Project-MER-Verslag. Afkeuring milieueffectrapport. Project: Prestibel Antwerpen Linkeroever. Initiatiefnemer:

Transcriptie

1 Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus BRUSSEL tel: 02/ fax: 02/ Project-MER-Verslag Afkeuring milieueffectrapport Project: Prestibel Antwerpen Linkeroever Initiatiefnemer: Prestibel Left Village nv Leopold de Waelplaats Antwerpen 8 november 2007 PRMER-0194-AK

2 1 Inleiding Prestibel Village NV heeft het voornemen om een stadsontwikkelingsproject te realiseren op de Antwerpse Linkeroever. Het voorgenomen project omvat ca wooneenheden, handelszaken, bedrijfsgebouwen, kantoren, een hotel en een waterthemacomplex. Het voorgenomen project is MER-plichtig volgens bijlage II rubriek 10b van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage zijnde stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen m.b.t. de bouw van 1000 of meer woongelegenheden, of met een brutovloeroppervlakte van 5000 m² handelsruimte of meer, of met een verkeersgenererende werking van pieken van 1000 of meer personenauto-equivalenten per tijdsblok van 2 uur. Het voorgenomen project is ook MER-plichtig volgens bijlage II rubriek 1 d van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage zijnde ontbossing met het oog op de omschakeling naar een ander bodemgebruik voorzover de oppervlakte 3 ha of meer bedraagt en voorzover artikel 87 van het Bosdecreet niet van toepassing is. Dit wordt niet vermeld bij de toetsing van mer-plicht in paragraaf 2.2 van het rapport. Dit wordt wel vermeld bij de effectbespreking van de discipline fauna en flora op p.156. Dit had ook vermeld moeten worden bij de rubriek toetsing van de mer-plicht in het rapport. Het kennisgevingsdossier is door de Dienst Mer van de afdeling algemeen Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 8 juni De terinzagelegging liep van 27 juni 2006 tot en met 27 juli 2006 bij de de stad Antwerpen, de aankondiging van de terinzagelegging is gebeurd door aanplakking. Parallel aan de terinzagelegging werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. De richtlijnen zijn op 9 augustus 2006 betekend. Tijdens de milieueffectrapportage werd er overleg gepleegd: de ontwerprichtlijnen werden besproken met de betrokkenen op 28 juli 2006, het ontwerprapport werd naar de verschillende administraties rondgestuurd voor opmerkingen en er werd een ontwerptekstbespreking georganiseerd op 9 januari Het verslag van de ontwerptekstbespreking werd rond gestuurd ter goedkeuring naar de betrokkenen. Het definitieve milieueffectrapport werd ontvangen op 12 september 2007 en de afkeuring ervan wordt met dit afkeuringsverslag betekend. Het milieueffectrapport heeft voor een aantal aspecten onvoldoende invulling gegeven enerzijds aan de richtlijnen die overeenkomstig artikel van het decreet betreffende de milieueffect - en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (BS 13 februari 2003) werden vastgesteld en anderzijds aan de opmerkingen geformuleerd naar aanleiding van de ontwerptekstbespreking. Het MER is m.b.t. een aantal aspecten nog onvoldoende uitgewerkt om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming. De ontbrekende elementen en/of de onduidelijkheden in functie van de besluitvorming worden opgelijst in dit afkeuringsverslag. 2 Vorm en presentatie Bij de figuren zijn volgende opmerkingen te maken. Soms zijn elementen die in de legende van de figuur vermeld worden niet terug te vinden op de figuur. Onder meer de aanduiding van het projectgebied is niet altijd even consequent gebeurd op de figuren. De markering voor het projectgebied wordt soms vermeld in de legende maar niet altijd op de figuren (vb. figuur 3.1, 8.2 en 8.3). Op de meeste figuren die gebruikt worden binnen de discipline mens-mobiliteit (zowel bij de referentiesituatie als bij de effectbespreking) is het projectgebied niet aangeduid. Het is ook niet duidelijk wat de rol van de figuren 8.28 en 8.29 zijn in het hoofdstuk van de effectbespreking voor de discipline bodem en grondwater. Deze figuren behandelen enerzijds de overheersende windrichting en de geluidscontourenkaart. Die geldt ook voor figuur 9.1 hergebruik DIENST MER: afkeuring milieueffectrapportage PR-MER

