Gemeente Oosterzele Bermbeheerplan Deel 1: Bermtypes & maaischema's

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Gemeente Oosterzele Bermbeheerplan Deel 1: Bermtypes & maaischema's"

Transcriptie

1 Gemeente Oosterzele Bermbeheerplan Deel 1: Bermtypes & maaischema's Provinciebestuur Oost-Vlaanderen dienst Milieubeleidsplanning, - ondersteuning en Natuurontwikkeling

2 Inhoudsopgave 1 Geografische situering Aanleiding en doelstellingen Aanleiding Belang van een geschikt beheer Werkwijze Voorbereidend werk Inventarisatie Verwerking van de gegegens Evaluatie en monitoring Beheerdoelstellingen Bedreigingen en knelpunten Inzaaien van de berm met het aanpalende landbouwgewas Intensief maaibeheer Herbicidengebruik Storten van afval in de berm Sensibilisatie Beheeradvies Potentiële natuurwaarde Ontwerp Inzaaien van bermen Grazige vegetaties Houtachtige begroeiing Uitbreiding van houtkanten Belang van autochtone soorten Bermgrachten Ruigten Bestrijding van exoten Japanse duizendknoop (Fallopia japonica) Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) Reuzenbaslemien (Impatiens glandulifera) Inventarisatie Enkele bijzondere plantensoorten Fauna elementen Zwartkop (Sylvia atricapilla) Tjiftjaf (Phylloscopus collybita) Oranje Zandoogje (Pyronia tithonius) Resultaten Vegetatietypering Indeling in bermtypes Statistische verwerking... 42

3 9 Bespreking bermtypes in Oosterzele Type 1: Grazige vegetatie op zeer voedselrijke bodem Type 2: Grazige vegetatie op matig voedselrijke bodem Type 3: Grazige vegetatie op voedselarme bodem Type 4: Grazige vegetatie op verstoorde bodem Type 5: Ruigtevegetatie Type 6: Heidevegetatie Type 7: Houtachtige vegetatie Type 8: Door bos Type 9:Overgangstype tussen 1 en Type 11: Overgangstype tussen 2 en Overzicht van de maaischema's Beheerkaart 1: Maaibeheer zeer voedselrijke en verstoorde vegetaties Beheerkaart 2: Maaibeheer matig voedselrijke bermen, voedselarme bermen en overgangstypes Beheerkaart 3: Maaibeheer ruigtevegetatie, houtachtige vegetatie en door bos Maaitechniek en concrete tips Actueel gevoerd beheer Gefaseerd maaien Maaimaterieel Klepelmaaier Schijvenmaaier Maaibalk Maai-zuigcombinatie Afvalverwerking Voorkomen van bermmaaisel Verschralingsbeheer Aanplanten van houtachtige vegetatie Maaitechniek Begrazing Extensiever beheer Hergebruik van bermmaaisel Gebruik als veevoeder Vergisting Tussentijdse gecontroleerde opslag Hooien Inkuilen Verwerkingsmogelijkheden Compostering Conclusie Lijst afbeeldingen Lijst tabellen Literatuurlijst... 77

4 17 Bijlagen Bijlage I: Het bermbesluit Bijlage II: Omzendbrief van 4 juni 1987 betreffende bermbeheer door publiekrechtelijke rechtspersonen Bijlage III: Inventarisatieformulier Bijlage IV: Totale lijst van de waargenomen plantensoorten Bijlage VI: Oosterzele Twinspan eindtabel Bijlage VII: Topografische kaart Oosterzele Bijlage VIII: Bodemkaart Bijlage IX: Biologische waarderingskaart Overzichtskaart Bermen Oosterzele Maaibeheer kaart 1: Zeer voedselrijke en verstoorde bermen Maaibeheer Kaart 2: Matig voedselrijke bermen, voedselarme bermen en overgangstypes Maaibeheer kaart 3: Ruigtevegetatie, houtachtige vegetatie en door bos... 97

5 Inleiding De opmaak van een bermbeheerplan is één van de vele projecten die het provinciebestuur aanbiedt aan de gemeenten. Een actueel bermbeheerplan kan een uitstekende leidraad zijn voor een efficiënter en effectiever bermbeheer binnen de gemeente. Alle Oost- Vlaamse gemeenten kunnen beroep doen op de ondersteuning van de provincie Oost- Vlaanderen voor hun natuur- en milieubeleid. Voor wie extra steun op maat wil, is er het milieucontract. De natuur in Vlaanderen staat onder grote druk. Bermen wormen vaak nog de enige plaats in het landschap waar wilde planten kunnen groeien. Door het gebruik van (kunst)meststoffen, depositie vanuit de lucht, de toename van het verkeer en door ophoging zijn schrale graslanden zeldzaam geworden en buiten de reservaten bijna enkel nog in bermen terug te vinden (Ovam, 2003). Naarmate de kwantiteit en vaak ook de kwaliteit van het achterland afneemt, neemt de landschapsecologische en natuurbehoudsfunctie van de bermen toe (Ovam, 2003). In Vlaanderen is de oppervlakte van de wegbermen groter dan de oppervlakte van alle natuurreservaten samen. Ze vormen vaak de enige extensief beheerde zone in het omringende landschap (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996). Het is ten zeerste van belang dat bermen de nodige bescherming krijgen. Een natuurgericht beheer op basis van natuurgebieden is onvoldoende om het overleven van soorten te garanderen. Er moet dan ook aan natuurontwikkeling gedaan worden buiten de reservaten. De verhoging van de soortenrijkdom (biodiversiteit) in zowel flora en fauna staat in het ecologisch beheer centraal. Ecologisch bermbeheer kan sterk bijdragen tot het natuurbehoud en de instandhouding van veel wilde planten en dieren. In woon- en landbouwgebieden is er vaak geen ongebruikte plaats meer om wilde planten spontaan te laten groeien en de bijbehorende fauna te laten overleven. Bermen vormen voor hen vaak de laatste uitwijkplaats. Door de talrijke overige functies, kunnen bermen zich nog zelden ontwikkelen tot stabiele milieus (Ovam, 2003). - Bochten aan kruispunten overzichtelijk houden; - Parkeermogelijkheid bieden in noodsituaties; - Opslagruimte voor materiaal en apparatuurbij raparaties van de wegverharding; - Opvang en afvoer van water en sneeuw afkomstig van de wegverharding; - Structurele steun van de weg, bodemerosie reduceren; - Bergen van (ondergrondse) kabels, leidingen en buizen; - Bieden van plaats aan wegmeubilair als verkeersborden en lantaarnpalen. Het bermbesluit heeft tot doel om door een verschraling van de bermen concurrentieverhoudingen te wijzigen, waardoor een meer gevarieerde fauna en flora kan ontstaan. De bermen krijgen hierdoor een ecologische meerwaarde. Ecologisch bermbeheer heeft niet alleen een positieve invloed op de ecologische kwaliteit van de berm, sommige beheervormen kunnen in belangrijke mate bijdragen tot een beperking van de onderhoudskosten en de hoeveelheid maaisel. Met een goed bermbeheer kan de esthetische kwaliteit, de soortenrijkdom en de zeldzaamheidswaarde van de bermen aanzienlijk verbeterd worden.

6 1 Geografische situering Oosterzele is een gemeente ten zuiden van het centrum van de provincie Oost- Vlaanderen. De gemeente situeert zich op ongeveer 15 km ten zuiden van het grootstedelijk gebied Gent en ten zuiden van de E40. De gemeente ligt in de driehoek gevormd door de stad Gent, de stad Zottegem en de gemeente Wetteren (Ruimtelijk structuurplan Oosterzele, 2010). De gemeente Oosterzele grenst aan volgende gemeenten: Melle; Wetteren; Sint-Lievens-Houtem; Zottegem; Gavere; Merelbeke. De vrij gunstige ligging op de as van de N42, die de verbinding geeft tussen de E40- Zottegem-Wallonië en de spoorlijn Gent-Zottegem, maakt dat de gemeente tot de forenzenwoonzone van Gent en Zottegem behoort (Ruimtelijk structuurplan Oosterzele, 2010). Figuur 1: Situering gemeente Oosterzele Oosterzele is volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen gelegen in het buitengebied; Het gebied waar een dynamische en duurzame ontwikkeling wordt gegarandeerd zonder het functioneren van de structuurbepalende functies van het buitengebied (landbouw, natuur, bos, wonen en werken op het niveau van het buitengebied) aan te tasten. De spoorlijn Gent - Zottegem en de N42 vormen twee belangrijke noord-zuid verkeersassen in de gemeente. De huidige gemeente Oosterzele ontstond bij de fusie van steden en gemeenten in 1977 uit de samenvoeging van de voormalige gemeenten Balegem, Gijzenzele, Landskouter, Moortsele, Oosterzele en Scheldewindeke (de huidige deelgemeenten). De gemeente heeft een oppervlakte van 4357 ha (Provinciaal Geografisch Informatiesysteem) en heeft inwoners (telling bevolkingsregister van ). De bevolkingsdichtheid bedraagt ongeveer 301 inwoners/km². Geografische situering 1

7 Figuur 2: Topografische kaart Oosterzele en omgeving Geografische situering 2

8 2 Aanleiding en doelstellingen 2.1 Aanleiding De aanleiding voor het toegenomen belang van ecologisch bermbeheer is het door het Vlaamse gewest uitgevaardigd Bermbesluit. Het Besluit werd op 27 juni 1984 uitgevaardigd om de sterke ecologische achteruitgang van wegbermen tegen te gaan en op die manier de ecologische waarde van deze groene linten te verhogen. Enkele belangrijke aspecten in het Bermbesluit zijn de maaidata, het verplicht afvoeren van het maaisel en het verbod op het gebruik van pesticiden. Het Bermbesluit zorgde in de eerste plaats voor een bewustwording van de natuurwaarde van onze wegbermen. Ecologisch beheerde bermen zijn leefgebieden voor planten en dieren en vormen verbindingselementen tussen grote stukken natuur. De belangrijkste bepalingen van het Bermbesluit zijn dat de eerste maaibeurt pas vanaf 15 juni mag worden uitgevoerd, de tweede vanaf 15 september. Alle maaisel moet binnen de tien dagen worden afgevoerd. Het Bermbesluit wil een natuurvriendelijk bermbeheer stimuleren via een aangepast en periodiek maaibeheer met daartoe geschikt materieel. Dit beheer houdt in dat in functie van het behoud en/of de verhoging van de natuurwaarden over het algemeen een verschralend maaibeheer wordt gevoerd door de bermen oordeelkundig te maaien en het maaisel af te voeren, zodat de bermen opnieuw kunnen verschralen en dus soortenrijker worden. De voorgeschreven maaiperiode is evenwel niet steeds de beste en bovendien is het in de arbeidsintensieve zomerperiode niet altijd mogelijk om alle bermen binnen de toegestane termijn te maaien. Ook de vaak zeer grote hoeveelheden te verwerken bermmaaisel die op een zeer korte tijdspanne vrijkomen vormen voor veel gemeenten een struikelblok. Het Bermbesluit is van toepassing op alle terreinen, die zowel bestaan uit vlakke als hellende overgangszones tussen de eigenlijke weginfrastructuur en andere gebruiksterreinen en die beheerd worden door een publiekrechtelijk rechtspersoon. Via een goedgekeurd bermbeheerplan kan afgeweken worden van het bermbesluit en kunnen ecologisch minder interessante bermen op een ander tijdstip worden gemaaid. Op deze manier kan een extra inspanning geleverd worden aan de bermen met hoge potenties. Het doel bestaat erin de ecologische, de landschappelijke en de belevingswaarde van wegbermen te verhogen waarbij de verkeersveiligheid gegarandeerd blijft en waarbij de berm een meerwaarde biedt aan het ecologisch netwerk. Het maaien van bermen en taluds wordt echter niet verplicht door het bermbesluit. Door sommige locaties extensiever te gaan beheren worden andere biotopen bekomen met een eigen levensgemeenschap. Er komt bovendien minder maaisel vrij. De principes van het Bermbesluit kunnen echter ook gevolgd worden op plaatsen waar het eigenlijk niet van toepassing is (bebouwde kom). Aanleiding en doelstellingen 3

9 2.2 Belang van een geschikt beheer In Vlaanderen groeien ongeveer 800 soorten hogere planten en 100 soorten mossen en kortsmossen in wegbermen. Voor de hogere planten bedraagt dat ongeveer 62% van de totale flora (Zwaenepoel, 1998). Maar al te vaak is de oorspronkelijke biotoop van die soorten vernietigd en wordt de wegberm de nog enige resterende biotoop. Bloeiende planten zijn op hun beurt cruciaal voor veel soorten ongewervelden. Zo zijn bermen vaak het leefgebied en verbindingsgebied voor vlinders. Heel wat vlinders volgen lijnvormige structuren zoals bermen als ze zich buiten hun leefgebied verplaatsen. De wegberm betekent weliswaar vaak een refugium voor zeldzamere soorten, maar het optimum van die soorten moeten we meestal in hooilanden, bossen, heiden of duinen zoeken. Het feit dat deze biotopen in razendsnel tempo uit het landschap verdwijnen, maakt dat het beheer van bermen extra belangrijk wordt. Vaak is de oorspronkelijke biotoop van die soorten vernietigd en wordt de wegberm de enige resterende biotoop. Meer dan 50 soorten vinden we dan ook tegenwoordig nog bijna uitsluitend in bermen (Zwaenepoel, 1998). De oppervlakte natuurgebieden in de gemeente evanals in de rest van Vlaanderen is gering. Dit betekent dat heel wat soorten het moeten hebben van de wegbermen om zich in die gemeenten te handhaven. Het Bermbesluit bepaalt niet expliciet dat er gemaaid moet worden. Het bepaalt alleen dat een eventuele eerste maaibeurt niet voor 15 juni kan plaatsvinden, een tweede niet voor 15 september. Een gedifferentieerd maaibeheer binnen één en dezelfde berm komt flora en fauna ten goede. Vooral veel ongewervelden vereisen het voorkomen van verschillende vegetatiestructuren op korte afstand van elkaar, voor het vervullen van de verschillende stadia in hun levenssyclus. Door een doordacht (maai)beheer komen snel planten en diersoorten (terug) in wegbermen voor die er voordien geen plaats vonden. Door een verschralend beheer kan dominantie van hoogproductieve soorten zoals Grote brandnetel, Glanshaver en Fluitekruid worden teruggedrongen ten voordele van soorten als Reukgras, Veldlathyrus, Margriet, Sint-Janskruid, Ondanks het vitaal belang van natuur en de toegenomen aandacht ervoor, slagen we er onvoldoende in om de afname van natuurkwaliteit in ons leefmilieu een halt toe te roepen. Door middel van het maaisel af te voeren worden nutriënten weggenomen en vermindert de voedselrijkheid van de bodem. Hierdoor krijgen specifieke planten terug meer kans. Verschralen van de bodem is een werk van lange adem. Niet alleen door inspoeling van meststoffen uit vaak zwaar bemeste aanpalende landbouwpercelen, maar ook door de stikstofdepositie uit de lucht die jaarlijks meer dan 50 kg per hectare kan bedragen. Bij een natuurvriendelijk bermbeheer is een termijnplanning een absolute noodzaak om behoorlijke resultaten te kunnen verwachten. Volgens de ene bron kan de hoeveelheid biomassa met 10 % afnemen in een periode van 4 jaar (Zwaenepoel, 1993). Andere bronnen spreken van een massareductie van 30 % en 50 % in 5 jaar (De Wilde, et al., 2000). Door een consequent maaibeheer, namelijk maaien op het moment dat de meeste voedingsstoffen in de planten zitten én afvoer van het maaisel, worden grassen minder dominant en krijgen kruiden meer kansen. Op voorwaarde dat er zich geen andere storingen (met toevoer van nutriënten) voordoen, zal de biomassaproductie dalen totdat zich een vrij stabiele vegetatie heeft gevormd. Vooral de 1ste maaibeurt is verantwoordelijk voor het verschralend effect. De 2de Aanleiding en doelstellingen 4

10 maaibeurt is van groot belang voor een gunstige vegetatiestructuur. Door het maaien en de afvoer van het maaisel ontstaan openingen in de vegetatie met een grotere lichtinval, waar kiemplantjes van minder competitieve soorten zich kunnen vestigen. Een soorten- en structuurrijke vegetatie levert de ideale combinatie om de hoogste faunavariatie te bewerkstelligen. Wanneer een grasland in het voorjaar wordt gemaaid, krijgen bepaalde plantensoorten meer kans dan wanneer gemaaid wordt in de volle zomer. Is veel bloei gewenst in het voorjaar of in de nazomer, dan zal een ander maaitijdstip meer geschikt zijn. Tabel 1: Overzicht van enkele voorjaars- en zomerbloeiers Voorjaarbloeiers Margriet Scherpe boterbloem Smalle weegbree Grote ereprijs Klein Kaasjeskruid Klein streepzaad Gewone veldsla Grote Klaproos Zomerbloeiers Knoopkruid Avondkoekoeksbloem Grote tijm Rapunzelklokje Sint-janskruid Boerenwormkruid Gewoon duizendblad Wilde peen Bermen zijn er in allerlei vormen, zowel brede, hellende, natte als droge bermen komen voor. Deze sterk variërende milieus herbergen elk specifieke plantengemeenschappen die in het omringende intensief beheerde landbouwlandschap vaak geen enkele kans meer krijgen. In de berm aangeplante houtachtige plantensoorten kunnen belangrijke verbindingsassen vormen. Op termijn kunnen ze de kostprijs van bermbeheer reduceren. Een uitbreiding van houtkanten met vruchtdragende soorten kan het areaal van een aantal bosbewonende soorten vergroten. Bermvegetaties kunnen bovendien ook bijdragen aan het beschermen van de bodem tegen erosie. Een bermvegetatie kan dezelfde functie vervullen als een grasbufferstrook, waar afstromend water wordt afgeremd en beter infiltreert in de bodem. Figuur 3: Bij het ontbreken van vegetatie is de bodem zeer sterk onderhevig aan bodemerosie Aanleiding en doelstellingen 5

11 3 Werkwijze In 2012 werd door het gemeentebestuur van Oosterzele aan het provinciebestuur opdracht gegeven om een bermbeheerplan op te maken van de gemeentelijke bermen. Bij de opmaak van het bermbeheerplan werd een gestandaardiseerde methodiek gevolgd. De uitvoering van het project doorliep de volgende stappen: Voorbereidend werk; Inventarisatie; Verwerking van de gegevens; Evaluatie. Bij aanvang van het bermbeheerplan werden in samenspraak van de gemeente de te inventariseren straten uitgeselecteerd. Alle uitgeselecteerde wegen (± 100 kilometer) werden in de loop van het voorjaar 2012 geïnventariseerd. Een eerste inventarisatie gebeurde in de periode mei-juni. Bij de ecologisch interessante bermen werd een tweede inventarisatie uitgevoerd in september. 3.1 Voorbereidend werk Op basis van de informatie die verkregen werd van het gemeentebestuur van Oosterzele, de topografische kaart, de bodemkaart, de biologische waarderingskaart en de reliëfkaart werden de bermen gedigitaliseerd in de GIS software Arcview. Alle digitaal ingetekende bermen werden voorzien van een volgnummer. Aan ieder digitaal ingetekende berm werd een databestand gekoppeld met de gegevens die opgenomen werden tijdens de inventarisatie. 3.2 Inventarisatie Tijdens de inventarisatierondes werden alle bermen in Oosterzele aan een terreinbezoek onderworpen. De in de berm voorkomende plantensoorten werden gedetermineerd en genoteerd. Algemene kenmerken en opmerkingen werden bijgehouden aan de hand van een hiervoor opgesteld inventarisatieformulier. Deze inventarisatie omvatte de gehele breedte van de berm met inbegrip van de eventueel aanwezige bermgracht die de scheiding met de naastliggende (landbouw)gronden uitmaakt. Op basis van de actueel voorkomende soorten, de talrijkheid en de landschappelijke ligging van de berm wordt een bermtype toegekend. Per straatdeel werd een formulier ingevuld. Hierbij werd meestal uitgegaan van de straat als geheel, wat uiteraard niet altijd volledig overeenkomt met de reële situatie op terrein. In het kader van dit bermbeheerplan is het minder zinvol om nog meer in detail in te zoomen op deeltrajecten daar dit tot een praktisch onhaalbaar maaischema zou leiden. Meestal betrof een straatdeel dus de gehele straat. Op sommige plaatsen was de vegetatie binnen eenzelfde straat echter te verschillend om onder één beheer te vallen. Een straat liep dikwijls een stuk door bos, en een deel door akkerland. Deze twee delen kregen dan een aparte fiche, een verschillend bermtype en dus een ander beheer toegewezen. Bij de inventarisatie werd naast een uitvoerige soortenlijst, ook aandacht besteed aan eventuele opmerkingen m.b.t. de berm zoals hindernissen in de berm, sluikstorten, exoten in de houtkant, Bij de concrete uitwerking van het bermbeheerplan werd prioritair aandacht besteed aan de praktische haalbaarheid van het plan. Dit wil zeggen dat op Werkwijze 6

12 sommige plaatsen toegevingen werden gedaan naar beheer. Een straatdeel van het zeer voedselrijke type, met een smalle strook van het matig voedselrijke type, kreeg geen ander beheer toegewezen. Om een opdeling in types te maken is één enkele inventarisatie in het voorjaar meestal voldoende. Om echter een volledige soortenlijst te hebben, is minstens een tweede opname noodzakelijk. In het voorjaar zijn de meeste soorten reeds vegetatief aanwezig, maar om de minder algemene en dus belangrijkste soorten op naam te brengen is minstens ook de bloeiwijze noodzakelijk. Bij de inventarisatie werden 201 plantensoorten waargenomen in 159 straatdelen. Dit is slechts een momentopname waardoor kan verondersteld worden dat dit aantal in realiteit nog hoger ligt. Per bermstrook werd een fiche opgesteld, waarin volgende informatie werd genoteerd: Informatie over de weg: straatnaam, soort wegverharding, ligging; Informatie over de bermstrook: bermbreedte, breedte bermgracht, aantastingen, hindernissen, bijzondere waarnemingen, bomenrijen of houtkanten, aanpalend bodemgebruik; Informatie over het beheer: huidig beheer en eventueel reeds advies over toekomstig beheer; Informatie over fauna & flora: aantal waargenomen (planten)soorten per straatdeel met hun talrijkheid. De planteninventarisatie geeft aan wat de botanische waarde van de berm is. Bijna geen enkele berm heeft over de gehele lengte een uniforme breedte. Daarom werden bermbreedtes opgenomen volgens een indeling in klassen (van 0,5 tot >3 meter). De bermlengtes worden berekend op basis van de digitale gegevens. Door de bermlengte te vermenigvuldigen met de bermbreedte werd de maximaal te maaien oppervlakte berekend. Op veel plaatsen is de bermvegetatie onderworpen aan één of andere limiterende factor (gazonbeheer, herbicide, omploegen, ). Deze oppervlakte wordt ook opgenomen maar er wordt niet gemaaid en er komt geen maaisel vrij. De berekende oppervlakken moeten dan ook als indicatief beschouwd worden. Binnen deze opdracht was het onmogelijk om alle verharde oppervlakten zoals opritten en parkeerstroken uit te selecteren. De berekende oppervlakten zijn dus niet zondermeer bruikbaar in een bestek. Een berminventarisatie is uiteraard maar een momentopname waarbij de vegetatie op relatief korte tijd aanzienlijk kan veranderen. In principe is een beheer volgens het Bermbesluit verplicht op alle bermen, maar gezien vaak de soms beperkte kansrijkdom, de technische beperkingen en de kostprijs is het te verantwoorden voor een aantal bermen hiervan van af te wijken. 3.3 Verwerking van de gegegens Na de inventarisatie werd het geschikte beheer per type bepaald. Deze gegevens resulteren in een beheerkaart en werkplanning. De verhoging van de soortenrijkdom van zowel flora als fauna staat in het beheer centraal. Naast het verhogen van de natuurwaarde werd bij het formuleren van de beheervoorstellen steeds de technische (arbeidsvolume en werkplanning) en financiële consequenties indachtig gehouden. De botanische informatie werd bij sommige bermen ook aangevuld met enkele faunawaarnemingen. Op die manier kunnen de uiteindelijke beheeradviezen beter onderbouwd worden. Werkwijze 7

13 De uiteindelijke doelstelling is te komen tot een grotere ecologische waarde en diversiteit van de gemeentelijke bermen maar ook, waar mogelijk, tot economisering van het beheer (extensiever beheer, minder frequent maaien, e.d.). Voor het bermbeheer van de gemeente werd een database ontwikkeld. Per ingevoerd bermdeel werd een record opgeslagen. Aan de hand van de meest kenmerkende soorten en hun aantal, werd een bermtype toegekend. Achteraf kunnen bermen met gelijkaardige vegetaties geselecteerd worden. Uit die gelijke vegetaties kunnen dan maairoutes geëxtraheerd worden met eenzelfde beheervorm. De verkregen inventarisatiegegevens resulteerden in een typering van de bermvegetatie, de inschatting van de (potentiële) waarde en kansrijkdom van de bermen en in de opmaak van beheer- en inrichtingsplan voor deze bermen, dat aanvaardbaar en haalbaar is voor de beheerder. Hoewel er gestart wordt van de actuele soorten geeft dit samen met de randwaarde toch een goed beeld van de potenties van de bermen. Andere auteurs gebruiken indelingen met meer types (bv. Zwaenepoel (1998): 37 types). Deze indeling komt de praktische werkbaarheid echter niet ten goede. Indien toch gewenst, kan op basis van de uitvoerige soortenlijst met talrijkheid, dit alsnog detailleren. Voor de te maaien bermen werd per maaitijdstip een overzichtskaart opgesteld op een hanteerbare schaal met aanduiding van de te maaien bermdelen en de uit te voeren beheerhandelingen. De straten die doorheen akkergebieden lopen blijken in veel gevallen weinig tot geen waardevolle soorten te bevatten: omploegen van bermen, opvullen van sloten, herbicidengebruik, bodemerosie en bemesting hebben de meeste soorten uit het landschap laten verdwijnen. De bermtypen werden op een kaart, via een GIS verwerking met een kleurencode voorzien zodat op een overzichtelijke wijze direct kan afgelezen worden waar de diverse vegetatietypen zich situeren. 3.4 Evaluatie en monitoring Met dit bermbeheerplan is het de bedoeling om de natuurwaarden van de wegbermen te behouden, waar nodig te herstellen of verder te ontwikkelen. Beheeringrepen moeten uiteindelijk leiden tot een merkbare en meetbare verhoging van de natuurwaarden op basis van een botanische verscheidenheid. Om te kunnen inschatten of het beheer op termijn positieve effecten heeft is het van belang om dit te monitoren en een inventaris te hebben van de beginsituatie. Tijdens de eerste inventarisatieperiode werden straatdelen aangeduid die in aanmerking kwamen voor het leggen van een permanent kwadraat. Permanente kwadraten zijn afgebakende perceeltjes waarin de aanwezigheid en de bedekking van alle soorten in detail beschreven worden aan de hand van een specifiek daarvoor opgestelde schaal (Braun-Blanquet). In 10 van de uitgeselecteerde bermen, werd een proefvlak uitgezet. De proefvlakken hebben best een gelijke oppervlakte, maar door de sterk wisselende breedte van bermen is dit niet altijd mogelijk. Werkwijze 8

14 Figuur 4: Oosterzele Permanent kwadraat 8 (Scheurbroek) De proefvlakken zijn zo gekozen dat er een minimale randwerking is van verkeer of landbouwactiviteiten en dat ze het betreffende type goed vertegenwoordigen in de gemeente. De breedte van het proefvlak wordt steeds zo groot mogelijk genomen, waarbij voldoende afstand van de weg en eventuele hindernissen gehouden wordt om randinvloeden minimaal te houden. Te dicht bij de weg zou onrealistische resultaten opleveren door invloeden van het verkeer (strooizout, tredvegetatie, ), anderzijds zou mestinspoeling mee aan de oorzaak kunnen liggen van een onrealistische opname wanneer de proefvlakken te dicht tegen akkers of weilanden zouden liggen. Zowel de talrijkheid als de bedekkingsgraad van de verschillende plantensoorten wordt in rekening gebracht. Dit gebeurt door middel van de Braun-Blanquetschaal. Deze schaal houdt zowel rekening met het aantal individuen van een soort als met de bedekking. Met behulp van deze schaal zijn wijzigingen in de vegetatie goed te beschrijven. Tabel 2: Braun - Blanquet schaal Code Aantal individuen Bedekking r Zeer weinig < 5 % + Weinig < 5 % 1 Talrijk < 5 % 2m Zeer talrijk < 5 % 2a Willekeurig 5 12,5 % 2b Willekeurig 12,5 25 % 3 Willekeurig % 4 Willekeurig % 5 Willekeurig % De ligging en grootte van deze opnamepunten werd nauwkeurig beschreven en met GPS ingemeten. De vlakken hebben ook op het terrein steeds een zichtbaar referentiepunt zodat ze achteraf gemakkelijk ook zonder coördinaten teruggevonden kunnen worden. Van elk proefvlak werden diverse foto's genomen. Foto's van eenzelfde locatie en op een identiek moment in het jaar bieden een vlotte en efficiënte manier om de verschillen in algemeen uitzicht als bloeiaspect, hoogte van de vegetatie, evolutie van grote distel- en brandnetelhaarden vast te stellen. Werkwijze 9

15 Deze vegetatieopnamen laten toe in de toekomst een opvolging van het gevoerde beheer te voeren. In de loop van de tijd zal namelijk de bedekkingsgraad van de soorten wijzigen. Dit kan duiden op een positieve of een negatieve evolutie. Bij planten blijkt in het algemeen dat een verschraling veelal een interessantere vegetatie oplevert, met dien verstande dat er zeker ook met timing van maaibeurten moet rekening gehouden worden om de mogelijkheid tot zaadzetting van speciale soorten te verzekeren. Verschuift de bedekkingsgraad van de gunstige soorten in de goede richting, dan zit men op goede weg met het verschralingbeheer. Op basis van de resultaten kan het beheer eventueel worden bijgestuurd. Veel van de waargenomen patronen (toename of afname van zeldzame soorten, stijgen of dalen van soortenrijkdom, ) blijken contextspecifiek te zijn, wat impliceert dat resultaten uit één onderzoek of van één locatie niet zomaar te transponeren zijn naar andere studiegebieden of regio's (Desender, et.al., 2004). Door bijvoorbeeld elke twee à drie jaar deze opnameplaatsen terug te inventariseren, kan gemakkelijk de evolutie afgeleid worden. Het beheer kan dan indien noodzakelijk worden bijgestuurd. De resultaten van de proefvlakken zullen in een apart rapport worden afgeleverd (Deel 2: Permanente kwadraten). Werkwijze 10

16 4 Beheerdoelstellingen Per gemeente komen minstens 200 plantensoorten voor in bermen. Doordat tal van insecten en zoogdieren afhankelijk zijn van deze planten vormen bermen een zeer belangrijk te beschermen milieu. De verhoging van de soortenrijkdom, aantal individuen van zowel flora en fauna staat naast de verkeersveiligheid, de arbeidsspreiding en de verhoging van de landschappelijke waarden in het beheer centraal. Hoewel bij het opstellen van het beheerplan van de plantensamenstelling en de ingeschatte kansrijkdom van de berm werd vertrokken, werd bij het vastleggen van de beheersrichtlijnen eveneens rekening gehouden met fauna-elementen, in het bijzonder met insecten en kleine zoogdieren. Een van de doelstellingen van een ecologisch bermbeheer, is het brengen van meer structuurvariatie in een berm. Dit kan o.a. bereikt worden door gefaseerd te maaien. Het creëren van gedifferentieerde overgangsmilieus is enkel in brede bermen mogelijk. Overgangssituaties ontstaan in de regel door extensivering van het beheer naar de omliggende terreinen toe en door toepassing van verschillende beheersmethoden. Over het algemeen zijn de bermen smal tot zeer smal en is differentiatie onmogelijk. Wat wegbermen voor de fauna betekenen is minder duidelijk omdat specifiek onderzoek grotendeels ontbreekt (behalve voor dagvlinders en loopkevers). In ieder geval is duidelijk dat er een duidelijke relatie bestaat tussen de diversiteit van de bermflora en de fauna. Structuur in de vegetatie (zowel horizontaal als verticaal) blijkt een grotere invloed op de samenstelling van de fauna te hebben dan de soortensamenstelling (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996). De ecologische waarde van de bermen hangt hoofdzakelijk af van de omgevingsfactoren zoals grondsoort en vochtgehalte van de bodem, maar ook van de antropogene invloed. Door de steeds verder afnemende natuurwaarde van het achterliggende land, wordt de natuurfunctie van bermen alsmaar belangrijker. In wegbermen overleven nog heel wat soorten uit vochtige tot natte gras- en hooilanden, die een eeuw terug vrijwel alleen te vinden waren in de beek- en rivierdalen. Door de bemesting van de intensieve, moderne landbouw zijn deze echter vrijwel verdwenen. Een berm met een zeer productieve en soortenarme vegetatie wordt dikwijls benoemd als waardeloos. Er wordt bijgevolg ook vaak weinig aandacht aan geschonken. De soortensamenstelling is hier dikwijls laag, maar in een intensief agrarisch landschap vormen deze bermen vaak de enige extensief beheerde zone in het landschap. Ze vormen, vooral in de winter, vaak de enige wijkplaats voor fauna. Uit onderzoek blijkt bovendien dat er uit de berm een jaarlijkse herkolonisatie van de akker optreedt van predatoren, die bijdragen tot een natuurlijke plaagonderdrukking. Ook uit een vegetatief waardeloze berm. Op geschikte plaatsen kunnen houtachtige soorten worden aangeplant. Deze houtkanten hebben een hoge ecologische waarde, en kunnen op termijn de kosten van maaien reduceren. Bermen kunnen een corridorfunctie vervullen tussen de sterk versnipperde (natuur)gebieden. Een houtkant tussen twee bossen kan ervoor zorgen dat dieren zich vlot kunnen verplaatsen tussen de deelgebieden. Om de ongewervelden te beschermen is het aangewezen om jaarlijks maar één maal te maaien na eind september met afvoer van het maaisel, zoals dit gebeurt in natuurgebieden. Op bermen is dit wegens de zichtbaarheid zelden realiseerbaar, tenzij op Beheerdoelstellingen 11

