Vroeger kan ik nu zien

Transcriptie

1 Thema 7 Vroeger kan ik nu zien Oriëntatie op thema 7 Verkenning van het thema Doelen 1 De kinderen zijn bereid om aan de hand van een fotoreeks hun ouders of grootouders te bevragen over het dagelijkse leven in het midden van de vorige eeuw. 2 De kinderen kunnen met de hulp van de ouders of grootouders hun stamboom tot twee generaties terug reconstrueren. 3 De kinderen kunnen het geboortejaar van verschillende personen op de eeuwband aanduiden. 4 De kinderen kunnen aan de hand van een kleine enquête hun mening over het verleden geven. 5 De kinderen kunnen een vaststelling koppelen aan een foto en nadien hun keuze verantwoorden. 6 De kinderen tonen een zekere interesse voor de historische ontwikkeling van verschillende maatschappelijke aspecten uit de eigen leefwereld. 7 De kinderen kennen vooraf de belangrijkste onderwerpen en doelen van dit thema.

2 Activiteit 1 Doelen Oma en opa op bezoek Deel A De voorbereiding 1 De kinderen kunnen zelfstandig een vraag bedenken die ze willen stellen aan een oma of opa op bezoek in de klas. 2 De kinderen kunnen samen met de leerkracht een selectie uit zelfbedachte vragen maken en een vragenreeks voor een interview samenstellen. 3 De kinderen kunnen een originele bedanking voor de oma en opa bedenken en uitwerken. 4 De kinderen zijn nieuwsgierig naar de historische ontwikkeling van voorwerpen en maatschappelijke verschijnselen. Deel B 5 De kinderen kunnen zelfstandig een vooraf voorbereide vraag aan een volwassene stellen. 6 De kinderen tonen zich bereid om zich aan de gemaakte afspraken te houden. 7 De kinderen genieten van het verhaal van de grootouders en kunnen hun waardering tonen door hen origineel en passend te bedanken. Deel C 8 De kinderen kunnen hun ervaringen en reacties omtrent een getuigenis in de klas verwoorden. 9 De kinderen zien in dat mensen, objecten, maatschappelijke structuren en opvattingen evolueren in de tijd en kunnen dat aantonen door foto s te koppelen aan de juiste periode of het juiste jaartal. 10 De kinderen kunnen samen met een partner een afgelijnde taak afwerken.

3 Activiteit 2 Historische littekens in Eigengem en in onze gemeente Doelen 1 De kinderen weten wat een historisch litteken is en kunnen dat illustreren met voorbeelden uit... - een fictieve gemeente; - de eigen gemeente. 2 De kinderen zien in dat hun leefomgeving evolueerde in de tijd door overblijfselen van vroeger op te sporen en te situeren in de tijd en in de ruimte. 3 De kinderen kunnen gegevens situeren op een kaart met behulp van een legende en een rooster. 4 De kinderen kunnen jaartallen aanduiden op de eeuwband. 5 De kinderen kunnen hun voorkeur voor iets uit het verleden verantwoorden. 6 De kinderen tonen belangstelling voor de historische ontwikkeling van elementen uit hun leefomgeving. Activiteit 3 Vroeger is mooi, leuk en interessant Doelen 1 De kinderen weten dat... - mensen elementen uit het verleden koesteren; - mensen nieuwsgierig zijn naar het verleden; - mensen leren over en van het verleden; - mensen het verleden trachten te bewaren. 2 De kinderen kunnen gegeven voorbeelden linken aan deze algemene vaststellingen. 3 De kinderen kunnen aangeven of ze wel of niet akkoord gaan met een stelling over het verleden en kunnen hun keuze verantwoorden. 4 De kinderen tonen belangstelling voor het verleden en het heden, hier en elders.