3 van de uitgegraven grond binnen de prestibelsite in de discipline mens-mobiliteit. Er wordt binnen deze respectievelijke hoofdstukken ook niet naar deze figuren verwezen. Het is eveneens jammer dat de inleiding op p.1 niet aangepast werd aan het feit dat het voorliggende document het definitief MER-rapport is. Op deze pagina wordt vermeld dat het voorliggende document het ontwerp-mer is. 3 Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art ,1, a en b Het voorgenomen projectgebied valt volledig samen met het BPA Galgenweel-Borgerweert. Dit BPA werd goedgekeurd door de Antwerpse gemeenteraad op 23 oktober 2006 en bij ministerieel besluit op 2 mei Het rapport vermeldt op p.6 het volgende hoewel er een Europese richtlijn inzake plan-mer (2001/42/EG; dd 21 juli 2004) van kracht is, zijn tot op heden geen Vlaamse uitvoeringsbesluiten beschikbaar. De stad Antwerpen besloot in augustus 2005 tijdens het BPA traject geen plan-mer op te maken. Zolang de Vlaamse uitvoeringsbesluiten niet beschikbaar waren, had de Europese Richtlijn directe werking in Vlaanderen. Op dit ogenblik is het decreet houdende wijziging van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van artikel 36ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (B.S. 20 juni 2007) en het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma s (B.S. 7 november 2007) goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Deze treden in werking op 1 december Het bovenvermeld decreet en besluit zijn de volledige omzetting van de Europese richtlijn inzake plan-mer in Vlaamse wetgeving. Er wordt voldoende aandacht besteed aan de procedures voor de toekomstige vergunningsprocessen voor een stedenbouwkundige vergunning en een milieuvergunning. De procedure voor een verkavelingsvergunning wordt niet behandeld in het rapport. Aangezien het project-mer ook gehanteerd kan worden in functie van de aanvraag van één of meerdere verkavelingsvergunningen is het aangewezen om ook deze procedure toe te lichten in het rapport. In de richtlijnen werd gevraagd om een beschrijving op te nemen in het rapport van de procedures voor alle benodigde vergunningen in het kader van het voorgenomen project. Het rapport geeft aan dat het goedgekeurde project-mer telkens in bijlage bij de vergunningsaanvragen zal gevoegd worden. Het is niet enkel het goedgekeurde project-mer maar ook het goedkeuringsverslag die gevoegd dienen te worden bij de respectievelijke vergunningsaanvragen. Dit kan voor de duidelijkheid beter ook vermeld worden. 4 Voorgenomen project en alternatieven art ,1,c, d en e Er zijn een aantal aspecten op te merken i.v.m. de (eventueel) toekomstige vereiste infrastructuuraanpassingen en de afwatering. In de richtlijnen werd gevraagd om in het rapport, als resultaat van de effectbespreking, duidelijk aan te geven vanaf welk percentage ontwikkeling, welke interne en externe infrastructuuraanpassingen (met inbegrip van het openbaar vervoer) onder meer voor de ontsluiting van het projectgebied vereist of wenselijk zouden zijn. Op p.42 van het rapport wordt gesteld dat het moeilijk is om aan te geven vanaf welke percentage ontwikkeling ontsluitingswerken nodig zijn en dat het voorzien van ontsluitingswerken in overleg met de stad Antwerpen zal gebeuren waardoor de verantwoordelijkheid niet enkel bij de initiatiefnemer ligt. Deze passage in het MER is een heel magere invulling van de richtlijnen en schuift de uitwerking van criteria vanaf wanneer bepaalde ontsluitingswerken vereist zijn, enkel verder vooruit. Het MER had minstens een aantal aanbevelingen en/of randvoorwaarden DIENST MER: afkeuring milieueffectrapportage PR-MER

