vanaf 7 jaar Nog even tekst: Marian van Gog muziek: Paul Natte
maart 2014 vanaf 7 jaar Nog even tekst: Marian van Gog muziek: Paul Natte Nog even 1 Nog even, nog even. Ik voel me zo blij. Dan krijg ik hem ook en dan hoor ik erbij. Ik draag hem vol trots, ja, dat meen
Nadere informatieSpreekopdrachten thema 1 Voorstellen
Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Opdracht 1 bij 1.2 * Doe de opdracht met de groep. Uitleg voor de docent: De cursisten lopen door elkaar door het lokaal. Laat de cursisten elkaar in tweetallen begroeten,
Nadere informatieChecklist Gesprek voeren 2F - handleiding
Checklist Gesprek voeren 2F - handleiding Inleiding De checklist Gesprek voeren 2F is ontwikkeld voor leerlingen die een gesprek moeten kunnen voeren op 2F. In deze handleiding wordt toegelicht hoe de
Nadere informatieHuiswerk Spreekbeurten Werkstukken
Huiswerk Spreekbeurten Werkstukken - 2 - Weer huiswerk? Nee, deze keer geen huiswerk, maar een boekje óver huiswerk! Wij (de meesters en juffrouws) horen jullie wel eens mopperen als je huiswerk opkrijgt.
Nadere informatieGROEP 1-2. Wat valt er buiten te BELEVEN?!
GROEP 1-2 Wat valt er buiten te BELEVEN?! * Is evenveel ook even zwaar? Is een emmer met bladeren even zwaar als een emmer met stenen of takken? Hoeveel stenen zijn net zo zwaar als een emmer bladeren?
Nadere informatieL E S B R I E F Onderweg, reisverhalen van Tommy Wieringa
L E S B R I E F Onderweg, reisverhalen van Tommy Wieringa Over het boek Bekijk en lees de voorkant, de achterkant en de inhoud.. Hoe heet het boek?................................................... Hoeveel
Nadere informatieInleiding 8 DEEL Les 1 - ik ben, jij bent 14 A1 - Ik kan het werkwoord zijn goed gebruiken. Ik kan vertellen wie ik ben en waar ik ben.
INHOUD Inleiding 8 DEEL 1 13 Les 1 - ik ben, jij bent 14 A1 - Ik kan het werkwoord zijn goed gebruiken. Ik kan vertellen wie ik ben en waar ik ben. Les 2 - Wie is het? 19 A1 - Ik kan de persoonsnamen gebruiken.
Nadere informatieVerder zijn er toetsen bij de theorie en praktijk. Je hoort van jouw leraar wanneer je die moet maken.
Voorwoord Beste leerling, Voor je ligt de map Stappenplan houtbewerken. Dit Stappenplan is speciaal geschreven voor leerlingen die praktijkonderwijs volgen, maar is ook te gebruiken in andere situaties.
Nadere informatieAanvullende informatie ter voorbereiding op de TGN A1. Inleiding. Hoe maakt u de TGN?
Aanvullende informatie ter voorbereiding op de TGN A1 Inleiding Dit is informatie over de Toets Gesproken Nederlands (of TGN) 1. De TGN maakt deel uit van het inburgeringsexamen buitenland. Moet u de TGN
Nadere informatieVoordoen (modelen, hardop denken)
week 11-12 maart 2012 - hardop-denktekst schrijven B Voordoen (modelen, hardop denken) Waarom voordoen? Net zoals bij lezen, leren leerlingen heel veel over schrijven als ze zien hoe een expert dit (voor)doet.
Nadere informatieSpreekopdrachten thema 4 Gezondheid
Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid Opdracht 1 bij 4.1 * Doe de opdracht in groepjes. Uitleg voor de docent: Verdeel de klas in groepjes van vier à vijf cursisten. Op deze pagina staan kaartjes met lichaamsdelen
Nadere informatieHet Metriek Stelsel. Over meten, omtrek, oppervlakte en inhoud
Het Metriek Stelsel Over meten, omtrek, oppervlakte en inhoud lengte in meter afkorting naam hoeveel meter 1 km kilometer 1 000 1 hm hectometer 100 1 dam decameter 10 1 m meter 1 1 dm decimeter 0,1 1 cm
Nadere informatieoptellen 1 Doel: plaats bepalen op de getallenlijn 2 Doel: optellen met de rekentekens + en 3 Doel: optellen van concreet naar abstract Herhalen
1 Basisstof t/m 10 Lesdoelen De kinderen: kunnen hoeveelheden t/m ; kunnen een optelsom met voorwerpen t/m in de abstracte vorm noteren; kunnen werken met de rekentekens en. Materialen Klassikaal: Per
Nadere informatieLesbrief 6. Herhaling thema.