4 Activiteit 4 Op bezoek in een museum of op historische leerwandeling in de eigen gemeente Doelen 1 De kinderen kunnen bij een bezoek aan een plaatselijk museum of tijdens een historische leerwandeling in de eigen gemeente... - met voorbeelden aantonen hoe gebruiksvoorwerpen, gebouwen... in de tijd evolueren; - vaststellen dat mensen nu andere gewoonten en gebruiken hebben dan vroeger; - vaststellen dat er nu producten zijn die er vroeger niet waren en omgekeerd; - vaststellen dat de evolutie van de techniek het leven van de mensen verandert. 2 De kinderen zijn nieuwsgierig naar sporen van het verleden in hun eigen omgeving en leefwereld. 3 De kinderen kunnen zich tijdens een leeruitstap aan de vooraf gemaakte afspraken houden. (facultatief) 4 De kinderen hanteren met de hulp van een volwassene een digitale fotocamera. Activiteit 5 Syntheseactiviteit thema 7 Doelen 1 De kinderen kunnen enkele begrippen, inzichten en vaardigheden aangebracht en geoefend in het voorbije thema, gebruiken, herhalen en/of toepassen in gewijzigde of andere contexten. 2 De kinderen kunnen daarbij in een lijst van mogelijkheden aanduiden wat zij in die opdrachten geleerd hebben. 3 De kinderen kunnen met een vastgelegde kleurencode aangeven van welke orde (kennen of kunnen) een doelstelling/leerinhoud uit het voorbije thema is. 4 De kinderen kunnen voor zichzelf bepalen in welke mate activiteiten uit het voorbije thema hen al dan niet hebben bevestigd of gewijzigd in hun zijn en leggen dat vast op een specifieke fiche.

5 Thema 8 In alle maten en gewichten Oriëntatie op thema 8 Verkenning van het thema Doelen 1 De kinderen kennen vooraf de belangrijkste onderwerpen en doelen van dit thema. Activiteit 1 2 De kinderen kunnen samen met een partner een spel spelen volgens de gemaakte regels en afspraken. 3 De kinderen ervaren dat er grote verscheidenheid is in de wereld van de mensen, de dieren en de planten en kunnen dat op hun niveau verwoorden. We zijn anders... maar nog veel meer gelijk Doelen 1 De kinderen weten dat... - mensen een grote verscheidenheid in uiterlijke en innerlijke kenmerken vertonen; - er tussen mensen veel innerlijke en uiterlijke gelijkenissen bestaan; en kunnen dat op hun niveau illustreren. 2 De kinderen weten dat verschillen tussen mensen verschillende oorzaken hebben (sekse, ontwikkelingsleeftijd, erfelijkheid...) en kunnen dat op hun niveau illustreren. 3 De kinderen weten dat er meer is dat mensen bindt dan hen scheidt en kunnen dat op hun niveau illustreren. 4 De kinderen kunnen de tekening van een ontwikkelingsfase koppelen aan het juiste jaartal op een eeuwband. 5 De kinderen durven in een groep voor hun mening uitkomen en kunnen die verwoorden.

6 Activiteit 2 Doelen Iedereen anders... en dan? Deel A 1 De kinderen weten dat uiterlijke kenmerken aanleiding kunnen geven tot pestgedrag en discriminatie en kunnen uitspraken daarover beoordelen. 2 De kinderen weten dat er mensen zijn die door een handicap niet over alle mogelijkheden beschikken en kunnen een uitspraak daarover beoordelen. 3 De kinderen kunnen en durven hun mening verwoorden in een kringgesprek. 4 De kinderen kunnen zich inleven in de gevoelens van een ander. 5 De kinderen kunnen in een kringgesprek enkele afspraken respecteren. Deel B 6 De kinderen kunnen een knutselwerk afwerken volgens een gegeven stappenplan. 7 De kinderen tonen zich bereid om in hun gedrag rekening te houden met de inzichten die zij in deze activiteit verwierven. Activiteit 3 Planten vergelijken Doelen 1 De kinderen kunnen enkele belangrijke delen van een boom en een bloem beschrijven en benoemen. 2 De kinderen kunnen duidelijke verschillen en gelijkenissen tussen twee planten herkennen en beschrijven. 3 De kinderen kunnen op basis van een zelfgekozen of een gegeven criterium plantengroepen vormen en kunnen die met eigen voorbeelden aanvullen. 4 De kinderen tonen bewondering voor de grote verscheidenheid in het plantenrijk.