4 i.f.v. vergunningsaanvragen m.b.t. die infrastructuuraanpassingen kunnen bevatten. Dit werd ook opgemerkt tijdens de ontwerptekstbespreking. Naar aanleiding van de ontwerptekstbespreking werd gevraagd om de afwatering (regen- en afvalwater) van het projectgebied meer in detail uit te werken. Het definitief rapport bevat een verdere uitwerking in vergelijking met de ontwerptekst maar in functie van de verkavelings- en stedenbouwkundige aanvragen dienen nog een aantal elementen in functie van de watertoets aangereikt te worden. Het rapport geeft op p.39 aan dat er gesprekken lopende zijn om na te gaan of er een collectieve opvang voorzien kan worden i.p.v. individuele hemelwaterputten. Deze collectieve opvang zou dan extra mogelijkheden inzake hergebruik bieden zoals vb. voor bluswater. Het rapport geeft niet concreet aan of er nog ruimte beschikbaar of reeds voorzien is binnen het projectgebied die hiervoor gebruikt zou kunnen worden. De vastgelegde bestemmingen in het BPA Borgerweert- Galgenweel omvatten een zone voor recreatie en gemeenschapsvoorzieningen en een zone voor wonen en gemeenschapsvoorzieningen, dus theoretisch zou de collectieve opvang eventueel binnen deze zones kunnen, maar het rapport vermeldt dit niet. Het rapport is ook niet duidelijk i.v.m. de stand van zaken van de hydronautstudie. In de kennisgeving en ook in dit rapport (p.39) wordt aangegeven dat er gelijklopend met de opmaak van het MER een hydronautstudie opgestart zou worden betreffende de dimensionering van de vuilvrachtriolering enerzijds en afvoer- en buffermogelijkheden van regenwater anderzijds. Het is niet duidelijk in welke mate deze hydronautstudie reeds lopende of afgewerkt is. Vb. op p.40 van het rapport staat er dat bij de definitieve vastlegging van het rioleringsconcept de hydronautstudie opgestart zal worden voor de exacte dimensionering van de DWA- en RWA-riolering en dat het aantal opvoerpompen dat nodig zal zijn t.h.v. de Blancefloerlaan voor aansluiting van de DWA-rioleringen op de bestaande riolering van de Blancefloerlaan bepaald zal worden door de hydronautstudie. De resultaten van deze hydronautstudie moeten beschikbaar zijn voor het aanvragen van vergunningen. Het rapport dient duidelijk aan te geven wat de stand van zaken is van de hydronautstudie en wat eventueel nog (verder) onderzocht dient te worden in functie van toekomstige vergunningsaanvragen. De uitvoering van het voorgenomen project waarbij het waterthemacomplex en het hotel niet gerealiseerd worden, maar waarbij wel een park en een kantoorgebouw in de plaats van het waterthemacomplex en het hotel (zoals vermeld op p.4 van het rapport) komen wordt niet behandeld in het rapport als een uitvoeringsalternatief. Bij de toelichting inzake alternatieven dient hier aandacht aan besteed te worden en dient ofwel gemotiveerd te worden waarom dit niet als uitvoeringsalternatief bij de effectbespreking behandeld wordt ofwel kan dit als uitvoeringsalternatief bij de relevante disciplines behandeld worden. 5 Juridische en beleidsmatige context art ,f In de richtlijnen werd gevraagd om de randvoorwaarden aan te vullen met een aantal aspecten onder meer voor de disciplines lucht, geluid en oppervlaktewater. Dit is voldoende gebeurd, behalve m.b.t. het besluit van de Vlaamse Regering van 01/10/2004 inzake hemelwaterverordeningen. Dit laatste is niet opgenomen bij de randvoorwaarden. Dit besluit wordt wel gehanteerd bij de effectbespreking in de discipline oppervlaktewater. Bij de bespreking van de juridische randvoorwaarden komt het BPA Galgenweel-Borgerweert aan bod. Er wordt hier niet vermeld dat dit bij ministerieel besluit op 2 mei 2007 goedgekeurd werd. Dit wordt wel vermeld verder in het rapport. DIENST MER: afkeuring milieueffectrapportage PR-MER