Thema Gezondheid Lesbrief 6. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? De woorden uit les 1, 2, 3, 4 en 5. Vragen beantwoorden. Veel succes! Deze lesbrief is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag
Nadere informatieArcheologen logboek Namen:....
Archeologen logboek Namen:... Bladzijde 1 De antwoorden op deze vragen kun je vinden bij de internetsites die bij opdracht 1 op de WebQuest staan. Vul de antwoorden in de piramide in. De letters in de
Nadere informatieHoe maak ik... Naam: Groep:
Hoe maak ik... Naam: Groep: Inleiding Een spreekbeurt houden is niet niets! Je moet daar heel wat voor kunnen. Wat dacht je van: Goed kunnen lezen Goed kunnen begrijpen wat je leest Goed dingen kunnen
Nadere informatieDeze les bestaat uit twee delen. Het eerste deel kunnen de leerlingen zelfstandig in groepjes uitvoeren en het tweede gedeelte doe je klassikaal.
LESBRIEF 1 KM HOOP Handleiding leerkracht In de Week van de Hoop staat Team Hoop centraal, een groep superhelden die samen bijzondere avonturen beleven. De leerlingen ontdekken dat ze allemaal superhelden
Nadere informatieHet metriek stelsel. Grootheden en eenheden.
Het metriek stelsel. Metriek komt van meten. Bij het metriek stelsel gaat het om maten, zoals lengte, breedte, hoogte, maar ook om gewicht of inhoud. Er zijn verschillende maten die je moet kennen en die
Nadere informatieLes 6. Herhaling thema.
http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Les 6. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? De woorden uit les 1, 2, 3, 4 en 5. Vragen beantwoorden. Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente
Nadere informatieDe school is van ons
De school is van ons Werkboek sociale vaardigheden op school Uitgeverij Eenvoudig Communiceren LEZEN VOOR IEDEREEN UITGEVERIJ EENVOUDIG COMMUNICEREN Dit werkboek is van: Voornaam:... Achternaam: Leeftijd:...
Nadere informatieVoor jezelf? Les 1 Welkom!
Voor jezelf? Les 1 Welkom! Welkom! Dit is de cursus Voor jezelf? Wil je voor jezelf beginnen? Droom je ervan een eigen bedrijfje te starten? Zou je dit ook kunnen? In deze cursus ga je dit onderzoeken.
Nadere informatieKlok dag en nacht. Hulpkaart OPTELLEN/AFTREKKEN
OPTELLEN/AFTREKKEN Zet de getallen onder elkaar in je schrift eerst zelf proberen uit te rekenen bij aftrekken: denk om lenen bij optellen: denk om doorschuiven geen vergissingen? bij lang nadenken: rekenmachine
Nadere informatieMuziekslim. Muziekslim
Muziekslim Opdracht Maak je eigen rap! Maak een lied of rap met de woorden uit het woordpakket. Verzin ook een leuk ritme voor de tekst. Muziekslim Opdracht Geheimen verborgen in muziek Maak een geheimtaal
Nadere informatieLes 1: Halloween en Sint-Maarten beschrijven
Les 1: Halloween en Sint-Maarten beschrijven Wat voor tekst ga je schrijven en waarom? Op 31 oktober is het Halloween en op 11 november is het Sint-Maarten. Veel mensen weten niet zo goed wat voor feesten
Nadere informatieMEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1
MEMORY WOORDEN 1.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 ik jij hij zij wij jullie zij de baby het kind ja nee de naam TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 2 MEMORY WOORDEN 1.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden
Nadere informatieREKENMODULE INHOUD. Rekenen voor vmbo-groen en mbo-groen
REKENMODULE INHOUD Rekenen voor vmbo-groen en mbo-groen Colofon RekenGroen. Rekenen voor vmbo- groen en mbo- groen Extra Rekenmodule Inhoud Leerlingtekst Versie 1.0. November 2012 Auteurs: Mieke Abels,
Nadere informatieOpdracht 1 Nodig: kleurpotloden of stiften, poster Maak je huis mooi.