17 verschraalde bermen van het matig voedselrijke type, of wanneer al een meter in juni kan gemaaid worden. Een andere doelstelling van het ecologisch beheer is om het aandeel bloeiende kruiden naar omhoog te trekken. Bloeiende planten zijn voor veel groepen ongewervelden cruciaal als voedselbron. Het spreekt voor zich dat windbestuivende soorten zoals de grassen hiervoor geen meerwaarde bieden. Enkele ingrepen kunnen bijdragen om de actueel minder waardevolle bermen meer kansen te geven: Zacht hellend profileren van de sloothellingen; Aanplanten van een houtkant of bomenrij; Niet langer deponeren van baggerslib op de bermen; Aanleggen van bijkomende bermgrachten; Sensibilisatie (herbicidengebruik of gazonbeheer vermijden); Exotenbestrijding; Externe invloeden beperken (meststofuitspoeling, slechte waterkwaliteit van de bermgracht, ). Door een consequent maaibeheer, namelijk maaien op het moment dat de meeste voedingstoffen in de planten zitten en afvoer van het maaisel, worden grassen minder dominant en krijgen kruiden meer kansen. Op voorwaarde dat er zich geen andere storingen (met toevoer van nutriënten) voordoen, zal de biomassaproductie dalen totdat zich een vrij stabiele vegetatie heeft gevormd. Vooral de 1 e maaibeurt blijkt verantwoordelijk te zijn voor het verschralend effect. De 2 e maaibeurt is van groot belang voor een gunstige vegetatiestructuur. Door het maaien en de afvoer van het maaisel ontstaan openingen in de vegetatie met een hogere lichtinval, waar kiemplantjes van minder competitieve soorten zich kunnen ontwikkelen. Door het grote aantal functies die wegbermen vervullen, kunnen in zich in de praktijk zelden echt stabiele vegetaties vormen die nodig zijn voor tal van kwetsbare soorten. Figuur 5: Het steile talud maakt de berm ontoegankelijk en beschermt de populatie Muizenoor & Grote tijm (Houtemstraat, Oosterzele) Beheerdoelstellingen 12

18 5 Bedreigingen en knelpunten Veel mensen zijn zich niet bewust van de ecologische functie die wegbermen vervullen. Ze bestempelen de wegberm vaak als slordig of beschouwen hem zelfs als een haard van onkruiden die zoveel mogelijk dienen bestreden te worden. Sensibilisatie is dan ook uitermate belangrijk. Tijdens de inventarisatierondes werden zeer veel knelpunten waargenomen die een waardevolle vegetatie hypothekeren. Het frequentste geval is zonder twijfel het gebruik van herbiciden. Daarnaast is het omploegen van de berm een vaak aangetroffen feit. Het resultaat van een ecologisch bermbeheer is op een korte termijn zichtbaar, op voorwaarde dat zich geen verstoringen voordoen. Het dumpen van (organisch) afval op de vegetatie kan waardevolle vegetaties vernietigen en woekerende soorten stimuleren waardoor vele jaren ecologisch beheer op korte tijd teniet gedaan wordt. De praktijk leert dat mits enige flexibiliteit, goede wil en een goede planning, toch een goed ecologisch beheer kan worden gevoerd en dat de meeste tegenargumenten gebaseerd zijn op onjuiste informatie en onwetendheid. De beperkte ecologische waarde van veel bermen is vooral te wijten aan: Aanvoer van meststoffen uit naastgelegen percelen via wind of afstromend regenwater; Storten van (organisch) afval in de berm; Ongunstig beheer (bv. gazonbeheer); Chemische en mechanische belasting door het verkeer; Aanplant van vreemde (houtachtige) gewassen (exoten); Verstoring van de vegetatie door bodembewerking; Totale destructie van de vegetatie door herbiciden of andere biociden; Aanleggen van verhardingen. Dikwijls komen meerdere problemen voor. Wordt de berm niet bespoten, voortijdig gemaaid of gebruikt als alternatieve parkeerplaats, dan is hij stortplaats voor allerhande afval. Goed begroeide stabiele bermen zijn zeer zeldzaam. Door hun beperkte breedte zijn bermen vaak sterk onderhevig aan externe factoren. Zo kan bijvoorbeeld door het uitwijken van verkeer de interessante vegetatie die, door jarenlang ecologisch beheer op de berm is ontstaan, op vrij korte tijd vernield worden. Het is dan ook wenselijk om negatieve externe factoren zoveel mogelijk te vermijden of te remediëren. Een betere wetgeving omtrent de bescherming van bermen is broodnodig. Ook zijn er duidelijke afspraken noodzakelijk over de breedte van de wegberm die aan een ecologisch bermbeheer zal onderworpen worden. Een maaischema dat consequent voor de hele berm geldt en door elke aanpalende grondgebruiker gerespecteerd wordt is zeer belangrijk voor het welslagen. Het aanleggen van bijkomende bermgrachten of het aanplanten van bomenrijen kan een belangrijke bijdrage leveren aan de bescherming van de bermvegetatie. Uiteraard is dit niet overal gewenst. 5.1 Inzaaien van de berm met het aanpalende landbouwgewas Dit probleem komt zeer frequent voor. De bermoppervlakte wordt integraal mee bewerkt en ingezaaid met het gewas. Waar een bermgracht als buffer ontbreekt, is het mee omploegen van de berm een zeer gewone activiteit. Vaak wordt deze oppervlakte zelfs mee behandeld met alle ingrepen op de akker (bemesting, bespuitingen, ). Bedreigingen en knelpunten 13

19 Figuur 6: Mee inzaaien van de bermoppervlakte is bij het ontbreken van een buffer een zeer gewone handeling geworden. Het spreekt voor zich dat er op deze manier geen waardevolle vegetatie kan ontwikkelen en zeldzame populaties op die manier op zeer korte tijd vernietigd worden. Het in cultuur nemen van openbaar domein kan niet worden getolereerd. In de wegcode staat bovendien vermeld dat je mede aansprakelijk kan worden gesteld als er zich een ongeval voordoet als gevolg van een hindernis (maïs die de zichtbaarheid hindert?). Tabel 3: Straatdelen waar grondbewerking tot tegen de weg werd waargenomen Straatnaam Straat Fichenummer Stuivenberg Boonakker 1408 Vijverhoek 1424 Gentweg 1427 Gravelos 1430 Uilhoek Wulgenstraat 1436 Mussestraat 1437 Schoolstraat Gijzenzelestraat 1448 Roosbroekstraat 1 & & 1468 Binnenweg 1472 Broek 1498 Diepestraat 1499 leeg Bracht 1 & & 1504 Heide 1505 Eke 1506 Duivelskapelweg 1509 Hettingen Leenstraat 1517 Boerenstraat Turkenhoek 1545 Frankenbos Bedreigingen en knelpunten 14

20 5.2 Intensief maaibeheer Gazonbeheer komt zeer vaak voor waar de berm grenst aan bebouwing of tuinen. Men spreekt van gazonbeheer indien minstens vier maal per jaar gemaaid wordt. Bij twee tot drie maal gehooide graslanden komen minstens 100 plantensoorten voor. Bij viermaal of meer loopt het soortenaantal terug tot niet meer dan 20 soorten (Abt, 1989). Specifieke soorten zullen verdwijnen en maaibestendige soorten (Madeliefje, Straatgras, ) krijgen de bovenhand. Met iedere plantensoort die (plaatselijk) uitsterft verdwijnen gemiddeld 10 diersoorten (Gilgen, 1983). Figuur 7: Gazonbeheer (4 maal maaien per jaar of meer) Het niet respecteren van de juiste maaidata zorgt vaak voor een sterke uitbreiding van de grasachtige soorten. Ten gevolge van een ongunstig beheer kan de biodiversiteit dus zeer snel teruglopen. De gevolgen hiervan kunnen rampzalig zijn en vaak niet op korte termijn merkbaar. Figuur 8: Laten liggen van het maaisel verstikt de onderliggende vegetatie Intensief maaibeheer (gazonbeheer) zonder gebruik te maken van meststoffen en biociden, en waarbij het maaisel telkens wordt verwijderd is echter steeds beter dan het gebruik van herbiciden. Tabel 4: Straatdelen waar gazonbeheer werd waargenomen Straatnaam Straatdeel Fichenummer Rooberg 1407 Ginstberg 1415 Kasteelstraat 1418 Bedreigingen en knelpunten 15

21 Tramstraat 1421 Boterhoek Watermolenstraat 1428 Langestraat 1444 Kleistraat 1449 Spiegel 1461 Lindenlaan 1464 Schaperstraat Houtemstraat Diepestraat 1499 Berg 1500 Terstraten 1514 Biermuur 1522 Houte Herbicidengebruik Het gemeentebestuur gebruikt geen bestrijdingsmiddelen in wegbermen, maar al te vaak neemt de bevolking het roer in eigen handen door een stuk van de bermvegetatie dood te spuiten. Dit heeft vaak als resultaat dat de ongewenste soorten nog toenemen. Vernietigen van distels met herbiciden wordt ondanks het bermbesluit nog steeds druk toegepast en gebruikt als excuus om grote delen van bermen met biociden te behandelen. Uit de literatuur blijkt echter dat bestrijden van distels perfect mogelijk is volgens de maaidata uit het bermbesluit. Het blijkt dat geen enkele inheemse distelsoort op die moment rijp zaad kan produceren (Zwaenepoel, 1998). Het nog steeds verplichte bestrijden van distels is eveneens een doorn in het oog van het natuurbehoud, omdat distels absoluut geen bedreiging meer vormen voor de landbouw. Bovendien worden bepaalde soorten vaak verward waardoor soms waardevolle planten bestreden worden (Kaardebol, Klitsoorten, Kompassla, ). Figuur 9: Onoordeelkundig gebruik van biociden leidt tot een verhoogde kans op resistentie Herbiciden hebben evident nefaste effecten op planten en dieren. De meest gebruikte producten zijn bijna steeds kankerverwekkend, mutageen of veroorzaken steriliteit. Het totaal verbieden van biociden in wegbermen door het bermbesluit is een meer dan logische beslissing (Zwaenepoel, 1998). Van zeer veel herbiciden blijven zeer lang Bedreigingen en knelpunten 16

22 residuen achter in de bodem. Deze producten spoelen gemakkelijk uit naar het grondwater. Bovendien worden de voorgeschreven dosering door particulieren vrijwel nooit gerespecteerd uit vrees dat de planten toch niet zouden afsterven. De nodige persoonlijke beschermmiddelen worden niet gedragen en vaak worden spuitresten gewoon in het oppervlaktewater geloosd. Dit gedrag leidt tot een verhoogde kans op resistentie en een nog hogere milieu-impact. Bovendien zijn verpakkingen vaak te groot waardoor producten jaren later, wanneer de actieve stoffen reeds lang niet meer erkend zijn, toch nog gebruikt worden. Het gebruik van totaalherbiciden zorgt door de successie die daarop volgt dat eenjarige storende onkruiden zich vestigen. Dit door de persistente aanwezigheid van de zaden in de bodem (Vogelmuur, Paarse dovenetel, Klein kruiskruid, ). Vaak zijn dit juist de soorten die men tracht te bestrijden. Een goed beheerde berm bevat zo goed als geen storende akkeronkruiden waarvan de zaden zich kunnen verspreiden. Soorten van stabiele bermen zoals Sint-janskruid, Knoopkruid of Vlasbekje zullen zich niet snel op akkers vestigen. Figuur 10: Gebruik van herbiciden op een ongunstig tijdstip (veel wind) geeft aanleiding tot drift in de berm Op sommige plaatsen domineren Heermoes, Lidrus en andere sporenplanten. Herbiciden werken dikwijls uitsluitend tegen een- of tweezaadlobbige soorten. Sporenplanten kunnen dan dikwijls dermate dominant worden dat het zeer lang duurt vooraleer er zich terug een goed ontwikkelde kruidengroei vestigt. Tabel 5: Straatdelen waar herbicidengebruik werd vastgesteld Straatnaam Straatdeel Fichenummer Stuivenberg Spoorwegwegel 1417 Vijverhoek 1424 Boterhoek Mussestraat 1437 Sint-Lievensstraat Hogeveld 1462 Dreef 1463 Roosbroekstraat Roosbroekstraat Heet 1469 Hauwsestraat 1475 Bedreigingen en knelpunten 17

23 Schaperstraat Berg 1500 Duivelskapelweg 1509 Hettingen Terstraten 1514 Bottelweg 1521 Biermuur 1522 Pontslag 1528 Morestraat Wijkschoolstraat Munckbos Storten van afval in de berm Het storten van afval geeft een vervuild straatbeeld en een ongekende milieu-impact. Het storten van organisch afval leidt tot nutriëntentoename en een toename van de ongewenste soorten. Vaak wordt de berm aanzien als (tijdelijke) opslagplaats voor allerhande materiaal. Op heel veel plaatsen wordt snoeihout, brandhout, afsluitingspalen of balen hooi in de berm gelegd. Deze plaatsen kunnen dan niet met de normale maaibeurten worden gemaaid. De vegetatie wordt hoger met als gevolg het gebruik van totaalherbiciden. Het storten van afval in de berm leidt tot een verregaande verruiging van de vegetatie en de dominantie van ongewenste soorten zoals Grote brandnetel (Urtica dioica), Rietgras (Phalaris arundinacea), Figuur 11: Storten van afval in de berm Slootbagger en achterlaten van maaisel heeft hetzelfde effect op de vegetatie. Particulieren proberen dikwijls woekeronkruiden zoals Grote brandnetel te bestrijden door er grasmaaisel op te deponeren, dit heeft echter het averechts effect. Bermen hebben vaak te kampen met een belangrijke hoeveelheid zwerfvuil. Sluikstorten gebeurt meestal op meer afgelegen plaatsen waar sociale controle ontbreekt. De aanwezigheid van zwerfvuil is bepalend voor de afvoermogelijkheid van het maaisel. Bermmaaisel komt noch als veevoeder, noch voor compostering in aanmerking wanneer het zwerfvuil bevat. Het gestorte afval kan bovendien schade veroorzaken aan maaimachines. Bedreigingen en knelpunten 18

24 Veelal betrof het gestorte afval snel afbreekbaar organisch materiaal (gazonmaaisel), maar dit afval zorgt wel voor een versnelde nutriëntenaanrijking en achteruitgang van de vegetatie. Sensibilisatie van de burger blijft nodig. Het is belangrijk om voor het maaien op te ruimen, om de hoeveelheid zwerfvuil in het maaisel te beperken. Zwerfvuil is milieubelastend. Allerlei oplosmiddelen, verven of oliën verspreiden zich in de omgeving. Ook resten van drukinkten van kranten, folders en verpakkingen komen na verloop van tijd in de bodem of het grondwater terecht. Opruimacties op het terrein, eventueel aangevuld met een scheiding bij de verwerker moeten voorkomen dat schade optreedt aan het materieel en dat een eindproduct ontstaat dat te verontreinigd is om een nuttige bestemming te krijgen. In bestekken voor het onderhoud van bermen kan worden opgenomen dat vlak voor de maaibeurt het zwerfvuil dient opgeruimd te worden. 5.5 Sensibilisatie Een goede communicatie is zeer belangrijk om tot een succesvol ecologisch bermbeheer te komen. Niet alleen moet er blijvend werk worden gemaakt van een goede kennisoverdracht onder alle bermbeheerders en andere betrokkenen, daarenboven is het belangrijk om blijvend te sensibiliseren naar het ruime publiek. Wanneer er gesproken wordt over wegbermen wordt vaak direct gezegd "onkruid". Planten in de berm hoeven geen dominerende soorten te zijn, met een aangepast beheer kunnen er gerust lage bloemrijke ecologisch waardevolle planten groeien die zich in de aanpalende percelen niet zullen uitbreiden en dus niet als onkruid hoeven bestempeld te worden. Vlinders vormen een goede soortengroep om een ecologisch beheer met succes over te brengen aan de bevolking. De soortendiversiteit en aantallen van dagvlinders in de bermen is erg laag. Bij de uitwerking van het bermbeheer zal er dan ook voor gezorgd worden dat het beheer vlindervriendelijk wordt gehouden (o.a. gefaseerd maaien). Door plantensoorten die waardplant vormen voor vlindersoorten te beschermen kan de populatie aan vlinders toenemen. Een bloemrijke berm kan enkel op voedselarme bodem, en dit kan uiteraard niet als extra maaisel of ander afval in de berm wordt gevoerd. Na verloop van tijd zal de vegetatie minder explosief groeien en minder hoog worden. De meeste knelpunten berusten op een onvoldoende onderbouwde sensibilisatie. Tien jaar ecologisch beheer kan worden tenietgedaan door één enkele maal herbicidengebruik. Vaak zijn brede en potentieel waardevolle bermen soortenarm door te vroeg maaien en het laten liggen van het maaisel. Door twee maal per jaar te maaien en het maaisel af te voeren wordt ernaar gestreefd de bermen te verschralen. Deze verschraling zal de soortenrijkdom van de vegetatie bevorderen, dominerende soorten doen verminderen en op termijn de biomassa doen dalen. In een aantal straten werd ook waargenomen dat particulieren overgaan tot het beplanten van de berm. Hiervoor worden vaak exoten gebruikt. Bedreigingen en knelpunten 19

25 Figuur 12: Wanneer de berm beplant wordt door de aanpalende grondeigenaar worden dikwijls exoten gebruikt In een aantal straten wordt de berm zelfs verhard met (half)gesloten verhardingen. Bij deze halfgesloten verhardingen wordt bovendien veelal gebruik gemaakt van herbiciden. Het gebruik van de omliggende gronden beïnvloedt mee de toestand van de berm. Bermen gelegen naast maïsakkers hebben vaak een hogere voedselaanrijding door uitspoeling. De bermen van vele wegen worden vernield doordat regelmatig wagens en landbouwvoertuigen naar de berm uitwijken. Dit leidt tot verdichting van de bodem. De bodem raakt bijgevolg volledig verdicht waardoor de waterafvoer in het gedrang komt met moddervorming tot gevolg. Vooral kleine landelijke wegen die als sluipweg worden gebruikt zijn hieraan sterk onderhevig. Dit mag geen aanleiding zijn tot het verbreden van de verharding, wel tot het sensibiliseren van de bevolking. Figuur 13: Op sommige plaatsen worden (half)gesloten verhardingen gelegd Ook het parkeren van voertuigen in de berm werkt nadelig op de bermvegetatie, vooral wanneer zich dit herhaaldelijk voordoet. Problematisch zijn de bermen die door particulieren worden beheerd. Deze bermen zijn (meestal) in woongebieden gelegen en zullen maar met veel moeite aan het particulier beheer kunnen onttrokken worden. Op beperktere schaal is het vroegtijdig maaien en laten liggen van het maaisel in landelijk gelegen bermen, een probleem. Bedreigingen en knelpunten 20

26 6 Beheeradvies De verhoging van de soortenrijkdom in zowel flora als fauna en de verhoging van de landschappelijke waarden staan in het beheer centraal. In dit plan werd zoveel als mogelijk getracht om een optimaal compromis te vinden tussen de graad aan verschraling, de bloei en de potenties voor fauna elementen zonder de verkeersveiligheid uit het oog te verliezen. Maaien of begrazen is noodzakelijk om de grazige vegetaties in stand te houden. Door maaien wordt kiemruimte geschapen voor kruiden en wordt dominantie van hoogproductieve soorten tegengegaan. Een hoog soortenaantal heeft ook een gunstige weerslag op de fauna. De maaidata uit het bermbesluit zijn gericht op het maximaal verschralen van de bodem. Voor fauna en flora zijn het echter niets steeds de meest geschikte perioden. Er wordt in een beheer dat zoveel als mogelijk gericht is op het verschralen van de bodem, te weinig rekening gehouden met de kolonisatie en instandhouding van specifieke soorten. Om deze soorten ook in de toekomst in de berm te kunnen behouden is het nodig dat deze planten in de berm zaad kunnen zetten en insecten eieren kunnen afzetten. Dit betekent dat het maaien van deze bermen dan ook noodgedwongen, ten vroegste begin juli een aanvang kan nemen en gefaseerd gemaaid dient te worden. De 15 juni en 15 september maaidata van het Bermbesluit steunen op de vaststelling dat het grootste aandeel van onze wegbermen zeer voedselrijk is. Deze maaidata zijn ideaal om de vegetatie minder ruig te maken, minder te doen produceren, grassen te doen afnemen ten voordele van kruiden. Dit is uiteraard heel wat, maar gaat voorbij aan het feit dat veruit de meeste bermplanten bloeien op 15 juni en dat de betere vegetaties of delicate soorten vaak andere maaidata vereisen (Zwanepoel, 1998). Bovendien wordt in de omzendbrief benadrukt dat de tweede maaibeurt in september eigenlijk optioneel is. Stikstofdepositie uit de lucht zorgt voor een continue aanrijking van de bermen. Om dit te compenseren, zou jaarlijks minstens eenmaal gemaaid moeten worden met afvoer van het maaisel. Dan blijft de voedingstoestand nog constant. Wil men echt verschralen, dan is een tweede maaibeurt noodzakelijk (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996). Omdat dieren vaak andere eisen stellen dan planten is het raadzaam om waar mogelijk hiermee rekening te houden. Dagvlinders zijn in dit verband een goed onderzochte diergroep, daarenboven zijn vlinders in de berm een extra attractief element. Vuistregels voor een vlindervriendelijke inrichting en beheer van wegbermen zijn: Maaien met afvoer van het maaisel, verruiging betekend doorgaans verlies aan vlinderdiversiteit; Zuidelijk gerichte bermen verdienen prioritaire aandacht; Beschaduwde bermen zijn minder interessant voor vlinders; Zorg voor een continu beheer; Plant streekeigen, inheemse (houtige) soorten aan. Een maaibeheer met afvoer van het maaisel is de absolute basisvereiste van het natuurvriendelijk bermbeheer. Het klepelen van de bermen zonder dat het maaisel wordt afgevoerd, is in vele opzichten een slechte zaak. Maaisel dat op de berm achterblijft, vormt een ideale voedingsbodem voor ongewenste soorten zoals Grote Brandnetel, Akkerdistel, Kleefkruid, Daarenboven kunnen zwakkere, en meestal minder algemene soorten niet meer groeien of kiemen en neemt de soortenrijkdom sterk af. Met het natuurgerichte Beheeradvies 21

27 bermbeheer wordt in eerste instantie beoogd om de biodiversiteit van de bermen te optimaliseren. Daarnaast wordt tevens een bloemrijk aspect nagestreefd. Voor het maaien van een eventuele veiligheidsstrook van maximum 1 meter breed, zelfs wanneer het maaien voor 15 juni gebeurt, hoeft geen afwijking op het Bermbesluit aangevraagd te worden. Het is wel belangrijk om ook bij de veiligheidsmaaibeurten het maaisel te verwijderen, anders worden veel van de geleverde inspanningen teniet gedaan. De noodzaak van afvoeren kan niet genoeg benadrukt worden. Deze factor is nog belangrijker dan tijdstip of frequentie van maaien. Laten liggen van maaisel veroorzaakt voedselaanrijking en werkt ruderalisatie in de hand. De dominantie van een beperkt aantal, weinig interessante soorten neemt toe, de biomassa stijgt en de bloei neemt af. Dit betekend niet dat het maaisel onmiddellijk moet worden afgevoerd, maar het mag niet te lang blijven liggen. Vooral de eerste maaibeurt is van belang voor de verschraling. De tweede voor de structuur van de vegetatie (open plekken voor kieming). Uit onderzoek blijkt dat het aanhouden van een natuurgericht beheer belangrijker is dan het handhaven van exact hetzelfde maaitijdstip. Dit omdat de vegetatieontwikkeling van jaar tot jaar enigszins kan verschillen onder invloed van de weersomstandigheden. Het is beter om rekening te houden met bloei en zaadvorming van doelsoorten. Een tweede maaibeurt gebeurt best pas laat op het seizoen zodat planten zaden kunnen vormen. Door een late najaarsmaaibeurt gaat bovendien de vegetatie kort de winter in met in het voorjaar meer kiemkansen voor de kruidachtige soorten. Het maaisel een week ter plaatse laten zou verschillende voordelen hebben. Bijna rijpe zaden kunnen versneld narijpen en uit het maaisel vallen en insecten kunnen wegkruipen. Gedroogd maaisel neemt bovendien minder gewicht en volume in. Het laten liggen van het maaisel vereist wel een extra werkgang (zie verder). Voor een optimaal verschralingsbeheer is het ook van belang om een extern beheer te voeren. Extern beheer omvat ingrepen die de uitwendige belasting op het systeem verminderen. Zo heeft het weinig zin om te trachten een berm te verschralen, indien de invloed van bemesting in de omgeving onbeperkt doorgaat. Er moeten dan maatregelen genomen worden om de externe oorzaak weg te nemen. 6.1 Potentiële natuurwaarde Potentiële natuurwaarde wordt niet enkel bepaald door de actuele samenstelling van de vegetatie. Belangrijke factoren zijn de breedte van de berm en de ligging. Bermen aan akkerlanden ondervinden sterke verstoring en zijn vaak onder invloed van herbiciden. Bermen aan permanente graslanden zijn vaak veel stabieler en daardoor vaak soortenrijker. Wanneer bermen voldoende breed zijn kan gekozen worden voor gefaseerd maaien. Hierbij wordt niet alles gelijk gemaaid, maar zijn er overgangen in vegetatiehoogte. Deze ruigtes geven kansen aan specifieke soorten waaronder veel vlindersoorten. Tussen de afwisselende stroken kunnen insecten dan migreren naar de andere zone, zonder hun leefgebied (tijdelijk) te verliezen. Als men de vegetatie spontaan wil laten ontwikkelen, wordt niet beplant of ingezaaid. De aard van de uitgangssituatie is bepalend voor het vegetatietype dat zich spontaan zal ontwikkelen. Hoe smaller de berm, hoe sterker de invloed van het aanpalend grondgebruik tot uiting komt. Uit de berminventarisatie blijkt overduidelijk dat in smalle bermen langs akkers zelden een waardevolle bermvegetatie aanwezig is. Beheeradvies 22

28 Het eindresultaat is dus sterk afhankelijk van een aantal factoren, o.a. de bodemsoort en de plaatselijke milieuomstandigheden. Echt interessant wordt de berm meestal pas als die aan min of meer natuurlijke vegetaties zoals bossen, waterpartijen of natuurgebieden grenst. Een akkeronkruidenbeheer door oppervlakkige grondbewerking kan in de bebouwde kom, waar geen interferentie met landbouw optreedt, een perfect alternatief zijn voor het inzaaien van bermen met bloemenmengsels, dat vanwege de kans op floravervalsing minder valt aan te bevelen. Sommige bronnen prefereren ploegen (Zwaenepoel, 1998), niet kerende grondbewerking verdient echter de voorkeur. Enkele algemene vuistregels voor een faunavriendelijk beheer: Faunavriendelijk beheer houdt in dat een meer structuurrijke vegetatie kan ontwikkelen (gefaseerd maaien & extensiever beheer); Via verschralingsbeheer bekomt men een grotere biodiversiteit en op termijn een extensiever beheer met minder biomassaproductie; Planten die men wil terugdringen (bv. Akkerdistel) worden best tijdens de bloei gemaaid; Planten die men wil bevorderen (bv. Wilde peen) worden na de zaadvorming gemaaid; Onregelmatig beheer heeft een ongunstige invloed op de vegetatie omdat geen stabiele milieus kunnen ontwikkelen; Het maaien van de bermen dient zoveel als mogelijk te gebeuren van op de wegverharding. Verschralingbeheer heeft het meeste effect waneer gemaaid wordt op het tijdstip dat de meeste voedingstoffen in de bovengrondse plantendelen zitten. 6.2 Ontwerp Reeds bij het ontwerp en de aanleg van bermen dient er aandacht te zijn voor het latere onderhoud en groenafval dat daarbij zal geproduceerd worden. De aanvoer van rijke teelaarde moet vermeden worden en de ontwikkeling op de aanwezige bodem gestimuleerd. Een goede inrichting van de berm kan de beheerskosten verminderen. Moeilijk toegankelijke plaatsen zoals vangrails en middenbermen vergen meer tijd voor beheer en vereisen aparte specifieke apparatuur (Ovam, 2003). Afhankelijk van de randvoorwaarden kan gekozen worden voor een nulbeheer of de ontwikkeling van gradiënten van grazige naar ruige tot mantel-zoomvegetaties. Op die manier wordt een ander biotoop gecreërd, met mogelijks meer differentiatie in vegetatieniveaus en daardoor een grotere biodiversiteit. Bij heraanleg of herprofilering van de sloot kunnen geleidelijker oevers voorzien worden wanneer de beschikbare ruimte dit toelaat. Vooral voor wegen die opgenomen kunnen worden in een recreatief netwerk (fietsroutes, wandelroutes) of die essentiële verbindingswegen zijn tussen dorpskernen kan het relevant zijn om minstens daar een uitgebreid ecologisch bermbeheer te voeren dat als doel heeft de berm bloemrijker en esthetisch aantrekkelijker te maken. Er zijn verschillende mogelijkheden zoals het uitbreiden van het beheer met afvoer van het maaisel, het beplanten van bermen met een houtkant of met bomen waar men geen maaibeheer wenst uit te voeren, het verbeteren van de waterkwaliteit in de aangrenzende sloten, het niet langer deponeren van baggerslib op de bermen, het verwijderen van steenslag uit de bermen. Beheeradvies 23

29 6.3 Inzaaien van bermen Inzaaien van bermen is af te raden om floravervalsing te voorkomen. Onder floravervalsing wordt verstaan het uitzaaien van soorten buiten het natuurlijk verspreidingsgebied op standplaatsen waar de soort van nature nooit zou voorkomen of binnen het natuurlijk verspreidingsgebied uitzaaien van genetisch materiaal van vreemde herkomst. Figuur 14: Inzaaien van bermen is omwille van het floravervalsend effect niet gewenst (Heistraat) Wanneer men na het uitvoeren van inrichtingswerken de grond onbegroeid achterlaat, vestigen zich vrij snel een aantal plantensoorten. Dit kan gebeuren vanuit de zaadvoorraad in de bodem of door verbreiding. Typisch voor een pioniersvegetatie is de massale groei van een beperkt aantal plantensoorten. Die soorten zijn vaak eenjarig en zeer goed aangepast aan onstabiele groei-omstandigheden. Ze leggen de bodem snel vast en produceren veel zaad. De resultaten van onderzoek naar het inzaaien van kruiden, van zeldzame en bedreigde planten of plantengemeenschappen zijn niet erg bemoedigend. Vooreerst is het moeilijk zaad van een verantwoord ecotype te vinden, om floravervalsing zoveel mogelijk te vermijden (Zwaenepoel, 1998). De ontwikkeling van een soortenrijke vegetatie kan wel worden versneld door herintroductie van soorten door maaisel uit te spreiden, afkomstig van nabijgelegen (berm)vegetaties met gelijkaardige milieuomstandigheden. Hiervoor kunnen enkele waardevolle bermen uitgeselecteerd worden, waar een gericht beheer gevoerd wordt (maaien tijdens zaadzetting interessante soorten). Op erosiegevoelige plaatsen kan het soms wel aan te bevelen zijn om bermen in te zaaien. Het gebruik van traag groeiende (gras)soorten verdient de voorkeur. Om een dichte grasmat te bekomen geldt klassiek een zaaidichtheid van 10 tot 30 g/m². Voor natuurbehoudsredenenen, waarbij spontane soorten ook een kans krijgen, volstaat 3 tot 8 gram graszaad per m² (Zwaenepoel, 1998). Gebruik van traaggroeiende soorten kunnen hierbij een belangrijke bijdrage leveren om de hoeveelheid maaisel te verminderen (Ovam, 2003). Inzaaien is niet aangewezen als veralgemeenbare beheermaatregel, omwille van het floravervalsende effect. Herintroductie van verdwenen soorten heeft voor- en tegenstanders. Bovendien blijkt dat de ingezaaide soorten vaak onvoldoende overlevingskans bezitten. Beheeradvies 24

30 6.4 Grazige vegetaties In de voorbije 2 decennia bestond het bermbeheer hoofdzakelijk uit het één of tweejaarlijks klepelen van de begroeiing zonder afvoer van het maaisel. De banaalste vegetaties ontstaan na jarenlang klepelen en allerlei storingsinvloeden. Soortenarme brandnetelbermen zijn dikwijls het gevolg van toenemende aanvoer van voedingstoffen, bijvoorbeeld als gevolg van bemesting van naburige landbouwgronden. Door de intensivering van de landbouw is de oppervlakte aan extensief beheerde graslanden sterk afgenomen. Met het verdwijnen van de soortenrijke graslanden, wonnen bermen aan belang. Wanneer consequent een goed maaibeheer wordt volgehouden, kan op een aantal bermen een verschraling optreden en zal op de meeste bermen de geproduceerde hoeveelheid biomassa gereduceerd worden. De soortensamenstelling verandert omdat de groei van hoog opschietende plantensoorten afgeremd wordt in het voordeel van kleinere soorten. Een indeling op basis van het systeem van Zwaenepoel is zeer interressant, maar het is onmogelijk om alle 37 types een ander beheer te geven. Maar al te vaak zijn die vegetaties het resultaat van antropogene invloed die eigenlijk moet worden weggewerkt (gazonbeheer, verstoring, ). In het bijzonder Straatgras en Grote weegbree zijn zeer vaak aan te treffen op de grens van weg en berm, dit is de strook die vaak bereden wordt. Deze soms smalle strook (20-30 cm) werd bij de inventarisatie nooit als afzonderlijk type aangeduid. Meestal vertegenwoordigd de soortensamenstelling van de berm een degradatiestadium van waardevolle plantengemeenschappen. In de Vlaamse wegbermen groeien ongeveer een 800-tal verschillende plantensoorten. Door de maaidatum te manipuleren kan invloed worden uitgeoefend op de floristische samenstelling van de vegetatie. De keuze van het tijdstip bepaalt dus in belangrijke mate de resultaten van het hooibeheer en de vegetatieontwikkeling. Vroegtijdig maaien verhindert soms de bloei en/of de zaadvorming, terwijl laattijdig maaien tot een soortenafname en verruiging kan leiden. De exacte datum en maaifrequentie is dus deels afhankelijk van de reeds aanwezige plantensoorten. Kruidenrijke, grazige vegetaties op voedselarme bodems zijn minder erosiegevoelig en leggen de bodem beter vast dan soortenarme en bemeste grazige vegetaties. Daarom kan men bij een natuurtechnische inrichting de vegetatie best spontaan laten ontwikkelen. 6.5 Houtachtige begroeiing In bermen waar de kruidachtige vegetatie geen grote natuurbehoudswaarde heeft kan het aanplanten van hagen, houtkanten of bomen de natuurbehouds- en landschappelijke waarde flink verhogen (Zwaenepoel, 1998). Door de aanplanting van lineaire elementen ontstaat een ecologische corridor en verbetert daarmee de natuurkwaliteit. Houtachtige bermen kunnen de oeverstabiliteit versterken en ze verzekeren het behoud van cultuurhistorische landschappen. Houtachtige begroeiingen geven vaak een hoge meerwaarde aan de landschappelijke structuur. Dieren vinden er vaak een voedselbron en vogels vinden er beschutting en nestgelegenheid. Om de ecologische waarde van de houtkanten te verhogen streeft men naar een voldoende uitgebouwde verticale gelaagdheid en een heterogeen ontwikkelingsstadium. Hierbij wordt verstaan dat zowel struik, als boomvormende soorten gemengd aangeplant worden, en op verschillende tijdstippen zodat er variatie zit in de leeftijd van de aanplant. Beheeradvies 25