7 Activiteit 4 Dieren vergelijken Doelen 1 De kinderen kunnen enkele belangrijke delen van een vis, een vogel, een insect en een zoogdier beschrijven en benoemen. 2 De kinderen kunnen duidelijke verschillen en gelijkenissen tussen twee dieren herkennen en beschrijven. 3 De kinderen kunnen op basis van een zelfgekozen of een gegeven criterium groepen van dieren vormen en kunnen die met eigen voorbeelden aanvullen. 4 De kinderen tonen bewondering voor de grote verscheidenheid in het dierenrijk. Activiteit 5 Alle maten en gewichten in het verkeer Doelen 1 De kinderen weten dat zij als voetganger of fietser een zwakke weggebruiker zijn en kunnen dat verklaren. 2 De kinderen weten dat zij als zwakke weggebruiker beter een afwachtende, defensieve houding aannemen en kunnen dat principe toepassen in gegeven situaties. 3 De kinderen tonen zich bereid om in het dagelijkse verkeer een defensieve houding aan te nemen. Activiteit 6 Syntheseactiviteit thema 8 Doelen 1 De kinderen kunnen enkele begrippen, inzichten en vaardigheden aangebracht en geoefend in het voorbije thema, gebruiken, herhalen en/of toepassen in gewijzigde of andere contexten. 2 De kinderen kunnen daarbij uit een lijst van mogelijkheden aanduiden wat zij in die opdrachten geleerd hebben. 3 De kinderen kunnen met een vastgelegde kleurencode aangeven van welke orde (kennen of kunnen) een doelstelling/leerinhoud uit het voorbije thema is. 4 De kinderen kunnen voor zichzelf bepalen in welke mate activiteiten uit het voorbije thema hen al dan niet hebben bevestigd of gewijzigd in hun zijn en leggen dat vast op een specifieke fiche.

8 Thema 9 Een fluitje van een cent Oriëntatie op thema 9 Verkenning van het thema Doelen 1 De kinderen kennen vooraf de belangrijkste onderwerpen en doelen van dit thema. 2 De kinderen kunnen in een reeks mogelijkheden hun voorkeur aankruisen en hun keuze verantwoorden. 3 De kinderen kunnen reflecteren over gespreksregels in groeps- en klassengesprekken. Activiteit 1 Gezond en verstandig kopen Doelen 1 De kinderen kennen de verschillende rubrieken van de voedseldriehoek, kunnen er voedingsproducten in ordenen en hun ordening verantwoorden. 2 De kinderen kunnen de voedseldriehoek gebruiken om een gezond ontbijt en een gezond middagmaal samen te stellen. 3 De kinderen kunnen rubrieken in verband met voeding aanvullen met producten die ze lusten en niet lusten. 4 De kinderen kunnen uitspraken over voeding beoordelen als waar of niet waar. 5 De kinderen kunnen in groep samenwerken. 6 De kinderen kunnen tijdens een groepswerk gespreksregels toepassen.

9 Activiteit 2 Een mond vol tanden Doelen 1 De kinderen kunnen en durven spontaan vertellen over hun ervaringen met tandpijn. 2 De kinderen kunnen in een kringgesprek vragen formuleren die ze aan de tandarts willen stellen. 3 De kinderen kunnen vragen stellen aan de tandarts en kunnen zich tijdens het bezoek beleefd en passend gedragen. 4 De kinderen kunnen controleren of alle vragen een passend antwoord kregen. 5 De kinderen kunnen informatie hanteren om enkele opdrachten af te werken. 6 De kinderen kunnen verwoorden op welke wijze zij de informatie hebben gebruikt om de opdrachten op te lossen of af te werken. Activiteit 3 De supermarkt van Eigengem Doelen 1 De kinderen kunnen een legende en een rooster gebruiken om een aantal zaken te situeren op een eenvoudige plattegrond of een kaartje. 2 De kinderen kunnen een plattegrond hanteren om de weg tussen twee plaatsen met straatnamen te beschrijven. 3 De kinderen kunnen de ligging van supermarkten op hun niveau beoordelen en hun oordeel argumenteren. 4 De kinderen kunnen aangeven in welke afdelingen of rekken van de supermarkten ze bepaalde producten vinden. 5 De kinderen kunnen de legende van een plattegrond van een supermarkt aanvullen. 6 De kinderen kunnen op een kaartje van de eigen gemeente de supermarkten situeren en de legende bij het kaartje aanvullen. 7 De kinderen kunnen met een partner samenwerken om een opdracht correct en binnen een afgesproken timing uit te voeren.