Opdracht 1 Nodig: kleurpotloden of stiften, poster Maak je huis mooi. Hoe ziet de woonkamer in jouw huis eruit? Hebben jullie behang met bloemen, zijn de muren in een mooie kleur geverfd of hebben jullie
Nadere informatie2 Ik en autisme VOORBEELDPAGINA S
2 Ik en autisme In het vorige hoofdstuk is verteld over sterke kanten die mensen met autisme vaak hebben. In dit hoofdstuk vertellen we over autisme in het algemeen. We beginnen met een stelling. In de
Nadere informatieHANDLEIDING TALENTENQUIZ
HANDLEIDING TALENTENQUIZ STAPPENPLAN TALENTENQUIZ 1. Download alle nodige bestanden van de talentenquiz kleur bekennen met kinderen op de studentenpagina bij de pagina voor de coördinator bedenk & doe
Nadere informatie? Hier heb ik een vraag bij.?? Dit snap ik niet.! Dit valt me op! N Dit is nieuw voor me.
1. Kijk naar de titel en de tussenkopjes van de tekst. Kijk ook naar het plaatje. Waar gaat de tekst over? 2. Tijdens deze les let je extra op moeilijke woorden in de tekst. Kies of je opdracht 1 met hulp
Nadere informatieWaarom ga je schrijven: om iets leuks te leren voor thuis
Handleiding Les 1 Deze schrijfles is dit jaar de eerste waarin leerlingen oefenen in het genre instrueren. Het is een ervaarles, waarin ze vooral ervaren wat iets een goede instructietekst maakt. Na deze
Nadere informatieTafels bloemlezing. Inhoud 1
Tafels bloemlezing Leer- en oefenboek 49 bladzijden. Hier zie je de hele pdf, waarin veel geschrapt is, maar waarin je een prima indruk krijgt hoe deze methode is opgebouwd. Dit is een methode die niet
Nadere informatieAcht leesadviezen voor thuis
Acht leesadviezen voor thuis Advies1 Advies 2 Advies 3 Advies 4 Advies 5 Advies 6 Advies 7 Advies 8 Overleg met uw kind over de tijdstippen waarop er het best kan worden ge. Als uw kind daarin inbreng
Nadere informatieVoor we iets gaan maken moeten we wel het een en ander weten van meten. We zeggen altijd meten is weten. Hoi Leuk dat je er weer bent.
Hallo ik ben TECH. Wij gaan samen in het technieklokaal een Boomhoogtemeter maken. We moeten ons eerst goed voorbereiden op school. Daar ga ik jou bij helpen. Als je klaar bent kun je hierdoor in het technieklokaal
Nadere informatieIk ben Stephanie. Ik ben Stephanie
Ik ben Stephanie Sperzieboon. Ik ben lang en dun. Zoek in de klas eens naar allerlei voorwerpen die lang en dun zijn en leg deze in het midden van de kring. Wat hebben we allemaal gevonden? Ik ben Stephanie
Nadere informatieLeren als een expert!
Leren als een expert! Welk vak vind jij lastig? Wiskunde, of juist Frans? Ken je iemand die heel goed is in dat vak? En heb je wel eens aan diegene gevraagd hoe hij/zij voor dat vak leert? Als je dat weet,
Nadere informatie1. Van je juf of meester krijg je een plaatje. Bekijk je plaatje goed. 3. Zoek samen nog vier klasgenoten met een ander plaatje.