31 Bij bestaande houtachtige vegetatie kan structuurvariatie en natuurlijke verjonging bereikt worden door meer licht in de beplanting te brengen. Door hier en daar wat bomen weg te halen, krijg je plekken waar meer licht op de bodem valt. Hierdoor ontstaan mogelijkheden voor spontane opslag en vestiging van meer lichtgebonden soorten. Dit is echter minder van toepassing bij de vaak smalle bermen. Verder wordt de plantafstand best voldoende ruim gehouden om de grazige vegetatie op de bodem te behouden en zo de erosiebufferende werking maximaal te houden. Wat betreft boom- en struweelaanplantingen op de bermen wordt gestreefd naar inheemse soorten van autochtone afkomst. Binnen de bebouwde omgeving kunnen eveneens sieren laanboombeplantingen gebruikt worden. Het versnipperen en tussen de beplanting blazen van snoeihout wordt afgeraden. Op deze manier komen versneld voedingstoffen vrij en kunnen woekerende storingskruiden tot ontwikkeling komen. Versnipperd snoeihout kan zeker goede afzetmogelijkheden vinden in de alternatieve energieproductie. In het algemeen verdiend het vanuit ecologisch standpunt de voorkeur het vrijkomend hout gewoon te laten liggen. Indien nodig kan het afgezaagde hout dieper in de beplanting gelegd worden. Schimmels en insecten zorgen voor een geleidelijke afbraak van het hout en leveren een ecologische meerwaarde aan de aanplanting Eventueel kunnen er in de beplanting enkele stapels gemaakt worden van op elkaar gestapelde takken. Schimmels en insecten zorgen voor de geleidelijke afbraak van het hout en leveren een ecologische meerwaarde aan de aanplanting (Vlaamse overheid, 1996.) De gestapelde takken bieden tevens overwinteringsplaatsen voor kleine zoogdieren zoals egels (Erinaceus europaeus) en diverse soorten muizen. Het aanplanten van bomenrijen of enkele solitairen kan helpen om de natuurwaarden van een gebied nog te verhogen. Het aanplanten van enkele bomen in een open agrarisch gebied kan bijvoorbeeld dienen als rustplaats voor vogels of als referentiepunt voor vleermuizen. Een open gebied van meer dan 100 meter kan voor deze dieren bijvoorbeeld al een onoverbrugbare barrière zijn. Door een aangepaste beplanting met struiken en bomen kan de weggebruiker visueel beïnvloed worden zodat de rijsnelheid afneemt. Als een dergelijke beplanting dichter tegen de wegrans staat, heeft ze meer effect (ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996). Bij het beheer van houtachtige gewassen wordt gestreefd naar een goede groei of instandhouding van de vegetatie met een minimum aan ingrepen. Voor een optimale ontwikkeling tot zowel zoom als mantel is een minimum bermbreedte van 3 meter vereist. De sterk gevarieerde vegetatiestructuur is aantrekkelijk voor insecten en bosrandvogelsoorten. Gezien de geringe breedte van de Vlaamse wegbermen is dit niet altijd wenselijk of haalbaar. Houtkanten kunnen worden beheerd zoals hakhout waarbij om de 8 à 15 jaar de stoven tot 20 à 30 cm boven het maaiveld worden teruggezet. Het moment van afzetten gebeurt in de rustperiode van de vegetatie, en niet in perioden van strenge vorst. Deze werkwijze is erop gericht dat de afgezette stronken opnieuw uitlopen en een dichte struikvegetatie vormen. Om het bosklimaat onder de aanplant en de fauna en flora niet te veel te verstoren wordt best gefaseerd tewerk gegaan. Het afsterven van takken in de kroon van bomen kan soms een probleem vormen voor de veiligheid van weggebruikers. Het verwijderen van deze dode takken is een arbeidsintensieve aangelegenheid en men kan hierbij overwegen enkel de bomen langs de weg te behandelen. Onder hakhoutbeheer vormt dood hout minder een probleem. Beheeradvies 26

32 6.6 Uitbreiding van houtkanten Op plaatsen waar het technisch mogelijk is kan men de berm spontaan laten ontwikkelen tot houtige vegetatie. Door een nul beheer toe te passen zullen zich spontaan houtachtige soorten vestigen. Het eindresultaat is sterk afhankelijk van een aantal factoren zoals bodemsoort, aanpalend bodemgebruik en de ligging van de berm. Wanneer het nul beheer niet het gewenste resultaat oplevert kan een aanplanting uitgevoerd worden. Houtachtige begroeiingen kunnen op termijn de beheerkosten reduceren. Op vlak van natuur vormen bomenrijen een belangrijke geleider voor bijvoorbeeld vleermuizen. In open akkergebieden is dat extra belangrijk, omdat deze dieren anders nauwelijks geleidende elementen hebben. De aanzet van een geleidelijke overgang van een intensiever beheerde kruidachtige vegetatie naar een boomvegetatie noemt men een zoom. In een nog minder intensief beheerd stadium in de overgang van zoom naar bos ligt de mantel, die voornamelijk uit struiksoorten bestaat. Het beheer beperkt zich tot om de 5 tot 10 jaar het verwijderen van de boomvormers. Uiteraard mag er niet ondoordacht tot aanplanten worden overgegaan, maar enkel als dit, na een weloverwogen keuze uit verschillende opties, de meest duurzame oplossing lijkt. Een houtkant langs een weg vormt een stof- en zichtscherm tussen de weg en de omgeving. Struiken en bomen langs (water)wegen creëren beschuttings-, rust- en nestplaatsen voor allerlei diersoorten Belang van autochtone soorten Een plantensoort is inheems in een bepaalde streek als deze streek binnen het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort ligt. Een individuele plant is autochtoon in een bepaalde streek als deze een nakomeling is van planten die zich sinds hun spontane vestiging na de laatste ijstijd altijd natuurlijk hebben verjongd of die kunstmatig vermeerderd werden met strikt lokaal materiaal. Een meidoorn afkomstig uit Zuid-Frankrijk is dus niet autochtoon in Vlaanderen, de soort meidoorn is in Vlaanderen wel inheems. Het gebruik van autochtoon plantsoen is van groot belang. Deze planten zijn in de evolutie beter aangepast geraakt aan het lokaal heersende microklimaat. Autochtone planten zijn veel beter aangepast aan ziektes, strenge vorst, interacties met andere organismen, dan niet-autochtone planten. Dit is het gevolg van eeuwenlange aanpassing aan de lokale groeiomstandigheden. Deze aanpassingen zijn opgeslagen in het genetisch materiaal en zijn dus overerfbaar. Ook hebben deze planten in de loop der eeuwen een perfecte plaats gevonden in de lokale biodiversiteit waardoor het belang ervan alleen nog maar versterkt wordt. Veel autochtone planten worden sterk bedreigd door ontbossing, bosfragmentering, intensief bosgebruik, het verdwijnen van kleine landschapselementen, niet-ecologisch bermbeheer, Voor heel wat soorten is er nog maar een kleine restpopulatie resterend. Vooral de aanplant van inheemse soorten met niet-autochtone herkomst vormt een bedreiging. Door kruising wordt de genetische diversiteit beïnvloed. Daarbij kan heel wat streekeigen informatie verloren gaan. Het beschermen van autochtone populaties en aanplantingen is dus uitermate van belang. In de loop der evolutie hebben veel dieren zich gespecialiseerd in één of enkele planten of plantengroepen. Er bestaan enorm veel specifieke relaties tussen de inheemse planten en dieren. Sommige inheemse planten zijn zelfs voor een groot aantal soorten belangrijk. Planten die nieuw zijn ingevoerd of gekweekt (exoten, cultivars) missen vaak deze specifieke relaties met de inheemse fauna. Op van oorsprong uitheemse soorten, zoals Beheeradvies 27

33 Valse acacia en Witte paardenkastanje blijken slechts enkele soorten insecten voor te komen. Veel beplantingen met uitheemse soorten zijn daarom nogal soortenarm wat de fauna betreft. 6.7 Bermgrachten Bermen die door een sloot van een akker worden gescheiden hebben een hogere potentiële natuurwaarde dan bermen van dezelfde omvang die niet door een sloot van de akker worden gescheiden. De gracht of greppel vormt een barrière tegen mestinspoeling en (mechanische) verstoring vanuit de aanpalende landbouwgronden. Over het algemeen kan gesteld worden dat grachten een zekere ecologische potentie bezitten. Grachten en hun oevers vormen voor veel planten- en diersoorten het geëigend leefgebied. De soortensamenstelling van de planten in de bermgrachten is vooral afhankelijk van het ontwerp, het beheer en abiotische factoren zoals de kwaliteit van het water. Het voorkomen van diersoorten is vaak gebonden aan de soortensamenstelling en de structuur van die vegetatie. Structuurvariatie is aanwezig als de rijkdom aan plantensoorten groot is. Vandaar dat het beheer dat gunstig is voor waterplanten ook gunstig is voor waterdieren. Bermgrachten worden in de regel best jaarlijks samen met de tweede algemene maaibeurt in oktober gemaaid. Door oevervegetaties pas in het najaar te maaien kunnen de soorten zaad zetten en insecten een prima voedselbron bieden Het is ook van belang om, waar het kan, oevervegetaties niet jaarlijks te maaien. In de winter vinden veel watervogels en kleine zoogdieren beschutting en voedsel in de overblijvende stengels. Veel insecten overwinteren in de verdorde, holle stengels. Indien na verloop van tijd de waterafvoerende capaciteit van de sloot in het gedrang komt door een te dikke baggerlaag moet het slib verwijderd worden. Het slib wordt best op de akker gedeponeerd of afgevoerd en mag niet op de berm worden gestort. Het storten van slib op de berm leidt meestal, zeker indien de gracht huishoudelijk afvalwater ontvangt, tot een verregaande ruderalisatie van de bermen. Niet zozeer het gevolg van het uitspreiden van het slib, maar van de vervuiling en de voedselaanrijking van de bodem (Zwaenepoel, 1993). Bij een goede waterkwaliteit kan slibdeponie bloemrijke kruidenvegetaties opleveren met o.a. Moerasspirea en Echte valeriaan. Ten gevolge van inspoeling van nutriënten vanuit de aangrenzende akkers is de kwaliteit van het water in de bermgrachten in veel gevallen zeer slecht, wat de ontwikkeling van een waardevolle vegetatie in de gracht en het onderste deel van de aanliggende talud in sterke mate hypothekeert. Een noodzakelijke beheermaatregel voor het opvoeren van de natuurwaarde van deze bermgedeeltes betreft dan ook verbeteren van de waterkwaliteit van de langsgrachten. Als men een bermgracht op een natuurlijke manier wil laten evolueren, is het noodzakelijk om bij de aanleg voldoende ruimte vrij te houden. Een belangrijk aspect bij de inrichting van een natuurvriendelijke gracht is de helling van de oever. Flauwe oevers zijn minder onderhevig aan erosiewerking maar een zwakke oever vraagt meer plaats dan een steilere. Indien er weinig ruimte is, kan men ervoor opteren om slechts één talud of oever minder steil aan te leggen. Vanuit natuurtechnisch oogpunt is oeverbeschoeiing niet aan te raden. Oeverbeschoeiing hypothekeert de natuurlijke vestiging van soorten en geeft problemen om de gracht te schonen. Bepaalde dieren verdrinken in uniform uitgevoerde natte sloten met te gladde of Beheeradvies 28

34 te sterk hellende (zelfs verticale) oevers, omdat ze er niet meer uitgeraken. In dergelijke grachten vinden amfibieën en vissen ook moeilijk geschikte paaiplaatsen. Figuur 15: Vanuit natuurtechnisch oogpunt is oeverbeschoeiing niet aan te raden (Heistraat) 6.8 Ruigten Wanneer een grazige vegetatie niet jaarlijks wordt gemaaid ontstaat een hogere structuurrijkere vegetatie met een hoger aandeel meerjarige soorten. Vele diersoorten verkiezen een dergelijke vegetatie omdat de dichte begroeiing hen schuilplaatsen, voedsel en nestgelegenheid biedt. Vooral in de winter vormen deze stroken vaak de enige beschuttingsplaats voor fauna in een intensief landbouwlandschap. Zeker op vochtige bodems kunnen deze ruigtevegetaties vaak bijzonder waardevol zijn. Hier zal zich spontaan een vegetatie vestigen van Moerasspirea, Riet, Poelruit, Leverkruid, Verruiging leidt over het algemeen tot een daling van het aantal plantensoorten en is in die zin niet gunstig. Voor de fauna is het vaak een verrijking. Kenmerkende soorten voor ruigten zijn vaak hoog groeiende planten en kunnen aanzien worden als hinderlijk. In landelijke gebieden kunnen deze echter zonder overlast ontwikkelen en door hun extensief beheer zorgen voor een daling van de beheerkosten. Om te verhinderen dat een ruigtevegetatie zich voort ontwikkelt tot een struweel moet de vegetatie af en toe gemaaid worden. Op steile taluds en moeilijk te bereiken plaatsen is het vaak moeilijk om te maaien. Een maaicyclus van 3 à 5 jaar kan hier oplossing bieden. Om de 3 à 5 jaar maaien voorkomt te sterke verruiging en verbossing. Door niet jaarlijks te maaien komt minder maaisel vrij. Ruigtevegetaties die grenzen aan een min of meer natuurlijk milieu zoals bossen (zoomvegetaties) of sloten bezitten vaak een zeer hoge ecologische waarde. Hier kan dan gekozen worden om per jaar een deel te maaien. Het spreekt voor zich dat dit enkel realiseerbaar is op brede bermstroken. Hier kan men best maaien na 15 oktober, zodat de vegetatie kort de winter ingaat. Door te vroeg te maaien kunnen de grassen zich nog deels herstellen voor de winter in te gaan en daardoor in het voorjaar sterk concurreren met de kruiden. Op deze manier wordt het arbeidsvolume ook gespreid over het jaar. Door helemaal niet of sporadisch te maaien komt uiteraard het minste maaisel vrij (De Wilde, et al., 2000). Op termijn resulteert dit in bosontwikkeling. Bosontwikkeling is uiteraard niet overal gewenst: omwille van verkeersveiligheid en verkeerstechnische redenen, de nood aan beschikbaarheid voor verkeerskundige werken of natuurbehoudsredenen. Ook op dijken moet de vestiging van grote bomen nauwkeurig worden overwogen. Nochtans creëren beboste bermen een beschuttings-, rust- en Beheeradvies 29

35 nestelplaats voor allerlei diersoorten. Ze vormen een stof- en geluidsscherm tussen de weg en de omgeving, hebben een esthetische en landschappelijke functie, doen de wegen in de ruimere omgeving passen. Voor plaatsen waar minder wordt gemaaid om mantelzoom- of houtkantontwikkeling toe te laten moeten de voor- en de nadelen zorgvuldig worden afgewogen. 6.9 Bestrijding van exoten Een exoot is een (planten)soort die zich, vaak door toedoen van de mens gevestigd heeft in een gebied waar de soort van nature niet voorkwam. Ten aanzien van exoten kan verdeeld gereageerd worden. Vaak betrof het aangeplante soorten van cultuurvariëteiten die niet problematisch uitbreiden (bv. Thuya) maar enkele soorten breiden zich zeer sterk uit en verdringen de inheemse fauna en flora. Sommige agressieve soorten zoals Japanse duizendknoop en Rimpelroos vormen een reële bedreiging en dienen zonder twijfel bestreden te worden. Anderzijds is het zo dat vele vaak onschadelijke nieuwkomers zoals bijvoorbeeld Bezemkruiskruid een verdienstelijke bijdrage leveren aan het esthetische effect van wegbermen en als leverancier van nectar voor insecten in het schaarse najaar. Het blijkt dat van oorsprong inheemse plantensoorten veel meer insecten herbergen dan uitheemse soorten. Het is daarom aangewezen om er in elk geval voor te zorgen dat soorten die hier niet thuishoren, niet problematisch verjongen. Selectief bestrijden van bijvoorbeeld Amerikaanse vogelkers en Valse acacia kan noodzakelijk zijn in houtachtige vegetaties. Het bestrijden of uitroeien van exoten vraagt een specifiek beheer per soort. Tal van exoten werden in de bermen van Oosterzele waargenomen. Enkele probleemsoorten worden hieronder kort besproken Japanse duizendknoop (Fallopia japonica) Japanse duizendknoop is een uit tuinen verwilderde hoog opgroeiende vaste plant. De plant kan elk jaar vanuit de sterk vertakte wortelstokken een hoogte bereiken van meer dan twee meter. De plant geeft dermate schaduw dat geen enkele andere soort kan overleven. Waar de soort opslaat is ze door de sterke wortelstokken nagenoeg onverwoestbaar. Bovendien kan de soort door vegetatieve vermeerdering op korte termijn grote oppervlakten innemen waardoor inheemse vegetaties worden verdrongen. Het is wenselijk de soort actief te bestrijden. In het najaar sterft de plant af waardoor in de winter een erosiegevoelige onbegroeide bodem achterblijft. Onder het maairegime volgens het bermbesluit wordt Japanse duizendknoop onvoldoende teruggedrongen. Dergelijk beheer kan zelfs zorgen voor een sterke zijdelingse uitbreiding van het rhizoom (Beerling & Palmer, 1994). Onder laboratoriumomstandigheden wordt een uitputting van de rhizomen vermeld vanaf 4 maaibeurten per groeiseizoen (Seiger & Marchant, 1997). Om populaties uit te roeien is, minstens, een maandelijkse maaibeurt tijdens het groeiseizoen vereist en dit gedurende verschillende opeenvolgende jaren (Mchugh, 2006; Bond et. al., 2006). Beheeradvies 30

36 Figuur 16: Japanse duizendknoop (Fallopia japonica) is een moeilijk te bestrijden, woekerende exoot Het maaisel wordt best grondig verwijderd vermits nieuwe planten kunnen groeien uit stengelfragmenten. Deze plantensoort wordt best teruggedrongen via een heel intensief maaibeheer waarbij tweewekelijks of maandelijks wordt gemaaid tijdens het groeiseizoen of waarbij de plant onderhevig is aan permanente begrazing. Het bedekken van de populatie met geotextiel of zwarte plastic is een andere methode om de soort terug te dringen. Door lichtgebrek zal de populatie afsterven. De methode kan toegepast worden nadat de planten werden gemaaid om de grootste groei af te remmen. Het geotextiel of de plastic moet minstens 2 m voorbij de buitenste stengels van de populatie worden geplaatst (McHugh, 2006). Door begrazing kan Japanse duizendknoop in toom worden gehouden maar niet worden vernietigd. Jonge scheuten blijken immers zeer gegeerd te zijn bij runderen, paarden en schapen (Bond et al., 2006). Momenteel is de biologische controle van Japanse duizendknoop nog te weinig bestudeerd en toegepast. Mogelijks aan te wenden organismen vormen insecten en roestzwammen (Bond et al., 2006). Momenteel zijn er ook testen met periodiek maaibeheer en instrijken van de nieuwe scheuten met glyfosaat. Wegens het arbeidsintensieve karakter van bedekken met geotextiel en verbod op biociden in bermen blijft een intensiever maaibeheer voorlopig de enige haalbare oplossing Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) Amerikaanse vogelkers is een uit Noord-Amerika afkomstige exoot, die in de 19de eeuw in onze streken werd ingevoerd. Ze werd hier op grote schaal ingeplant als onderbegroeiing in bossen, aangezien het snel verterende strooisel bodemverbeterende eigenschappen zou bezitten (Esher, 2006). Vanuit deze aanplanten wist Amerikaanse vogelkers zich in sterke mate uit te breiden, waarbij ze dermate dominant kan zijn dat de inheemse begroeiing weggeconcurreerd wordt. Momenteel is de soort een plaag voor natuur- en bosbouw. Ze wordt dan ook in tal van natuur- en bosgebieden bestreden. Zuivere mechanische bestrijding van Amerikaanse vogelkers is zeer moeilijk, aangezien de stammen na het kappen opnieuw uitgroeien tot nieuwe struiken. Voor de bestrijding van Amerikaanse vogelkers wordt best geopteerd voor een combinatie van afzetten en instrijken van het snijvlak met glyfosaat. Via de vruchten die door vogels verspreid worden kan de soort snel nieuwe groeiplaatsen koloniseren. Bestrijding van de soort kan gebeuren door ringen of afzetten. Wanneer bomen in de volle groeiperiode (juni) afgezet worden. De energievoorraad in de wortels is in deze periode het kleinst en de bomen slagen er vaak niet in om het jaar nadien opnieuw uit te lopen. Beheeradvies 31

37 Wanneer de bomen er wel in slagen om te hergroeien, hebben ze in bosverband een grote kans om weggeconcurreerd te worden door lichtgebrek Reuzenbaslemien (Impatiens glandulifera) De Reuzenbalsemien is een éénjarige plant die tot 2,5 meter hoog wordt. De soort is oorspronkelijk afkomstig uit de Himalaya, vooral uit Tibet en ook uit India. Bij ons werd de plant als sierplant gekweekt en is van daaruit verwilderd. Vanaf 1915 is de plant in Europa als invasieve soort gaan verwilderen, men treft de soort nu door geheel West-Europa aan (Kesters, 2010). Figuur 17: Reuzenbaslemien (Impatiens glandulifera) De plant heeft opvallende grote bloemen die van juli tot september bloeien met een roze tot witte kleur. De bloemen staan in trossen in de oksel van de bovenste bladeren. De verspreiding van de zaden vindt vooral mechanisch plaats, wanneer de rijpe vrucht wordt aangeraakt, springen de vijf delen van de vrucht open en schieten zo de zaden weg. De zaden worden vaak door stromend water verspreid. Door de explosieve groei verdringt en verstikt de soort de inheemse vegetatie en daarmee ook alle fauna die erin leeft. Bovendien sterft de plant in het najaar volledig af zodat tijdens de wintermaanden een onbegroeide, erosiegevoelige taluds achterblijft. De plant groeit het best langs of in de buurt van water. Vooral langs sloten, beken en in natte bossen kan men de soort vinden. Bestrijding is door maaibeheer en manuele nazorg goed mogelijk. De zaden blijven slechts 18 maanden kiemkrachtig (Kesters, 2010). Planten kunnen uitgetrokken worden en op akkers of weiden gedeponeerd. Op akkers hebben de planten geen overlevingkans en op weiden worden ze door vee opgenomen. Het is belangrijk om gebiedsdekkend en stroomafwaarts te werken, aangezien de verspreiding van zaden op die manier voorkomen wordt. Beheeradvies 32

38 7 Inventarisatie Bij aanvang van het project werd de te inventariseren afstand geraamd op 100 km. In het voorjaar werden alle bermen geïnventariseerd en getypeerd. Specifieke soorten hebben vaak een kortere groei- en bloeicyclus, en soms verdwijnen ze zelfs volledig na de bloei zodat ze buiten hun bloeiperiode niet meer of onvoldoende herkenbaar zijn. Daarom werden de waardevollere bermen zowel in het voor als najaar geïnventariseerd. In de bermen met minder interessante vegetatie is de talrijkheid en de ecologische waarde van de soorten veel lager. Deze bermen (type 1: grazige vegetatie op zeer voedselrijke bodem) zijn zeer gemakkelijk herkenbaar aan meestal een weelderige groei aan Grote brandnetel (Urtica dioica) en Fluitenkruid (Anthriscus sylvestris). Bermen worden ingedeeld op basis van de actueel voorkomende planten in de berm. De bepaling van het bermtype gaat voornamelijk door de aanwezigheid van indicatorsoorten. Deze soorten zijn zo gekozen dat ze gemakkelijk te herkennen zijn en bijna altijd aanwezig zijn in het type. De aanwezigheid van zeldzamere soorten is bovendien nog een extra indicator voor een goede situatie. Door een goed maaibeheer zijn er op enkele plaatsen overgangstypes gevonden die duiden op een verbetering, hierin was het aantal soorten al veel hoger. Wegen waar links en rechts een situatie zichtbaar was die een verschillend beheer vragen werden apart behandeld. Een aantal minder algemene soorten werden tijdens de inventarisatieperioden waargenomen. Enkele ervan worden hieronder kort besproken. 7.1 Enkele bijzondere plantensoorten Grote kaardebol (Dipsacus fullonum) Figuur 18: Grote kaardebol (Dipsacus fullonum) De Grote of Wilde kaardebol is een hoge, naar boven toe vertakte, twee- of meerderjarige zomerbloeier. Deze plant brengt één of meer winters door als rozetplant en vormt pas een bloeistengel nadat deze rozet een middenlijn van enkele decimeter heeft bereikt. De plant is gewapend met starre stekels op de stengelribben en op de onderkant van de hoofdnerf van de bladeren. De meeste stengelbladeren zijn paarsgewijs aan de voet vergroeid en vormen zo een trechtervormig bekken waarin regenwater wordt verzameld. De bloemkroon is licht blauw-paars. De plant is een typische winterstaander: de afgestorven stengels blijven nog lang staan. Grote Kaardebol is een soort van zowel pioniersvegetaties als ruigten. Om te kiemen heeft de soort open plekken in de vegetatie nodig. De soort is vaak terug te vinden in verstoorde Inventarisatie 33

39 wegbermen (Van Landuyt, 2006). Deze soort werd waargenomen langs het spoorwegtracé langs GOG Ginstberg. Gele dovenetel (Lamium galeobdolon) Figuur 19: Gele dovenetel (Lamium galeobdolon) De Gele dovenetel is een overblijvende, groen overwinterende plant die in de tweede helft van de lente groeit. Deze plant vormt kruipende uitlopers en opgerichte bloeistengels. De licht goudgele bloem heeft een lange, over haar volle lengte sikkelvormig gekromde bovenlip en onderlip die uit drie vrijwel gelijke, spitse, bruin gevlekte slippen bestaat. Deze plant behoort tot de familie van de lipbloemigen. Gele dovenetel groeit optimaal op plaatsen met beschaduwing. Het is een soort die een eerder vochtige en neutrale bodem verkiest. Buiten het bos is de plant vooral te vinden in schaduwrijke houtkanten (Van Den Bremt, 2006). Deze plant werd waargenomen in de Schellartweg. Rapunzelklokje (Campanule Rapunculus) Figuur 20: Rapunzelklokje (Campanule Rapunculus) Het Rapunzelklokje is een middelhoge, verspreid behaarde twee- tot meerderjarige plant die van voorzomer tot herfst bloei en na vruchtafzetting afsterft. In principe is de plant eenstengelig en alleen de bovenste helft vertakt. Als de bovenste helft afgemaaid of aangevreten wordt, komen aan de voet verschillende zijstengels tot ontwikkeling. De bladeren hebben een zwak gekartelde tot gezaagde enigszins golvende rand en zijn lacetvormig. De rozetbladeren zijn smal en spatelvormigen en in een steel versmald. De bloemen staan in een vrij losse maar smalle, piramidevormige pluim. De bloemen hebben opgerichte priemvormige kelkslippen en een vrij diep gespleten licht violette kroon. Inventarisatie 34

40 Vroeger werd de wortel van het Rapunzelklokje gegeten (Rapunculus betekend namelijk 'Raapje'). Rapunzelklokje groeit vooral op vochtige tot droge zonnige open plaatsen. De soort heeft behoefte aan voldoende open plekken om te kiemen (Van Landuyt, 2006). Naast enkele andere vindplaatsen werd een grotere populatie van deze soort werd waargenomen in de Houtemstraat en de Duivelskapelweg. Muizenoor (Hieracium pilosella) Figuur 21: Muizenoor (Hieracium pilosella) Muizenoor is een laag of zeer laag blijvende, grijsachtig groene behaarde plant die in de voorzomer en vaak opnieuw in de nazomer bloeit. De rozetbladeren zijn langwerpigspatelvormig, gaafrandig meestal vlak uitgespreid. De geheel bladloze bloemstengel draagt slechts 1 hoofdje. De lintbloemen zijn citroengeel; de buitenste zijn aan de onderkant naar de top steenrood getint. De bladrozetten overwinteren en de plant vermeerderd zich zowel vegetatief als generatief. Het is een soort van droge voedselarme graslanden op zandige of enigszins uitgedroogde (zand)leembodems. Op natuurlijke bodems is deze soort meestal gebonden aan steilkantjes, taluds, holle wegen en dergelijke. Muizenoor gaat zeer sterk achteruit, vooral in landbouwgrasland waar de soort heel vaak alleen nog in randjes weet stand te houden. Ook de toenemende verruiging van schrale, droge graslanden heeft de soort op veel plaatsen doen verdwijnen (Van Den Bremt, 2006). De plant staat op de Vlaamse rode lijst vermeld als achteruitgaand (Van Landuyt, et al., 2006). Deze soort werd waargenomen in de Houtemstraat. Inventarisatie 35

41 Grote tijm (Thymus pulegioides) Figuur 22: Grote tijm (Thymus pulegioides) Grote tijm is een laag tot zeer lage zomerbloeier met meestal opstijgende behaarde stengels, zonder ver kruipende uitlopers. De stengels zijn door ribben duidelijk vierkantig en de beharing is geheel of grotendeels tot deze ribben beperkt. De bladeren zijn gewoonlijk onbehaard en ovaal tot eirond. Grote tijm is een soort van schrale, droge of iets vochtige graslanden op overwegend kalkrijke bodems. Grote tijm is een strikt Europese soort. In Vlaanderen is deze soort sterk achteruitgaand. Deze soort werd waargenomen in de Houtemstraat. De plant staat op de Vlaamse rode lijst vermeld als kwetsbaar (Van Landuyt, et al., 2006). 7.2 Fauna elementen Tijdens de inventarisatie werd niet systematisch op fauna geïnventariseerd. Wel werden toevallige, interessante waarnemingen genoteerd van soorten die vaak volledig aangewezen zijn op bermvegetaties. Dit is voornamelijk het geval voor ondermeer vlindersoorten. De ecologische link in de voedselpiramide is dikwijls onbekend. Over het algemeen zijn natuurtechnische ingrepen beter aan de man te brengen op basis van diersoorten. Voor bermbeheer vormen dagvlinders een uitermate geschikte groep. Een Koninginnepage (Papilio machaon) in de berm trekt direct de aandacht. Het "onkruid" (Wilde peen) in de berm moet dan weer zo vlug mogelijk weg. Het feit dat deze vlinder Wilde peen als waardplant heeft is vaak niet gekend. Ook sprinkhanen vervullen een belangrijke rol in open biotopen zoals bermen. Door hun talrijke voorkomen zijn ze bulkvoedsel voor zangvogels, akkervogels en andere insecteneters. Veldsprinkhanen eten enorme hoeveelheden gras (Kleukers, 2004) en dragen dus ook bij aan de begrazing en het beperken van bermmaaisel. Door een vlindervriendelijk beheer te voeren slagen veel andere diergroepen erin om mee te profiteren. Vuistregels voor een vlindervriendelijke inrichting en beheer van wegbermen zijn o.a.: Gefaseerd maaien met afvoer van het maaisel; Plaatselijk verruiging toelaten; Dankzij een continu beheer kan een stabiele vegetatie ontwikkelen; Plant alleen autochtone (houtige) soorten aan. Alhoewel bermen langs de meeste gemeentewegen geen functie hebben als broedgebied voor vogels, vormen ze toch een wezenlijk foerageergebied voor deze diergroep en tevens voor kleine zoogdieren. Inventarisatie 36

42 Predatoren als uilen en vleermuizen kunnen mannetjessprinkhanen vangen door op het geluid af te gaan. Naast deze predatoren hebben talloze andere natuurlijke vijanden het op sprinkhanen gemunt. Vliegen, wespen, mijten, wormen, bacteriën en schimmels parasiteren zowel op de eieren en nimfen als op de imago's (Kleukers, 2004). In het agrarische gebied zijn insecten vaak beperkt tot bermen en slootkanten. Het is dus niet ondenkbaar dat de ecologische kwaliteit snel achteruitgaat wanneer veel ongewervelden mee worden opgezogen wanneer gemaaid wordt met directe afzuiging van het maaisel. Onderzoek toont bovendien aan dat elk jaar vanuit de berm een sterke herkolonisatie optreedt van predatoren die van belang kunnen zijn in de natuurlijke plaagonderdrukking. Bermen zijn ook van groot belang voor vele typische akkervogels (Patrijs, Veldleeuwerik en Geelgors, ) die in bermen vaak voedsel en beschutting vinden, vooral in de winter wanneer de akkers er kaal bij liggen. Het gaat in het algemeen niet goed met de akkervogels in Vlaanderen. De hoofdoorzaak is de intensivering van de landbouw Zwartkop (Sylvia atricapilla) De Zwartkop is een 13,5 tot 15 cm grote vogelsoort die broedt in schaduwrijk bebost gebied, tuinen en parken met dichte ondergroei. In onze streken is deze soort een trekvogel maar een klein percentage overwinterd. De mannetjes zijn te herkennen aan hun "zwarte kap" die tot net aan het oog reikt. De jongen en vrouwtjes hebben een roodbruine kap. Mannelijke jongen hebben vanaf hun eerste winter een mengeling Tjiftjaf (Phylloscopus collybita) De Tjiftjaf is een cm grote vogelsoort die broedt in loofbossen, gemengde bossen, tuinen en parken. In onze streken zijn ze vooral te vinden tussen maart en oktober. De soort overwintert rond de Middellandse zee en ten zuiden van de Sahara. Een klein aantal overwintert, tijdens zachte winters, in België. Ze bouwen een kogelvormig nest in de grondvegetatie en bekleden de binnenkant met veren Oranje Zandoogje (Pyronia tithonius) Figuur 23: Oranje Zandoogje (Pyronia tithonius) Het Oranje zandoogje is een vlindersoort die vooral te vinden is in vrij ruige graslanden vaak in de buurt van bossen of hagen. De vlinder vliegt in één generatie per jaar van begin juli tot eind augustus. De bovenkant van de voor- en achtervleugel is oranje met brede, bruine randen. Het mannetje heeft een grote, zwarte geurstreep op de voorvleugel. De oogvlek heeft meestal twee witte kernen. De basiskleur van de bovenkant van de vleugels is oranje. Op de onderkant van de achtervleugels zijn vaak enkele witte stipjes te zien. Inventarisatie 37