5 6 Algemene methodologische aspecten Op de ontwerptekstbespreking werd gevraagd om voor elke discipline concreet aan te geven welk significantiekader gehanteerd werd voor de effectbespreking. Dit is voldoende gebeurd in het rapport, evenwel met uitzondering van de discipline lucht. Nochtans heeft de dienst Mer specifiek voor de discipline lucht een richtlijnenboek voor project-mer s gepubliceerd. In dit richtlijnenboek wordt concreet een te hanteren significantiekader voor lucht naar voor geschoven. Dit significantiekader dient toegepast te worden in alle project-mer s tenzij men gemotiveerd kan aantonen dat voor de beoordeling van een bepaald type project een ander significantiekader meer aangewezen is. Het rapport dient aangevuld te worden met een significantiekader voor de discipline lucht. Indien afgeweken wordt van het significantiekader voorgesteld in het richtlijnenboek lucht, dan dient dit voldoende gemotiveerd te worden. Bij de toelichting i.v.m. de ontwikkelingsscenario s spreekt men enkel van een aftoetsing aan de geldende juridische en beleidsmatige randvoorwaarden. Er wordt geen aandacht besteed aan de methodiek inzake cumulatieve effecten t.g.v. andere geplande ontwikkelingen in het studiegebied. Zowel in de richtlijnen als op de ontwerptekstbespreking werd expliciet gevraagd om rekening te houden met de Oosterweelverbinding en de geplande tram en andere openbaar vervoersvoorzieningen in het studiegebied. Op de ontwerptekstbespreking werd gemeld dat de ontwerptekst voor de Oosterweelverbinding hiervoor gehanteerd kon worden. Het definitief MER voor de Oosterweelverbinding is goedgekeurd op 30 maart 2007 en is sinds deze datum ook beschikbaar als openbaar document op aanvraag bij de dienst Mer. Binnen de relevante disciplines (mens-mobiliteit, lucht, fauna en flora, landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie) is er wel voldoende aandacht besteed aan de cumulatieve effecten t.g.v. de Oosterweelverbinding. De methodiek dient aangevuld te worden met de aanpak inzake cumulatieve effecten t.g.v. van andere projecten in de omgeving vb. de Oosterweelverbinding. 6.1 Bestaande toestand en ontwikkelingsscenario s art ,1, g De discipline Mens-Gezondheid-, hinder en veiligheidsaspecten geeft in tabel 8.46 een overzicht van de sportterreinen en infrastructuur rond het projectgebied. Zijn er geen sport-recreatie-infrastructuren op het terrein zelf aanwezig? Op de ontwerptekstbespreking werd gevraagd om in de projectbeschrijving of in de respectievelijke discipline(s) aan te geven of de huidige recreatievoorzieningen binnen het projectgebied nog uitgebreid gaan worden. Hier werd geen expliciet antwoord op gegeven in het rapport. Vandaar dan ook de onduidelijkheid die nog rest meer bepaald of er geen sport-recreatie-infrastructuren op het terrein zelf aanwezig zijn of voorzien worden. 6.2 Milieueffecten en milderende maatregelen art ,2, a, b, c In de discipline bodem en grondwater werd i.v.m. de grondbalans op de ontwerptekstbespreking gevraagd om deze verder uit te werken en de uitgravingsdieptes voor de verschillende projectonderdelen te herbekijken en consequent toe te passen zowel in de projectbeschrijving als in de disciplines. In het definitieve rapport zijn de uitgravingsdieptes en volumes per projectonderdeel verwijderd. Het is niet duidelijk waarom dit gebeurd is. In het definitieve rapport is nu enkel nog een algemene grondbalans opgenomen nl. het totaal uit te graven volume, het volume nodig voor voorziene ophoging en het totaal volume af te voeren grond. Rekening houdende met de geplande DIENST MER: afkeuring milieueffectrapportage PR-MER

6 gefaseerde uitvoering van het voorgenomen project in de tijd, is het beter dat de uitgravingsdieptes en volumes per projectonderdeel nog deel zouden uitmaken van het rapport en dit in functie van de stedenbouwkundige aanvragen. Er was trouwens ook in de richtlijnen gevraagd om aan te geven hoe diep er zal gegraven en afgegraven worden in het kader van het voorgenomen project. Inzake bemaling wordt in deze discipline aangegeven dat er steeds aan retourbemaling zal gedaan worden wanneer grote hoeveelheden water onttrokken worden. Op de ontwerptekstbespreking was gevraagd om aan te geven vanaf wanneer retourbemalingen uitgevoerd zullen worden en over welke volumes het zal gaan. Het rapport geeft ook niet aan of het projectgebied geschikt is voor het uitvoeren van retourbemalingen. Bij de afbakening van het studiegebied van de discipline oppervlaktewater wordt op p.76 aangegeven op basis van een schriftelijk