10 Activiteit 4 De kruidenierswinkel van Irma (1935) Doelen 1 De kinderen kunnen en durven spontaan spreken over voorwerpen van vroeger. 2 De kinderen kunnen jaartallen op de eeuwband aanduiden. 3 De kinderen kunnen van jaartallen aangeven tot welke eeuw ze behoren. 4 De kinderen kunnen een onvolledige vergelijking tussen een kruidenierswinkel van 1935 en een supermarkt van 2003 aanvullen. 5 De kinderen kunnen foto s rangschikken bij vroeger of nu. 6 De kinderen kunnen enkele uitspraken beoordelen en hun oordeel verantwoorden. 7 De kinderen kunnen zelfstandig een opdracht afwerken. Activiteit 5 Naar de supermarkt Doelen 1 De kinderen kunnen en durven in een gesprek hun mening zeggen en hun ervaringen verwoorden. 2 De kinderen kunnen zelfstandig inkopen doen in de supermarkt. 3 De kinderen kunnen gepast betalen en kunnen het kasticket controleren. 4 De kinderen kunnen hun gedrag op weg naar en in de supermarkt beoordelen. 5 De kinderen kunnen reflecteren over hun manier van boodschappen doen. 6 De kinderen kunnen met een partner samenwerken.

11 Activiteit 6 Lekkere tussendoortjes Doelen 1 De kinderen kunnen ingrediënten en keukengerei benoemen. 2 De kinderen kunnen een recept lezen en de volgorde van de verschillende handelingen aangeven. 3 De kinderen kunnen zelfstandig lekkere tussendoortjes klaarmaken. 4 De kinderen kunnen het belang van lekkere tussendoortjes verklaren. 5 De kinderen kunnen genieten van het proeven van de tussendoortjes. 6 De kinderen kunnen in groep een opdracht uitvoeren en afwerken. Activiteit 7 Syntheseactiviteit thema 9 Doelen 1 De kinderen kunnen enkele begrippen, inzichten en vaardigheden aangebracht en geoefend in het voorbije thema, gebruiken, herhalen en/of toepassen in gewijzigde of andere contexten. 2 De kinderen kunnen daarbij in een lijst van mogelijkheden aanduiden wat zij in die opdrachten geleerd hebben. 3 De kinderen kunnen met een vastgelegde kleurencode aangeven van welke orde (kennen of kunnen) een doelstelling/leerinhoud uit het voorbije thema is. 4 De kinderen kunnen voor zichzelf bepalen in welke mate activiteiten uit het voorbije thema hen al dan niet hebben bevestigd of gewijzigd in hun zijn en leggen dat vast op een specifieke fiche.

12 3de cursorische periode Activiteit 1 De eeuwband, vroeger en nu Doelen 1 De kinderen kunnen informatie op en onder de eeuwband correct interpreteren. 2 De kinderen kunnen de juiste tijdsaanduiding bij foto s markeren. 3 De kinderen kunnen informatie gebruiken om het juiste jaartal onder enkele foto s en op een eeuwband te noteren. 4 De kinderen kunnen uitspraken over vroeger en nu beoordelen als waar of niet waar. 5 De kinderen kunnen van een foto afleiden wat er vroeger anders was dan nu. 6 De kinderen kunnen met een partner enkele opdrachten afwerken binnen een opgegeven timing. Activiteit 2 Over de grenzen van Eigengem en onze gemeente Doelen 1 De kinderen kennen de begrippen gemeentegrens, deelgemeente en buurgemeente. 2 De kinderen kennen de deelgemeenten (hoogstens vijf) van de eigen gemeente. 3 De kinderen kunnen op de gemeentekaart één buurgemeente aanduiden en aflezen. 4 De kinderen kunnen een legende en een rooster bij een kaart gebruiken. 5 De kinderen kunnen de windstreken gebruiken om een kaart zowel in het horizontale als in het verticale vlak te oriënteren. 6 De kinderen kunnen de windstreken gebruiken om op een eenvoudige kaart een bepaalde plaats te situeren.

13 Activiteit 3 Ik ben een voetganger Doelen 1 De kinderen kennen op elk type openbare weg de wettelijke en veiligste plaatsen voor een voetganger. 2 De kinderen kennen de veiligste manieren en plaatsen om de openbare weg over te steken. 3 De kinderen kennen de betekenis van verkeersborden die belangrijk zijn voor voetgangers (C19, D9, D11, F49 en F51). 4 De kinderen weten dat de voetganger een zwakke weggebruiker is die vanuit een defensieve houding enkel voorrang neemt op andere weggebruikers wanneer dat én reglementair én veilig is. 5 De kinderen tonen zich bereid om hiermee rekening te houden in hun dagdagelijks verkeersgedrag. Activiteit 4 De winter is voorbij Doelen 1 De kinderen weten dat de winter begint op 21 december en eindigt op 20 maart. 2 De kinderen kunnen enkele verschijnselen in verband met mens en natuur (levend en niet-levend) ordenen als typerend voor de winter of niet. 3 De kinderen kunnen over uitspraken oordelen of ze passen bij de winter of niet.