43 De wijfjes zetten de eitjes afzonderlijk af op de bladeren van verschillende soorten smalbladige grassen of op nabijgelegen vegetatie. Meestal gebeurt het afzetten van de eitjes in een vrij korte beschaduwde vegetatie. Rupsen eten overdag van verschillende soorten grassen tot ongeveer eind oktober. De overwintering gebeurt als rups. In het voorjaar beginnen ze opnieuw te eten. Poppen hangen aan de vegetatie, meestal vlak boven de grond. Het Oranje zandoogje wordt vaak samen gevonden met het Bruin zandoogje. Het Oranje zandoogje was vroeger algemeen, en is momenteel zeer algemeen. Net zoals vroeger wordt het Oranje zandoogje voornamelijk in West-Vlaanderen, in het noorden van Oost-Vlaanderen en in de Kempen waargenomen. Recent zijn er vrij veel vindplaatsen bijgekomen in het zuiden van Oost-Vlaanderen en in Vlaams-Brabant. Het Oranje zandoogje heeft een moeilijk te verklaren verspreiding, die zowel op Vlaamse als op lokale schaal gaten vertoont. Een geschikt natuurbeheer voor het Oranje zandoogje moet ervoor zorgen dat vooral aan bosranden vrij ruige vegetaties met veel nectarplanten kunnen ontstaan. Dit kan het beste gebeuren door het gefaseerd maaien van ruigten of graslanden in de buurt van bossen (INBO, Z.D.). Figuur 24: Een geschikt natuurbeheer moet ervoor zorgen dat veel nectarplanten kunnen groeien (Houtemstraat) Inventarisatie 38

44 8 Resultaten 8.1 Vegetatietypering Indien elke bermstrook individueel beheerd zou worden, in overeenstemming met de ter plaatse aangetroffen situatie, dan komt men tot een onrealistisch en praktisch onhaalbaar maaischema. Een indeling volgens het systeem van Zwaenepoel werd hier niet gemaakt. Een indeling naar een hoger aantal types, maakt het werkschema complexer met een moeilijker zoniet onhaalbaar maaischema tot gevolg. Gelijkaardige bermen werden hierdoor opgesplitst in 11 verschillende types en krijgen elk hun specifiek beheer toegewezen. Zonder deze typologie zou er bij elk beheerplan een onderzoek moeten gebeuren inzake het bloeiaspect van de verschillende interessante soorten. Niet alle types komen volledig tot ontwikkeling in de wegbermen. Meestal hebben we te maken met een combinatie van verschillende types, gezien de wegbermen sterk antropogeen zijn en met wisselende milieuomstandigheden. In het algemeen kan gesteld worden dat onze beheervoorstellen, samen met een uitwendig beheer een mooie compromis vormen tussen alle factoren (verschraling, fauna, flora, esthetiek, ) die van belang zijn voor een goed bermbeheer in de gemeente. Om het geschikte beheer per wegberm vast te leggen, werd er rekening gehouden met: De ruimtelijke ligging (potenties) van de berm; De aanwezige soorten met hun talrijkheid; De aard van de vegetatie; De mate van vergrassing of verruiging; De verkeersveiligheid Indeling in bermtypes Het door het Vlaamse Gewest gehanteerde systeem met 7 types is eerder beperkt te noemen, maar met een uitgebreide planteninventarisatie per berm zeer goed en vlot bruikbaar. Deze indeling omvat: Grazige vegetatie op zeer voedselrijke bodem; Grazige vegetatie op matig voedselrijke bodem; Grazige vegetatie op voedselarme bodem; Grazige vegetatie op verstoorde bodem; Ruigtevegetatie; Heidevegetatie; Houtachtige vegetatie. Verschillende systemen kunnen gehanteerd worden om bermen tot types in te delen. Indien men met een beperkt budget of tijdschema werkt is het goed mogelijk deze typering te gebruiken. Voor speciale gevallen en een specifiek beheer echter is het aan te raden hiervan af te wijken. Zo vragen bepaalde zeldzame en/of interessante soorten een aangepast beheer. Om tot de opdeling in types te komen, baseerden we ons op het systeem van het Vlaamse gewest, aangevuld met eigen verfijning. Er wordt ook rekening gehouden met de overgang tussen de verschillende hoofdtypes. Resultaten 39

45 Het voorkomen van deze types spreekt voor zich. Zeer voedselrijke bermen zijn door landbouwactiviteiten en bemesting veel talrijker aanwezig dan heidevegetatie. De overschakeling tussen twee types is een mogelijkheid die een intensief beheer vraagt dat goed opgevolgd moet worden. Een ander niet onbelangrijk aspect bij de typebepaling is het tijdstip van inventarisatie. Veel voorjaarsbloeiers zullen in de zomer niet meer duidelijk aanwezig zijn en bovendien moeilijker herkenbaar. Het meest gebruikte systeem deelt bermen op in 37 types (Zwaenepoel, 1998). Bij de opmaak van het beheerplan werd de keuze gemaakt om een indeling te gebruiken die gemakkelijk te vertalen is naar beheer. Op basis van de plantenlijsten en de bedekkingsgraad kan altijd worden omgezet naar het Zwaenepoel-systeem indien dit gewenst is. Op basis van de soortenlijst en de talrijkheid van de soorten werden de verschillende bermstroken opgesplitst in 11 types. Op basis van de talrijkheid van bepaalde indicatorsoorten werd de opsplitsing gemaakt. Bij het voorkomen van een bermgracht werden ook de oever- en waterplanten in rekening gebracht. Tabel 6: Gebruikte bermtypering Bermtype Omschrijving 1 Grazige vegetatie op zeer voedselrijke bodem 2 Grazige vegetatie op matig voedselrijke bodem 3 Grazige vegetatie op voedselarme bodem 4 Grazige vegetatie op omgewoelde/verstoorde bodem 5 Ruigtevegetatie 6 Heidevegetatie 7 Houtachtige vegetatie 8 Door bos 9 Overgangstype tussen 1 & 2 10 Geen bermen, bebouwde kom of gazonbeheer 11 Overgangstype tussen 2 & 3 Tabel 7: Enkele indicatorsoorten per bermtype Nr. Bermtype Enkele typische plantensoorten Wetenschappelijke naam 1 Grazige vegetatie op zeer voedselrijke bodem 9 Overgangstype tussen 1 en 2 Grote brandnetel Gewone bereklauw Fluitekruid Zevenblad Kleefkruid Ridderzuring Bijvoet Witte dovenetel Gewone smeerwortel Kruipende boterbloem Paardenbloem Gewone glanshaver Witte klaver Gewone kropaar Smalle weegbree Voederwikke Kweekgras Engels raaigras Gestreepte witbol Kleine klaver Urtica dioica Heracleum sphondylium Anthriscus sylvestris Aegopodium podagraria Galium aparine Rumex obtusifolius Artemisia vulgaris Lamium album Symphytum officinale Ranunculus repens Taraxacum officinale Arrhenatherum elatius Trifolium repens Dactylis glomerata Plantago lanceolata Vicia sativa subsp. sativa Elymus repens Lolium perenne Holcus lanatus Trifolium dubium Resultaten 40

46 Rode Klaver 2 Grazige vegetatie op Madeliefje matig voedselrijke Jacobskruiskruid bodem Boerenwormkruid Vogelwikke Hopklaver Duizendblad Scherpe boterbloem Veldzuring Grote muur Veldlathyrus Rapunzelklokje 11 Overgang tussen 2 en 3 Wilde peen Sint-janskruid Gewoon biggenkruid Gewone brunel Rood zwenkgras Vlasbekje Duinriet 3 Grazige vegetatie op voedselarme bodem 4 Grazige vegetatie op omgewoelde/verstoorde bodem Schapengras Schapenzuring Gladde witbol Vertakte leeuwentand Kromhals Klein vogelpootje Grote keverorchis Grasklokje Grasmuur Valse salie Wilde marjolein Tormentil Grote tijm Hazenpootje Gewoon herderstasje Melganzevoet Paarse dovenetel Herik Gewone raket Grote weegbree Hanepoot Bijvoet Canadese fijnstraal Echte kamille Tuinbingelkruid Gewoon varkensgras Grote klaproos Ruige klaproos Korenbloem 5 Ruigtevegetatie Klitsoorten Haagwinde Akkerdistel Speerdistel Ridderzuring Harig wilgenroosje Koninginnekruid Hondsdraf Braam (soort) Grote Brandnetel Echte valeriaan Trifolium pratense Bellis perennis Senecio jacobaea Tanacetum vulgare Vicia cracca Medicago lupulina Achillea millefolium Ranunculus acris Rumex acetosa Stellaria holostea Lathyrus pratensis Campanula rapunculus Daucus carota Hypericum perforatum Hypochaeris radicata Prunella vulgaris Festuca rubra Linaria vulgaris Calamagrostis epigejos Festuca ovina Rumex acetosella Holcus mollis Leontodon autumnalis Anchusa arvensis Ornithopus perpusillus Neottia ovata Campanula rotundifolia Stellaria graminea Teucrium scorodonia Origanum vulgare Potentilla erecta Thymus pulegioides Trifolium arvense Capsella bursa-pastoris Chenopodium album Lamium purpureum Sinapis arvensis Sisymbrium officinale Plantago major subsp. major Echinochloa crus-galli Artemisia vulgaris Conyza canadensis Matricaria recutita Mercurialis annua Polygonum aviculare Papaver rhoeas Papaver argemone Centaurea cyanus Arctium sp. Convolvulus sepium Cirsium arvense Cirsium vulgare Rumex obtusifolius Epilobium hirsutum Eupatorium cannabinum Glechoma hederacea Rubus sp. Urtica dioica Valeriana officinalis Resultaten 41

47 Groot hoefblad 6 Heidevegetatie Struikhei Bochtige smele Gewone dophei Kruipbrem Pijpenstrootje Brem Gaspeldoorn Blauwe bosbes 7 Houtachtige vegetatie Eenstijlige meidoorn Rode kornoelje Sleedoorn Hazelaar Gewone vlier Wilde kardinaalsmuts Schietwilg Gladde iep Gevlekte aronskelk Bosandoorn Bosannemoon Gewone salomonszegel Gele dovenetel Boshyacint Wijfjesvaren Groot heksenkruid Petasites hybridus Calluna vulgaris Deschampsia flexuosa Erica tetralix Genista pilosa Molinia caerulea Cytisus scoparius Ulex europaeus Vaccinium myrtillus Crataegus monogyna Cornus sanguinea Prunus spinosa Corylus avellana Sambucus nigra Euonymus europaeus Salix alba Ulmus minor Arum maculatum Stachys sylvatica Anemone nemorosa Polygonatum multiflorum Lamiastrum galeobdolon Hyacinthoides non-scripta Athyrium filix-femina Circaea lutetiana Bij de opdeling in types werd ook rekening gehouden met de bedekkingsgraad en talrijkheid van de soorten. Dit gebeurde volgens onderstaande tabel. Tijdens de inventarisatie werd per plantensoort een waarde van 1 tot 5 gegeven volgens de talrijkheid. Naast de van nature in het gebied voorkomende soorten werden ook diverse zogenaamde adventieven en verwilderde tuinsoorten in de bermen aangetroffen. Vaak betreft het van nature of voor de regio zeldzame soorten, maar die tevens als tuinplant worden gekweekt en zich spontaan in bermen vestigen of er via tuinafval in terecht komen. Voorbeelden hiervan zijn: Kleine maagdenpalm (Vinca minor), Vrouwenmantel (Alchemilla mollis), Bosaardbei (Fragaria vesca), Tabel 8: Talrijkheid van de plantensoorten Code Voorkomen 1 Sporadisch 2 Regelmatig 3 Talrijk 4 Zeer talrijk 5 Dominant aspectbepalend 8.2 Statistische verwerking De inventarisaties van de bermen produceren uiteindelijk uitgebreide gegevensmatrices van stalen (de respectievelijke bermen) en soorten (de aangetroffen plantensoorten). Als kwantitatief gegeven geldt dan telkens de talrijkheidschaal per soort per berm. Om deze gegevens objectief geordend te krijgen en een zicht te krijgen op de variatie die deze datasets in zich dragen kunnen verschillende technieken worden ingezet. Een belangrijk voordeel van deze analyses is dat het toewijzen van de bermtypes objectiever kan gebeuren. Dit is immers een belangrijke toewijzing met gevolgen voor de latere beheervoorstellen. Resultaten 42

48 Multivariate technieken zijn hier bij uitstek voor geschikt. Ze worden al vele decennia ingezet voor de synecologische verwerking van dergelijke gegevensmatrices zowel in floristisch als faunistisch onderzoek (zie bijvoorbeeld Jongman et al., 1987; Rushton et al., 1987). Voor de analyse in de bermbeheerplannen wordt gebruikt gemaakt van twee multivariate technieken. De doelstelling is dezelfde doch de aard van de techniek behoorlijk verschillend. We verwijzen voor details en discussie over de gebruikte methodes en over multivariate analyse in het algemeen naar de literatuur (Clifford & Stephenson, 1975; Gauch, 1982; Gauch & Whittaker, 1981; Hermy, 1985; Hill & Gauch, 1980; Jongman et al., 1987). De eerste multivariate analyse is een T.W.SP.IN.AN. = Two Way Species Indicator Analysis (zie HILL, 1979a). Deze techniek classificeert de bermen en de voorkomende plantensoorten op basis van gelijkenissen (simlilariteiten). TWINSPAN is een dichotome techniek waarbij de groepen van stalen en soorten telkens in twee delen worden verdeeld met als gevolg 2, nadien 4, dan 8, 16, 32 enz. groepen. Bij elke onderverdeling worden indicatorsoorten aangegeven die de splitsing in twee verantwoorden. Het uiteindelijke samenvattende resultaat is een "Two Way" tabel waarbij de stalen en de soorten. Deze eindtabel is in dit rapport opgenomen. De tweede gebruikte techniek is een ordinatietechniek waarbij de stalen en soorten gegeroepeerd worden in een n-dimensionele ruimte. Voor de bermbeheerplannen werd een DECORANA (Detrended Correspondence Analysis) uitgevoerd waarbij de bermen en de plantensoorten in een orthogonaal stelsel asscores krijgen toegewezen. De assen worden door de analyse zodanig gekozen dat ze een zo groot mogelijk deel van de variatie die in de dataset aanwezig is verklaren. Door de asscores simpelweg in een x-y plot voor te stellen bekomen we groepen van bermen op basis van de plantensoortensamenstelling verwantschappen vertonen. Ook dit ondersteunt, via een andere statistische methodiek, het objectief toewijzen van het respectievelijke bermtype. Resultaten 43

49 9 Bespreking bermtypes in Oosterzele 9.1 Type 1: Grazige vegetatie op zeer voedselrijke bodem Zeer voedselrijke bermen zijn over het algemeen gelegen in de onbeheerde zone, bermen in intensief landbouwgebied en sterk door bebouwing gefragmenteerde bermen. Indien de uitgangssituatie goed is en er geen permanente verstoring plaatsvindt, is een beheer gericht op verschraling door twee maal te maaien en het afvoer af te voeren hier de aangewezen beheervorm. Deze beheervorm leidt reeds na enkele jaren tot een minder productieve, kortere meer soortenrijkere vegetatie, tenzij factoren als sterke voedselaanrijking vanuit de omgeving blijven aanhouden. Plaatselijk kunnen zich reeds soorten van het normaal voedselrijke type zoals Wilde peen, Rode klaver, Smalle weegbree in klein aantal zich in stand houden. De vegetatie is er in het algemeen vooral soortenarm en zeer productief. Door een eerste maaibeurt in mei wordt al heel wat biomassa afgevoerd en worden dominante soorten in groei geremd te voordele van minder competitieve soorten. Hierdoor is over het algemeen een verschralende trend merkbaar. Waar dit niet het geval is, heeft dit te maken met de invloed van buitenaf. Ofwel wordt er gazonmaaisel in de berm gedumpt, ofwel grenst de meestal smalle berm aan een intensief akkerland en is de berm mee onderhevig aan het aanpalende bodemgebruik. Om het aandeel grassen te verminderen dient de eerste maaibeurt vervroegd te worden naar eind mei/begin juni, de tweede maaibeurt gebeurt best ook wat vroeger in september (Koster, 1997). De eerste maaibeurt valt zo vlak voor de bloei van het gras, de meeste voedingstoffen zitten dan bovengronds en worden door het maaien met afvoer verwijderd. Door niet te laat in september te maaien wordt voorkomen dat de grassen hun reservevoedingstoffen beginnen op te slaan in hun ondergrondse delen. Door de sterke toename van de bebouwing zijn thans veel bermen versnipperd. In tal van straten met verspreide bebouwing komen enkel nog bermen voor langs nog niet ingenomen bouwpercelen. De kansen van deze bermen zijn omwille van hun zeer beperkte lengte en versnipperdheid en de verwachting dat ze binnen de komende jaren zullen verdwijnen, te beperkt om een intensiever ecologisch beheer toe te passen. Tabel 9: Bermen van het zeer voedselrijke type (type 1) Fiche nr. Straatnaam Straatdeel Breedte Lengte Oppervlakte (m²) 1400 Lembergestraat 1 421,2 421, Stuivenberg ,0 790, Boonakker ,4 1790, Hoek ter Hulst ,1 1772, Spoorwegwegel 1 830,5 830, Rollebaan ,3 3434, Tramstraat ,4 1156, Lusbekestraat 0,5 142,0 71, Watermolenstraat ,3 1619, Uilhoek ,9 496, Mussestraat 1 760,6 760, Sint-Lievensstraat ,7 626, Kerkstraat 1 323,3 323, Bosstraat 1 662,8 662,8 Bespreking bermtypes in Oosterzele 44

50 1445 Schoolstraat ,4 765, Kwaadbeek ,8 2929, Nieuwstraat ,2 1025, Hogeveld ,4 2657, Dreef 1 684,2 684, Roosbroekstraat ,1 1323, Drooghout ,5 1559, Roosbroekstraat ,3 2362, Heet ,4 1578, Muntestraat 1 731,6 731, Botsewegel ,0 960, Botsewegel ,0 220, Hauwsestraat 1,5 1716,3 2574, Schaperstraat ,3 775, Schaperstraat ,6 2266, Keerken ,0 1642, Roosbloemstraat ,7 767, Broek ,8 5801, Leeg Bracht ,6 3914, Heide 0,5 311,6 155, Eke ,5 2521, Issegem ,2 2474, Hettingen ,1 6969, Oude Heirbaan ,0 2261, Kapelweg 0,5 1538,2 769, Terstraeten ,1 1912, Apostelstraat ,1 1793, Boerestraat 2 0,5 1024,1 512, Bottelweg ,9 5501, Bierman 1,5 2213,9 3320, Evelandweg 1,5 1575,1 2362, Houte ,0 5514, Pontslag ,1 1434, Driesstraat 1,5 2765,5 4148, Frankenbos ,1 402, Hoeksken 1 70,4 70, Gaverse steenweg ,3 385, Morestraat ,8 1410, Morestraat 2 1,5 1108,4 1662, Turkenhoek ,1 5925, Frankenbos ,2 1782, Spiegeldries 1,5 1344,0 2016, Munckbos ,4 2414, Lange Munte 1 248,1 248, , ,6 Bespreking bermtypes in Oosterzele 45

51 9.2 Type 2: Grazige vegetatie op matig voedselrijke bodem De soortendiversiteit van matig voedselrijke bermen is groter dan bij het voorgaande type. De bepalende factor voor beheer is niet alleen verschraling, maar ook de mogelijkheid van de soorten om zaden te vormen. Na een aantal jaren maaibeheer met afvoer is de vegetatie merkelijk minder hoog, maar de minder competitieve soorten breiden onvoldoende uit. Vermoedelijk heeft dit te maken met het feit dat het milieu nu wel geschikt is, maar dat zaden zich onvoldoende kunnen verspreiden. Door de huidige vroege maaidata staan bovendien veel interessante soorten volop in bloei en krijgen te weinig kans om zaden te vormen. Verschralen door twee maal per jaar te maaien met afvoer van het maaisel is hier eveneens de aangewezen beheervorm. Hoewel hier best later op het seizoen wordt gemaaid zodat interessante soorten zaden hebben kunnen vormen. Veel van de soorten die thuishoren onder deze omstandigheden zijn onvoldoende vertegenwoordigd (Margriet, Knoopkruid, ). Soorten zoals Veldzuring en Scherpe boterbloem zijn wel in voldoende grote aantallen aan te treffen, deze soorten hebben ook deels zaden gevormd voor 15 juni. Langs bredere bermen kan het vanuit faunistisch oogpunt aangewezen zijn om tijdens de eerste maaibeurt ook slechts over één maaibreedte te maaien. Hierdoor blijft een strook over waarin veel insecten bijvoorbeeld dagvlinders en sprinkhanen, in verschillende stadia tijdens de zomer kunnen overleven. Tijdens de tweede maaibeurt in het najaar, kan dan de volledige berm gemaaid worden. Bermen met aandachtsoorten (bv. Rapunzelklokje) worden ten vroegste gemaaid na de zaadzetting van deze soorten. Het Rapunzelkloje kan als indicatorsoort fungeren voor allerhande andere zomerbloeiende soorten. Tabel 10: Bermen van het matig voedselrijke type (type 2) Fiche nr. Straatnaam Straatdeel Breedte Lengte Oppervlakte (m²) 1413 Meerstraat 2 1,5 2161,9 3242, Van Thorenburghlaan ,6 8185, Schoolstraat ,5 496, Kleistraat 1,5 1844,4 2766, Windekekouter ,5 9973, Houtemstraat 2 1,5 1082,6 1623, Boekhoutstraat ,3 2092, Geraardsbergse steenweg , , Molenstraat ,2 4208, Berg ,4 4210, Geraardsbergse steenweg 2 0,5 2002,1 1001, Yshoute 1,5 1518,8 2278, Leenstraat , , Boerestraat ,7 6097, Houte ,3 847, Oude Heirbaan ,5 50, Pastoor de Vosstraat 2 543,0 1085, , ,3 9.3 Type 3: Grazige vegetatie op voedselarme bodem Echt volwaardige bermen van het voedselarme type werden in Oosterzele zeer beperkt waargenomen. Omwille van de geografische ligging zijn deze zeer schrale vegetaties ook Bespreking bermtypes in Oosterzele 46

52 niet te verwachten. In enkele bermen werden wel enkele indicatorsoorten gevonden die typerend zijn voor dergelijke vegetatie (Schapenzuring, Wilde marjolein, ). Deze soorten kwamen echter in een zeer lage dichtheden voor. Een geschikt beheer zal zorgen voor een sterke uitbreiding van deze soorten. Schrale bermen worden om de input van meststoffen ten gevolge van depositie uit de lucht te compenseren en om opslag van bomen te voorkomen ook best gemaaid. Eén enkele maaibeurt per jaar is hier echter voldoende. Er wordt voldoende laat gemaaid zodat alle zomerbloeiers zaden hebben kunnen vormen. Algemeen geldt dat er minder moet gemaaid worden als de vegetatie schraler is. De soortendiversiteit aan waardevolle soorten in dit bermtype is normaal het hoogst. Een deel in de Houtemstraat werd als type 3 gecatalogeerd. Er werden op een klein stuk berm drie rode lijst soorten aangetroffen. In totaal werden hier minstens 30 plantensoorten gevonden. Tabel 11: Bermen van het voedselarme type (type 3) Fiche nr. Straatnaam Straatdeel Breedte Lengte Oppervlakte (m²) 1484 Houtemstraat ,4 729,4 182,4 729,4 9.4 Type 4: Grazige vegetatie op verstoorde bodem Vrijwel elke berm op het grondgebied van de gemeente vertoont kenmerken van dit vegetatietype. Het gaat echter meestal over een beperkt deel van de berm. Parallel met de weg of met het aanpalende perceel komen vaak een aantal indicatorsoorten voor die profiteren van de verstoorde stroken op de grens van de berm en het aanpalende perceel. Vooral landbouwactiviteiten en sluipverkeer hebben nogal wat rechtstreekse en onrechtstreekse invloed op de aanpalende bermen. Dit effect wordt nog versterkt door de vaak beperkte breedte van bermen. Bijna al deze vegetaties zijn gelegen op zeer voedselrijke bodem. Bijgevolg vestigen zich hier vooral storings- en akkeronkruiden die kunnen uitzaaien in de omliggende percelen. De vaak benoemde waardevolle storingsvegetaties zijn enkel terug te vinden op minder voedselrijke bodems. Berijding, grondbewerking en herbicidegebruik veroorzaakt heel wat verstoring en beschadiging van de vegetatie. Bermen met een zeer sterke constante antropogene invloed werden tot dit type gerekend. Hoe breder de berm, hoe geringer het effect van verstoring. Op minder voedselrijke standplaatsen kan een grondbewerking de vestiging van waardevolle eenjarige bloemrijke pioniersoorten stimuleren. Een grondbewerking wordt in de landbouw omschreven als een noodzakelijk kwaad. Een kerende grondbewerking (ploegen) wordt om die reden dan ook afgeraden. Waar een goede zaadbank in de bodem aanwezig is en/of aan grote ongebruikte zones zoals ronde punten kan deze vegetatie in stand gehouden worden door jaarlijks de bodem te bewerken. Direct na aanleg bevatten deze bermen nog vrij veel open plekken met in eerste instantie veel eenjarige pioniersoorten als Klaproos (Papaver spec.) en Kamille (Matricaria spec.). Wanneer de bermbegroeiing zich sluit verdwijnen in eerste instantie de eenjarige pioniersoorten. In een later stadium nemen ook de ruderale soorten af en zullen ze uiteindelijk geheel verdwijnen. Daarnaast worden bermen vaak verstoord ten behoeve van de aanleg van nutsleidingen of door de ruiming van bermgrachten. Hierdoor ontstaan onbegroeide oppervlakken Bespreking bermtypes in Oosterzele 47

53 waarop zich tijdelijk, vaak een zeer bloemrijke, pioniersvegetatie ontwikkelt. Bij permanente (matige) berijding ontwikkelt zich een tredvegetatie. Ten gevolge van de diverse handelingen aan bermen zoals vergraven voor het bergen van ondergrondse leidingen of het deponeren van ruimingslib, zal dit type berm overal, (tijdelijk) aanwezig blijven. Het behoeft bijgevolg geen specifiek beheer. Verstoorde vegetaties kunnen mee opgenomen worden in het normale maaischema, en ze kunnen na verloop van tijd ontwikkelen tot waardevolle grazige vegetaties. De bermen waar het behouden van een dergelijke pioniersvegetatie zinvol is, kunnen behouden blijven door de bodem om de 2 tot 5 jaar ondiep te bewerken. Bij het wegvallen van de verstoring zullen de betreffende vegetaties zich stabiliseren en dreigen deze waardevolle soorten te verdwijnen. Enkel bij matig voedselrijke of voedselarme bodem is dit zinvol. Op zeer voedselrijke bodem ontwikkelt zich veelal een vegetatie met de typische onkruidsoorten (bv. Melganzevoet, Harig knopkruid) met herbicidebebruik door omwonenden tot gevolg. Tabel 12: Bermen van het verstoorde type (type 4) Fiche nr. Straatnaam Straatdeel Breedte Lengte Oppervlakte (m²) 1405 Stuivenberg 1 0,5 1227,1 613, Ginstberg 3 582,2 1746, Spoorwegtracé langs GOG Ginstberg 1 465,9 465, Rattepas ,5 1455, Vijverhoek ,5 2557, Boterhoek 1 0,5 646,5 323, Gentweg 0,5 717,3 358, Gravelos 0,5 1452,7 726, Hoek ter Hulst 2 0,5 1506,5 753, Uilhoek 2 0,5 704,9 352, Wulgenstraat 0,5 1865,6 932, Schoolstraat 2 0,5 167,3 83, Veldstraat 1 0,5 163,0 81, Steenstraat ,9 1201, Fietspad langs spoorweg 1 455,8 455, Heistraat ,3 5102, Boekhoutstraat ,4 263, Boekhoutstraat ,6 2422, Letterhoutemstraat ,8 1329, Maudeweg ,4 1563, Diepestraat ,1 1828, Duivelskapelweg 0,5 1907,2 953, Verbindingsweg 0,5 677,1 338, , ,8 9.5 Type 5: Ruigtevegetatie De meeste ruigtevegetaties ontstaan uit grasland dat niet meer gemaaid wordt. Ruigtevegetaties bestaan uit hoger opgroeiende vaak bloemrijke kruidensoorten. Deze vegetatie wordt extensiever beheerd en herbergen daarom een unieke fauna en flora. In Bespreking bermtypes in Oosterzele 48

54 de overstaande plantendelen vinden vele ongewervelden en kleine zoogdieren schuilgelegenheid. Hoewel deze vegetaties een unieke plaats innemen in het ecosysteem stuit dit beheer vaak op protest door omwonenden omdat een ruigtevegetatie slordig oogt en uit vrees dat onkruidzaden zullen overwaaien. Op afgelegen en landelijke locaties kan deze vegetatie gerust ontwikkelen. Door het extensieve beheer zorgt dit voor een daling van de beheerkosten. Bovendien heeft het maaisel van ruigtevegetaties meer structuur en is daardoor beter composteerbaar. Best is om bij het maaibeheer gefaseerd tewerk te gaan en elk jaar een deel te maaien. Hiedoor kunnen organismen steeds migreren naar een andere zone zonder hun leefgebied (tijdelijk) te verliezen. Verschillende grotere soorten uit het grasland kunnen zich een tijdlang in een ruigte handhaven, zoals Ridderzuring, Boerenwormkruid en Heelblaadjes. Maar ook andere minder maaibestendige planten zoals Brem kunnen zich hiervestigen. In een ruigte kunnen planten uitbloeien en zaad zetten. In de herfst worden de kruiden bezocht door zaadetende vogels. Heel wat kleine zoogdieren en insecten vinden er schuilgelegenheid. Deze laatste dienen dan weer als voedselbron voor vogels die nestelen in nabijgelegen weilanden of grazige bermen. Er heerst een enorme spraakverwarring over de term ruigte. In het normale spraakgebruik worden ruigtevegetaties en ruderale vegetaties zeer vaak allebei als ruigte aangeduid. De hier gebruikte term slaat echter op de natuurlijke vegetatieontwikkeling met bloeiende kruiden zoals Moerasspirea, Echte valeriaan, Poelruit, Kattenstaart Ruderale vegetaties ontwikkelen zich door een sterke antropogene invloed (storten, nutriëntenaanvoer) met als gevolg een explosieve groei van Akkerdistel en Grote brandnetel. Deze vegetaties werden in dit plan als verstoorde vegetaties opgenomen. Tabel 13: Bermen met ruigtevegetatie (type 5) Fiche nr. Straatnaam Straatdeel Breedte Lengte Oppervlakte (m²) 1403 Aalmoezenijestraat 3 1,5 430,1 645, Veldstraat ,2 2060, Boekhoutstraat 4 1,5 676,6 1014, Scheurbroek ,3 2788, Hettingen ,4 2368, Walzegem 1,5 342,0 513,0 6241,7 9390,7 9.6 Type 6: Heidevegetatie Heidevegetaties werden in de bermen van de gemeente Oosterzele niet waargenomen. 9.7 Type 7: Houtachtige vegetatie In de gemeente komen fragmenten van houtachtige vegetatie sporadisch voor. Een volwaardige houtachtige vegetatie is echter zeldzaam. Ofwel staan er slechts sporadisch enkele houtachtige soorten, ofwel is er een strook naast de weg van minstens 1 meter die in beheer is als grazige vegetatie. Enkele straten zullen onder een ander type terug te vinden zijn waar achteraan in de berm ook houtachtige soorten staan. Op die plaatsen kunnen de houtachtige linten worden verbonden door aanplantingen. Na een aantal jaar van vrijstellen van de jonge aanplant Bespreking bermtypes in Oosterzele 49

55 kan het maaibeheer beperkt worden tot de eerste meter. Na verloop van tijd zal er voldoende schaduw vallen op de bodem, zal de biomassaproductie afnemen en zullen zich soorten vestigen van bosmilieus. Hierna kan het beheer worden gewijzigd naar een extensiever maairegime. Tabel 14: Bermen met houtachtige vegetatie (type 7) Fiche nr. Straatnaam Straatdeel Breedte Lengte Oppervlakte (m²) 1486 Boekhoutstraat ,3 5401, Scheurbroek ,6 2191, Waterrad 1 492,5 492,5 2573,5 8085,6 9.8 Type 8: Door bos Bermen van wegen die door bos lopen werden beperkt waargenomen in de gemeente. Door zeer sterke overschaduwing is hier bijna geen grazige vegetatie meer aanwezig. Hier is bijna sprake van een nulbeheer. Het beheer beperkt zich hier vaak tot het opsnoeien van bomen tot een vrije doorgang voor autoverkeer en het kappen van natuurlijke verjonging die te dicht tegen de weg groeit. Tabel 15: Bermen door bos (type 8) Fiche nr. Straatnaam Straatdeel Breedte Lengte Oppervlakte (m²) 1402 Aalmoezenijestraat 2 0,5 433,9 216,9 433,9 216,9 9.9 Type 9:Overgangstype tussen 1 en 2 De bermen kregen een overgangstype toegewezen bij een toenemende bedekking van minder productieve graslandsoorten. Deze bermen zijn te soortenrijk om als type 1 gecatalogeerd te worden, maar vaak te soortenarm om als volwaardig type 2 in aanmerking te komen. Bovendien zouden de kruidensoorten niet de kans krijgen om in bedekking toe te nemen wanneer telkens in hun volle bloei wordt gemaaid. Bij het strikt naleven van het beheeradvies kunnen deze bermen op termijn worden beschouwd als bermen van het matig voedselrijke type. Tabel 16: Bermen van het overgangstype tussen type 1 en 2 (type 9) Fiche nr. Straatnaam Straatdeel Breedte Lengte Oppervlakte (m²) 1401 Aalmoezenijestraat 1 0,5 133,3 66, Rooberg ,0 2197, Kasteelstraat ,5 2401, Boterhoek 2 1,5 1082,9 1624, Schellartweg ,9 3842, Bakkerstraat 3 862,7 2588, Uilhoek ,7 175, Langestraat 1 545,0 545, Gijzenzelestraat ,7 1221, Zwaluwstraat 1 503,8 503, Gijzenzelestraat 2 1,5 997,9 1496, Moortelbosstraat ,8 1910, Bavegemstraat 1,5 2743,7 4115, Reigerstraat 1,5 2073,3 3110, Spiegel ,8 3344,4 Bespreking bermtypes in Oosterzele 50

56 1480 Veldstraat ,0 871, Roosbloemstraat ,1 2306, Leeg Bracht ,0 4986, Krekelberg 1,5 1704,3 2556, Koekebroodstraat ,9 1476, Cijnsweg 1 987,8 987, Streekt 1,5 976,4 1464, Wijkschoolstraat 1 1,5 550,3 825, Wijkschoolstraat 2 1,5 949,3 1423, Frankenbos ,8 4939, Frankenbos ,0 1240, Peperstraat 2 1,5 1047,9 1571, , , Type 11: Overgangstype tussen 2 en 3 Veel van de soorten typerend voor een schrale standplaats hebben baat bij een beheer waarbij maar éénmaal per jaar gemaaid wordt. Om deze soorten te laten uitbreiden is een extensiever maairegime noodzakelijk. De hoofdbloei van dit type is in de (na)zomer en ten gevolge van een voorjaar- en najaarsmaaibeurt kunnen zaden onvoldoende ontwikkelen. De vegetatie van dit type wordt door het voedselarme karakter minder hoog en/of is landelijk gelegen waardoor een extensiever maaibeheer getolereerd kan worden. Tabel 17: Bermen van het overgangstype tussen type 2 en 3 (type 11) Fiche nr. Straatnaam Straatdeel Breedte Lengte Oppervlakte (m²) 1493 Scheurbroek ,7 4742,0 1580,7 4742,0 Bespreking bermtypes in Oosterzele 51