mededeling van aquafin dat de RWZI van Burcht de bijkomende vuilvracht biologisch zal kunnen verwerken maar dat bijkomende hydraulische belasting niet mogelijk is zonder aanpassing. Dit wordt niet vermeld bij de effectbespreking, of ten minste daar niet herhaald wordt. Bij de effectbespreking wordt op p. 154 wel aangegeven dat bij onvoldoende hydraulische capaciteit van het RWZI het oppervlaktewater als overstortwater d.m.v. persing zal afgevoerd worden onder de Blancefloerlaan op de niet-geklasseerde waterloop Tophatgracht. De overstortfrequentie voor het pompstation Linkeroever bedraagt maximaal 7 keer per jaar. Er moet aangegeven worden of men in afwachting van de RWZI aanpassing, die overstortfrequentie al dan niet zal kunnen respecteren. Voor de discipline fauna en flora was bij de ontwerptekstbespreking gevraagd om de beoordeling van de discipline fauna en flora transparanter te maken en ook gebruik te maken van een significantiekader voor de beoordeling van de effecten. Het rapport bevat nu een beoordelingskader maar de beoordeling is nog onvoldoende transparant. Dit komt omdat de relatie tussen de in tabel 7.3 (op p.59) voorgestelde beoordeling van de significantie van de effecten en de eigenlijke toepassing van deze beoordeling bij de effectbespreking niet duidelijk is. Er wordt geen link gelegd tussen beide in de effectbespreking. Een voorbeeld hiervan is de beoordeling bij de aanlegfase op p.156 van het feit dat door het verlies van vegetatie en opgaand groen het projectgebied niet meer geschikt zal zijn als leefgebied voor vogels en andere fauna (zoogdieren, insecten en amfibieën). Dit verlies aan potentieel leefgebied wordt beoordeeld als weinig significant negatief effect (-1). Hierbij wordt geen melding gemaakt van de impact van het voorgenomen project op de Rugstreeppad die aanwezig is in het projectgebied (zoals vermeld op p.89 bij de beschrijving van de referentiesituatie). De voorgestelde beoordelingstabel gaat uit van de waarde van de referentietoestand, als die als zeer waardevol beschouwd wordt (kan dit niet het geval zijn bij aanwezigheid van de rugstreeppad als zeldzame soort volgens de Rode Lijst en behorend tot bijlage IV van habitatrichtlijn?) dan kan onafhankelijk van de ingreep men geen beoordeling van 1 bekomen. Door in de effectbeoordeling duidelijker de relatie met de voorgestelde beoordelingstabel te omschrijven zou de toegekende score veel duidelijker kunnen zijn. Bij de exploitatiefase wordt aangegeven dat het meest zuidelijk deel (park Galgenweel) en de groene bufferzones als potentieel habitat voor vogels en andere fauna (zoogdieren, insecten, amfibieën) nog geschikt zullen zijn. Hierbij wordt er niet specifiek aangegeven wat de situatie voor de Rugstreeppad kan zijn of de instandhoudingsdoelstellingen voor de soort worden aangetast. Bij de effectbespreking voor de discipline lucht is er geen significantiekader gehanteerd bij de effectbespreking. De effectbeoordeling dient te gebeuren aan de hand van een significantiekader (zie ook 6. methodologische aspecten). Bij de effectbespreking t.g.v. de verkeersimpact had men aandacht moeten besteden aan het feit dat de verbetering van immissiewaarden ondanks de generatie van nieuw verkeer deels veroorzaakt wordt door het feit dat het CAR Vlaanderen model voor de situatie van 2015 reeds uitgaat van verbeterde voertuigen met een lagere uitstoot. Tabel 9.14 die de berekening van de NOx emissie per functie in het projectgebied aangeeft, bevat een fout. Namelijk de totaalsom van het aantal gezinnen per functie klopt niet, deze bedraagt in plaats van Dit werd ook al opgemerkt tijdens de ontwerptekstbespreking. Het verschil tussen beide getallen is evenwel niet van die aard dat het een invloed heeft op de effectbespreking. DIENST MER: afkeuring milieueffectrapportage PR-MER