14 Activiteit 5 Syntheseactiviteit 3de cursorische periode Doelen 1 De kinderen kunnen enkele begrippen, inzichten en vaardigheden aangebracht en geoefend in de voorbije cursorische periode, gebruiken, herhalen en/of toepassen in gewijzigde of andere contexten. 2 De kinderen kunnen daarbij in een lijst van mogelijkheden aanduiden wat zij in die opdrachten geleerd hebben. 3 De kinderen kunnen met een vastgelegde kleurencode aangeven van welke orde (kennen of kunnen) een doelstelling/leerinhoud uit de voorbije cursorische periode is. 4 De kinderen kunnen voor zichzelf bepalen in welke mate activiteiten uit de voorbije cursorische periode hen al dan niet hebben bevestigd of gewijzigd in hun zijn en leggen dat vast op een specifieke fiche. Thema 10 Vers groen Oriëntatie op thema 10 Verkenning van het thema Doelen 1 De kinderen kennen vooraf de belangrijkste onderwerpen en doelen van dit thema. 2 De kinderen kunnen zelfstandig een reeks opdrachten uitvoeren en een verklaring geven voor hun antwoorden. 3 De kinderen kunnen de begrippen siertuin, moestuin, speeltuin, kruidentuin en gemengde tuin met eigen woorden omschrijven. 4 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over het toepassen van de gespreksregels.

15 Activiteit 1 De moestuin van Romain Doelen 1 De kinderen kunnen vragen formuleren die ze tijdens een bezoek willen stellen. 2 De kinderen kunnen geboeid en geconcentreerd kijken naar demonstraties en luisteren naar een woordje uitleg. 3 De kinderen kunnen met het passende gereedschap een aantal handelingen uitvoeren in de moestuin. 4 De kinderen kunnen verklaren waarom een aantal handelingen in de moestuin worden uitgevoerd en kunnen die in de juiste volgorde plaatsen. 5 De kinderen kunnen een aantal gereedschappen benoemen en bij gegeven situaties bepalen welk gereedschap ze moeten gebruiken. 6 De kinderen kunnen bij een aantal gerechten een passende groente opgeven. 7 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over het verloop van het bezoek. 8 De kinderen kunnen met een partner een opdracht volledig en correct uitvoeren binnen een afgesproken timing. Activiteit 2 Zaaien en planten Doelen 1 De kinderen kunnen hun ervaringen met de moestuin verwoorden. 2 De kinderen kunnen werkzaamheden uit de moestuin beschrijven. 3 De kinderen kunnen demonstraties van zaaien en planten geboeid en geconcentreerd volgen en kunnen die met een informatieve tekst vergelijken. 4 De kinderen kunnen bij afbeeldingen de juiste begrippen noteren. 5 De kinderen kunnen uitspraken omtrent zaaien en planten beoordelen als waar of niet waar. 6 De kinderen kunnen tekeningen over de levenscyclus van een boon chronologisch ordenen. 7 De kinderen kunnen met een partner een opdracht afwerken.

16 Activiteit 3 Zaaien en planten: waar en wanneer? Doelen 1 De kinderen kunnen door gebruik te maken van de legende een zaaikalender aflezen en interpreteren. Activiteit 4 2 De kinderen kunnen vanuit een beschrijving en door het hanteren van de zaaikalender de juiste groente bepalen. 3 De kinderen kunnen vanuit een beschrijving van een groente de zaaikalender van deze groente aanvullen. 4 De kinderen kunnen de zaaikalenders gebruiken om een bepaalde groente te beschrijven. 5 De kinderen kunnen met een partner een opdracht afwerken. Tuinieren in de klas Doelen 1 De kinderen kunnen in groep afspraken maken en werkzaamheden verdelen. 2 De kinderen kunnen in groep een zaaibakje maken. 3 De kinderen kunnen een zaaikalender hanteren om op gepaste wijze te zaaien en te planten in het zaaibakje. 4 De kinderen tonen zich bereid om afspraken en opdrachten omtrent de zorg voor de plantjes en het opvolgen van de groei na te leven en uit te voeren. 5 De kinderen kunnen verklaren waarom een zaaibakje een alternatief kan zijn voor heel wat mensen. 6 De kinderen kunnen en durven hun mening geven over het resultaat van deze activiteit. 7 De kinderen kunnen in groep een opdracht correct uitvoeren.