Opdracht 1 Ongeveer 150 jaar geleden stonden er veel steenfabrieken langs de IJssel. De stenen werden van klei gemaakt. Dat kon je langs de IJssel vinden. Als de rivier overstroomde, bleef er een laagje
Nadere informatieWaarom ga je schrijven: het Jeugdjournaalfilmpje bekijken
Les 1: Je eigen vredesspreuk bedenken Waarom ga je schrijven: het Jeugdjournaalfilmpje bekijken Bekijk met de klas het Jeugdjournaalfilmpje op www.nieuwsbegrip.nl. Let er vooral op wat vrede precies betekent.
Nadere informatiezelfstandig naamwoord
zelfstandig naamwoord Het zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier of ding. de man de kat de fiets lidwoord Het lidwoord hoort bij het zelfstandig naamwoord. de het een samenstelling Een
Nadere informatieVoorbereidingsmateriaal bij voorbeeldexamens Staatsexamen NT2 Programma I
Voorbereidingsmateriaal bij voorbeeldexamens Staatsexamen NT2 Programma I Voorbereidingsmateriaal bij voorbeeldexamens NT2 Programma I ITTA, PM, 2010 Inhoud 1. Inleiding Tips bij het maken van het Staatsexamen
Nadere informatieGebruiken en begrijpen van de formele breuknotatie.
Titel Vruchtentaart Groep / niveau Groep 5/6 Leerstofaspecten Benodigdheden Organisatie Bedoeling Voorwaardelijke vaardigheden Lesactiviteit Gebruiken en begrijpen van de formele breuknotatie. Leerkracht:
Nadere informatieAuteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design
Woord voor Woord is een programma mondelinge vaardigheden NT2 voor analfabete beginners. Het omvat 12 lessen. De ontwikkeling van het programma en de daarbij behorende video s is mogelijk gemaakt door
Nadere informatieSpreekopdrachten thema 4 Wonen
Spreekopdrachten thema 4 Wonen Opdracht 1 bij 4.1 ** Uitleg voor de docent: Op de volgende pagina vind je een blad met plaatjes. Knip de plaatjes uit en doe ze in een envelop. Geef elk tweetal een envelop.
Nadere informatieVormen van een raket Raketten
Vormen van een raket Raketten Vgroep 1-2 17 tijdsduur 65 minuten kerndoelen 1, 23, 32, 44, 45 en 54 lesdoelen De leerling: herkent een aantal wiskundige vormen: een cirkel, een driehoek, een rechthoek
Nadere informatieWoordsoorten. Lidwoord Bijvoeglijk naamwoord Zelfstandig naamwoord Voorzetsels Werkwoorden
Woordsoorten Lidwoord Bijvoeglijk naamwoord Zelfstandig naamwoord Voorzetsels Werkwoorden In dit boekje ga je leren dat er verschillende woordsoorten zijn in de Nederlandse taal. Je gaat de verschillende
Nadere informatieLesdoelen De kinderen herkennen voorzetsels in een zin. Materiaal Oefenblad instaples 1 taal Antwoordblad instaples 1 taal. Lesduur 25 minuten
groep 6 vakantie instaples 1 taal Lesdoelen De kinderen herkennen voorzetsels in een zin. Materiaal Oefenblad instaples 1 taal Antwoordblad instaples 1 taal Lesduur 25 minuten Aanwijzingen bij de les Algemene
Nadere informatieEen oorzaak-gevolg-schema maken met je schrijfmaatje
Les 1: Een verklarende tekst schrijven Wat ga je schrijven: een verklarende tekst 1. Bekijk het filmpje van Nieuwsbegrip. Praat erover met je schrijfmaatje of met de klas. - Wat is plastic soep? - Wat
Nadere informatieSTERREN DANSEN OP DE MUUR WAT HEB JE NODIG? BOUWTEKENING
STERREN DANSEN OP DE MUUR Als je op een onbewolkte avond naar de hemel kijkt zie je overal sterren. Net zoals je soms in wolken gekke figuren kunt ontdekken, kun je dat in sterren ook. Door lijnen te trekken
Nadere informatieBreuken(taal), meetkunde, voortzetting eerlijk verdelen