57 10 Overzicht van de maaischema's Het tijdstip van maaien heeft een grote invloed op de samenstelling van de vegetatie. Vroegtijdig maaien kan de bloei en/of zaadzetting verhinderen en laattijdig maaien kan leiden tot verruiging en soortenafname. Er wordt best gemaaid na de zaadvorming van de doelsoorten en of wanneer de begroeiing haar maximale biomassaproductie heeft bereikt. De opdeling in types resulteerde uiteindelijk in vlot hanteerbare beheerkaarten. Ongetwijfeld kan er qua natuurwaarden veel meer worden bereikt op de bermen in Oosterzele. Een afzonderlijk beheer per straat of straatdeel zou echter onmogelijk in te plannen zijn in het gemeentelijk beheer. Bij de opmaak van de beheerkaarten werd steeds geprobeerd het beste compromis te zoeken tussen graad aan verschraling, floristische waarde en de praktische haalbaarheid van het plan Beheerkaart 1: Maaibeheer zeer voedselrijke en verstoorde vegetaties Voor deze eerste maaiperiode werden de zeer voedselrijke en de verstoorde bermen samen genomen. Om sneller te verschralen en om een betere werkspreiding mogelijk te maken wordt de eerste maaiperiode vervroegd naar half mei. Het maaitijdstip is hier minder belangrijk, de hoofdmoot ligt hier vooral op het verder verschralen van de bodem. Een eerste maaibeurt kan hier vanaf 15 mei en een tweede maaibeurt vanaf 15 september. Steeds met afvoer van het maaisel. Op deze tijdstippen zijn de grassen in volle groei en zitten de meeste voedingstoffen in de bovengrondse delen. In deze perioden heeft het verschralingsbeheer dus het grootste effect. Kruiden beginnen doorgaans later in het voorjaar te groeien en worden door deze vroege maaibeurt minder gedomineerd door grassen. Meestal ligt een zeer sterke antropogene invloed aan de basis van deze zeer productieve en/of verstoorde vegetaties. Door middel van deze vroege maaibeurt wordt getracht herbicidengebruik en/of storten van gazonmaaisel te voorkomen. Bij het verschralingsbeheer dient verder te worden gezocht naar de oorzaak van deze zeer hoge biomassaproductie. Op zeer veel plaatsen wordt afvalwater nog steeds in de bermgracht geloosd, wordt slib op de berm gestort of wordt (organisch) afval in de berm gedumpt. Hierdoor ontstaan dan ruderale vegetaties die een slordig uizicht hebben en worden bespoten met herbiciden. Waneer deze factoren kunnen worden uitgeschakeld, zal een verschralingsbeheer op veel kortere termijn resultaat tonen. Tabel 18: Stratenlijst beheerkaart 1: zeer voedselrijke en verstoorde bermen Fiche nr. Straatnaam Straatdeel Bermtype Breedte Lengte Oppervlakte (m²) 1400 Lembergestraat ,2 421, Stuivenberg 1 4 0,5 1227,1 613, Stuivenberg ,0 790, Boonakker ,4 1790, Hoek ter Hulst ,1 1772, Ginstberg ,2 1746, Spoorwegtracé langs GOG Ginstberg ,9 465, Spoorwegwegel ,5 830, Rattepas ,5 1455,5 Overzicht van de maaischema's 52

58 1420 Rollebaan ,3 3434, Tramstraat ,4 1156, Lusbekestraat 1 0,5 142,0 71, Vijverhoek ,5 2557, Boterhoek 1 4 0,5 646,5 323, Gentweg 4 0,5 717,3 358, Watermolenstraat ,3 1619, Gravelos 4 0,5 1452,7 726, Hoek ter Hulst 2 4 0,5 1506,5 753, Uilhoek 2 4 0,5 704,9 352, Uilhoek ,9 496, Wulgenstraat 4 0,5 1865,6 932, Mussestraat ,6 760, Sint-Lievensstraat ,7 626, Kerkstraat ,3 323, Bosstraat ,8 662, Schoolstraat ,4 765, Schoolstraat 2 4 0,5 167,3 83, Kwaadbeek ,8 2929, Veldstraat 1 4 0,5 163,0 81, Steenstraat ,9 1201, Nieuwstraat ,2 1025, Hogeveld ,4 2657, Dreef ,2 684, Roosbroekstraat ,1 1323, Fietspad langs spoorweg ,8 455, Drooghout ,5 1559, Roosbroekstraat ,3 2362, Heet ,4 1578, Muntestraat ,6 731, Botsewegel ,0 960, Botsewegel ,0 220, Hauwsestraat 1 1,5 1716,3 2574, Schaperstraat ,3 775, Schaperstraat ,6 2266, Keerken ,0 1642, Heistraat ,3 5102, Roosbloemstraat ,7 767, Boekhoutstraat ,4 263, Boekhoutstraat ,6 2422, Letterhoutemstraat ,8 1329, Maudeweg ,4 1563, Broek ,8 5801, Diepestraat ,1 1828, Leeg Bracht ,6 3914,6 Overzicht van de maaischema's 53

59 1505 Heide 1 0,5 311,6 155, Eke ,5 2521, Issegem ,2 2474, Duivelskapelweg 4 0,5 1907,2 953, Hettingen ,1 6969, Oude Heirbaan ,0 2261, Kapelweg 1 0,5 1538,2 769, Terstraeten ,1 1912, Apostelstraat ,1 1793, Boerestraat 2 1 0,5 1024,1 512, Bottelweg ,9 5501, Bierman 1 1,5 2213,9 3320, Evelandweg 1 1,5 1575,1 2362, Houte ,0 5514, Pontslag ,1 1434, Driesstraat 1 1,5 2765,5 4148, Frankenbos ,1 402, Hoeksken ,4 70, Verbindingsweg 4 0,5 677,1 338, Gaverse steenweg ,3 385, Morestraat ,8 1410, Morestraat 2 1 1,5 1108,4 1662, Turkenhoek ,1 5925, Frankenbos ,2 1782, Spiegeldries 1 1,5 1344,0 2016, Munckbos ,4 2414, Lange Munte ,1 248, , , Beheerkaart 2: Maaibeheer matig voedselrijke bermen, voedselarme bermen en overgangstypes Bij de tweede maaiperiode worden type 2 en type 9 gemaaid. Vanaf begin juli kan hier gestart worden met het maaien van de eerste meter. Door enkel de eerste meter te maaien in het voorjaar kunnen veel zomerbloeiers in de ongemaaide strook zaden vormen. Bovendien kunnen veel ongewervelden migreren naar de ongemaaide zone zonder tijdelijk hun leefgebied te verliezen. Door maar een deel van de oppervlakte twee maal te maaien bereikt men een lagere verschralingsgraad. Het beheer is hier vooral gericht op de kruidengroei. Deze bermen zijn door het gevoerde beheer al veel verschraald, waar het beheer nu vooral op de bloeiende kruidensoorten afgestemd wordt. De belangrijkste drijfveer voor dit beheervoorstel is om te maaien na de zaadzetting van de interessante soorten en om de populatie aan ongewervelden beter te beschermen. Op deze éénmaal per jaar gemaaide strook krijgen plantensoorten ook meer kans om zaden te vormen. Voor de ongewervelden is het beter om andersom tewerk te gaan en in juli de volledige oppervlakte te maaien en in september enkel de eerste meter. In de overstaande stengels vinden veel ongewervelden overwinteringsplek. Door in het najaar volledig te maaien bereikt men echter de grootste verschraling. Een combinatie van beide is natuurlijk Overzicht van de maaischema's 54

60 optimaal. Ook komt op deze manier in de piekperiode minder maaisel vrij, en in het najaar een meer verhout, structuurrijk en beter composteerbaar maaiproduct. Over het algemeen zijn de bermen in Oosterzele vrij smal zodat wanneer de eerste meter van de berm wordt gemaaid zo goed als de volledige oppervlakte wordt gemaaid. Het Rapunzelklokje kan als indicatorsoort worden beschouwd voor dit beheer. Het voorgestelde beheer van type 9 en type 2 (eerste maal enkel eerste meter maaien vanaf begin juli & tweede maal vanaf begin oktober) is geschikt om o.a deze soort te laten uitbreiden. Een tweede maaibeurt bij de bermtypes 2 en 9 kan vanaf begin oktober. Een laat maaitijdstip is wellicht beter omdat 15 september de optimale groeiperiode voor grassen is. Grassen kunnen zich voor de winter nog herstellen en zorgen door een dichte mat in het voorjaar waar geen ruimte is voor kieming van overige plantensoorten. Door grassen in volle bloei te maaien bereikt men echter de hoogste graad van verschraling. Deze bermen zijn al soortenrijker, dus wordt het beheer hier vooral toegespitst ten gunste van de interessante soorten. Bij deze maaironde worden ook de type 11 bermen gemaaid. Deze worden maar éénmaal per jaar gemaaid omdat de hoofdbloei bij dit type in de nazomer valt. Deze schralere vegetaties hebben een lagere productie waardoor éénmaal maaien per jaar volstaat. Enkele bermen van het matig voedselrijke type hebben kenmerken van dit type, maar kunnen (nog) niet benoemd worden als type 11 Tabel 19: Stratenlijst beheerkaart 2: Matig voedselrijke, voedselarme bermen en overgangstypes Fiche nr. Straatnaam Straatdeel Bermtype Breedte Lengte Oppervlakte (m²) 1401 Aalmoezenijestraat 1 9 0,5 133,3 66, Rooberg ,0 2197, Meerstraat 2 2 1,5 2161,9 3242, Van Thorenburghlaan ,6 8185, Kasteelstraat ,5 2401, Boterhoek 2 9 1,5 1082,9 1624, Schellartweg ,9 3842, Bakkerstraat ,7 2588, Uilhoek ,7 175, Langestraat ,0 545, Schoolstraat ,5 496, Gijzenzelestraat ,7 1221, Kleistraat 2 1,5 1844,4 2766, Zwaluwstraat ,8 503, Gijzenzelestraat 2 9 1,5 997,9 1496, Moortelbosstraat ,8 1910, Bavegemstraat 9 1,5 2743,7 4115, Reigerstraat 9 1,5 2073,3 3110, Windekekouter ,5 9973, Spiegel ,8 3344, Veldstraat ,0 871, Roosbloemstraat ,1 2306, Houtemstraat ,4 729, Houtemstraat 2 2 1,5 1082,6 1623,9 Overzicht van de maaischema's 55

61 1490 Boekhoutstraat ,3 2092, Scheurbroek ,7 4742, Geraardsbergse steenweg , , Molenstraat ,2 4208, Berg ,4 4210, Geraardsbergse steenweg 2 2 0,5 2002,1 1001, Yshoute 2 1,5 1518,8 2278, Leeg Bracht ,0 4986, Krekelberg 9 1,5 1704,3 2556, Koekebroodstraat ,9 1476, Leenstraat , , Boerestraat ,7 6097, Houte ,3 847, Cijnsweg ,8 987, Oude Heirbaan ,5 50, Streekt 9 1,5 976,4 1464, Wijkschoolstraat 1 9 1,5 550,3 825, Wijkschoolstraat 2 9 1,5 949,3 1423, Frankenbos ,8 4939, Frankenbos ,0 1240, Peperstraat 2 9 1,5 1047,9 1571, Pastoor de Vosstraat ,0 1085, , , Beheerkaart 3: Maaibeheer ruigtevegetatie, houtachtige vegetatie en door bos Ruigtevegetaties worden gekenmerkt door hoger opgroeiende bloemrijke kruiden. Deze vegetatie kan in landelijke locaties gerust ontwikkelen zonder overlast. Het maaibeheer beperkt zich tot tweejaarlijks maaien, en waar mogelijk tot een beperkt deel van de bermbreedte. Hier wordt voorgesteld om maximaal de eerste twee meter te maaien, met vermijden van waardevolle houtachtige soorten (Hondsroos, Meidoorn, Gelderse roos, ). De overige oppervlakte kan zich verder ontwikkelen. Waar de berm minder breed is wordt de berm volledig gemaaid. Hier is geen ruimte voor een spontane ontwikkeling. Er wordt best pas gemaaid na half oktober zodat alle zaden hebben kunnen rijpen, en eieren zijn afgezet. Op deze manier komt ook het maaisel beter verspreid over het jaar vrij. Het meest interessant is wanneer elk jaar de helft van de bermen wordt gemaaid, het jaar nadien de andere helft. Overzicht van de maaischema's 56

62 Tabel 20: Stratenlijst beheerkaart 3: Ruigtevegetatie, houtachtige vegetatie en door bos Fiche nr. Straatnaam Straatdeel Bermtype Breedte Lengte Oppervlakte (m²) 1402 Aalmoezenijestraat 2 8 0,5 433,9 216, Aalmoezenijestraat 3 5 1,5 430,1 645, Veldstraat ,2 2060, Boekhoutstraat ,3 5401, Boekhoutstraat 4 5 1,5 676,6 1014, Scheurbroek ,6 2191, Scheurbroek ,3 2788, Hettingen ,4 2368, Walzegem 5 1,5 342,0 513, Waterrad ,5 492,5 9249, ,2 Overzicht van de maaischema's 57

63 11 Maaitechniek en concrete tips Een maaibeheer met afvoer van het maaisel is de basis van een natuurvriendelijk bermbeheer. Het klepelen van de bermen zonder dat het maaisel wordt afgevoerd, is in vele opzichten een slechte zaak. De verwerking van het maaisel heeft echter vaak een grote financiële impact. Wil men het ecologisch belang van bermen nastreven dan moet het maaien en afvoeren in twee afzonderlijke arbeidsgangen plaatsvinden waarbij het maaisel een paar dagen ter plekke blijft liggen. Dieren krijgen de mogelijkheid om te ontsnappen en zaden kunnen narijpen en uitvallen. De maaihoogte is van groot belang voor de hoeveelheid verwijderde biomassa. De grootste biomassa bevindt zich in de onderste helft van de bermbegroeiing. Een toestel dat 10 cm vegetatie laat staan heeft dus een beperkte hoeveelheid van de biomassa afgevoerd. Echter moet wel worden gemeld dat het beter is om hoger te maaien, dan om de bodem te raken en daardoor akkeronkruiden in hun groei te stimuleren. Een maaihoogte van 10 cm zorgt ervoor dat er minder ongewervelden worden gedood en dat minder grond in het maaisel terecht komt wat positief is voor de meeste verwerkingsopties. Ook te snel rijden en maaien bij regenachtig weer staan beiden garant voor slecht werk. Exacte cijfers over hoeveel maaisel dat vrijkomt, zijn tot nog toe niet beschikbaar. Er kunnen wel schattingen worden gemaakt op basis van cijfers uit natuurgebieden, maar bij bermen zijn enkele belangrijke randvoorwaarden die bij deze ramingen in rekening moeten worden gebracht. De precieze oppervlakte van bermen is niet gekend; Bermen die twee maal per jaar worden gemaaid, worden slechts één maal in rekening gebracht voor de berekening van de oppervlakte; Bij de tweede maaibeurt komt onder normale omstandigheden minder maaisel vrij Bermen die extensiever worden gemaaid, hebben een ongekende productie; De hoeveelheid maaisel per ha berm varieert naargelang het bodemtype, ligging van de berm (een berm in de schaduw van bomen heeft bijvoorbeeld een lagere productie omwille van voedsel- en lichtconcurrentie); De weersomstandigheden hebben een aanzienlijke invloed op zowel de productie als het gewicht van het af te voeren maaisel. Bij regen bijvoorbeeld zal het maaisel zwaarder zijn, maar ook dichter tegen de grond liggen zodat maaien en opzuigen moeilijker verlopen; Het aantal maaibeurten heeft een invloed op de jaarlijkse productie aan bermmaaisel; Bermen met een bomenrij hebben een lagere productie; Oppervlakte aan houtkanten telt ook mee, maar er komt geen maaisel vrij. Bermen die onderhevig zijn aan gazonbeheer of waar herbiciden gebruikt worden, worden niet gemaaid en er komt geen maaisel vrij. Maaisel wordt vaak tijdelijk gestockeerd vooraleer het wordt afgevoerd naar de verwerker. Wanneer voor de maaimachine een beugel wordt gehangen met kettingen worden organismen gewaarschuwd voor de komst van de machine. Ongewervelden laten zich op de grond vallen en kleine zoogdieren kunnen tijdig vluchten. Herbivore insectensoorten zoals bijvoorbeeld sprinkhanen kunnen een belangrijke grazende functie uitoefenen op de Maaitechniek en concrete tips 58

64 bermvegetatie zodat minder maaisel moet worden afgevoerd. Het is dus van belang dat deze dieren niet worden gedood tijdens maaiwerkzaamheden. De populaties ongewervelden in bermen vormen op hun beurt een voedselbron voor tal van weide- en akkervogels. Ook struiken met bessen of noten vormen een belangrijke voedselbron voor talrijke vogels en zoogdieren Actueel gevoerd beheer De bermen worden momenteel gemaaid conform het bermbesluit door gebruik te maken van een klepelmaaier. De gemeente verzorgt zelf het onderhoud van de bermen. Het bermmaaisel wordt opgezogen, tijdelijk opgeslagen en wekelijks afgevoerd naar een aërobe composteringsinstallatie. De gemeente heeft een wegennet van ongeveer 200 km. Er wordt ongeveer 100 km berm gemaaid. Verkeersborden, palen, bomen, worden vrijgemaakt met een bosmaaier. In samenspraak met sociale tewerkstelling heeft Oosterzele reeds een 3 km waardevolle bermen (Oude Heirbaan, Waterrad, ) uitgekozen die selectief gemaaid worden. Er wordt gebruik gemaakt van een bosmaaier. Als vegetatie kan vermeld worden: Oude heirbaan: holle weg met een schaduw- en zonezijde met als interessante planten; Valeriaan, Leverkruid, Moerasspirea, Kattenstaart, Kleine watereppe, Sint Janskruid, Duizendblad, Sint Jakobskruiskruid, Schapenzuring, Biggenkruid,... Verder een mooie bramengordel en nieuwe aanplant die stilaan maar zeker een mooi resultaat zal geven. Waterrad: op de schraalste delen van de bermen van Waterrad vinden we soortgelijke planten als boven evenals moerasvegetaties. Een ander deel bestaat uit een oude beboste helling met soorten als Gele dovenetel, Nagelkruid, Gevlekte aronskelk. Het beheer en de eventuele inrichting van een aantal bermen, houtkanten, hagen, wordt in handen gegeven van sociale tewerkstelling. Enkel de straathoeken worden om veiligheidsredenen gemaaid, en zelden of nooit een volledige berm. Tabel 21: Hoeveelheid afgevoerd groenafval Oosterzele Jaar Hoeveelheid afgevoerd groenafval (ton) Waarvan 274 ton bermmaaisel en 226 ton groenafval 2 Waarvan 278 ton bermmaaisel en 211 ton groenafval. Maaitechniek en concrete tips 59

65 11.2 Gefaseerd maaien Brede bermen kunnen in stroken gemaaid worden. Hierdoor komt op piekmomenten minder maaisel vrij zodat afzet van maaisel gespreid kan worden over het jaar. Insecten en andere bermbewonende fauna kan zich hierdoor telkens verplaatsen naar een (nog) niet gemaaide zone. Ook kan de berm gedeeltelijk extensiever worden beheerd. Een veel gevolgde methodiek is, hoe verder van de weg hoe extensiever gemaaid. Het verlagen van de maaifrequentie is een belangrijke maatregel om de hoeveelheid maaisel te beperken. Hierdoor ontstaat een hogere vegetatie die een biotoop vormt voor allerlei ongewervelden en vogels. De ecologische waarde van de bermen hangt hoofdzakelijk af van de omgevingsfactoren zoals grondsoort, hellingsgraad, voedselrijkheid en vochtgehalte van de bodem. Figuur 25: Gefaseerd maaien zorgt steeds voor een uitwijkplaats voor ongewervelden zonder dat die hun leefgebied (tijdelijk) verliezen (Frankenbos deel 3) Bij brede bermen kan gekozen worden om bij de voorjaarsmaaibeurt enkel de stroken te maaien vlak naast de weg. Een maaibeurt voor de overige oppervlakte kan eventueel een jaar uitgesteld worden. Best blijft het maaisel een paar dagen liggen zodat insecten kunnen wegkruipen en zaden uit het maaisel kunnen vallen, praktisch is dit echter niet altijd mogelijk Maaimaterieel Momenteel is er een vrij uitgebreid aanbod aan maaimachines op de markt voor het maaien van wegbermen. De keuze van de machine is bepalend voor de aard van het verkregen maaisel. Maaisel met voldoende structuur kan gemakkelijk opgeraapt worden en is geschikt om te hooien of te composteren. Maaisel dat fel verkleind wordt, is moeilijker op te rapen en komt eerder in aanmerking voor vergisting. In een bestek kan worden opgenomen hoe het maaien dient te gebeuren. De aard van de machines kan indien nodig aangepast worden naargelang de verwerkingsmethodiek van het maaisel. Ook de hoogte van maaien (minimaliseren van de hoeveelheid grond in het maaisel) en de ervaring van de chauffeur blijken van groot belang. De snelheid van rijden en weersomstandigheden hebben een grote invloed op de hoeveelheid verwijderd maaisel en dus op de natuurwaarde van het gepresteerde werk. Door het gebruik van een aangepaste machines kan maaisel worden bekomen dat beter te verwerken is. Ook de verzamelwijze en het tijdstip van verzamelen hebben een positieve invloed op de kwaliteit van het maaisel. Maaitechniek en concrete tips 60

66 De belangrijkste maaimechanismen worden hieronder kort besproken. Afhankelijk van het te maaien terrein en aantal werkuren per jaar zal een bepaalde machine meer geschikt zijn. De bosmaaier wordt voor wegbermbeheer maar weinig gebruikt wegens het arbeidsintensieve karakter en moeilijk afvoeren van het maaisel. Van deze machine wordt vooral gebruik gemaakt om te maaien tot vlak tegen hindernissen zoals vangrails, of om heel stek hellende terreinen te maaien die niet bereikbaar zijn met een andere machine. Er zijn verschillende snijgarnituren die gemonteerd kunnen worden op een bosmaaier. Om langs obstakels te maaien zal gebruik gemaakt worden van draden zodat het weinig hindert als het opstakel geraakt wordt. Om grotere stukken te maaien zal gebruik worden gemaakt van een grasblad. Veelal zal men met de bosmaaier de hindernissen vrij maken na of voordat gemaaid wordt met een andere machine. Het is niet noodzakelijk dat ook rond bomen volledig wordt gemaaid. Dit voorkomt beschadiging van de stambasis, geeft variatie in de verticale vegetatiestructuur van de berm en vormt een flinke kostenbesparing. Om zekerheid in te bouwen omtrent de correcte afvoer van het afval, kan men bij de offerte een bewijs van overeenkomst vragen met het verwerkingsbedrijf en de afgiftefactuur eisen voor de terugbetaling van de kosten Klepelmaaier De klepelmaaier bestaat uit een horizontale, dwars op de rijrichting geplaatste as waaraan over de ganse lengte klepels zijn bevestigd. Door de draaiende as wordt met de klepels de vegetatie afgeslagen en verbrijzeld. Het maaisel is sterk versnipperd, gekneusd en bevat dus nog weinig structuur. Bovendien is het maaisel achteraf onmogelijk te verwijderen. Klepelmaaiers beschadigen de vegetatie en vertragen de hergroei en herbloei. Grassen blijken beter bestand tegen de klepels, wat op termijn leidt tot meer grassen en minder kruiden in de berm. Klepelmaaiers vragen zeer veel vermogen waardoor vaak zeer zware trekkers moeten ingezet worden. Wanneer niet van op de verharding kan gewerkt worden is het gebruik van een klepelmaaier niet aan te bevelen. Vroeger werd om verkeerstechnische redenen het beheer van wegbermen geïntensiveerd en zuiver praktisch bekeken: de vegetatie werd meerdere malen per jaar gemaaid en het maaisel bleef in de berm achter. De klepelmaaier leent zich uitstekend voor dit beheer en dit omwille van de lage gevoeligheid voor vreemde voorwerpen en een hoge productiviteit. Het maaisel is echter te fijn en teveel samengedrukt wat problemen geeft voor de verwerking. Het maaisel kan echter wel zonder bijzondere voorbehandeling worden ingekuild en vergist. Maaisel van een klepelmaaier bevat vaak grote hoeveelheden grond wat bij vergisting een effect heeft op de gasproductie. Bij compostering zorgt teveel grond in het maaisel voor een te laag organische stof gehalte. De kans op schade aan de vegetatie is bij het gebruik van een klepelmaaier vrij groot. Het gebruik van een klepelmaaier bij het wegbermbeheer dient zoveel mogelijk te worden vermeden. Bij alle andere maaiprincipes blijft de afgemaaide vegetatie grotendeels intact en kan eventueel achteraf in een aparte werkgang opgehaald worden. Bij een klepelmaaier is dit onmogelijk. Het maaisel is zeer fijn versnipperd waardoor door ophoping van afgestorven organisch materiaal een dikke strooisellaag gevormd wordt die een ideale voedingsbodem vormt voor ruderale soorten zoals Grote brandnetel, Gewone berenklauw en Akkerdistel. Het maaisel dient weggehaald te worden omwille van de gewenste verschraling. Ook verstikt het maaisel de onderliggende planten. Door de vervilting van de berm kunnen Maaitechniek en concrete tips 61

67 zwakkere, en meestal minder algemene soorten niet meer groeien of kiemen en neemt de soortenrijkdom sterk af. Daarom worden maaimachines voor bermbeheer uitgerust met een opvangsysteem waarbij de afgemaaide vegetatie opgevangen wordt in een aanhangwagen (maai-zuigcombinatie). Ten gevolge van de zeer sterke versnippering is het maaisel van een klepelmaaier zeer moeilijk te composteren. Zeker als het maaisel met een opzuiginstallatie direct opgezogen wordt. Door de trillingen in de aanhangwagen is het maaisel nog sterker gecompacteerd Schijvenmaaier Bij het systeem van schijvenmaaiers wordt het gras onderaan afgemaaid door horizontaal draaiende snijvlakken die aan hoge snelheid ronddraaien. Meestal zijn een paar messen naast elkaar opgesteld en kunnen werkbreedtes van meer dan zes meter worden bereikt. Het maaisel wordt door deze messen goed afgesneden en behoud op die mannier een goede structuur. Het maaisel kan ter plaatse kan worden voorgedroogd en achteraf in een aparte werkgang worden weggehaald. Dit resulteert in minder gewicht en meer mogelijkheden om het maaisel te verwerken. Voldoende gedroogd maaisel (minstens 5 dagen met volle zon) kan vrijwel onbeperkt worden bewaard waarbij het al dan niet in balen wordt geperst. Onvoldoende gedroogd maaisel (3 dagen drogen) kan ook in balen worden geperst en omwikkeld met plastiekfolie om het verteringsproces te vertragen. Op deze manier kan het maaisel verspreid over de tijd worden verwerkt. Om het droogproces te bevorderen zijn schijvenmaaiers op de markt die de knopen van het gras kneuzen. Ter plaatse gedroogd maaisel kan de verwerkingskosten tot een vierde herleiden. Het maaisel behoudt een betere structuur dan bij een klepelmaaier waardoor het zowel voor vergisting als voor compostering in aanmerking komt. Deze machines zijn relatief onderhoudsarm, hoewel gevoeliger voor beschadiging dan de klepelmaaier. Vreemde voorwerpen kunnen weggeslingerd worden waardoor de schade aan de messen beperkt blijft. Een meer effen terrein is wel van belang zodat messen de grond niet raken. Dit systeem wordt in de landbouw veelal gebruikt voor hooiland, gecombineerd met een kneuzer. Het vlugger drogen van het gras kan bijdragen om de kosten van maaiselverwerking te reduceren. Op bermen met weinig zwerfvuil is een klassieke landbouwcirkelmaaier nog steeds het beste toestel. Het snijdt het gewas beter af dan een klepelmaaier waardoor kruiden gemakkelijker herstellen van een maaibeurt. De cirkel(slag)maaier is een robuustere versie van de schijvenmaaier, die minder gevoelig is aan beschadiging en hierdoor een groter rendement haalt. Schijvenmaaiers kunnen ook gecombineerd worden met een zuiginstallatie Maaibalk De maaibalk knipt de vegetatie af door middel van over elkaar schuivende snijvlakken. Een heen en weergaande messenbalk met daarop driehoekige messen glijdt doorheen stilstaande vingers. Vegetatie die gekneld raakt tussen het mes en de vinger wordt afgeknipt. Dit principe wordt veel toegepast op kleine machines met een eigen aandrijving. Deze machines zijn klein en licht waardoor ze ook op moeilijk toegangbare terreinen gebruikt kunnen worden. Deze machines zijn zeer gevoelig voor vreemde voorwerpen en kunnen gemakkelijk verstopt raken bij een te zware snede. Dit werkingsprincipe is bijgevolg minder geschikt voor wegbermen, maar eerder in natuurterreinen omdat daar minder Maaitechniek en concrete tips 62

68 zwerfvuil in het gras te vinden is. Dit zijn de enige maaimachines die het gemaaide gras maar één maal raken wat zeer goed is voor de hooiopbrengst. Maaibalken bieden weinig nadelen voor flora en fauna en geven een maaisel met voldoende structuur om te composteren. De aandrijving van een maaibalk vereist het minste vermogen, zodat ook tweewielige trekkers met een kleine motor kunnen worden gebruikt. Met deze apparatuur is het ook mogelijk om plaatsen te maaien die met een klepel- of cirkelmaaier niet toegankelijk zijn. Een maaibalk kan bovendien probleemloos op blank staande terreinen ingezet worden. Maaibalken vragen minder vermogen, maar worden in bermbeheer omwille van de kwetsbaarheid minder ingezet Maai-zuigcombinatie Zowel de klepelmaaier als de schijvenmaaier kunnen in combinatie met een afzuigsysteem uitgebouwd worden. Maai-zuigcombinaties zijn maaiers, waarbij het maaisel door een slang wordt weggezogen achter of boven de maai-eenheid naar een opvangwagen. Zo kan in één werkgang zowel gemaaid als afgevoerd worden. Om de ecologische impact te minimaliseren is maaien en verzamelen in aparte werkgangen is te verkiezen boven het werken met een maai-zuigcombinatie. De praktijk maak echter noodzakelijk om in één werkgang zowel te maaien als af te voeren. De voordelen die men geniet als het maaisel blijft liggen (zaadrijping, gewichtsafname), wegen niet op tegen het nadeel dat nadien, vooral bij nat weer, het maaisel veel moeilijker te verwijderen is. Indien het maaisel in een latere werkgang wordt verzameld, kan het nog enkele uren of dagen drogen. Het maaisel is bijgevolg droger en minder compact dan bij onmiddellijk opzuigen zodat het gemakkelijker zal composteren. Kleine organismen krijgen op deze manier meer kans om te ontsnappen en zaden kunnen versneld rijpen en uit de vruchten vallen. In de aanvangsperiode van het bermbesluit werden veel inspanningen geleverd om nieuwe technische toestellen te ontwerpen met betere maairesultaten. Het probleem daarbij was dat toestellen met de beste resultaten op botanisch en faunistisch vlak geen veiligheidscertificaat kregen omdat bepaalde technische problemen niet opgelost raakten. De opzuiginstallaties zijn inmiddels vrij algemeen verspreid bij de loonwerkers maar rendabiliteit verplichtte hen om een bepaalde machine aan te kopen. Het resultaat is dat er momenteel eigenlijk maar één toestel courant gebruikt wordt. Met een klepelmaaier raken kruiden vaak ernstig beschadigd, waadoor ze moeilijk herstellen en vaak ook niet meer herbloeien. Grassen blijken hiertegen beter bestand, wat uiteraard op termijn leidt tot bermen met meer gras en minder kruiden. Opdrachtgevers van bermbeheer (gemeentebestuur) kunnen hun voorkeur laten blijken naar de aannemers deze sensibiliseren, stimuleren of verplichten om bijvoorbeeld de cirkelmaaier te gebruiken bij het maaien in plaats van de klepelmaaier. Maaitechniek en concrete tips 63

69 Figuur 26: Gebruik van een klepelmaaier vertraagt de hergroei van kruiden (Frankenbos deel 3) Het zuigsysteem kan direct of indirect zijn. Indirecte afzuiging verdiend de voorkeur. Bij het directe principe bevindt de zuigmond zich namelijk kort achter de maai-eenheid en zuigt daarbij het maaisel van de bodem op. Hierbij wordt alles meegezogen wat zich op de bodem tussen de stoppels bevindt. Bij de indirecte afzuiging daarentegen komt het afzuigsysteem niet in direct contact met de bodem. Daardoor is er minder kans om met het maaisel ook zaden, bodemdeeltjes en kleine bodemfauna mee op te zuigen (Vlaamse overheid, 2006). Het is aangewezen om een beugel voor de machine te hangen. Hierdoor worden kleine zoogdieren gewaarschuwd van de komst van de machine, en laten ongewervelden zich op de grond vallen. Deze organismen worden dan niet mee opgezogen. De maaihoogte kan via de hefinrichting van de tractor ingesteld worden en de maaihoek wordt hydraulisch ingesteld. De chauffeur zal zelden uit de cabine moeten komen. Maaitechniek en concrete tips 64