17 Activiteit 5 Groenten op tafel Doelen 1 De kinderen kunnen hun ervaringen in verband met een restaurantbezoek of een feestmaaltijd verwoorden. 2 De kinderen kunnen een maaltijd van meerdere gangen omschrijven en kunnen bij de verschillende gangen een aantal passende voorbeelden geven. 3 De kinderen kunnen een stappenplan volgen om een gerecht te bereiden onder begeleiding. 4 De kinderen kunnen tijdens de bereiding een onderscheid maken tussen veilige en onveilige handelingen. 5 De kinderen kunnen in overleg met elkaar een aantal regels bedenken die dienst kunnen doen in het reglement van het schoolrestaurant. 6 De kinderen kunnen in groep een opdracht volledig en correct afwerken. 7 De kinderen genieten van een zelfbereid gerecht en van het proeven van niet-alledaagse groenten. Activiteit 6 Syntheseactiviteit thema 10 Doelen 1 De kinderen kunnen enkele begrippen, inzichten en vaardigheden aangebracht en geoefend in het voorbije thema, gebruiken, herhalen en/of toepassen in gewijzigde of andere contexten. 2 De kinderen kunnen daarbij in een lijst van mogelijkheden aanduiden wat zij in die opdrachten geleerd hebben. 3 De kinderen kunnen met een vastgelegde kleurencode aangeven van welke orde (kennen of kunnen) een doelstelling/leerinhoud uit het voorbije thema is. 4 De kinderen kunnen voor zichzelf bepalen in welke mate activiteiten uit het voorbije thema hen al dan niet hebben bevestigd of gewijzigd in hun zijn en leggen dat vast op een specifieke fiche.

18 Thema 11 Veranderlijk als het weer Oriëntatie op thema 11 Verkenning van het thema Doelen 1 De kinderen kennen vooraf de belangrijkste onderwerpen en doelen van dit thema. 2 De kinderen kennen 3 weerselementen (temperatuur, neerslag en bewolking) en kunnen die met eigen woorden omschrijven. 3 De kinderen kunnen de 3 weerselementen observeren, beschrijven en voorstellen met gegeven eenheden, termen en symbolen. 4 De kinderen kunnen onderling afspreken wie de dagelijkse weersobservatie uitvoert. 5 De kinderen kunnen en durven vrij associëren rond enkele tekeningen. 6 De kinderen kunnen voor zichzelf aangeven in welke mate ze het weer van de dag aangenaam vonden of niet. Activiteit 1 Het weer verandert Doelen 1 De kinderen kennen de namen en de volgorde van de seizoenen. 2 De kinderen weten dat de zon de motor is van het weer en de cyclus van de seizoenen en kunnen dat op hun niveau verwoorden. 3 De kinderen kennen enkele specifieke meteorologische kenmerken van de seizoenen en kunnen die ordenen in een gegeven schema. 4 De kinderen kunnen op basis van gegeven en verwerkte informatie uitspraken over de seizoenen beoordelen. 5 De kinderen kunnen aangeven welk seizoen zij verkiezen en kunnen hun keuze verantwoorden. 6 De kinderen kunnen samen met een partner een afgelijnde taak afwerken binnen een bepaalde timing.

19 Activiteit 2 Planten en dieren veranderen mee met de seizoenen Doelen 1 De kinderen kennen de namen van de seizoenen en kunnen die in volgorde opsommen. 2 De kinderen weten dat planten en dieren de invloed van de seizoenen ondergaan en kunnen deze cyclus illustreren met voorbeelden. 3 De kinderen kennen enkele typische, seizoensgebonden aspecten van de dieren- en plantenwereld en kunnen daarvan voorbeelden geven op hun niveau. 4 De kinderen kunnen samen met een partner een afgelijnde taak afwerken binnen een bepaalde timing. 5 De kinderen kunnen hun bewondering tonen voor de natuur. Activiteit 3 Wij veranderen ook Doelen 1 De kinderen weten dat de cyclus van de seizoenen invloed heeft op mensen en hun manier van leven en kunnen dat illustreren. 2 De kinderen kunnen concreet beschrijven wat ze voelen in een concrete situatie. 3 De kinderen kunnen gevoelens bij zichzelf en anderen herkennen en beschrijven. 4 De kinderen weten dat het weer een invloed kan hebben op het gemoed van mensen en kunnen dat illustreren. 5 De kinderen kunnen en durven over hun gevoelens praten. 6 De kinderen kunnen met een partner een spel spelen.