7 De elementen ten behoeve van de watertoets worden samengevat in deel 13.2 van het rapport. Bij de tijdelijke bemalingen wordt aangegeven dat de grondwaterstromingsrichting licht gestoord zal worden. Bij de discipline bodem en grondwater (p.150) spreekt men van een eventuele wijziging van de grondwaterstroming. Er dient verduidelijkt te worden of er nu al dan niet sprake kan/zal zijn van een verstoring van de grondwaterstromingsrichting. Er dient eveneens aangegeven te worden, zowel in dit deel als bij discipline bodem en grondwater, of de grondwaterstromingsrichting ook kan gewijzigd worden ten gevolge van de permanente ondergrondse structuren. 6.3 Vergelijking van de alternatieven art ,2, e De uitvoering van het voorgenomen project waarbij het waterthemacomplex en het hotel niet gerealiseerd worden, maar waarbij wel een park en een kantoorgebouw in de plaats van het waterthemacomplex en het hotel komen wordt niet behandeld in het rapport als een uitvoeringsalternatief. Bij de toelichting inzake alternatieven dient hier aandacht aan besteed te worden en dient ofwel gemotiveerd te worden waarom dit niet als uitvoeringsalternatief bij de effectbespreking behandeld wordt ofwel kan dit als uitvoeringsalternatief bij de relevante disciplines behandeld worden (zie ook 2. voorgenomen project en alternatieven). 7 Leemten in de kennis art ,4 Hierbij zijn geen specifieke opmerkingen te maken. 8 Monitoring en evaluatie art ,2, d Bij de effectbespreking van de discipline bodem en grondwater wordt op p.150 aangegeven dat er voor de bemalingen van de parkeerniveaus -2 en -3 aan de op- en afrit van de E17 en de Blancefloerlaan rekening zal moeten gehouden worden met de stabiliteit van deze wegen. De effecten van zettingen worden als permanent negatief beschouwd. Het is zeker aan te bevelen om in het hoofdstuk monitoring en evaluatie daar dan ook de nodige aandacht aan te besteden en voorstellen te doen om de effecten t.g.v. bemaling te gaan monitoren om indien nodig tijdig te kunnen ingrijpen. Op p.150 wordt ook vermeld dat er afhankelijk van de bemaling verzilting van het gebied kan optreden dor het aantrekken van brak water uit de Scheldevallei. Het is eveneens aan te bevelen om concreet aan te geven, hoe dit opgevolgd zal worden en welke maatregelen eventueel vereist zijn als er brak water aangetrokken wordt t.g.v. de bemaling. 9 Integratie en eindsynthese art ,2, e Hoofdstuk 13 van het rapport bevat de intergratie en eindsynthese. De bedoeling van de eindsynthese is dat er een discipline overschrijdende synthese wordt opgemaakt. Deze synthese bevat vooral een synthese per disicpline. Bij de effectbespreking van de discipline landschappen, bouwkundig erfgoed en archeologie wordt bij de milderende maatregelen aangegeven dat de glooiing die in het landschap voorzien wordt ter hoogte van de aan te leggen wadi d.m.v. grondoverschotten geen aanleiding mag geven tot een sterk golvend landschap. Er wordt meer bepaald aangegeven dat er dan ook maar een DIENST MER: afkeuring milieueffectrapportage PR-MER

8 zekere hoeveelheid van de grondoverschotten gaan mogen gebruikt worden meer bepaald m 3. Het is niet duidelijk in welke mate er al rekening gehouden is met deze milderende maatregel bij de grondbalans die opgemaakt werd bij de discipline bodem en grondwater. De eindsynthese is de ideale plaats binnen het rapport om hier duidelijkheid over te bieden. 10 Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art ,3 Hierbij zijn geen specifieke opmerkingen te maken. 11 Niet-technische samenvatting art ,5 De niet-technische samenvatting dient aangepast te worden rekening houdende met de bovenstaande opmerkingen op het rapport. De projectbeschrijving in de niet-technische samenvatting dient meer uitgebreid te worden zodat elke burger die enkel de niet-technische samenvatting leest een goed beeld krijgt van het voorgenomen project. Aan de hand van figuur 15.4 (bestemmingsplan) kan de invulling van het gebied toegelicht worden, ook de bouwhoogtes e.d. dienen vermeld te worden. Gelet op wat voorafgaat wordt het project-mer, ingediend door Ecorem in opdracht van Prestibel Left Village nv op 12 september 2007, afgekeurd. 8 november 2007, ir. K. DESMET Afdelingshoofd DIENST MER: afkeuring milieueffectrapportage PR-MER