70 12 Afvalverwerking De vaak enorme hoeveelheid maaisel die wordt verzameld bij het gemeentelijk bermbeheer vormt voor veel gemeenten een struikelblok met vooral een zware financiële impact. Ook de composteringsinstallaties hebben problemen om het maaisel in de piekmomenten tijdig verwerkt te krijgen. Zowel bermmaaisel als maaisel in het algemeen (bij beheer natuurgebieden) wordt met dezelfde problematiek geconfronteerd (Ovam, 2003). Het grootste probleem dat de alternatieve verwerkingsmethoden van bermmaaisel hypothekeert is het voorkomen van zwerfvuil in het maaisel. De aanwezigheid van zwerfvuil bepaalt in grote mate de mogelijkheden tot verwerken. Omtrent de kostprijs voor maaien, afvoer en transport zijn diverse, zeer uiteenlopende gegevens beschikbaar. In naslagwerken (Leo, et. al., 1994) worden prijzen tussen 500 en 5000 EUR/ha opgegeven, naargelang het maaisysteem. Een realistische gangbare prijs in de praktijk blijkt rond 1000 EUR/ha te liggen (Govaert, 2002). Bermen hebben vaak te kampen met een belangrijke hoeveelheid zwerfvuil. Op zowat alle bermen is zwerfvuil terug te vinden. Het bestaat meestal uit kleinere voorwerpen, zoals verpakkingen, die achteloos worden weggeworpen. Als het maaisel vermengd geraakt met zwerfvuil, is het vaak moeilijker te verwerken en is het eindproduct van een lagere kwaliteit. Rondslingerend afval maakt wegen, bermen en taluds visueel onaantrekkelijk. Dit effect wordt versterkt wanneer de berm of het talud pas gemaaid is en het zwerfvuil versnipperd achterblijft op de kortere vegetatie (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996). Een deel van het zwerfvuil is met opzet in de bermen gedumpt. Voortdurend sensibiliseren van de burger is dus noodzakelijk. Een deel van het zwerfvuil komt toevallig in de bermen terecht en is dus moeilijker te voorkomen. Betreffende het bermbeheer blijft het aangeraden om vlak voor de maaibeurt een zwerfvuil opruimactie te houden en te grijpen naar biodegradeerbare verpakkingen. Kostefficiënte technieken om bermgras op te zuiveren van stoormaterialen bestaan voorlopig nog niet. Maaisel van de 2e maaibeurt (najaar) bevat doorgaans minder zwerfvuil Voorkomen van bermmaaisel Verschralingsbeheer Een succesvol verschralingsbeheer zal uiteindelijk op termijn leiden tot minder maaisel. Bij afname van het nutriëntengehalte wordt minder maaisel geproduceerd. Na verloop van tijd kan het beheer dan geëxtensiveerd worden Aanplanten van houtachtige vegetatie Op plaatsen waar houtachtige vegetatie staat, hoeft er niet gemaaid te worden. Er kan op deze, vaak brede bermen aangeplant worden, of gewoon niet meer gemaaid worden. Op plaatsen waar geen vereisten zijn inzake zichtbaarheid of landschappelijke inpasbaarheid, kan spontane opslag van struiken en bomen worden toegelaten. Verbossing zal op termijn de hoeveelheid bermmaaisel reduceren. Indien spontane begroeiing niet de gewenste resultaten oplevert, kan een aanplanting uitgevoerd worden. Vooral inheemse stekeldragende soorten zoals Meidoorn, Sleedoorn en Hondsroos zijn interessant om de biodiversiteit (vooral zangvogels) te verhogen. Afvalverwerking 65

71 Op steile bermen is een ruigte of een begroeiing met houtige gewassen eerder aangewezen dan een grazige vegetatie. Deze houtachtige begroeiing houdt de bodem beter vast, waardoor deze goed beschermd wordt tegen bodemerosie. Bovendien zijn deze plaatsen vaak moeilijker bereikbaar met de maaimachine. Om een goede composteerbare massa te verkrijgen wordt bermmaaisel vaak gemengd met structuurmateriaal. Door deze houtachtige vegetaties te beheren onder de vorm van hakhout wordt ook in deze fractie voorzien. Het materiaal dat vrijkomt bij het onderhoud van aangeplante of spontane houtige vegetaties wordt meestal ter plaatse verhakseld en afgevoerd. Het achterlaten van de houtsnippers tussen de beplanting is niet aangewezen. Houtsnippers zullen bovendien in de toekomst nog in belang toenemen door de mogelijkheden als alternatieve brandstof. Maaisel en structuurmateriaal zijn niet op hetzelfde tijdstip voorhanden. De Verwerker zal de materialen tijdelijk moeten opslaan om ze achteraf te kunnen vermengen en verwerken. Uiteraard is een houtachtige vegetatie niet overal gewenst. Nochtans creëren beboste bermen een beschuttings-, rust- en nestelplaats voor allerlei diersoorten. Ze vormen een stof- en geluidsscherm tussen de weg en de omgeving, hebben een esthetische en landschappelijke functie en doen de wegen in de ruimere omgeving passen Maaitechniek De kwaliteit van het maaisel en de mogelijkheden tot verwerking en opslag zijn veel gunstiger indien het gras niet in natte toestand wordt gemaaid en meegenomen. Het maaisel zal niet alleen veel zwaarder zijn maar ook dichter tegen de grond liggen wat het maaien extra bemoeilijkt. In de praktijk wordt hiermee te weinig rekening gehouden. Verwerkingsmogelijkheden worden ook sterk beïnvloed door het gebruikte maaitoestel. De maaihoogte kan ook hoger worden ingesteld. Hierdoor zit er minder grond in het maaisel, minder zaden en worden minder ongewervelden gedood. Bovendien is er minder maaisel. Een te lage maaihoogte beschadigt de bodem te veel en leidt vaak tot uitbreiding van ongewenste soorten. In schrale omgevingen ziet men echter ook wel eens het omgekeerde effect. Beschadiging van de bodem kan daar leiden tot heel bloemrijke pioniersvegetaties. Maar aangezien de meeste bermen gelegen zijn in een voedselrijke omgeving is dit niet aangewezen. In stabiel grasland is kieming eerder zeldzaam. De veiligheidsmaaibeurten worden best beperkt tot het strikt noodzakelijke. Ook hier dient het maaisel steeds te worden verwijderd, zodat op termijn de vegetatie hier minder hoog wordt Begrazing Een begrazingbeheer is niet voor alle bermen mogelijk maar kan wel toegepast worden op brede bermen langs natuurgebieden, dijken, grotere bermcomplexen en restgronden. Ook op bermen die erg steil zijn of om een of andere reden moeilijk te maaien zijn kan begrazing een dankbaar alternatief zijn. Begrazing met een kudde die over land verder trok is een traditionele beheervorm van bermen geweest en om die reden ook van cultuurhistorisch belang. Verschillende vormen van begrazingsbeheer worden terug frequent toegepast. Op gemeentelijke bermen zijn de mogelijkheden echter vrij beperkt. Begrazing zorgt door het selectief gedrag van grazers voor een grotere structuurvariatie doordat een mozaïek ontstaat van kort begraasde delen en hogere ruigere plekken. Afvalverwerking 66

72 Voor het begrazen van bermen en taluds langs wegen worden vooral schapen gebruikt. Ze eten zowel kruidachtige als houtachtige planten. Door hun beperkt gewicht beschadigen schapen, ten opzichte van runderen de bodem minder en ze zijn makkelijker hanteerbaar. Voor fauna en flora is de structuurvariatie ten gevolge van begrazing gunstiger dan het egaliserend effect van maaien. Het selectieve gedrag van grazers zorgt voor plekken met een verschillende begrazingsdruk, nutriëntenniveau en betredingsintensiteit. Door betreding ontstaan openingen in het vegetatiedek, waardoor kiemmogelijkheiden voor andere plantensoorten ontstaan. Een vaak toegepaste vorm van begrazing is standbegrazing. Hierbij begrazen de dieren een vooraf afgerasterd oppervlak. Er kan onderscheid worden gemaakt in jaarrondbegrazing of seizoensbegrazing. Bij jaarrondbegrazing begrazen de dieren zowel gedurende de zomer, als de winter het terrein. Bij een seizoensbegrazing wordt de vegetatie gedurende het groeiseizoen begraasd waardoor de vegetatie kort de winter ingaat. De invloed van grazers op de vegetatie wordt sterk bepaald door de dichtheid van de dieren. Standbegrazing is natuurtechnisch enkel verantwoord als het extensief gebeurt. Het aantal dieren is daarbij zo laag dat ze slechts een deel van de jaarlijkse productie van de vegetatie kunnen afgrazen. Extensieve begrazing houdt in dat begrazing gebeurt met lage veedichtheden zonder bemesting, zonder gebruik van pesticiden en zonder het scheuren van het grasland. Als gevolg van een extensief uitgevoerd begrazingsbeheer zullen de bermen evolueren naar soortenrijkere gemeenschappen. Begrazing met winterharde en zelfredzame rassen verdient de voorkeur boven het gebruik van geselecteerde rassen. Ze zijn meer gehard en hebben een groter weerstandsvermogen. Oude hoeverassen zijn hiervoor uitermate geschikt. Deze rassen hebben van nature een heel hoge resistentie opgebouwd door jarenlange selectie. Deze rassen worden in de moderne landbouw als onrendabel beschouwd waardoor ze dreigen uit te sterven. Figuur 27: In begrazingsbeheer worden vaak oude hoeverassen ingezet (hier: Ardense Voskop) Begrazing biedt ten opzichte van maaien verschillende voordelen: Begrazen is duurzaam en goed voor het milieu; Grazers verbruiken geen brandstof; De aanwezigheid van vee draagt bij tot een grotere biodiversiteit; Afvalverwerking 67

73 Via de mest en vacht zorgen de dieren voor de verspreiding van plantenzaden; Maaisel komt niet vrij, en dient dus ook niet verwerkt te worden. Extensieve begrazing heeft een positieve invloed op de dichtheid en de stevigheid van de bodem en de vegetatie. Een aanpassing van de dichtheden naargelang de voedselrijkdom van de te begrazen berm dient proefondervindelijk te gebeuren. Eén grootvee-eenheid per ha (één rund of paard, drie schapen) zijn vaak vermelde dichtheden voor jaarrondbeweiding. De precieze bezetting van een perceel hangt af van de aard en de productie van de vegetatie en de soort grazers. Voor dijken en taluds is kleinvee meer aangewezen, omdat ze door hun lagere gewicht minder schade aanbrengen aan de dijkbegroeiing. In de aanvangsfase vereist standbegrazing ingrijpende financiële en materiële middelen (plaatsen van afrastering en veeroosters, voorzien van drinkwater). De kosten verbonden met het maaien, het afvoeren van het maaisel en de verwerkingskosten voor compostering, zijn niet van toepassing bij begrazing. Op termijn is begrazingsbeheer dan ook een goedkopere beheervorm. Via een begrazingsbeheer kan het gehele terrein worden beheerd wat in veel gevallen via een mechanisch beheer niet mogelijk is (Van Kerckvoorde, 2010). Bij seizoensbegrazing wordt vaak een hoger aantal grazers ingezet, afhankelijk van de periode dat de dieren de vegetatie kunnen afgrazen. Vooral het tijdstip van de eerste beweiding blijkt van belang. Als men te lang wacht met begrazen, bestaat de kans dat het gras wordt vertrapt in plaats van kortgegraasd. Dit leidt tot verstikking van de grasmat. Bovendien hebben grazers een hekel aan lang gras. Een vroege, korte beweidingsperiode in april of mei, al naar gelang het voorseizoen, kan dit probleem oplossen. In deze periode worden vooral de grassen weggegeten. Grassen beginnen doorgaans vroeger te groeien dan de meeste kruiden. Het is ook van belang een rustperiode in acht te nemen waarin de planten weer in bloei kunnen komen en zaden kunnen vormen. De intensiteit van seizoensbegrazing moet zodanig zijn dat de vegetatie kort de winter ingaat. De begrazingsperiode loopt meestal van mei/juni tot en met oktober Extensiever beheer Het extensiveren van het beheer komt erop neer dat er minder wordt gemaaid. Minder maaien kan zowel in tijd als in ruimte geïnterpreteerd worden. Door helemaal niet of sporadisch te maaien komt uiteraard het minste maaisel vrij. Op termijn resulteert dit in bosontwikkeling. Er kan geopteerd worden voor nulbeheer of voor de ontwikkeling van ruige tot mantelzoomvegetaties. Er is wel genoeg ruimte nodig en het moet aanvaardbaar blijven voor weggebruikers en omwonenden. Een goede planning is bij dergelijk beheer essensieel. Er komt minder maaisel vrij omdat niet steeds de hele oppervlakte wordt gemaaid, anderzijds is het maaisel dat vrijkomt beter te composteren. Door een berm minder vaak te maaien, zal de vegetatie ruiger worden, met een meerjarige begroeiing van hoger opgroeiende kruidachtige soorten en een mengeling van dood en levend materiaal. Er wordt een veel waardevollere biotoop gecreëerd met als gevolg een grotere biodiversiteit. Extensiever gemaaide vegetatie biedt vooral in de winter voor vele insecten dekking en een plaats om te overwinteren. Afvalverwerking 68

74 12.2 Hergebruik van bermmaaisel Gebruik als veevoeder Gebruik van bermmaaisel in de professionele veehouderij biedt weinig perspectieven, hoofdzakelijk omwille van het risico op zwerfvuil (vooral metaal), de minder voorspelbare en lagere voedingswaarde en het ontbreken van traceerbaarheid. Enkel waar een grote hoeveelheid bermmaaisel vrijkomt met gekende en betrouwbare samenstelling zijn er mogelijkheden voor afzet naar de landbouwsector. Het eiwitgehalte van maaisel is van belang voor de conditie, groei en dracht van vee. Bij maaien in de tweede helft van mei, is het maaisel zeer eiwitrijk, daarna daalt de eiwitwaarde. Kruiden bevatten in de regel meer mineralen dan grassen, met name natrium, calcium en magnesium. Kruidenrijk ruwvoeder biedt door de mineralenrijkdom specifieke toepassingsmogelijkheden (Ministerie van de Vlaamse overheid, 2006). Wat de chemische kwaliteit van maaisel betreft, lijken er weinig argumenten te zijn om het niet te gebruiken als veevoeder. Feit is wel dat de voerdingswaarde van het maaisel beperkt is. Er is een zeker wantrouwen bij de landbouwers tegenover bermmaaisel omwille van een vermoeden van mogelijke verontreiniging. Uit literatuurstudie blijkt dat de chemische verontreiniging van bermmaaisel geen hinderpaal (meer) vormt voor één of meerdere vormen van verwerking. Vooral het maaisel van de eerste maaibeurt is geschikt als vers veevoer. Door het gebruik van een maai-zuigcombinatie (vooral klepelmaaier met directe opzuiging) worden stof en bodemdeeltjes mee opgezogen, hetgeen de voedingswaarde en bruikbaarheid negatief beïnvloedt. Wanneer gemaaid wordt met een cirkelmaaier bij goede weersomstandigheden kan het maaisel ter plaatse worden gehooid. Bij hobbylandbouw is er een toenemende interesse voor bermhooi. Het betreft hier geen waardevol hooi voor de landbouwsector omwille van de beperkte voedingswaarde, maar heel bruikbaar hooi voor hobbylandbouwers die er hun pony's, ezels, schapen, konijnen... mee kunnen voederen. Het hooi kan echter ook in de professionele veehouderij steeds als stalstrooisel worden gebruikt De kans op aanwezigheid van toxische kruiden blijkt een drempel om het maaisel te gebruiken, maar na drogen verliezen veel kruidensoorten hun toxiciteit. Het gemeentebestuur kan een belangrijke rol spelen in de coördinatie van de afzet van bermhooi. Hierdoor wordt ook een belangrijk draagvlak gecreëerd voor ecologisch bermbeheer Vergisting Bij vergisting wordt op een duurzame manier energie geproduceerd uit een hernieuwbare bron en zonder toename van de atmosferische CO 2 - concentratie. Momenteel worden vooral andere (afval)stromen gebruikt zoals GFT afval of Maïs. Uit onderzoek blijkt dat ook bermmaaisel hiervoor perfect in aanmerking komt, al dan niet gemengd met een andere fractie. Bermmaaisel wordt in een reactor in afwezigheid van zuurstof afgebroken door microorganismen. Er ontstaat dan biogas, meestal bestaande uit 70% methaan, 30% CO 2 en kleine hoeveelheden H 2 S, N 2, Dit biogas kan gebruikt worden als brandstof in gasmotoren voor de productie van elektriciteit. Het koelen van de uitlaatgassen geeft hoogcalorische warmte (stoom) en de koeling van de motor geeft laagcalorische warmte (warm water). Afvalverwerking 69

75 Uit vergistingtesten (HUBO, 2002) blijkt dat vooral jong bermmaaisel (dus van bermen met jonge plantjes, die nog niet verhout zijn) de meeste biogaspotentieel oplevert, namelijk 247 m³ biogas/ ton VS. Vergisting gebeurt meestal in reactoren, maar kan ook gebeuren in een bioreactor, een soort stortplaats met een versnelde afbraak, waarbij biogas wordt gewonnen. De methode lijkt kosteneffectiever dan vergisting in reactoren en levert een beter gemineraliseerd en afzetbaar residu op (Vlaamse overheid, 2006). Van het organisch materiaal blijft na vergisting een tussenproduct over dat moet ontwaterd worden. Het vast residu (digestaat) moet nagecomposteerd worden om te mineraliseren (Vlaamse overheid, 2006). Gras uit de tweede maaibeurt is meest interessant voor de vergisting daar dit minst verhout is en doorgaans minder zwerfvuil bevat. Vergisting is een verwerkingsmogelijkheid voor bermmaaisel dat kwalitatief niet in aanmerking komt voor compostering (hoog vochtgehalte, weinig structuur). De installatiecapaciteit in Vlaanderen neemt sterk toe. Bepalend is in welke mate bermmaaisel kan concurreren met energiegewassen en diverse andere afvalstromen als invoermateriaal. Omwille van het hoge vochtgehalte, de beperkte energie-inhoud en de lage omzettingsrendementen, is bermmaaisel minder interessant dan andere biogasstromen als hernieuwbare energiebron. Het maaisel van de eerste maaibeurt heeft een groter biogaspotentieel dan maaisel van de tweede maaibeurt. Ook bij vergisting is de belangrijkste belemmerende factor het zwerfvuil in bermmaaisel. Zwerfvuil beschadigt de mechanische onderdelen van de vergister (Vlaamse overheid, 2006). Het gebruik van bermmaaisel brengt een aantal knelpunten met zich mee: Indien gewerkt wordt met een klepelmaaier, bevat het maaisel een grotere zandfractie, hetgeen zowel het biogaspotentieel als de procesvoering negatief beïnvloedt. Geklepeld bermgras zorgt voor meer asrest in de vergister waardoor deze eventueel sneller dient stilgelegd te worden voor reiniging. Indien gemaaid wordt met een cirkelmaaier, geeft dit betere resultaten voor vergisting, maar het maaisel dient eerst nog verkleind te worden. Maaisel van minder voedselrijke bodems heeft een lager biogaspotentieel en ook hier vormen de piekmomenten een struikelblok. Na voorafgaande bewaring in een slurfkuil daalt het biogaspotentieel. Deze daling kan worden tegengegaan door toevoeging van sommige additieven of andere materialen aan de kuil. Financieel gezien is stockage van bermmaaisel het meest rendabel zonder toevoeging van additieven. Niet alle stromen van bermmaaisel zijn even goed vergistbaar. Bermgras van de 2e maaibeurt is het meest interessant voor vergisting (minder zwerfvuil en minder verhout). Bermgras dat slechts 1x gemaaid wordt is meer verhout en levert minder biogas. Verschillende vegetaties hebben een verschillend biogaspotentieel maar niet in die mate dat een gespreide ophaling aan de orde is. Er is geen enkele kostefficiënte techniek om zwerfvuil uit bermmaaisel te verwijderen. De verwerker zal dus bermmaaisel verkiezen met laag risico op zwerfvuil. Digestaten worden gescheiden in een droge en een natte fractie. Het digestaat valt onder het mestdecreet bij toepassing op landbouwgrond en vereist een keuringsattest (VLACO vzw). Digestaat uit covergisting met dierlijke mest wordt beschouwd als dierlijke mest. Onderzoeken zijn lopende om het digestaat als soort van organische kunstmeststof te erkennen. Het gedroogde digestaat zou dan in de landbouw zoals kunstmeststof kunnen Afvalverwerking 70

76 gebruikt worden. Hiermee kan dan het organisch materiaal in de bodem op peil worden gehouden, wat momenteel in de klassieke landbouw niet mogelijk is. Tevens zijn onderzoeken lopende om granulaten te maken die het slecht aanslaan van vergistend bermmaaisel kunnen compenseren door een grote bacteriële activiteit aan de start van het proces. Het blijkt dat zuiver bermmaaisel vergisten weinig perspectieven biedt. Het best wordt bermmaaisel gemengd met andere (minder vochthoudende) fracties, wat ook bij compostering van bermmaaisel gebeurt. Ook houtsnippers uit houtkanten kunnen worden gebruikt als grondstof in de alternatieve energievoorziening zodat alle afvalstoffen van bermbeheer via hetzelfde kanaal kunnen worden verwerkt Tussentijdse gecontroleerde opslag Vermits geen enkele verwerkingsmethode van bermmaaisel in staat is om de massale hoeveelheden bermmaaisel in de piekperioden te verwerken, is tussentijdse gecontroleerde opslag van een groot deel van het maaisel in elk geval noodzakelijk. Na maaien wordt het maaisel vaak tussentijds gestockeerd vooraleer het naar de verwerking wordt gevoerd. Die tussentijdse opslag verloopt meestal niet geconditioneerd en gecontroleerd en dus verre van optimaal. Dit heeft uiteraard belangrijke consequenties voor de kwaliteit van het maaisel. Het sterk samengedrukte maaisel uit de maaizuigcombinatie tijdelijk storten blijkt voor geen enkel verwerkingsprocedé een goede zaak. Voor vergisting komt het maaisel niet meer in aanmerking en het composteringsproces ervan doen aanslaan blijkt zeer moeilijk. Best wordt het maaisel onmiddellijk naar de verwerkingseenheid afgevoerd. Praktisch blijkt het voor de aannemer zeer moeilijk om dit te realiseren. Het aanbod aan maaisel blijft dan nog heel ongelijkmatig verdeeld over het jaar. Tijdens de piekperiode komen plots enorme hoeveelheden maaisel vrij. Met een goed praktisch afgestemd bermbeheer kan een kleine variatie ontstaan in de maaitijdstippen, doch de rest van het jaar (half oktober half mei) is er nagenoeg geen aanvoer. Dit is een probleem voor elke verwerkingstechniek (het houdt immers in dat een installatie de helft van het jaar onbenut zou zijn). Het verschil in samenstelling van het maaisel blijft dan nog een probleem, tenzij het bermmaaisel via een aangepaste voorbehandelingstechniek kan worden gestockeerd. Hierdoor kan een zeer natte fractie steeds worden gemengd met een meer verhoute fractie Hooien Gemaaid gras dat ter plaatse 3 dagen heeft kunnen drogen onder gunstige omstandigheden weegt 75% van het versgewicht (Vlaamse oveheid, 2006). Hierdoor is er minder volume en gewicht, hebben insecten de kans gehad om te ontsnappen en hebben zaden kunnen narijpen en op de bodem kunnen vallen. Een hooibeheer is enkel realiseerbaar wanneer een toestel gebruikt wordt dat het maaisel niet te sterk versnipperd. Na het hooien kan het maaisel in een aparte werkgang tot pakken geperst worden. Opraappersen zijn bruikbaar voor droog maaisel, oprolpersen zijn bruikbaar voor zowel nat als droog maaisel. Voldoende gedroogd maaisel hoeft niet in folie gewikkeld te worden en kan vrijwel onbeperkt worden bewaard. De gevormde balen worden gebonden met sisaltouw, kunststofmateriaal of ijzerdraad. Het eerste is te verkiezen omdat het biodegradeerbaar is en daarom samen met het maaisel zelf kan verwerkt worden. Afvalverwerking 71

77 Door deze maatregel is de transport- en verwerkingskost van het maaisel lager en is het maaisel gemakkelijker te composteren Inkuilen Wanneer organisch materiaal sterk wordt aangedrukt om zoveel mogelijk lucht uit het substraat te krijgen, en daarna luchtdicht wordt ingepakt kan het veel langer worden bewaard, met een redelijk tot goed behoud van de oorspronkelijke kwaliteit. Door de afwezigheid van zuurstof treedt er een gedeeltelijke anaërobe vergisting op en wordt er melkzuur, azijnzuur, boterzuur en ammoniak gevormd. Hierdoor daalt de ph, wat de verdere afbraak van het materiaal blokkeert. Wanneer de kuil terug blootgesteld wordt aan zuurstof, komt de vertering terug op gang. Inkuilen is een goede voorbehandeling voor nat maaisel, in afwachting voor vergisting. Inkuilen wordt ook gedaan voor compostering. Het ingekuilde maaisel wordt hiervoor vermengd met structuurmateriaal. Diverse methoden zijn toepasbaar om maaisel in te kuilen. Slurfkuilen en gewikkelde balen kunnen beschadigd worden door blik en andere scherpe voorwerpen waardoor het inkuilproces kan verstoord worden. Opslag van bermmaaisel in sleufsilo's en rijkuilen ondervindt weinig last van zwerfvuil. Het inkuilproces op zich wordt niet beïnvloed door de eventuele aanwezigheid van zwerfvuil. Bewaring in gewikkelde balen kost tot 4 keer meer dan de andere methodes. Het is slechts verantwoord in uitzonderlijke gevallen. Bermmaaisel kan vooraf vermengd worden met andere stromen die rijk zijn aan fermenteerbare bestanddelen en/of die de kuilkwaliteit kunnen verhogen Verwerkingsmogelijkheden Compostering Bij compostering wordt bermmaaisel door micro-organismen en schimmels die van nature al op het organisch materiaal aanwezig zijn in aanwezigheid van zuurstof afgebroken tot compost, een bodemverbeterend middel met een hoog gehalte aan stabiele organische stof. De bacteriën en schimmels gebruiken de producten voor hun eigen levensprocessen. Bij dit afbraakproces gebruiken ze zuurstof en ontstaan er restgassen (ammoniak en vluchtige zwavelverbindingen), kooldioxide, water en warmte. Dankzij deze warmte worden alle aanwezige onkruidzaden vernietigd. Compostering is voorlopig de enige haalbare en verantwoorde oplossing op grote schaal die technisch perfect mogelijk is. Hoe schraler en diverser de vegetatie, hoe meer verhout en hoe steviger de kruiden, des te beter de structuur van het maaisel en des te meer leent het zich voor compostering. Het proces verkleint het volume tot ongeveer een zesde (Vlaamse overheid, 2006). De kwaliteit van het maaisel heeft vrij weinig invloed op het proces. Bermmaaisel kan moeilijk als zuiver product gecomposteerd worden. Het maaisel kan wel worden gecomposteerd als bijmenging bij ander organisch afval. Daarom is het interessant dat bermbeheerders naast maaisel ook structuurmateriaal aanleveren (houtsnippers van houtkanten, maaisel van ruige vegetaties, ). Het proces wordt niet beïnvloed door de aanwezigheid van zwerfvuil, en kan uit het eindproduct worden gezeefd. De kwaliteit van het bermmaaisel heeft weinig invloed op de compostering indien het maaisel kan gemengd worden met voldoende structuurrijk materiaal. Zowel vers, ingebaald als ingekuild maaisel kan worden verwerkt op deze mannier. Afvalverwerking 72

78 Compostering is een haalbare en min of meer beschikbare verwerkingstechniek van het maaisel op korte of middellange termijn. Maar er is een nijpend tekort aan capaciteit om het bermmaaisel te verwerken. Het aantal composteringsinstallaties is eerder beperkt te noemen, waardoor soms grote afstanden dienen afgelegd te worden om het maaisel ter plaatse te brengen. Uitbreiding van composteercapaciteit is niet evident. Eén van de sleutelproblemen is de huidige wetgeving inzake ruimtelijke ordening. Compost kent tegenwoordig een belangrijke afzetmarkt als bodemverbeteraar voor beplantings- en bezaaiingswerken in de openbare en particuliere groensector, als vervanger van turf in de productie van potgrond en als meststof in de landbouw. Bij gestockeerd maaisel dat later wordt afgevoerd naar de composteringsinstallatie, zonder tussentijdse voorbehandeling, zal het biologische afbraakproces veel moeilijker op gang kunnen worden gebracht, wat gepaard gaat met meer hinder, waaronder geur. Maaisel van een schijvenmaaier is ook eenvoudiger te composteren dan maaisel van een klepelmaaier. Afvalverwerking 73

79 13 Conclusie De gemeente Oosterzele past reeds geruime tijd een ecologisch beheer toe op de gemeentelijke bermen. De gevolgen daarvan zijn op terrein duidelijk zichtbaar. Vegetatie groeit minder hoog en een toenemend aantal plantensoorten wordt waargenomen. Bij de inventarisaties zijn enkele Rode lijst soorten waargenomen, en ook enkele achteruitgaande soorten. Achteruitgaande soorten zijn soorten die momenteel niet bedreigd zijn in Vlaanderen, maar op korte termijn wel op de Rode lijst zouden kunnen terechtkomen als de factoren die de bedreigingen veroorzaken blijven voortduren en beschermingsmaatregelen uitblijven. Een beperkende factor in de ontwikkeling van waardevolle bermen wordt vaak gevormd door het aanpalend grondgebruik en de afwezigheid van bermgrachten. Waar akkers direct grenzen aan de berm zijn de ontwikkelingskansen overwegend laag. In een aantal situaties, vooral langs akkers of langs pas (her)aangelegde wegen, overheersen de verstoorde bermen daar waar deze vaak met het akkerbouwgewas worden bespoten, worden bereden met tractoren of wagens of recentelijk werden omgewoeld. Naast het voeren van een ecologisch beheer, blijft ook een uitwendig beheer van belang (natuurbeheer dat gericht is op het beschermen van terreinen tegen ongewenste invloeden van buitenaf). Voedselarmere bermen vinden we vrijwel uitsluitend terug op iets bredere bermen afgescheiden door een bermgracht. In veel gevallen komen deze types nog gefragmenteerd en nog onvolledig ontwikkeld voor binnen nog te voedselrijkere bermen. Bermen gelegen in bebouwde delen (bebouwde kom) vallen niet onder de toepassing van het bermbesluit. Dit betekend niet dat bermen binnen de bebouwde kom geen baat hebben bij een ecologisch beheer. De hoogste potenties voor waardevolle bermen zijn dikwijls gelegen in de bebouwde omgeving (geen uitspoeling, herbiciden, ). Bermen zijn ecologische groene aders in het cultuurlandschap waar veel planten en dieren tijdelijk of permanent een leefgebied hebben gevonden. Holle wegen en steile taluds herbergen dikwijls de waardevolste vegetaties. Niet alleen door het unieke microklimaat, maar ook door het minder intensief gebruik van de ruimte (niet in gebruik als alternatieve parkeerplaats, zeer zelden gazonbeheer, veel minder betreden, ) Onverharde wegen, kerkwegels, en voormalige jaagpaden langs kanalen, die nooit echt 'aangelgd' werden, herbergen vaak nog de interessantste bermvegetaties (Zwaenepoel, 1998). De keuze van maaitoestel heeft een belangrijke invloed op de afzetmogelijkheden van het maaisel. Energiewinning uit afvalstromen (maaisel) biedt goede perspectieven. Het blijft aangeraden om voor het maaien een opruimactie te organiseren en/of dit op te nemen in de bestekken van aannemers Ongetwijfeld kan nog een veel beter ecologisch beheer gevoerd worden, maar in de praktijk is een kleinschalig beheer, gezien de inzet van machines en de beperkte beheerperiode, niet zondermeer uitvoerbaar. De opmaak van een bermbeheerplan is het zoeken naar een goed compromis tussen floristische waarde en economische haalbaarheid en praktische werkbaarheid. Conclusie 74

80 14 Lijst afbeeldingen Figuur 1: Situering gemeente Oosterzele... 1 Figuur 2: Topografische kaart Oosterzele en omgeving... 2 Figuur 3: Bij het ontbreken van vegetatie is de bodem zeer sterk onderhevig aan bodemerosie... 5 Figuur 4: Oosterzele Permanent kwadraat 8 (Scheurbroek)... 9 Figuur 5: Het steile talud maakt de berm ontoegankelijk en beschermt de populatie Muizenoor & Grote tijm (Houtemstraat, Oosterzele) Figuur 6: Mee inzaaien van de bermoppervlakte is bij het ontbreken van een buffer een zeer gewone handeling geworden Figuur 7: Gazonbeheer (4 maal maaien per jaar of meer) Figuur 8: Laten liggen van het maaisel verstikt de onderliggende vegetatie Figuur 9: Onoordeelkundig gebruik van biociden leidt tot een verhoogde kans op resistentie Figuur 10: Gebruik van herbiciden op een ongunstig tijdstip (veel wind) geeft aanleiding tot drift in de berm Figuur 11: Storten van afval in de berm Figuur 12: Wanneer de berm beplant wordt door de aanpalende grondeigenaar worden dikwijls exoten gebruikt Figuur 13: Op sommige plaatsen worden (half)gesloten verhardingen gelegd Figuur 14: Inzaaien van bermen is omwille van het floravervalsend effect niet gewenst (Heistraat) Figuur 15: Vanuit natuurtechnisch oogpunt is oeverbeschoeiing niet aan te raden (Heistraat) Figuur 16: Japanse duizendknoop (Fallopia japonica) is een moeilijk te bestrijden, woekerende exoot Figuur 17: Reuzenbaslemien (Impatiens glandulifera) Figuur 18: Grote kaardebol (Dipsacus fullonum) Figuur 19: Gele dovenetel (Lamium galeobdolon) Figuur 20: Rapunzelklokje (Campanule Rapunculus) Figuur 21: Muizenoor (Hieracium pilosella) Figuur 22: Grote tijm (Thymus pulegioides) Figuur 23: Oranje Zandoogje (Pyronia tithonius) Figuur 24: Een geschikt natuurbeheer moet ervoor zorgen dat veel nectarplanten kunnen groeien (Houtemstraat) Figuur 25: Gefaseerd maaien zorgt steeds voor een uitwijkplaats voor ongewervelden zonder dat die hun leefgebied (tijdelijk) verliezen (Frankenbos deel 3) Figuur 26: Gebruik van een klepelmaaier vertraagt de hergroei van kruiden (Frankenbos deel 3) Figuur 27: In begrazingsbeheer worden vaak oude hoeverassen ingezet (hier: Ardense Voskop) Lijst afbeeldingen 75

81 15 Lijst tabellen Tabel 1: Overzicht van enkele voorjaars- en zomerbloeiers... 5 Tabel 2: Braun - Blanquet schaal... 9 Tabel 3: Straatdelen waar grondbewerking tot tegen de weg werd waargenomen Tabel 4: Straatdelen waar gazonbeheer werd waargenomen Tabel 5: Straatdelen waar herbicidengebruik werd vastgesteld Tabel 6: Gebruikte bermtypering Tabel 7: Enkele indicatorsoorten per bermtype Tabel 8: Talrijkheid van de plantensoorten Tabel 9: Bermen van het zeer voedselrijke type (type 1) Tabel 10: Bermen van het matig voedselrijke type (type 2) Tabel 11: Bermen van het voedselarme type (type 3) Tabel 12: Bermen van het verstoorde type (type 4) Tabel 13: Bermen met ruigtevegetatie (type 5) Tabel 14: Bermen met houtachtige vegetatie (type 7) Tabel 15: Bermen door bos (type 8) Tabel 16: Bermen van het overgangstype tussen type 1 en 2 (type 9) Tabel 17: Bermen van het overgangstype tussen type 2 en 3 (type 11) Tabel 18: Stratenlijst beheerkaart 1: zeer voedselrijke en verstoorde bermen Tabel 19: Stratenlijst beheerkaart 2: Matig voedselrijke, voedselarme bermen en overgangstypes Tabel 20: Stratenlijst beheerkaart 3: Ruigtevegetatie, houtachtige vegetatie en door bos 57 Tabel 21: Hoeveelheid afgevoerd groenafval Oosterzele Lijst tabellen 76