20 Activiteit 4 Het weer en het verkeer Doelen 1 De kinderen weten dat de weersomstandigheden en de wisseling tussen dag en nacht een invloed hebben op het verkeer en kunnen dat op hun niveau illustreren. 2 De kinderen kunnen aangeven hoe ze zich in het verkeer als voetganger of fietser moeten aanpassen aan de weersomstandigheden en de duisternis en zijn bereid dat te doen in het dagelijkse verkeer. Activiteit 5 Syntheseactiviteit thema 11 Doelen 1 De kinderen kunnen enkele begrippen, inzichten en vaardigheden aangebracht en geoefend in het voorbije thema, gebruiken, herhalen en/of toepassen in gewijzigde of andere contexten. 2 De kinderen kunnen daarbij in een lijst van mogelijkheden aanduiden wat zij in die opdrachten geleerd hebben. 3 De kinderen kunnen met een vastgelegde kleurencode aangeven van welke orde (kennen of kunnen) een doelstelling/leerinhoud uit het voorbije thema is. 4 De kinderen kunnen eigen weersobservaties inventariseren en kunnen daar op hun niveau enkele eenvoudige conclusies aan vastknopen. 5 De kinderen kunnen voor zichzelf bepalen in welke mate activiteiten uit het voorbije thema hen al dan niet hebben bevestigd of gewijzigd in hun zijn en leggen dat vast op een specifieke fiche.

21 Thema 12 Vaarwel Oriëntatie op thema 12 Verkenning van het thema Doelen 1 De kinderen kennen vooraf de belangrijkste onderwerpen en doelen van dit thema. 2 De kinderen kunnen in een reeks van vier foto s de foto aanduiden die bij een tekst past. 3 De kinderen kunnen informatie halen uit een tekst en kunnen op de eigen ervaringen steunen om vragen te beantwoorden. 4 De kinderen kunnen verslag uitbrengen voor de hele klas. 5 De kinderen kunnen reageren op antwoorden en kunnen die passend aanvullen. 6 De kinderen kunnen samenwerken met een partner en kunnen een opdracht volledig afwerken. Activiteit 1 Tot straks... Tot ziens... Misschien tot ziens... Doelen 1 De kinderen kunnen en durven vanuit hun ervaringen vertellen over gevoelens. 2 De kinderen kunnen en durven over gevoelens praten. 3 De kinderen kunnen met voorbeelden aantonen dat hun gedrag en hun gevoelens situatiegebonden zijn. 4 De kinderen kunnen in een reeks gevoelens deze aanduiden die volgens hen passen bij een gegeven situatie. 5 De kinderen kunnen aangeven welke gevoelens bepaalde personen hebben bij een gegeven situatie. 6 De kinderen kunnen met een partner een afscheidstafereel uitbeelden in een rollenspel. 7 De kinderen kunnen bij het lezen van een gedicht verwoorden wat ze voelen en waaraan ze denken.

22 Activiteit 2 Het ga je goed! Doelen 1 De kinderen kunnen vaststellen en met voorbeelden illustreren dat mensen soms bewust kiezen om voor een lange periode of definitief afscheid te nemen. Activiteit 3 2 De kinderen kunnen beschrijven en verwoorden wat anderen en zijzelf voelen in concrete situaties. 3 De kinderen kunnen in concrete situaties tegenstrijdige gevoelens herkennen en verwoorden. 4 De kinderen kunnen aangeven of zij al dan niet akkoord gaan met gegeven uitspraken en kunnen hun keuze verantwoorden. 5 De kinderen kunnen de gevoelens uitgedrukt in een gedicht herkennen, beschrijven en verwoorden. Afscheid nemen kan pijn doen Doelen 1 De kinderen kunnen geboeid luisteren naar een verhaal en kunnen nadien vragen over dat verhaal beantwoorden. 2 De kinderen kunnen beschrijven en vertellen hoe zij zich voelen in bepaalde situaties. 3 De kinderen kunnen en durven bedenkingen formuleren bij pijnlijke momenten in het leven. 4 De kinderen kunnen hun gevoelens vergelijken met die van anderen. 5 De kinderen kunnen vaststellen en met voorbeelden aantonen dat hun levensverhaal mee bepaald wordt door het levensverhaal van anderen. 6 De kinderen kunnen gevoelens van anderen aanvaarden en begrijpen. 7 De kinderen kunnen gevoelens in een gedicht herkennen en met hun eigen woorden beschrijven.