Titel Eerlijk verdelen 2 Groep / niveau Groep 5/6 Leerstofaspecten Benodigdheden Organisatie Bedoeling Voorwaardelijke vaardigheden Lesactiviteit Breuken(taal), meetkunde, voortzetting eerlijk verdelen
Nadere informatieWerkstukken maken op PCBO-Het Mozaiek Groep 6
We gaan een werkstuk maken en je mag het helemaal zelf doen. Het is helemaal jouw eigen werkstuk. Maar om je even goed op weg te helpen hebben we hieronder alle stapjes even op een rij gezet. Wat moet
Nadere informatieThema 3 Vervoer. Inhoudsopgave
Thema 3 Vervoer Inhoudsopgave 3.1 Met de taxi 155 3.2 Regels in het verkeer 156 3.3 De tijd 157 3.4 Reizen met de trein 160 3.5 Wie, wat, waar? 161 3.6 Komen en gaan 163 3.7 Reizen met de auto 165 3.8
Nadere informatie16. Luister naar wat ik vertel
16. Luister naar wat ik vertel Tijdens deze activiteit: luisteren de kinderen naar beschrijvingen van kenmerken van verschillende voorwerpen uit de natuur. Hierdoor komen ze te weten over welk voorwerp
Nadere informatieTeken een architect. Lees het volgende verhaal:
Teken een architect Lees het volgende verhaal: Een architect heeft een hele dag nagedacht over een nieuwe brug die gebouwd moet worden. Via de brug moet het verkeer, ook zware vrachtwagens, over een brede
Nadere informatieWaarom ga je schrijven: het Jeugdjournaalfilmpje bekijken
Les 1: Je eigen vredesspreuk bedenken Waarom ga je schrijven: het Jeugdjournaalfilmpje bekijken Bekijk met de klas het Jeugdjournaalfilmpje op www.nieuwsbegrip.nl. Let er vooral op wat vrede precies betekent.
Nadere informatie? Hier heb ik een vraag bij.?? Dit snap ik niet.! Dit valt me op! N Dit is nieuw voor me.
Zonder hulp: onduidelijkheden ophelderen 1. Lees de tekst actief. Schrijf de volgende tekens in de kantlijn bij de tekst om te laten zien dat je actief leest. X Dit klopt niet met wat ik al wist/dacht.
Nadere informatieAlles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.
Intro Met de docent Wat ga je doen in dit hoofdstuk? 1 Herhalen: je gaat herhalen wat je hebt geleerd in hoofdstuk 7, 8 en 9. 2 Toepassen: je gaat wat je hebt geleerd gebruiken in een situatie over werk.
Nadere informatieOppervlakte op het schoolplein versie A
Oppervlakte op het schoolplein versie A Doe deze opdracht met vier kinderen. Nodig: een rolmaat 1. Maak met zijn vieren een vierkant van 1 x 1 meter. Op elke hoek van het vierkant staat een kind. Gelukt?
Nadere informatieBijlage 6: Schetsbordverhaal Zacheüs
Bijlage 6: Schetsbordverhaal Zacheüs 31 oktober 2010 Zacheüs Ellen Zuijdwegt-Dronkers Van dit verhaal is een schetsbord verhaal gemaakt Dit is tekenen of schilderen terwijl je vertelt. Dit kan heel eenvoudig
Nadere informatieLuister naar het lied en lees mee met de tekst. Kies telkens het juiste woord.
7 Doe Maar Pa werkblad 1-1 Luister naar het lied en lees mee met de tekst. Kies telkens het juiste woord. Pa Doe Maar Zoals je daar nu zit, je haren (1) bijna/weldra wit De rimpels op je handen Zo (2)
Nadere informatieOpdracht 1 Hoe werden mensen vroeger begraven? Je krijgt een fotoblad met oude grafmonumenten, zoals een piramide en een hunebed.
D S T R K C N T Opdracht 1 Hoe werden mensen vroeger begraven? Je krijgt een fotoblad met oude grafmonumenten, zoals een piramide en een hunebed. 1. Welk grafmonument staat op welke foto? Schrijf de goede
Nadere informatiemaken de kinderen een lijst om hun schilderij. De focus ligt daarbij op het passen en meten.