82 16 Literatuurlijst Abt, K., (1989). Landschaftsökologische Auswirkungen des Strukturwandels in der Landwirtschaft im Württembergischen Allgäu. Verhandlungen der Gesellschaft für Ökologie Band XIX/I: 108. Architectenbureau Van Acker & Partners (2010) Gemeente OOSTERZELE: Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan, ontwerp informatief gedeelte, p.130 Clifford, H.T. & Stephenson, W. (1975). An introduction to numerical classification. Academic Press, New York, San Francisco, London, 229 pp. De Wilde & Hermy, (2000). Natuurtechnische verwerking van bermmaaisel, in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid Desender, K., Dekoninck, W., Baert, L., Grootaert, P., Maelfait, J., (2004) Inventarisatie van een aantal invertebratengroepen op de bermen, de taluds en de restgronden van de R0 (Ring van Brussel) en een voorstel tot monitoring. p. 63 Dochy O. & Hens M., Van de stakkers van de akkers naar de helden van de velden. Beschermingsmaatregelen voor akkervogels. Rapport van het Instituut voor Natuurbehoud IN.R , Brussel, i.s.m. het provinciebestuur West-Vlaanderen, Brugge. Esher, (2006) Uitgebreid bosbeheerplan voor het kloosterbos, p. 71 Gauch, H.G. & Whittaker, R.H. (1981). Hierarchical classification of community data. Journal of Ecology, 69 (2): Gauch, H.G. (1982). Multivariate analysis in community ecology. Cambridge University Press, 298 pp. Gilgen, H., (1983). Strassenrand und Strassenböschung. Schweizerischer Bund für Naturschutz, SBN-Merk-blatt nr. 3: 15 pp. Govaert, (2002), Het bermbesluit en de verwerking van het bermmaaisel, licenciaatverhandeling, EHSAL Hermy, M. (1985). Ecologie en fytosociologie van oude en jonge bossen in Binnen- Vlaanderen. Doctoraatsverhandeling, Rijksuniversiteit Gent. Hill, M.O. & Gauch, H.G.(1980). Detrended Correspondence Analysis, an improved ordination technique. Vegetatio, 42: Hill, M.O. (1979a). TWINSPAN: a FORTRAN program for arranging multivariate data in n ordered two-way tableb y classification of the individuals and attributes. Section of Ecology and Systematics, Cornell University, 48 pp. Hill, M.O. (1979b). DECORANA: a FORTRAN program for detrended correspondence analysis and reciprocal averaging. Section of Ecology and Systematics, Cornell University, 30 pp. Jongman, R.H., Ter Braak, C.F.J. & Van Tongeren, O.F.R. (1987). Data analysis in community and landscape ecology. Pudoc, Wageningen, 299 pp. Kesters, E. & Gorissen, A. (2010) Bestrijding van invasieve exoten: Reuzenbalsemien. Ervaringsrapport gebiedsdekkende bestrijding Watering De Dommelvallei, Peer. Kleukers, R., Krekels, R., (2004) Veldgids Sprinkhanen en krekels, KNNV Uitgeverij, Utrecht, p Literatuurlijst 77

83 Lambinon, J., De Langhe, J., Delvosalle, L., Duvigneaud, J., (1998). Flora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden, Derde druk, Nationale plantentuin van België, p Leo, F.A.; Spijker, J.H.; Smeel, R. (1994). Groenwerk: praktijkboek voor bos, natuur en stedelijk groen. Misset: Doetinchem. ISBN X. 692 pp. Mchugh, J.M., (2006), A review of literature and field practices focused on the management and control of invasive knotweed. The Nature Conservancy, Southern Lake Champlain Valley Program West Haven, VT, 28 pp. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement leefmilieu en infrastructuur (2006). Vademecum Bermmaaisel: Beperking en verwerking van bermmaaisel Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement leefmilieu en infrastructuur (1996). Vademecum natuurtechniek, inrichting en beheer van wegen Openbare Afvalstoffenmaatschappij Voor Het Vlaams Gewest (OVAM) (2003), Actieplan Maaisel, p.47 Rushton, S.P., Töpping, C.J. & Eyre, M.D. (1987). The habitat preferences of grassland spiders as identified using Detrended Correspondence Analysis (DECORANA). Bulletin of the British Arachnological Society, 7 (6): Van Kerckvoorde, A.; 2010, Algemene beschrijving en bermbeheerplan voor het Afleidingskanaal van de Leie (deel beheerplan) p.265 Van Landuyt, W., Hoste, I., Vanhecke, L., Van den Brempt, P., Vercruysse, W., De Beer, D. (2006). Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. Instituut voor natuur- en bosonderzoek, Nationale Plantentuin van België & Flo. Wer. Van Landuyt, W., Vanhecke, L. & Hoste, I. (2006). Rode Lijst van de vaatplanten van Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In : Van Landuyt W. et al. Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. INBO en Nationale Plantentuin van België, Brussel. Zwaenepoel, A., (1998). Werk aan de berm!, Handboek botanisch bermbeheer Literatuurlijst 78

84 17 Bijlagen 17.1 Bijlage I: Het bermbesluit Het besluit van de Vlaamse Executieve van 27 juni 1984 houdende maatregelen inzake natuurbehoud op de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen. De Vlaamse Executieve, Gelet op de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, inzonderheid de artikelen 37 en 38; Gelet op het advies van de Hoge Raad voor Natuurbehoud (Vlaamse Kamer); Gelet op het advies van de Raad van State; Op voordacht van de Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening, Landinrichting en Natuurbehoud; Na beraadslaging, Besluit: Artikel 1. Dit besluit is toepasselijk op de bermen gelegen langs wegen, waterlopen en spoorwegen, in zoverre publiekrechtelijke rechtspersonen krachtens enig recht van beheer bevoegd zijn om de handelingen te stellen die bij dit besluit geregeld worden. Onder bermen wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan: bermen en taluds. Art. 2. Het gebruik van biociden op bermen is verboden. Art. 3. Begraasde bermen mogen niet vóór 15 juni gemaaid worden. een eventuele tweede maaibeurt mag slechts uitgevoerd worden na 15 september. Het maaisel dient verwijderd te worden binnen de tien dagen na het maaien. Art. 4. Door de Gemeenschapsminister bevoegd voor natuurbehoud mag worden afgeweken van de bepalingen van artikel 3. Art. 5. Maaibeheer, hetzij in handwerk, hetzij met machines, dient uitgevoerd te worden, zonder de ondergrondse plantendelen en de houtige gewassen te beschadigen. Art. 6. Overtreding van dit besluit wordt bestraft overeenkomstig de artikelen 44 en 47 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud. Art.7. Dit besluit treedt in werking op 1 januari Art. 8. De Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening, Landinrichting en Natuurbehoud is belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 27 juni 1984 De Voorzitter, G. Geens De Gemeenschapsminister van Ruimtelijke ordening, Landinrichting en Natuurbehoud, P. Akkermans Bijlagen 79

85 17.2 Bijlage II: Omzendbrief van 4 juni 1987 betreffende bermbeheer door publiekrechtelijke rechtspersonen. In het Belgisch Staatsblad van 2 oktober 1984 is het besluit van de Vlaamse regering van 27 juni 1984 verschenen houdende maatregelen inzake natuurbehoud op de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen ( : p /addendum: Belgisch Staatsblad 26 februari 1985, : p. 2129). Dit besluit, hierna "Bermbesluit" genoemd, is in werking getreden op 1 januari Deze omzendbrief heeft tot doel bij de aanvang van een nieuw groeiseizoen de aandacht van de publiekrechtelijke rechtspersonen te vestigen op het bermbesluit en nader te informeren over de toepassing. Artikel A. Doel van het bermbesluit : Wegbermen zijn niet uitsluitend landschappelijke elementen maar vaak bevatten ze ook een rijke fauna en flora. Het bermbesluit, getroffen in uitvoering van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, beoogt een natuurvriendelijk bermbeheer te stimuleren via een aangepast maaibeheer met daartoe geschikt materieel en met verbod tot gebruik van biociden. Bij de toepassing van het bermbesluit, dient de verantwoordelijke overheid echter rekening te houden met andere taken, met name het instaan voor verkeersveiligheid, de bestrijding van voor de menselijke economie schadelijke organismen, het beheersen van de grondwaterhuishouding en het voorkomen van wateroverlast. Bij toepassing van het bermbesluit kan hiermee rekening gehouden worden overeenkomstig het proportionaliteitsprincipe dat in het advies van de Raad van State over het besluit werd omschreven. Artikel B. Toepassing van het besluit : Onder voorbehoud van de evolutie van de rechtspraak, leek het voor een eenvormige toepassing wenselijk de draagwijdte van enkele termen nader te omschrijven. a) Omschrijving van het begrip " bermen ". Het besluit is van toepassing op alle terreinen, die bestaan uit zowel de vlakke als hellende overgangszones tussen de eigenlijke weginfrastructuur en andere gebruiksterreinen en die beheerd worden door een publiekrechtelijk rechtspersoon. Het bermbesluit is eveneens van toepassing op de stroken tussen verschillende rijbanen. Wat de bermen langs waterlopen betreft wordt de strook bedoeld, waarop plantengroei voorkomt. Rekening houdend met de wettelijke grondslag van het bermbesluit, dat een uitvoering is van de artikelen 37 en 38 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, is het duidelijk dat het besluit alleen van toepassing is op de bermen gelegen in de landelijke ruimte, met uitsluiting van de gesloten bebouwing. Dit betekent dan ook dat bermen gelegen in de bebouwde delen van gemeenten als zodanig niet onder de toepassing vallen van het besluit. Dit wil niet zeggen dat belangrijke bermen (bv. oevers van rivieren) die doorheen een bebouwd gedeelte lopen niet (overeenkomstig het bermbesluit) kunnen beheerd worden. Ook hier kan de landschappelijke en ecologische functie van de bermen belangrijk zijn. Het is de taak van de bermbeheerder om, op grond van de ligging in een landelijk of stedelijk gebied, uit te maken welke bermgedeelten in aanmerking kunnen genomen worden in welke niet. b) Omschrijving begrippen " wegen, waterlopen en spoorwegen ". Tot de wegen worden de rij-, voet- en fietswegen gerekend; tot de waterlopen alle rivieren, kanalen, beken, meren en vijvers, die door een publiekrechtelijk rechtspersoon aan enige vorm van beheer onderworpen zijn; tot de spoorwegen behoren naast de eigenlijke spoorgedeelten met bijzondere schouwpaden, ook alle aanhorigheden, zoals emplacementen, enz. c) Begraasde bermen. Met begraasde bermen worden de bermen bedoeld die in hoofdzaak begroeid zijn met grassen en kruidachtige vegetaties. Ook dient het mogelijk misverstand uit de weg geruimd dat onder begraasde bermen enkel de bermen zouden gerekend worden die gebruikt worden door allerlei grasetende dieren. d) Publiekrechtelijke rechtspersonen. Tot de publiekrechtelijke rechtspersonen worden alle besturen en instellingen gerekend, behorend tot de openbare rechtspersonen (openbare besturen) en tot die organismen waarop de wet van 16 maart 1954 van toepassing is. Hieronder volgt een lijst van de voornaamste publiekrechtelijke rechtspersonen, waarop het besluit van Bijlagen 80

86 toepassing is, en die in enige mate kunnen instaan voor het beheer van bermen. Deze lijst heeft slechts een indicatieve waarde: Staat ( ministeries, wegenfonds, schoolfonds,...) en Gewest; provincies; gemeenten, agglomeraties en federaties van gemeenten, O.C.M.W.'s en kerkfabrieken; verenigingen van gemeenten; Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen; Nationale Maatschappij voor Buurtspoorwegen; Nationale landmaatschappij; Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest; Waterzuiveringsmaatschappij van het Kustbekken; Vlaamse Waterzuiveringsmaatschappij; Universiteiten en instellingen voor universitair onderwijs van het Rijk; Koninklijke Schenking; P.T.T.; B.R.T.; Dienst der Scheepvaart; N.V. Zeekanaal en Haveninrichting van Brussel; Maatschappij der Brugse Zeevaartinrichtingen; de autonome havens, ingesteld door bijzondere wetten; Nationale Maatschappij der Waterleidingen; Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen; Gewestelijke Investeringsmaatschappijen; de Polders en verenigingen van de Polders; de Wateringen en verenigingen van Wateringen; ruilverkavelingscomités; internationale organisaties, waarvan de Belgische Staat de rechtspersoonlijkheid heeft erkend. Het is belangrijk op te merken dat het openbaar bestuur of de openbare instelling niet noodzakelijk de bermen in eigendom behoeft te hebben. Ook de bermen, waarvoor wettelijk enige vorm van beheer is opgelegd, vallen onder de toepassing van het besluit, zoals met name de bermen waarop de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen van toepassing is. Bovendien wordt in toepassing geen onderscheid gemaakt tussen de bermen behorend tot het openbaar of privaat domein van het betrokken openbaar bestuur of instelling. Ook op de bermen waarvan het beheer op grond van een overeenkomst of akkoord uitgevoerd wordt door derden, blijft het openbaar bestuur verantwoordelijk voor de wijze van uitvoering. Het toezichthoudend bestuur of instelling dient er op toe te zien dat alle bepalingen in de overeenkomsten conform zijn met het bermbesluit en dat ze ook als zodanig worden nageleefd. Artikel C. Verbod van het gebruik van biociden : Onder biociden worden alle middelen verstaan om levende wezens te vernietigen : herbiciden, insecticiden, fungiciden, bactericiden, enz. Het verbod tot gebruik van biociden geldt voor alle bermen, ook onbegroeide, voor zover de noodzaak tot gebruik ervan niet kan ingeroepen worden omwille van een ander algemeen belang. Gelet op de nevenwerking van de biociden heeft een publiekrechtelijke rechtspersoon er dan ook alle belang bij om het gebruik ervan te beperken of zo mogelijk volledig stop te zetten. De laatste jaren is er trouwens een duidelijke vermindering in het gebruik van biociden vastgesteld. Wat het onderhoud van wegbermen betreft. is het gebruik van biociden veelal niet noodzakelijk. Zelfs voor het vrijhouden van wegranden, verkeers- en signalisatieborden, vangreels en onverharde parkeerstroken en -terreinen is het aangewezen om zoveel mogelijk op mechanische middelen beroep te doen. Thans zijn er heel wat toestellen op de markt die toelaten om ook in moeilijke omstandigheden te werken. Het is wenselijk dat bij de aanleg van nieuwe infrastructuren aandacht wordt besteed aan de vereisten van een in de zin van het bermbesluit natuurvriendelijk onderhoud. Voor de bestrijding van bepaalde distelsoorten of van andere organismen die schade kunnen toebrengen aan de menselijke activiteiten, of voor het onder controle houden van de ontwikkeling van netelvegetatie, kan vaak via een aangepast maaibeheer tot een bevredigende oplossing gekomen worden. Het is beter de oorzaak te bestrijden dan de gevolgen. Bijlagen 81

87 Artikel D. a) Maaiperiodes (artikel 3 van het bermbesluit) Als begindata voor eventuele maaibeurten worden 15 juni en 15 september vooropgesteld. Half juni is een tijdstip dat voor nagenoeg alle bermen, ongeacht de bodem, als richtdatum kan beschouwd worden. Een laat maaitijdstip laat de in de lente bloeiende planten toe om zaad te vormen. Sommige kennen in het najaar een tweede bloei. In uitzonderlijke gevallen kan, om redenen van natuurbehoud, een afwijking worden verleend wat deze richtdata betreft (artikel 4 van het besluit). Om deze afwijking te bekomen dient het bestuur een aanvraag te richten tot één van de volgende adressen: Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu. Bestuur Landinrichting (Natuurbehoud). West-Vlaanderen: Werkhuisstraat 9, 8000 Brugge. Oost-Vlaanderen: Gebr. Van Eyckstraat 4-6, 9000 Gent. Antwerpen: Weidestraat 60, 2600 Berchem. Limburg: Helbeekplein 9, 3500 Hasselt. Vlaams Brabant: H. Hooverplein 6, 3000 Leuven. Bij de aanvraag moet een plan gevoegd worden (schaal 1/10 000) met aanduiding van de secties waarvoor een aanvraag wordt ingediend. Tevens dient vermeld te worden op welke motivering inzake natuurbehoud een afwijking wordt gevraagd. Het is belangrijk hier nogmaals te vermelden dat het maaien van wegranden voor het vrijhouden van verkeers- en signalisatieborden buiten de vastgestelde data kan gebeuren om rekening te houden met de opdrachten terzake van bepaalde openbare besturen. Dit betekent dat eventueel een vroeger maaltijdstip kan gekozen worden indien de verkeersveiligheid in het gedrang zou komen. b) Afvoeren van maaisel Het afvoeren van maaisel is een belangrijk onderdeel bij het natuurvriendelijk bermbeheer. Het maaisel dient binnen de tien dagen verwijderd te worden. Deze afvoer is noodzakelijk om de bermen voedselarm te maken. Dit laatste is een voorwaarde voor het bekomen van een bloemrijke berm, die nog weinig onderhoud nodig heeft. Het is de bermbeheerder die zal moeten uitmaken welke oplossing daaraan dient te worden gegeven. Ook voor de afvoer van het maaisel kan het zg. "proportionaliteitsbeginsel" worden ingeroepen. c) Te gebruiken materieel Het materieel dat ingezet wordt voor het onderhoud van de bermen is belangrijk evenals de manier waarop gemaaid wordt. Het maaien, zowel manueel als machinaal, dient op zodanige wijze te gebeuren dat de ondergrondse plantendelen en eventuele voorkomende struiken niet beschadigd worden (artikel 5 van het bermbesluit). Regelmatige controle van deze hoogte bij het maaien zelf is aangewezen. De maaimachine voor het bermonderhoud wordt best niet lager dan 10 cm ingesteld. De gemeenten en andere publiekrechtelijke rechtspersonen die bermen beheren worden in het Europees Jaar van het Milieu ertoe aangezet om het bermbesluit binnen hun verantwoordelijkheid op correcte wijze toe te passen. Aanvullende informatie en advies kan verkregen worden bij de Dienst voor Natuurbehoud van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Belliardstraat 12, te 1040 Brussel. Bijlagen 82

88 17.3 Bijlage III: Inventarisatieformulier Bijlagen 83

89 Bijlagen 84

90 17.4 Bijlage IV: Totale lijst van de waargenomen plantensoorten Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Code Akkerdistel Cirsium arvense AKKERDIS Akkerhoningklaver Melilotus officinalis AKKEHONI Akkerhoornbloem Cerastium arvense AKKERHOO Akkerkers Rorippa sylvestris AKKERKER Akkerkool Lapsana communis AKKERKOO Akkervergeet-mij-nietje Myosotis arvensis AKKVERGM Akkerwinde Convolvulus arvensis AKKERWIN Basterdwederik (soort) Epilobium sp. BASTERDW Beekpunge Veronica beccabunga BEEKPUNG Bijvoet Artemisia vulgaris BIJVOETX Boerenwormkruid Tanacetum vulgare BOERENWO Boslathyrus Lathyrus sylvestris BOSLATHY Boswilg Salix caprea BOSWILGX Braam (soort) Rubus sp. BRAAMXXX Brede weegbree Plantago media BRWEEGBR Canadese fijnstraal Conyza canadensis CANAFIJN Canadese guldenroede Solidago canadensis CANAGULD Dagkoekoeksbloem Silene dioica DAGKOEKO Dille Anethum graveolens DILLEXXX Duinriet Calamagrostis epigejos DUINRIET Duizendblad Achillea millefolium DUIZENDB Echte kamille Matricaria recutita ECHTKAMI Echte valeriaan Valeriana repens ECHTVALE Engels raaigras Lolium perenne ENGRAAIG Facelia Phacelia tanacetifolia FACELIAX Fioringras Agrostis stolonifera FIORINGR Fluitekruid Anthriscus sylvestris FLUITEKR Gekroesde melkdistel Sonchus asper GEKRMELK Gele dovenetel Lamium galeobdolon GELEDOVE Gele lis Iris pseudacorus GELELISX Gele waterkers Rorippa amphibia GELEWATE Gestreepte witbol Holcus lanatus GESTRWIT Gevlekte rupsklaver Medicago arabica GEVLRUPS Gewone bereklauw Heracleum sphondylium GEWBEREK Gewone brem Cytisus scoparius GEWOBREM gewone brunel Prunella vulgaris GEWOBRUN Gewone es Fraxinus excelsior GEWONEES Gewone hoornbloem Cerastium fontanum GEWHOORN Gewone margriet Leucanthemum vulgare GEWMARGR Gewone melkdistel Sonchus oleraceus GEWOMELK Gewone raket Sisymbrium officinale GEWRAKET Gewone rolklaver Lotus corniculatus GEWROLKL Gewone smeerwortel Symphytum officinale GEWSMEER Gewoon biggenkruid Hypochaeris radicata GEWBIGGE Bijlagen 85

91 Gewoon struisgras Agrostis capillaris GEWOSTRU Glad walstro Galium mollugo GLADWALS Glanshaver Arrhenatherum elatius GLANSHAV Grasmuur Stellaria graminea GRASMUUR Greppelrus Juncus bufonius GREPPRUS Groot hoefblad Petasites hybridus GRHOEFBL Groot kaasjeskruid Malva sylvestris GRKAASJE Groot moerasscherm Apium nodiflorum GRMOERAS Groot streepzaad Crepis biennis GRSTREEP Grote brandnetel Urtica dioica GRBRANDN Grote ereprijs Veronica persica GROTEERE Grote kaardebol Dipsacus fullonum GROTKAAR Grote kattenstaart Lythrum salicaria GRKATTES Grote klaproos Papaver rhoeas GRKLAPRO Grote klit Arctium lappa GROTKLIT Grote lisdodde Typha latifolia GRLISDOD Grote muur Stellaria holostea GROTEMUU Grote Tijm Thymus pulegioides GROTTIJM Grote vossenstaart Alopecurus pratensis GROTEVOS Grote watereppe Sium latifolium GRWATERE Grote wederik Lysimachia vulgaris GROTWEDE Grote weegbree Plantago major subsp. Major GROTWEEG Haagwinde Convolvulus sepium HAAGWIND Hanenpoot Echonichloa sp. HANENPOO Harig knopkruid Galinsoga quadriradiata HARIKNOP Harig wilgenroosje Epilobium hirsutum HARIWILG Havikskruid Hieracium HAVIKSKR Heelblaadjes Pulicaria dysenterica HEELBLAA Heermoes Equisetum arvense HEERMOES Heggendoornzaad Torilis japonica HEGGDOOR Heggenwikke Vicia sepium HEGGENWI Herderstasje Capsella bursa-pastoris HERDERST Herik Sinapis arvensis HERIKXXX Hondsdraf Glechoma hederacea HONDSDRA Hoornbloem Cerastium sp. HOORNBOE Hop Humulus lupulus HOPXXXXX Hopklaver Medicago lupulina HOPKLAVE IJle dravik Bromus sterilis IJLEDRAV Italiaans raaigras Lolium multiflorum ITALRAAI Jacobskruiskruid Senecio jacobaea JACOBSKR Japanse duizendknoop Polygonum cuspidatum JAPDUIZE Kale jonker Cirsium palustre KALEJONK Kamille (soort) Matricaria sp. KAMILLEX Kamperfoelie Lonicera KAMPERFO Kandelaartje Saxifraga tridactylites KANDLAAR Kattestaart Lythrum salicaria KATTESTA Bijlagen 86

92 Kleefkruid Galium aparine KLEEFKRU Klein hoefblad Tussilago farfara KLHOEFBL Klein kaasjeskruid Malva neglecta KLEINKAA Klein kruiskruid Senecio vulgaris KLKRUISK Klein streepzaad Crepis capillaris KLSTREEP Kleine klaver Trifolium dubium KLKLAVER Kleine veldkers Cardamine hirsuta KLVELDKE Klimop Hedera helix KLIMOPXX Knoopkruid Centaurea jacea KNOOPKRU Kompassla Lactuca serriola KOMPASSL Koninginnenkruid Eupatorium cannabinum KONINGIN Koolzaad Brassica napus KOOLZAAD Korenbloem Centaurea cyanus KORENBLO Kroontjeskruid Euphorbia helioscopia KROONTJE Kropaar Dactylis glomerata KROPAARX Kruipende boterbloem Ranunculus repens KRBOTERB Kruipertje Hordeum murinum KRUIPERT Kruldistel Carduus crispus KRULDIST Krulzuring Rumex crispus KRULZURI Kweek Elymus repens KWEEKXXX Lidrus Equisetum palustre LIDRUSXX Liesgras Glyceria maxima LIESGRAS Liggende klaver Trifolium campestre LIGGKLAV Look-zonder-look Alliaria petiolata LOOKZLOO Luzerne Medicago sativa LUZERNEX Madeliefje Bellis perennis MADELIEF Melde (soort) Atriplex sp. MELDEXXX Melganzevoet Chenopodium album MELGANZE Melkdistel (soort) Sonchus sp. MELKDIST Moerasandoorn Stachys palustris MOERANDO Moerasspirea Filipendula ulmaria MOERASSP Moeraszegge Carex acutiformis MOERZEGG Mos (soort) Bryophyta MOSXXXXX Muizenoor Hieracium pilosella MUIZENOO Munt (soort) mentha x villosa var. Alopecuroides MUNTSPEC Muskuskaasjeskruid Malva moschata MUSKKAAS Oranje havikskruid Hieracium aurantiacum ORANHAVI Paardenbloem Taraxacum officinale PAARDENB Paarse dovenetel Lamium purpureum PAARSDOV Perzikkruid Persicaria maculosa PERZIKKR Pinksterbloem Cardamine pratensis PINKSTER Pitrus Juncus effusus PITRUSXX Rapunzelklokje Campanula rapunculus RAPUKLOK Reukeloze kamille Matricaria maritimum REUKKAMM Reukgras Anthoxanthum odoratum REUKGRAS Reuzenbalsemien Impatiens glandulifera REUZENBA Bijlagen 87

93 Reuzenberenklauw Heracleum mantegazzianum REUZENBE Reuzenpaardestaart Eqsuisetum telmateia REUZENPA Ridderzuring Rumex obtusifolius RIDDERZU Riet Phragmites australis RIETRIET Rietgras Phalaris arundinacea RIETGRAS Ringelwikke Vicia hirsuta RINGELWI Robertskruid Geranium robertianum ROBERTSK Rode klaver Trifolium pratense RODEKLAV Rood Guichelheil Anagallis arvensis subsp. Arvensis ROODGUIC Roodzwenkgras Festuca rubra ROODZWEN Ruw beemdgras Poa trivialis RUWBEEMD Schapenzuring Rumex acetosella SCHAPEZU Schermhavikskruid Hieracium umbellatum SCHERHAV Scherpe boterbloem Ranunculus acris SCHBOTER Schijfkamille Matricaria discoidea SCHIJFKA Sint-Janskruid Hypericum perforatum STJANSKR Sleedoorn Prunus spinosa SLEEDOOR Slipbladige ooievaarsbek Geranium dissectum SLIPOOIE Smalbladige wikke Vicia sativa ssp. Angustifolia SMALBLAD Smalle weegbree Plantago lanceolata SMWEEGBR Smalle wikke Vicia sativa subsp. Nigra SMAWIKKE Speenkruid Ranunculus ficaria SPEENKRU Speerdistel Cirsium vulgare SPEERDIS Stinkende gouwe Chelidonium majus STINKGOU Straatgras Poa annua STRAATGR Streepzaad (soort) Crepis sp. STREEPZA Teunisbloem Oenothera sp. TEUNISBL Timoteegras Phleum pratense subsp. Pratense THIMOTEE Varen (soort) Pteropsida VARENXXX Varkensgras Polygonum aviculare VARKENSG Veenwortel Persicaria amphibia VEENWORT Veerdelig tandzaad Bidens tripartita VEERTAND Veldbeemdgras Poa pratensis VELDBEEM Veldlathyrus Lathyrus pratensis VELDLATH Veldzuring Rumex acetosa VELDZURI Vergeet-mij-nietje (soort) Myosotis sp. VERGMNIE Vijfvingerkruid Potentilla reptans VIJFVING Vlasbekje Linaria vulgaris VLASBEKJ Voederwikke Vicia sativa VOEDERWI Vogelmuur Stellaria media VOGELMUU Vogelwikke Vicia cracca VOGELWIK Vroegeling Erophila verna VROEGELI Vrouwenmantel Alchemilla mollis VROUWENM Watermunt Mentha aquatica WATEMUNT Waterpeper Polygonum hydropiper WATERPEP Wederik (soort) Lysimachia sp. WEDERIKX Bijlagen 88

94 Wikke (soort) Vicia sp. WIKKEXXX Wilde chicorei Cichorium intybus WILCHICO Wilde marjolein Origanum vulgare WILDMARJ Wilde peen Daucus carota WILDEPEE Wilgenroosje Epilobium angustifolium WILGENRO Witbol (soort) Holcus sp. WITBOLXX Witte dovenetel Lamium album WITTEDOV Witte honingklaver Melilotus albus WITTHONI Witte klaver Trifolium repens WITTEKLA witte waterkers Nasturtium officinale WITTWATE Zachte dravik Bromus hordeaceus ZACHTDRA Zachte ooievaarsbek Geranium molle ZACHTOOI Zandraket Arabidopsis thaliana ZANDRAKE Zegge (soort) Carex sp. ZEGGEXXX Zevenblad Aegopodium podagraria ZEVENBLA Zilverschoon Potentilla anserina ZILVERSC Zwaluwtong Fallopia convolvulus ZWALUWTO Zwarte els Alnus glutinosa ZWARTELS Zwarte nachtschade Solanum nigrum ZWARNACH Bijlagen 89

95 17.5 Bijlage VI: Oosterzele Twinspan eindtabel Bijlagen 90

Bermbeheerplan Gemeente Kluisbergen

Bermbeheerplan Gemeente Kluisbergen Bermbeheerplan Gemeente Kluisbergen Deel 2: Permanente kwadraten Provinciebestuur Oost-Vlaanderen Directie Leefmilieu INHOUDSOPGAVE 1 Methodiek en doelstellingen... 4 2 Werkwijze... 5 2.1 Methode van inventarisatie...

Nadere informatie

1 Geografische situering... 1. 2 Aanleiding en doelstellingen... 3. 2.1 Aanleiding... 3 2.2 Belang van een geschikt beheer... 3. 3 Werkwijze...

1 Geografische situering... 1. 2 Aanleiding en doelstellingen... 3. 2.1 Aanleiding... 3 2.2 Belang van een geschikt beheer... 3. 3 Werkwijze... Inhoudsopgave 1 Geografische situering... 1 2 Aanleiding en doelstellingen... 3 2.1 Aanleiding... 3 2.2 Belang van een geschikt beheer... 3 3 Werkwijze... 6 3.1 Voorbereidend werk... 6 3.2 Inventarisatie...

Nadere informatie

Bermenplan Assen. Definitief

Bermenplan Assen. Definitief Definitief Opdrachtgever: Opdrachtgever: Gemeente Assen Gemeente Mevrouw Assen ing. M. van Lommel Mevrouw M. Postbus van Lommel 30018 Noordersingel 940033 RA Assen 9401 JW T Assen 0592-366911 F 0592-366595

Nadere informatie

Kansen voor (wilde) bestuivers in bermen. Iñaki Colpaert

Kansen voor (wilde) bestuivers in bermen. Iñaki Colpaert Kansen voor (wilde) bestuivers in bermen Iñaki Colpaert inaki.colpaert@oost-vlaanderen.be 09-10-2018 Milieucontract Samenwerking tussen Provincie & Oost-Vlaamse gemeenten Ondersteuning en advies op maat

Nadere informatie

Bermbeheer. een zeer complex verhaal dat loont voor mens, milieu en natuur. Luc Janssens dienst NTMB (Vlaamse overheid)

Bermbeheer. een zeer complex verhaal dat loont voor mens, milieu en natuur. Luc Janssens dienst NTMB (Vlaamse overheid) Bermbeheer een zeer complex verhaal dat loont voor mens, milieu en natuur Luc Janssens dienst NTMB (Vlaamse overheid) Overzicht presentatie Rode draad van aandachtspunten Inleiding Historiek voor 1984

Nadere informatie

Inheems zaaizaad. Gehakkelde aurelia op Knoopkruid

Inheems zaaizaad. Gehakkelde aurelia op Knoopkruid Inheems zaaizaad Inleiding Gebruik van zaaizaad om een bloemrijke flora te verkrijgen en om insecten als vlinders en bijen te bevoordelen is populair en wint steeds meer terrein. Daarbij wordt de ingeschatte

Nadere informatie

BERMBEHEER IN BIERBEEK

BERMBEHEER IN BIERBEEK BERMBEHEER IN BIERBEEK Platform Openbaar Groen Hasselt 02-02-2012 BERMBEHEER IN BIERBEEK 125 km wegbermen aan één klepelbreedte 20 mandagen klepelmaaier 130 mandagen maaien met bosmaaier Op basis van de

Nadere informatie

Notitie Verlagen maaifrequentie bermen 2013

Notitie Verlagen maaifrequentie bermen 2013 Notitie Verlagen maaifrequentie bermen 2013 Inleiding. Met de vaststelling van de Perspectiefnota 2013-2016 (PPN) heeft de gemeenteraad ingestemd met het voorstel (TBB 3.6.8 Voorstel 7) om voor het deel

Nadere informatie

Ecologische vegetatiebeheer van bermen, taluds van watergangen en greppels. in Drenthe buiten de natuurgebieden

Ecologische vegetatiebeheer van bermen, taluds van watergangen en greppels. in Drenthe buiten de natuurgebieden Ecologische vegetatiebeheer van bermen, taluds van watergangen en greppels in Drenthe buiten de natuurgebieden Voor meer informatie over ecologisch groenbeheer www.bijenhelpdesk.nl www.bijenbeheer.nl Arie

Nadere informatie

Beheerpakketten Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Water

Beheerpakketten Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Water Beheerpakketten Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Water 2019 13 Botanisch waardevol grasland Categorie Water Tot in de vijftiger jaren waren veel graslanden rijk aan (bloeiende) kruiden en grassen.