23 Activiteit 4 Afscheid nemen kan een feest zijn Doelen 1 De kinderen kunnen in groep een planning voor een afscheidsfeest opmaken. 2 De kinderen kunnen in groep enkele eenvoudige toastjes klaarmaken, de klas versieren, gezelschapsspelen spelen en zorgen voor achtergrondmuziek. 3 De kinderen kunnen genieten van een afscheidsfeest. 4 De kinderen kunnen het positieve van een klasvriend beschrijven en verwoorden. Activiteit 5 Syntheseactiviteit thema 12 Doelen 1 De kinderen kunnen enkele begrippen, inzichten en vaardigheden aangebracht en geoefend in het voorbije thema, gebruiken, herhalen en/of toepassen in gewijzigde of andere contexten. 2 De kinderen kunnen daarbij in een lijst van mogelijkheden aanduiden wat zij in die opdrachten geleerd hebben. 3 De kinderen kunnen met een vastgelegde kleurencode aangeven van welke orde (kennen of kunnen) een doelstelling/leerinhoud uit het voorbije thema is. 4 De kinderen kunnen voor zichzelf bepalen in welke mate activiteiten uit het voorbije thema hen al dan niet hebben bevestigd of gewijzigd in hun zijn en leggen dat vast op een specifieke fiche.

24 4de cursorische periode Activiteit 1 Ieder zijn verhaal Doelen 1 De kinderen kunnen informatie op en onder de eeuwband correct interpreteren. 2 De kinderen kunnen een vergelijking tussen en aanvullen. 3 De kinderen kunnen cijfers van foto s op de juiste plaats onder de eeuwband plaatsen. 4 De kinderen kunnen van uitspraken zeggen of ze passen in de tijd van de overgrootouders, de grootouders, de ouders of in de tijd van nu. 5 De kinderen kunnen van een foto afleiden wat er vroeger anders was dan nu. 6 De kinderen kunnen met een partner enkele opdrachten afwerken. Activiteit 2 Vaarwel aan Eigengem en aan onze gemeente Doelen 1 De kinderen kennen de deelgemeenten (hoogstens vijf) en één buurgemeente van de eigen gemeente. 2 De kinderen kunnen op een kaart de andere buurgemeenten aanwijzen en benoemen. 3 De kinderen kunnen een legende, het rooster en de windroos gebruiken om plaatsen te situeren of op te zoeken op een eenvoudige, hen vertrouwde kaart. 4 De kinderen kunnen met gebruik van de legende, het rooster of de windroos zelf een zoekopdracht verzinnen.

25 Activiteit 3 Ik ben een fietser Doelen 1 De kinderen weten op welke plaats van de openbare weg zij veilig moeten en kunnen fietsen. 2 De kinderen kennen de betekenis van enkele belangrijke verkeersborden (D7, D9, D11, B1, B5, C1, C3, F14) en wegmarkeringen voor fietsers. 3 De kinderen tonen zich bereid om in hun eigen verkeersgedrag rekening te houden met wettelijke afspraken en tips die hun fietsveiligheid verhogen. Activiteit 4 Syntheseactiviteit 4de cursorische periode Doelen 1 De kinderen kunnen enkele begrippen, inzichten en vaardigheden aangebracht en geoefend in de voorbije cursorische periode, gebruiken, herhalen en/of toepassen in gewijzigde of andere contexten. 2 De kinderen kunnen daarbij in een lijst van mogelijkheden aanduiden wat zij in die opdrachten geleerd hebben. 3 De kinderen kunnen met een vastgelegde kleurencode aangeven van welke orde (kennen of kunnen) een doelstelling/leerinhoud uit de voorbije cursorische periode is. 4 De kinderen kunnen voor zichzelf bepalen in welke mate activiteiten uit de voorbije cursorische periode hen al dan niet hebben bevestigd of gewijzigd in hun zijn en leggen dat vast op een specifieke fiche.