04. Passen en meten! Tijdens deze activiteit: maken de kinderen een lijst om hun schilderij. De focus ligt daarbij op het passen en meten. Inrichting speelleeromgeving Ga voor deze activiteit in het atelier
Nadere informatieHandleiding voor: * spreekbeurt * nieuwskring * leeskring * werkstuk
Handleiding voor: * spreekbeurt * nieuwskring * leeskring * werkstuk Antoniusschool Groep 5/6 Let op: deze heb je het hele schooljaar nodig! Hoe maak je een spreekbeurt? Mijn voorbereiding: 1. Je kiest
Nadere informatieAuditieve oefeningen bij het thema: Kom uit de Kraan van Tjibbe Veldkamp
Auditieve oefeningen bij het thema: Kom uit de Kraan van Tjibbe Veldkamp Boek van de week: 1; Themaboek: Kom uit de Kraan 2; de bouwvakker 3; de bouwplaats 4; we bouwen een huis Verhaalbegrip: Bij elk
Nadere informatieDe hele noot Deze noot duurt 4 tellen
HERHALING KLAS 1. In de eerste klas heb je geleerd hoe je een melodie of een ritme moet spelen. Een ritme is een stukje muziek dat je kunt klappen of op een trommel kunt spelen. Een ritme bestaat uit lange
Nadere informatieLes 2 Vragen stellen Leestekst: Veiligheid. Introductiefase: 1. "Vandaag gaan we voor de tweede keer een tekst lezen en daarbij vragen maken.
Les 2 Vragen stellen Leestekst: Veiligheid "Welkom:... " Introductiefase: 1. "Vandaag gaan we voor de tweede keer een tekst lezen en daarbij vragen maken." 2. Vraag: "Wie weet nog welke nieuwe vraag er
Nadere informatieLes 3 Vragenstellen Leestekst: De inbreker. 1. "Vandaag gaan we voor de derde keer een tekst lezen en daarbij vragen maken."
Les 3 Vragenstellen Leestekst: De inbreker "Welkom:... " Introductiefase: 1. "Vandaag gaan we voor de derde keer een tekst lezen en daarbij vragen maken." 2. Vraag: "Welke vraag hebben we daarbij nodig?"
Nadere informatieAuditieve oefeningen bij het thema: Mijn huis
Auditieve oefeningen bij het thema: Mijn huis Boek van de week: 1; Een huis bouwen 2;De bouwvakker 3; Op de bouwplaats 4; Een hol voor mol Verhaalbegrip: Bij elk boek stel ik de volgende vragen: Wat staat
Nadere informatierekentrainer jaargroep 6 Vul de maatbekers. Kleur. Zwijsen naam:
Zwijsen jaargroep 6 naam: reken-wiskundemethode voor het basisonderwijs recept voor 6 glazen bananenmilkshake 2 bananen 0,25 l ijs 0,40 l melk 0,10 l limonadesiroop 100 cl 0 ijs 1 liter 0 Schil de bananen.
Nadere informatieHoe leer ik uit... Naam: Klas:
Hoe leer ik uit... Naam: Klas: 1 Inhoud Woorden... 3 Flashcards... 3 Opschrijven... 3 WRTS... 3 Tekenen... 4 Stones... 5 Flashcards Opschrijven - WRTS... 5 Het thema van de Stone... 5 Stukjes combineren...
Nadere informatieLesbrief 01 - Handen Wassen en Desinfecteren
Lesbrief 01 - Handen Wassen en Desinfecteren De lesbrief is bedoelt voor leerlingen van het speciaal onderwijs. De instructie door de docent Pak PRO 1 praktijkkaart 01 Handen wassen en desinfecteren. Leg
Nadere informatieExamen VMBO-KB. wiskunde CSE KB. tijdvak 1 dinsdag 15 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.
Examen VMBO-KB 2018 tijdvak 1 dinsdag 15 mei 13.30-15.30 uur wiskunde CSE KB Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 26 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 74 punten te behalen.
Nadere informatieLesbrief: Lekker ontspannen? Thema: Wat is Mens & Dienstverlenen?