Nadere informatie

HOLLE WEGEN. module 6

HOLLE WEGEN. module 6 HOLLE WEGEN Hoofdstuk 2 Inhoudsopgave: algemeen definitie belang beheer beheer berm beheer schouder beheer wegdek Definitie? Hoofdstuk 2 Definitie? Definitie? topkam Belang? Hoofdstuk 2 Belang? Microklimaat:

Nadere informatie

Provincie Zeeland. Zeeuwse bermen steeds bonter

Provincie Zeeland. Zeeuwse bermen steeds bonter Provincie Zeeland Zeeuwse bermen steeds bonter Een ecologisch beheerde berm ziet er aantrekkelijk uit. Vooral wandelaars en fietsers genieten daarvan. Het is u vast wel eens opgevallen in het voorjaar

Nadere informatie

inspiratiedag beheerlijke bermen

inspiratiedag beheerlijke bermen 25.05.2015 inspiratiedag beheerlijke bermen Arnout Zwaenepoel expert natuur en landschap 15-06-2016 WVI www.wvi.be BARON RUZETTELAAN 35 8310 BRUGGE T +32 50 36 71 71 E wvi@wvi.be inspiratiedag beheerlijke

Nadere informatie

Bijen en Landschapsbeheer

Bijen en Landschapsbeheer Bijen en Landschapsbeheer Hoe maken we het landschap bijenvriendelijk Wat betekent dat voor de biodiversiteit en de kwaliteit van het landschap Een selectie van de mogelijkheden Arie Koster -- www.bijenhelpdesk.nl

Nadere informatie

BESTUIVERS IN HET LANDSCHAP

BESTUIVERS IN HET LANDSCHAP BESTUIVERS IN HET LANDSCHAP INTRODUCTIE Biodiversiteit: Biodiversiteit of biologische diversiteit is een graad van verscheidenheid aan levensvormen binnen een gegeven ecosysteem, bioom of een gehele planeet.

Nadere informatie

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland Provincie Utrecht, afdeling FLO, team NEL, 5 februari 2015 is het basis-natuurgrasland. Het kan overal voorkomen op alle grondsoorten en bij alle grondwaterstanden, maar ziet er dan wel steeds anders uit.

Nadere informatie

Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen

Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen 1. Inleiding In het dichtbebouwde Vlaanderen zijn bermen overal te vinden. Meestal vervullen ze een vrij belangrijke ecologische rol,

Nadere informatie

Brabantse bijen behoeven betere bescherming (beknopte beschouwing betreffende beheer & beleid) Tim Faasen

Brabantse bijen behoeven betere bescherming (beknopte beschouwing betreffende beheer & beleid) Tim Faasen Brabantse bijen behoeven betere bescherming (beknopte beschouwing betreffende beheer & beleid) Tim Faasen 1 Wilde bijen in Noord-Brabant 283 wilde soorten (81% van NL) 89 soorten dalend (31%); 64 soorten

Nadere informatie

Veldbezoeken Het gebied is op 16 juli 2014 bezocht door Menno Reemer (EIS) samen met Hendrik Baas (gemeente Zoetermeer).

Veldbezoeken Het gebied is op 16 juli 2014 bezocht door Menno Reemer (EIS) samen met Hendrik Baas (gemeente Zoetermeer). Bijenvraagbaak casus 1: Zoetermeer Westerpark Menno Reemer (EIS Kenniscentrum Insecten) & Robbert Snep (Alterra) 6 oktober 2014 Vraagsteller: Hendrik Baas (Gemeente Zoetermeer) Gebied: Zoetermeer, Westerpark,

Nadere informatie

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Stichting Landschapsbeheer Zeeland Lucien Calle Sandra Dobbelaar Alex Wieland 15 juli 2014 1 Inhoud Inleiding...

Nadere informatie

Bloemrijke bermen in Leiderdorp. behoort bij Speerpuntproject 1 Ecologische verbindingszones uit het Groenstructuurplan

Bloemrijke bermen in Leiderdorp. behoort bij Speerpuntproject 1 Ecologische verbindingszones uit het Groenstructuurplan Bloemrijke bermen in Leiderdorp behoort bij Speerpuntproject 1 Ecologische verbindingszones uit het Groenstructuurplan Opgesteld door: I. van der Wiel Afdeling: Beleid Datum: 25 augustus 2011 Inleiding

Nadere informatie

Kleurkeur: keurmerk voor goed bermbeheer. Context: steeds minder insecten. -76% insectenbiomassa Anthonie Stip

Kleurkeur: keurmerk voor goed bermbeheer. Context: steeds minder insecten. -76% insectenbiomassa Anthonie Stip Kleurkeur: keurmerk voor goed bermbeheer Context: steeds minder insecten Anthonie Stip 1 juni 2018 anthonie.stip@vlinderstichting.nl @birdingstip -76% insectenbiomassa 1 Insectenverlies vooral na mei Biodiversiteit

Nadere informatie

Stroomdalgraslanden in Nederland

Stroomdalgraslanden in Nederland Stroomdalgraslanden in Nederland Ontwikkeling en beheer in de Vreugderijkerwaard Veldwerkplaats rivierenlandschap Vreugderijkerwaard, 16 mei 2008 Inleiders: Karlè Sýkora (Wageningen Universiteit, Leerstoelgroep

Nadere informatie

natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN

natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN indeling inleiding: voorstelling a geschiedenis van het natuurbeheer b - biotopen en soorten en hun beheer pauze c - beheer richt zich op de omgeving d - natuurbeheer

Nadere informatie

Waarom Ecologisch Bermbeheer?

Waarom Ecologisch Bermbeheer? Bijeenkomst 1 21 maart 2019 Waarom Ecologisch Bermbeheer? Stichting Landschapsbeheer Gelderland Bijzondere bermbewoners in Gelderland. Onlangs verschenen rapportage van provincie Gelderland: Introductie

Nadere informatie

Voorstel advies: Groenbeheer in agrarisch gebied

Voorstel advies: Groenbeheer in agrarisch gebied Voorstel advies: Groenbeheer in agrarisch gebied Inleiding In de 21 ste eeuw wordt onze samenleving voor een grote uitdaging geplaatst nl. het aanpassen van onze levensstijl: het leren leven met de onze

Nadere informatie

Ecologische bij-structuur: het beheer

Ecologische bij-structuur: het beheer Ecologische bij-structuur: het beheer Bijvriendelijk beheer = ecologisch beheer Verschralingsbeheer Aanleg Beheer gras en kruidachtige vegetatie Beheer ruigtekruiden Beheer houtachtige vegetatie Beheer

Nadere informatie

Aanleg & beheer van bloemenweides. Warme Winteravonden in 't Dijleland

Aanleg & beheer van bloemenweides. Warme Winteravonden in 't Dijleland Aanleg & beheer van bloemenweides Warme Winteravonden in 't Dijleland Wat en waarom een bloemenweide? Soorten bloemenweides Aanleg en beheer van een bloemenweide WWW.ECOFLORA.BE Wat is een bloemenweide?

Nadere informatie

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PVDD) (d.d. 14 mei 2014) Nummer 2935

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PVDD) (d.d. 14 mei 2014) Nummer 2935 van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PVDD) (d.d. 14 mei 2014) Nummer 2935 Onderwerp Provinciaal maaibeleid en bermbeheer: bescherming broedvogels en andere dieren Aan de leden van Provinciale

Nadere informatie

Betaalbaar Natuurlijk Groenbeheer in Eindhoven. Frank Verhagen Beheerder natuurlijke gebieden

Betaalbaar Natuurlijk Groenbeheer in Eindhoven. Frank Verhagen Beheerder natuurlijke gebieden Betaalbaar Natuurlijk Groenbeheer in Eindhoven Frank Verhagen Beheerder natuurlijke gebieden Natuurlijk Groenbeheer in Eindhoven: Maaibeheer stedelijk gebied en wegbermen Maaibeheer natuurterreinen Bosbeheer/

Nadere informatie

Ecologisch bermbeheer

Ecologisch bermbeheer Ecologisch bermbeheer Bermbeheer -Onderhoud bomen en struiken snoeien, scheren, afzetten -Onderhoud grassen en kruidachtig gewas maaien, grazen -Onderhoud bodem plaggen, herstel na werkzaamheden ondergronds

Nadere informatie

Beheerpakketten akkerfaunabeheer Collectief Midden Groningen 2017

Beheerpakketten akkerfaunabeheer Collectief Midden Groningen 2017 Beheerpakketten akkerfaunabeheer Collectief Midden Groningen 2017 11 Rietzoom en klein rietperceel Met een rietzoom kunnen verbindingen worden gelegd tussen (beheerde) elementen of percelen. Tevens kan

Nadere informatie

Bijeenkomst Beheerconvenant Blauwzaam Lint. 10 december 2015. Presentatie Wageningen UR

Bijeenkomst Beheerconvenant Blauwzaam Lint. 10 december 2015. Presentatie Wageningen UR Bijeenkomst Beheerconvenant Blauwzaam Lint 10 december 2015 Presentatie Wageningen UR Meedenksessie kansen voor duurzaam beheer Parallel aan de totstandkoming van het beheerconvenant heeft Blauwzaam via

Nadere informatie

Landschappelijke inpassing Kruisweg 44, Herkenbosch

Landschappelijke inpassing Kruisweg 44, Herkenbosch Landschappelijke inpassing Kruisweg 44, Herkenbosch Aanleiding en ligging plangebied Dhr. van de Venne heeft aan de Hammerstraat enkele boogkassen liggen. Deze liggen er al 10 jaar en dienen te worden

Nadere informatie

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen.

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen. Beschrijving kwelderherstelmaatregelen 1 1.1 Inleiding Aan de noordkust van Groningen heeft Groningen Seaports, mede ten behoeve van RWE, circa 24 ha. kwelders aangekocht. Door aankoop van de kwelders

Nadere informatie

natuur in Gent monitoring 1999-2014

natuur in Gent monitoring 1999-2014 natuur in Gent monitoring 1999-2014 Natuurmonitoring waarom? Halen we de doelstellingen van het RSG en het groenstructuurplan? (Hoe) moeten we bijsturen? Natuurmonitoring waarom? Halen we de doelstellingen

Nadere informatie

Bij-vriendelijk Beheer

Bij-vriendelijk Beheer Bij-vriendelijk Beheer Sabine van Rooij en Anjo de Jong, Wageningen Environmental Research 13 november 2018, Klantendag Benchmark Gemeentelijk Groen Waarom? Voor welke soorten? Bijen o 358 soorten in Nederland:

Nadere informatie

Particulier Natuurbeheer bloemrijk grasland in Groot Mijdrecht Noord-Oost

Particulier Natuurbeheer bloemrijk grasland in Groot Mijdrecht Noord-Oost Particulier Natuurbeheer bloemrijk grasland in Groot Mijdrecht Noord-Oost De laatste jaren heeft de provincie in Groot Mijdrecht Noord-Oost gronden aangekocht voor de ontwikkeling van natuur. Natuurmonumenten

Nadere informatie

Beleid Natuurvriendelijk maaien gestart in 2015.

Beleid Natuurvriendelijk maaien gestart in 2015. Beleid Natuurvriendelijk maaien gestart in 2015. Natuurvriendelijk maaien is in 2015 opgestart en heeft zich steeds verder ontwikkeld. Het heeft geresulteerd in het onderstaande maaiplan dat in het voorjaar

Nadere informatie

Bloeiende bermen voor bijen en vlinders

Bloeiende bermen voor bijen en vlinders Bloeiende bermen voor bijen en vlinders in samenwerking met landbouwers & plattelandsbewoners s en bloeiende planten Inleiding Vzw Samenwerking voor Agrarisch Landschap (SVAL) doet al een aantal jaren

Nadere informatie

Dossiernummer: 23-10-2013 Projectnummer:

Dossiernummer: 23-10-2013 Projectnummer: Bijlagen bij verordening subsidies natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen 2014: 1. Inrichtingseisen natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen; 2. Richtlijnen voor natuurvriendelijk onderhoud.

Nadere informatie

Advies betreffende het bermbeheerplan van de stad Peer

Advies betreffende het bermbeheerplan van de stad Peer Advies betreffende het bermbeheerplan van de stad Peer Nummer: INBO.A.2990 Datum advisering: 18 augustus 2014 Auteur: Contact: Jan Van Uytvanck Marijke Thoonen (marijke.thoonen@inbo.be) Kenmerk aanvraag:

Nadere informatie

Hoofdlijnen Natuurrapport 2007

Hoofdlijnen Natuurrapport 2007 Hoofdlijnen Hoofdlijnen Natuurrapport 2007 Biodiversiteit Verstoringen/bedreigingen Duurzaam gebruik Hoofdlijnen Natuurrapport 2007 Biodiversiteit Verstoringen/bedreigingen Duurzaam gebruik Toestand plant-

Nadere informatie

Oevers 2x maaien Oever 2

Oevers 2x maaien Oever 2 Oevers 2x maaien Oever 2 De vegetatie is rijk aan diverse soorten kruiden, zoals kattenstaart, grote waterweegbree en zwanebloem en behoort tot het Watertorkruidverbond (Oenanthion aquaticae). De vegetatie

Nadere informatie

Verslag Solabio Dijkendag Assenede (B) 24 juni 2011

Verslag Solabio Dijkendag Assenede (B) 24 juni 2011 Verslag Solabio Dijkendag Assenede (B) 24 juni 2011 Deze dijkendag werd georganiseerd door de Provinciale Landbouwkamer Oost Vlaanderen en Stichting Landschapsbeheer Zeeland in het kader van het project

Nadere informatie

Waarom ecologisch beheer? Hoe krijgen fauna en flora een kans? Een berm als ecosysteem 1/6

Waarom ecologisch beheer? Hoe krijgen fauna en flora een kans? Een berm als ecosysteem 1/6 Waarom ecologisch beheer? 1 Vlaanderen heeft zoveel wegen dat de totale oppervlakte van alle wegbermen samen bijna zo groot is als de totale oppervlakte erkend natuurreservaat. Ecologisch bermbeheer kan

Nadere informatie

Bestuurlijke samenvatting. Laatste onderzoeksresultaten De Groote Meer op de Brabantse Wal

Bestuurlijke samenvatting. Laatste onderzoeksresultaten De Groote Meer op de Brabantse Wal Bestuurlijke samenvatting Laatste onderzoeksresultaten De Groote Meer op de Brabantse Wal De Groote Meer, deels gevuld met water De Brabantse Wal: een afwisselend natuurgebied met een grote variatie aan

Nadere informatie

Handleiding natuurbeheerplan DEEL 2 Inventaris

Handleiding natuurbeheerplan DEEL 2 Inventaris 1 Handleiding natuurbeheerplan DEEL 2 Inventaris versie 05/04/2019 De inventarisatie heeft als doel informatie te verzamelen om de beheerdoelstellingen - die in deel 1 verkenning van het natuurbeheerplan

Nadere informatie

Goed beheerde akkerranden, een win-win voor landbouw en natuur.

Goed beheerde akkerranden, een win-win voor landbouw en natuur. Goed beheerde akkerranden, een win-win voor landbouw en natuur. 25 september 2012 Pieter Verdonckt Inagro vzw Kadering project Hoe schadelijke effecten vermijden; Beperk effecten van gewasbeschermingsmiddelen

Nadere informatie

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen Een inventarisatie van beschermde flora en fauna Haaksbergen 21 Mei 2014 Rapportnummer 031 Projectnummer 012 opdrachtgever Fam. Ten Dam Kolenbranderweg

Nadere informatie

WERKPROTOCOLLEN VOOR WERKZAAMHEDEN IN HET KADER VAN BESTENDIG BEHEER EN ONDERHOUD.

WERKPROTOCOLLEN VOOR WERKZAAMHEDEN IN HET KADER VAN BESTENDIG BEHEER EN ONDERHOUD. WERKPROTOCOLLEN VOOR WERKZAAMHEDEN IN HET KADER VAN BESTENDIG BEHEER EN ONDERHOUD. In onderstaande werkprotocollen geeft de tabel aan waneer de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. In de tabel wordt

Nadere informatie

Insecten in grasbermen: kansen, maar geen wonderen. Jinze Noordijk, Theo Zeegers EIS Kenniscentrum Insecten (Naturalis)

Insecten in grasbermen: kansen, maar geen wonderen. Jinze Noordijk, Theo Zeegers EIS Kenniscentrum Insecten (Naturalis) Insecten in grasbermen: kansen, maar geen wonderen Jinze Noordijk, Theo Zeegers EIS Kenniscentrum Insecten (Naturalis) Variatie in bermen grazige berm op klei berm met heide berm met bomen Schrale berm

Nadere informatie

BOS IN SINT-TRUIDEN Nota

BOS IN SINT-TRUIDEN Nota BOS IN SINT-TRUIDEN Nota Ir. Koenraad Van Meerbeek 12/03/2012 1. Wat is bos? Wanneer we over bos spreken, is er een duidelijke definitie nodig van een bos. Iedereen moet immers over hetzelfde praten. Een

Nadere informatie

VERGROENING ECOLOGISCH AANDACHTSGEBIED

VERGROENING ECOLOGISCH AANDACHTSGEBIED DEPARTEMENT LANDBOUW & VISSERIJ VERGROENING ECOLOGISCH AANDACHTSGEBIED Campagne 2019 //////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Nadere informatie

Bermbeheer. Notitie bermbeheer. dewolden.nl. actief en betrokken

Bermbeheer. Notitie bermbeheer. dewolden.nl. actief en betrokken Bermbeheer Notitie bermbeheer actief en betrokken dewolden.nl I n h o u d s o p g a v e 0 SAMENVATTING... 2 1 INLEIDING... 3 2 ECOLOGISCH BERMBEHEER... 4 Wegbermen vroeger en nu... 4 Essentie van ecologisch

Nadere informatie

NATUURPUNT MALDEGEM-KNESSELARE nominatie Groene Pluim 2014

NATUURPUNT MALDEGEM-KNESSELARE nominatie Groene Pluim 2014 NATUURPUNT MALDEGEM-KNESSELARE nominatie Groene Pluim 2014 NATUURPUNT vzw Een onafhankelijke organisatie gedragen door vrijwilligers grootste natuurbeschermingsorganisate in Vlaanderen eind 2001 opgericht

Nadere informatie

Vrijwilligers in de weer voor een beter bermbeheer!

Vrijwilligers in de weer voor een beter bermbeheer! Vrijwilligers in de weer voor een beter bermbeheer! bart.hoelbeek@lanaken.be 089 73 07 76 Inhoud presentatie Natuurrapport (natuurverbindingen). Toelichting bermbeheerplan. Lokale afdeling van Natuurpunt:

Nadere informatie

Beheerpakketten Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Open akkerland

Beheerpakketten Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Open akkerland Beheerpakketten Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Open akkerland 15 Wintervoedselakker Beschrijving Wintervoedselakkers zijn belangrijk voor in Nederland overwinterende vogels. Niet geoogste zaden

Nadere informatie

Gemeentelijk bermbeheer

Gemeentelijk bermbeheer Gemeentelijk bermbeheer 2008 2011 Uitdieping i.k.v. Graskracht Anja Delief PHL Bio-Research Situering Werkwijze Resultaten Gemaaide oppervlaktes Maaiselproductie Vegetatietypering Biogasopbrengst Inhoud

Nadere informatie

Ervaringen met de bestrijding van reuzenbalsemien. 13 september 2011

Ervaringen met de bestrijding van reuzenbalsemien. 13 september 2011 Ervaringen met de bestrijding van reuzenbalsemien 13 september 2011 Verloop van de presentatie 1. Aanzet 2. Plantkundig 3. Bestrijding I. 1 ste jaar (2010) II. 2 de jaar (2011) 4. Conclusies Aanzet Evolutie

Nadere informatie

(HOLLE) WEGEN BEHEREN. Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren. Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren TRAGE WEGEN

(HOLLE) WEGEN BEHEREN. Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren. Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren TRAGE WEGEN (HOLLE) WEGEN BEHEREN Regionaal landschap Holle wegen Beheer Beheerders Een blauwdruk? Vzw Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren Samenwerking Natuur Herstel landschap Educatie Landbouw Recreatie Behoud

Nadere informatie

Monitoring op natuurboerenerven. Uitleg over de systematiek van het monitoren

Monitoring op natuurboerenerven. Uitleg over de systematiek van het monitoren Monitoring op natuurboerenerven Uitleg over de systematiek van het monitoren Inleiding Boerenzwaluwen op het erf, korenbloemen in de akkers, fladderende citroenvlinders tussen de schuren. Al dat pracht

Nadere informatie

De Staart in kaart. 4 jaar bosontwikkeling op voormalige akkers

De Staart in kaart. 4 jaar bosontwikkeling op voormalige akkers De Staart in kaart 4 jaar bosontwikkeling op voormalige akkers Esther Linnartz Juli 2008 Inleiding De Staart is een natuurgebied van 24 hectare aan noordoost kant van Oud-Beijerland en ligt aan de oevers

Nadere informatie

Bijenvriendelijke bermen met gesloten beurs

Bijenvriendelijke bermen met gesloten beurs tekst pim de kwaadsteniet (tauw), carolien wegstapel (tauw) en wim kuster (gemeente buren) beeld tauw GLUREN BIJ GEMEENTE BUREN Bijenvriendelijke bermen met gesloten beurs De gemeente Buren werkt samen

Nadere informatie

PVM AKKERRANDENMENGSELS MATERIALEN. Telefoon 0316-248099 Telefax 0316-248083

PVM AKKERRANDENMENGSELS MATERIALEN. Telefoon 0316-248099 Telefax 0316-248083 PVM EENJARIG MENGSEL KRUIDENRIJKE ZOOM/BLOEMRIJK GRASLAND NR. 1 Doelsoort : Planten die van nature in Nederland op kleigronden voorkomen (=inheemse flora). Mengsel : Meerjarig mengsel met plantensoorten

Nadere informatie

Verkenning biomassaketens Moubeek- Vloethemveld

Verkenning biomassaketens Moubeek- Vloethemveld Pieter Verdonckt T 051/ 27 33 82 pieter.verdonckt@inagro.be Expert houtige biomassa Inagro vzw Maatschappij en Leefomgeving Willem Boeve T 051/27 33 79 willem.boeve@inagro.be Expert valorisatie maaisel

Nadere informatie

Huidige natuurwaarden PIP percelen Mariapeel

Huidige natuurwaarden PIP percelen Mariapeel Frans Willems Godsweerdersingel 10 6041 GL Roermond Postbus 1237 6040 KE Roermond www.dienstlandelijkgebied.nl T 0475 77 62 00 F 0475 77 62 01 Huidige natuurwaarden PIP percelen Mariapeel Inleiding De

Nadere informatie

Drasland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Drasland. Groot Wilnis-Vinkeveen Groot Wilnis-Vinkeveen Drasland in de Zouweboezem, provincie Zuid-Holland Bron: provincie Utrecht Drasland Drasland is niet bemest kruidenrijk hooiland dat maximaal 30 cm boven het oppervlaktewaterpeil

Nadere informatie

AGRARISCH NATUUR- EN LANDSCHAPSCOLLECTIEF MIDDEN-GRONINGEN BEHEERPAKKETTEN AKKERVOGELBEHEER. Versie 24 maart 2015

AGRARISCH NATUUR- EN LANDSCHAPSCOLLECTIEF MIDDEN-GRONINGEN BEHEERPAKKETTEN AKKERVOGELBEHEER. Versie 24 maart 2015 AGRARISCH NATUUR- EN LANDSCHAPSCOLLECTIEF MIDDEN-GRONINGEN BEHEERPAKKETTEN AKKERVOGELBEHEER Aangepast landelijk pakket 2 Kuikenvelden Veldleeuwerik Naam beheerpakket Kuikenvelden Veldleeuwerik op grasland

Nadere informatie

Bestrijding Duizendknoop

Bestrijding Duizendknoop Bestrijding Duizendknoop (Japanse) duizendknoop: een invasieve soort Invasieve soorten zijn soorten die niet van nature in Nederland voorkomen en vormen een bedreiging voor de Nederlandse planten en dieren.

Nadere informatie

Bermbesluit. Aard : Besluit van de Vlaamse regering Over : maatregelen inzake natuurbehoud op de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen

Bermbesluit. Aard : Besluit van de Vlaamse regering Over : maatregelen inzake natuurbehoud op de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen Bermbeheer Beveren Bermbesluit Aard : Besluit van de Vlaamse regering Over : maatregelen inzake natuurbehoud op de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen Datum : 27/06/1984 Pagina B.S. :13392

Nadere informatie

Biodiversiteit in Vlaanderen: de cijfers

Biodiversiteit in Vlaanderen: de cijfers Biodiversiteit in Vlaanderen: de cijfers Myriam Dumortier Natuurrapport www.natuurindicatoren.be www.nara.be www.inbo.be Haalt Vlaanderen de 2010-doelstelling? Biodiversiteit Verstoringen/bedreigingen

Nadere informatie

Werkbladen landschapsstudie

Werkbladen landschapsstudie Werkbladen landschapsstudie Naam: Start aan Noteer en duid aan op je kaart: Bos plantage - weide akker bebouwing Op welke hoogte ligt?. Op welke hoogte ligt het kruispunt?. Welk is het verschil tussen

Nadere informatie

BEHEERPLAN BATENDIJK (ONG.) TE BORCULO

BEHEERPLAN BATENDIJK (ONG.) TE BORCULO BEHEERPLAN BATENDIJK (ONG.) TE BORCULO Rapportage beheerplan Batendijk (ong.) te Borculo Opdrachtgever Bosch & van Rijn Groenmarktstraat 56 3521 AV Utrecht Rapportnummer 8015.004 Versienummer Status D1

Nadere informatie

VR DOC.0722/3

VR DOC.0722/3 VR 2017 1407 DOC.0722/3 Bijlage 1. Gegevens die moeten worden opgenomen in de verschillende delen van een natuurbeheerplan als vermeld in artikel 3, tweede lid Hieronder worden de gegevens vermeld die

Nadere informatie

MEMO maaibeleid. Beheergroep Streefbeeld en maairegime Waar kan dit voorkomen Gazon

MEMO maaibeleid. Beheergroep Streefbeeld en maairegime Waar kan dit voorkomen Gazon MEMO maaibeleid Met ingang van 1 januari 2016 is het maaibeleid voor grassen in de fysieke openbare njimte gewijzigd. Dit had ie maken met een verschuiving van middelen binnen het programma kwaliteit fysieke

Nadere informatie

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4 Grasland en Heide Hoofdstuk 2.2 en 2.4 Planning Grasland Voedselweb opdracht Heide Voedselweb opdracht Grasland Grasland is een gebied van enige omvang met een vegetatie die gedomineerd wordt door grassen

Nadere informatie

Opzet. Streefbeelden Graslanden. Fasen van ontwikkeling. Hooilanden. Tussenfase 0: Raaigras-weide KNNV afdeling Delfland. Tussenfase 1: Grassen-mix

Opzet. Streefbeelden Graslanden. Fasen van ontwikkeling. Hooilanden. Tussenfase 0: Raaigras-weide KNNV afdeling Delfland. Tussenfase 1: Grassen-mix Opzet Streefbeelden Graslanden Wat is de doelstelling; Wat willen we er mee? Hooilanden Fasen van ontwikkeling Botanisch waardevolle graslanden De dominantfase als bottleneck Doelstelling bloemrijk: verschralen

Nadere informatie

QUICK SCAN FLORA EN FAUNA. Heilleweg 21 te Sluis

QUICK SCAN FLORA EN FAUNA. Heilleweg 21 te Sluis QUICK SCAN FLORA EN FAUNA Heilleweg 21 te Sluis 1 QUICK SCAN FLORA EN FAUNA Heilleweg 21 te Sluis Opdrachtgever: A.C. Dingemans Heilleweg 21 4524 KL Sluis Opgesteld door: ZLTO Advies Cereshof 4 4463 XH

Nadere informatie

Welkom. Trees from Traffic. Met de steun van het Fonds Duurzaam Materialen- en Energiebeheer, beheerd door de Koning Boudewijnstichting.

Welkom. Trees from Traffic. Met de steun van het Fonds Duurzaam Materialen- en Energiebeheer, beheerd door de Koning Boudewijnstichting. Welkom Trees from Traffic Met de steun van het Fonds Duurzaam Materialen- en Energiebeheer, beheerd door de Koning Boudewijnstichting. Programma 10u00: Inleiding Schepen Jan Van der Velpen 10u20: beheer

Nadere informatie

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur Aanvullend natuuronderzoek TATA tbv tijdelijke natuur 2017 Aanvullend natuuronderzoek TATA tbv tijdelijke natuur C. van den Tempel & V. Ronde 2017 Projectleider Afdeling Opdrachtgever Financiering Foto

Nadere informatie

Quickscan. Een. Projectnummer 018. Opdrachtgever. Opdrachtnemer. Scholtenhagenweg 10

Quickscan. Een. Projectnummer 018. Opdrachtgever. Opdrachtnemer. Scholtenhagenweg 10 Quickscan natuuronderzoek ivm bestemmingsplan en ontwikkelingen Bellersweg 13 Hengelo Een inventarisatie van beschermde flora en fauna Haaksbergen 9 juli 2013 Rapportnummer 0128 Projectnummer 018 Opdrachtgever

Nadere informatie

Maatregelen voor bosherstel

Maatregelen voor bosherstel Veldwerkplaats Voedselkwaliteit en biodiversiteit in bossen Maatregelen voor bosherstel Gert-Jan van Duinen Arnold van den Burg Conclusie OBN-onderzoek bossen Te hoge atmosferische stikstofdepositie Antropogene

Nadere informatie

Aanpak Invasieve exoten. Henk Siebel mei 2014

Aanpak Invasieve exoten. Henk Siebel mei 2014 Aanpak Invasieve exoten Henk Siebel mei 2014 Aanpak probleem met invasieve exoten in bos- en natuurgebieden Waar hebben we het over? Welke strategie is de beste? Algemene opties Struiken, bomen en ruigtekruiden

Nadere informatie

Ruimtelijke onderbouwing. Wijziging gebruik van loods voor opslag op het perceel Rinkesfort 13 te Maasbree

Ruimtelijke onderbouwing. Wijziging gebruik van loods voor opslag op het perceel Rinkesfort 13 te Maasbree Ruimtelijke onderbouwing Wijziging gebruik van loods voor opslag op het perceel Rinkesfort 13 te Maasbree 16-08-2011 1. Inleiding Algemeen De heer Wijnen heeft het verzoek gedaan om een loods op het perceel

Nadere informatie

Sinusbeheer. symposium Eindhoven 16 maart 2017

Sinusbeheer. symposium Eindhoven 16 maart 2017 Sinusbeheer symposium Eindhoven 16 maart 2017 Waarschuwing! Niet voor gevoelige botanische terreinbeheerders! Oorsprong Sinusbeheer Ontwikkeld in verruigd en deels verbost reservaat De Venne in beheer

Nadere informatie

Code goede natuurpraktijk

Code goede natuurpraktijk Code goede natuurpraktijk Praktijkvoorbeelden waterlopenbeheer Maarten Van Aert Afdeling Operationeel Waterbeheer Inhoud CGNP en beheer van waterlopen Planmatige aanpak onderhoud Praktijkvoorbeelden Maaibeheer

Nadere informatie

Meer dan gras. Terreinstudie in de Bourgoyen

Meer dan gras. Terreinstudie in de Bourgoyen Meer dan gras Terreinstudie in de Bourgoyen Stad Gent - Educatieve Diensten - Natuur- en Milieucentrum De Bourgoyen - 2018 Driepikkelstraat 32, 9030 Mariakerke - ( 09 226 15 01-7 bourgoyen.educatie@stad.gent

Nadere informatie

Vegetatie van Nederland

Vegetatie van Nederland Vegetatie van Nederland Vegetatie van Nederland Met Bosanemoon: Zomereik Gewone es Klimop Eenbes Daslook Bosvergeet-mij-nietje Slanke sleutelbloem Met scherpe boterbloem Grote vossenstaart Gestreepte witbol

Nadere informatie

Mestdecreet. pesticiden. Toepassing artikel 21 mestdecreet. Enige artikel waarvoor ANB bevoegd is

Mestdecreet. pesticiden. Toepassing artikel 21 mestdecreet. Enige artikel waarvoor ANB bevoegd is Mestdecreet pesticiden Toepassing artikel 21 mestdecreet Enige artikel waarvoor ANB bevoegd is 2 1 Artikel 21: Het is verboden meststoffen op of in de bodem te brengen, met uitzondering van bemesting door

Nadere informatie

Natuurbeheer G... E... N... Zoek waarvoor de afkorting GEN staat

Natuurbeheer G... E... N... Zoek waarvoor de afkorting GEN staat Natuurbeheer Vandaag hielp je de natuurarbeiders in het Stedelijk Natuurreservaat Bourgoyen-Ossemeersen. Dit gebied ligt ten westen van Gent en is vooral gekend om zijn prachtige graslanden en vele waterloopjes.

Nadere informatie

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee?

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee? PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee? Beheerdersdag 2015 Jan Willem van der Vegte, BIJ12 - PAS-bureau Leon van den Berg, Bosgroepen Programmatische Aanpak Stikstof

Nadere informatie

Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg

Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg HASKONINGDHV NEDERLAND B.V. RIVERS, DELTAS & COASTS Aan : Provincie Noord-Holland Van : Joost Rink en Tom van den Broek Datum : 9 januari 2015

Nadere informatie

Quickscan natuuronderzoek Dwarsdijk

Quickscan natuuronderzoek Dwarsdijk Quickscan natuuronderzoek Dwarsdijk Een inventarisatie van beschermde Zelhem flora en fauna Zelhem, februari 2007 Rapportnummer 0712 Projectnummer 756 opdrachtgever VanWestreenen Adviseurs Varsseveldseweg

Nadere informatie

Advies over de biologische waarde van enkele percelen tussen de Beeldekensgatstraat, de Achterstraat en de Tervuursesteenweg in Tervuren

Advies over de biologische waarde van enkele percelen tussen de Beeldekensgatstraat, de Achterstraat en de Tervuursesteenweg in Tervuren Advies over de biologische waarde van enkele percelen tussen de Beeldekensgatstraat, de Achterstraat en de Tervuursesteenweg in Tervuren Nummer: INBO.A.3159 Datum advisering: 24 juni 2014 Auteur(s): Desiré

Nadere informatie

Zuidrand Quick Scan 2011

Zuidrand Quick Scan 2011 Zuidrand Quick Scan 2011 KNNV afdeling Delfland Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging KNNV afdeling Delfland Postbus 133 2600 AC DELFT email: afdelingdelfland@knnv.nl www.knnv.nl/afdelingdelfland

Nadere informatie

Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede

Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede Een inventarisatie van beschermde flora en fauna Enschede 2 December 2010 Rapportnummer 0123 Projectnummer

Nadere informatie

Veel gemeenten bezuinigen op groenonderhoud en onderhoud van de openbare ruimte

Veel gemeenten bezuinigen op groenonderhoud en onderhoud van de openbare ruimte Veel gemeenten bezuinigen op groenonderhoud en onderhoud van de openbare ruimte 1. Gemeentelijk gras wordt nog wel gemaaid maar niet meer afgevoerd; men gaat vaak over op klepelen of sikkelen. Dode bomen

Nadere informatie

Notitie. Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas)

Notitie. Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas) Notitie Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas) Door: G.M.T. Peeters Notitienummer: 174 Datum: 16 september 2011 In opdracht van: Aelmans Ruimtelijk Ordening

Nadere informatie