Lesbrief: Lekker ontspannen? Thema: Wat is Mens & Dienstverlenen? Copyright Stichting Vakcollege Groep 2015. Alle rechten voorbehouden. Inleiding Niks is fijner dan je prettig en ontspannen voelen. Dit
Nadere informatieVoorbereidingsmateriaal bij voorbeeldexamens Staatsexamen NT2 Programma II
Voorbereidingsmateriaal bij voorbeeldexamens Staatsexamen NT2 Programma II Inhoud Pagina 1. Inleiding Tips bij het maken van het Staatsexamen Programma I I 3 Oefeningen met voorbeeldexamens Programma II
Nadere informatieSpreekopdrachten thema 2 Geld
Spreekopdrachten thema 2 Geld Opdracht 1 bij 2.1 Cursist A is groenteman. Cursist B koopt iets bij hem op de markt. Cursist A begint het gesprek. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1. Goedemiddag!
Nadere informatieChecklist Presentatie geven 2F - handleiding
Checklist Presentatie geven 2F - handleiding Inleiding De checklist Presentatie geven 2F is ontwikkeld voor leerlingen die een presentatie moeten kunnen geven op 2F. In deze handleiding wordt toegelicht
Nadere informatieSeksualiteit: Grenzen en Wensen
IJBURGCOLLEGE.NL Seksualiteit: Grenzen en Wensen Leerlingen handleiding Michiel Kroon Lieve leerling, Het is belangrijk om op een open en goede manier over seks te kunnen praten. De lessenserie die in
Nadere informatieSMART-finale 2016 Ronde 1: 5-keuzevragen
SMART-finale 2016 Ronde 1: 5-keuzevragen Ronde 1 bestaat uit 16 5-keuzevragen. Bij elke vraag is precies één van de vijf antwoorden juist. Geef op het antwoordformulier duidelijk jouw keuze aan, door per
Nadere informatieGezond thema: DE HUISARTS
Gezond thema: DE HUISARTS 1. Wat gaan we doen? Praten over de huisarts en wat de huisarts doet. Nieuwe woorden leren over de huisarts. Het gesprek met de huisarts oefenen. 2. Wat vind ik van? Als je een-op-een
Nadere informatieSchrijfopdracht 6 Hoe maak je een gebruiksvoorwerp?
Leerlingenboekje les 7 en 8 Naam. Schrijfopdracht 6 Hoe maak je een gebruiksvoorwerp? Groep 8 Schrijven met peerresponse Tekst: M. Hoogeveen Illustraties: S. Loenen SLO, 2018 1 Waarover gaan de lessen?
Nadere informatiegroep 5/6 Thema: Water groep 1/2 groep 3/4 groep 7/8
groep 5/6 Thema: Water groep 1/2 groep 3/4 groep 7/8 LEERKRACHTENKAART 1 thema: Water Wie ontwerpt de mooiste brug? OMSCHRIJVING: De leerlingen ontwerpen en bouwen een beweegbare brug over water voor voetgangers
Nadere informatieChecklist Sollicitatiebrief schrijven 2F - handleiding
Checklist Sollicitatiebrief schrijven 2F - handleiding Inleiding De checklist Sollicitatiebrief schrijven 2F is ontwikkeld voor leerlingen die moeten leren schrijven op 2F. In deze handleiding wordt toegelicht
Nadere informatieBrug van papier. Lesblad voor de leerling. Materiaal dat nodig is 200 velletjes papier (A4, 80 grams) Plakband Meetlat of meetlint
Groep 3 en 4 Brug van papier 2 tot 4 kinderen Lesblad voor de leerling Materiaal dat nodig is 200 velletjes papier (A4, 80 grams) Plakband Meetlat of meetlint En verder nog Plaatjes met voorbeelden van
Nadere informatieAuditieve oefeningen bij het thema: Barbapapa
Auditieve oefeningen bij het thema: Barbapapa Boek van de week: 1. Barbapapa boeken allerlei 2. Met Barbapapa de wereld rond Verhaalbegrip: Bij elk boek stel ik de volgende vragen: Wat staat er op de voorkant
Nadere informatieIn de klas aan verstaanbaarheid werken
In de klas aan verstaanbaarheid werken Spreek Beter I. Hoe kunnen we in de klas effectief aan de verstaanbaarheid werken? Vraag u als docent eens af hoe het eigenlijk gesteld is met de verstaanbaarheid
Nadere informatie